Natuur
viert haar orgie in "Hertgang"
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - woensdag 14 mei 1969
Wat zijn nu
eigenlijk de mooiste gedeelten van het 2500 ha grote
landgoed "De Utrecht"? Een moeilijk te beantwoorden vraag
daar smaken verschillen. Zonder vrees van tegenspraak durven
we echter toch wel spontaan te kiezen voor het gebied van
"Flaes" met "Goor" en... de "Hertgang". Gaat het om de
ereprijs tussen deze twee streken dan staat de spreker stil.
Hier valt geen uitspraak meer te doen, omdat het bijna gaat
om twee onvergelijkbare grootheden die ieder naar hun eigen
aard de onderscheiding waardig zijn. Vandaag willen we ons
eens tot de "Hertgang" bepalen, waarvan de naam alleen reeds
de sfeer ademt van het verleden toen zich hier in het
Kempische land nog de eindeloze heidevelden uitstrekten en
rondom de hemel raakten. Lang voordat er een "Utrecht" was,
bestond er al een "Hertgang" en stroomde daar de Reusel, die
later overal in boeien zou geslagen worden, maar uitgerekend
hier nog altijd door geen mensenhand geschonden haar loop
kiest met alle dartelheid, die deze beek steeds eigen is
geweest.
De
eenvoudigste kwalificatie, die aan het woord "Hertgang"
gegeven wordt, is die van buurtschap of gehucht. We lezen
echter ook van "deel van dorpsgemeenschap waarop het vee
gezamenlijk werd geweid, meent of gemeynt" en over wegen,
waarlangs het vee naar zijn stallen werd geleid. Zo plachten
plaatsen, met name ook Tilburg, verscheidene "hertgangen" of
"haertgangen" te bezitten. Het gebied van "De Utrecht"
waarmee wij ons thans bezighouden, werd tot een specifieke
streeknaam waaronder het tot in onze dagen voortleeft. Boeit
momenteel de "Hertgang" door zijn ongerept natuurschoon, in
het verleden blijkt hij ook nog een romantische bekoring te
hebben uitgeoefend, zodat de mensen uit de omliggende dorpen
er hun legenden om weefden.
Fascinerend
Broeders
noemt in 1835 de "Hertgang" een onbewoonde plaats en zegt,
dat hier vroeger een oud slot of kasteel stond, waarvan de
grachten nog te zien zijn. Sommigen hielden het gebouw voor
een klooster van Tempelridders, anderen voor een jachthuis
van de hertogen van Brabant. Ook zegt men - aldus de
schrijver - dat deze plaats het aanvangspunt van de
bebouwing van Hilvarenbeek is geweest en dat men zelfs het
voornemen heeft gehad hier de toren te plaatsen. Lauwers
spreekt in 1924 in dezelfde geest en beweert, dat bij de
gracht nog fundamenten zitten van een Frankisch gebouw, dat
later een bezitting werd der Tempeliers. Hij zegt ook, dat
hier vroeger verscheidene huizen stonden en dat aan de
wallen de verdeling der akkers nog duidelijk te zien was. De
laatste boerderij werd in 1828 afgebroken. Het klinkt
allemaal heel fascinerend. Wij weten echter van geen
grachten en fundamenten al hebben we er dan ook niet
nadrukkelijk naar gezocht. Historische feiten met houvast
ontbreken evenzeer. Moet dan alles naar het rijk der fabelen
verwezen worden? Maar zelfs hebben voor ons legenden als
louter legenden al reden van bestaan omdat van verbeelding
hele dichtergeneraties leven...
Komende uit
de richting Hilvarenbeek verlaat men tussen de bossen van
"De Utrecht" de betonbaan naar Reusel om aan de linkerkant
de aanvankelijk nogal kronkelende Prins Hendriklaan te
volgen. Deze steekt de zandige en des zomers bijzonder
stoffige maar wel schilderachtige Dunse Dijk over. Een kijk
ver over de nu kaarsrechte laan, die aan weerskanten
geflankeerd wordt door sparren, eiken en dennen, vormt de
boerderij "De Kievit" met haar witgeschilderde kozijnen en
kleine raampjes de afsluiting. Men rijdt echter niet tot
daar door, maar neemt de eerste verharde weg rechts, welke
nog altijd Prins Hendriklaan heet en in een mum van tijd zit
ge in het hart van de "Hertgang". Dat is daar, waar een
betonnen brug zonder leuning over de Reusel steekt. Nu
ergens de auto aan de kant en het links na de brug bij de
Reusel afdalende voetpad in, want hier zijt ge in het
paradijs der paradijzen.
Eigen
karakter
De
"Hertgang" dankt zijn specifiek karakter aan het feit, dat
het een oud beekbos is, dat zich aan weerskanten van de naar
het noordoosten stromende Reusel uitstrekt zonder dat de
beek hier eigenlijk een echt dal vormt. We kennen hier en
daar nog wel zo'n soortgelijk bos, maar toch behoren deze
tot de grote zeldzaamheden. Net als zovele andere Brabantse
beken werd ook de Reusel al op vele plaatsen gekanaliseerd.
Dat betekent dan steeds zonder meer de dood aan de
schilderachtigheid. Alleen de Reusel van de "Hertgang" is
voor deze ondergang gespaard gebleven. Van de ene kant
dankzij een vooruitziende blik van ontginners en bosbouwers,
van de andere kant door de onweerstaanbare uitdaging van een
schoonheid, die bij voorbaat iedere aantasting tot een
heiligschennis moest verklaren. Terwijl eens de ossen en
later de stoommachines de kouters van de ploegen de
heidegronden in de omgeving doorbladerden als een groot
boek, overal de aanplant verrees, vegeteerde de "Hertgang"
onberoerd voort aan beide kanten van de Reusel, die van
oudsher haar lust tot meanderen tot in het bandeloze kon
botvieren. Bos en beek bleven een twee-eenheid, waarvan het
ene deel zich niet zonder het andere denken laat en samen
drukten zij het stempel op de "Hertgang", waardoor deze
bleef wat hij was - ook niet meer anders zou kunnen zijn -
zonder "Hertgang" af te raken.
Onberoerd,
afgelegen en onbekend, met enkel zich zelf te zijn, heeft
die aloude "Hertgang" de seizoenen zien komen en gaan, de
jaren aaneengeregen aan het snoer van de tijd. De wereld en
de mensen veranderden, wat hobby leek van niet ernstig te
nemen natuurbeschermers bleek geen ziekelijke
overgevoeligheid, roep om recreatie werd summum van
vooruitstrevendheid en daar beleefde waarachtig ook de
"Hertgang" zijn ontdekking! Dit alles klinkt in de oren van
sommigen misschien als een alarm. Laat u niet verontrusten,
gij die niet behoort tot het gilde van de massarecreanten.
Hoewel deze recreatie nog steeds verder om zich heengrijpt,
weet ge toch, dat dit voor u een al lang achterhaalde zaak
is, die in uw denk- en gevoelswereld geen plaats kreeg
ingeruimd, omdat uw zesde zintuig er niet op reageert. Nu is
het juist dit zintuig, dat de "Hertgang" ter bespeling
vraagt. Wie er over beschikt, beluistert er de muziek der
sferen. Hij alleen!...
Er komen
nogal wat bezoekers op een mooie zomerzondag, maar op een
doordeweekse dag loopt ge alle kans er als eenzame zwerver
rond te dolen. Indien het dan nog een zonnedag is,
realiseert gij u pas de paradijselijke aard van dit oord,
dat u in al zijn bandeloze ruigheid opneemt, zodat ge er
zelf haast een stuk van wordt. Ge ziet nooit eerder
waargenomen dingen, die alle hun eigen taal spreken. Emoties
worden heen en weer geschoven over een schaal, die zich
beweegt tussen het ontroerend kleine en uitdagende
oerkracht.
Ouverture
Verbazingwekkend wat daar allemaal vegeteert op die
herhaaldelijk door kleine sloten en primitieve bruggetjes
doorsneden bosgrond tussen eiken, beuken, berken en sparren.
In de lente is het in de vochtige grond al begonnen met het
gele speenkruid, dat spoedig in de bosanemonen gezelschap
heeft gekregen. Op de hogere gedeelten begint de bosbes uit
te lopen. Zo start de ouverture, die in de hoogzomer
uitgroeit tot een orgie van ongetemd leven. Dan verschijnen
daar de valeriaan, moerasspirea, het koninginnekruid, het
zenegroen en niet te vergeten de kamperfoelie, die het als
vampier op de heesters heeft gemunt en daar in luchtige
cadans met elegante zwier bruiloft zit te vieren op
andermans kosten.
De
onderbeplanting is velerlei. Daartoe behoren ook heesters,
die de mensenhand verraden. Kijkt u maar eens naar de
uitbundige rododendrons, de Canadese immigrant die wij
krentenboompje noemen en de fraaie Amerikaanse vogelkers.
Voor deze laatste brengt de natuurvriend méér sympathie op
dan de bosbouwer. De laatste heeft deze kers de scheldnaam
van "bospest" toegedacht, omdat zij zich niet tevreden stelt
met de gegeven vinger maar direct de hele hand grijpt. Met
andere woorden: zij breidt zich te sterk uit. Voorts wordt
het haar ten kwade gerekend, dat ze luis herbergt, die een
virus overbrengt op de aardappelen. Men moet dat weten want
haar aan te zien is het niet, als zij in de nazomer prijkt
met haar overvloed van zwarte bessen. Een slecht land waar
het niemand goed gaat! Dit kunnen de vogels zingen, die zich
hier aan de verschillende bessensoorten van de heesters te
goed doen en daarmede voor de verspreiding zorgen.
Drama's
In de
"Hertgang" spelen zich voortdurend drama's af. Speculatieve
als een bunzing een prooi bespringt en het slachtoffer het
bloed uit de nek zuigt. De op twee vierkante meter verspreid
liggende veren van een patrijs liggen daar nog als stille
getuigen in de ruigte, vlak langs het pad. Elders hebben het
ook twee bosduiven moeten ontgelden, maar die kunnen wel
door een boswachter geschoten zijn! Doch er worden ook
drama's opgevoerd, die minder direct tot de verbeelding
spreken, omdat zij zich in uiterst langzaam tempo ontrollen.
Vooral de "Hertgang", waar we thans midden in zitten, kent
de sluipmoordenaars. Het is de ook over de bodem woekerende
klimop, die onschuldig lijkt, met enkel rankje zoals ge er
een zult zien op een door bliksem of storm afgeknotte boom,
waarvan een stomp nu paradeert langs de oever van de Reusel
als een grafzuil op een kerkhof. Maar die klimop wordt in de
loop der jaren steeds brutaler. Het simpele rankje klimt
immers hoger, groeit uit tot een dik touw en ten slotte tot
armdikke als vossenstaarten behaarde kabels, waarvan de
wortels zich vastzuigen in de stammen, die zij ten slotte
als met polieparmen in een uiteindelijk dodelijke omknelling
houden. Dit zijn de stille, sluipende drama's op lange
termijn, die hier zomer en winter op de eiken verder gaan en
ze zijn karakteristiek voor het noordelijke deel van de
"Hertgang", waar de meterslange klimopguirlandes aan de
eiken, ook wanneer er alles nog kaal is, bijzonder
decoratief werken.
Meanders
En dan is er
nog die heerlijke Reusel, met zijn heldere water, hoge,
weelderig begroeide oevers en zandige bedding, waarin de
door het geboomte vallende zonnevlekken krijgertje spelen.
De beek meandert er lustig op los. Zij boetseert haar
bochten zoals zij dat wil totdat twee lussen elkaar steeds
dichter naderen. Een winterse overstroming slaat over de
smalle dam, die de bochten nog van elkaar scheidt, het water
vreet de oevers af en dan is ten slotte de grote dag van de
doorbraak daar. De beek kiest haar kortste weg, verlegt op
eigen gezag haar loop en laat een overbodig geworden, nu
dode arm met steeds brakker wordend water achter, waarin
zich hier de gele lis genesteld heeft. Er bestaat in onze
streken nog maar weinig gelegenheid het verschijnsel van het
meanderen waar te nemen en te volgen.
De
"Hertgang" biedt de mogelijkheid langs het hele gebied van
de Reusel. Maar die niet in boeien geslagen Reusel
onderneemt nog meer. Zij ondergraaft de oevers en wroet de
wortelstelsels van de machtige eiken bloot. Ieder jaar
begint de boom verder te hellen naar de kant van het water,
totdat eindelijk het moment daar is dat hij door een wat
krachtige windstoot of door gewicht van de kruin zijn
evenwicht verliest en met krakend geweld dwars over de beek
stort. Dit zijn van die drama's van het beekbos. Zij
schrijven de eeuwige geschiedenis van worden en vergaan,
zoals zich dat met feilloze zekerheid pleegt te voltrekken
in het leven van de natuur maar ook in het leven van de
mensen...
Bruggen
Na ons
vertrek bij de eerste brug, die ge op de landkaart als
Poelebrug ziet aangeduid, hebben we op onze wandeling nog
twee bruggen over de Reusel ontmoet: de brede houten brug
met dito leuningen en nog verder noordwaarts een smalle
hangbrug. Over de houten brug, de Lange Baan, naar het
gebied van het grote ven het Goor en - zo men wil - verder
naar Westelbeers over de Liesdijk.
Het nog geen
meter brede, houten bruggetje is opgehangen in gedraaide
ijzerdraden en wiebelt zacht heen en weer als ge er over
loopt naar de hoger gelegen bossen, vanwaar een landwegje u
naar Diessen voert. Maar ge kunt ook door de bossen
stroomopwaarts langs de linkerkant van de Reusel weer terug
naar het uitgangspunt in de Prins Hendriklaan. Het paadje
bij de hangbrug behoort wel tot de meest interessante van
dit "Hertgang"-gedeelte. Het is ook hier, waar zich een wiel
bevindt, dat in het voorjaar het speenkruid en de bosanemoon
de bodem het rijkst bestikken met hun gele en witte sterren.
De ruimte
De Reusel
sluit in het noordoosten onze "Hertgang" af. Daar ligt het
einde van de bebossing en waart de blik over de
eindeloosheid van weilanden, die slechts onderbroken wordt
door hier en daar een boom en de paaltjes van de
afrasteringen, waar ge zeer zeker wel ergens een wulp zult
zien zitten. Dit is het land van de wulpen, de kieviten,
grutto's en roeken, welke laatste trouwens ook in de hoge
bomen van de "Hertgang" hun palavers plegen te houden. Over
andere vogels praten we maar niet, want van 1954 tot 1964
zijn er op de hele "Utrecht" 120 soorten gesignaleerd, die
daar plegen te broeden, nog gezwegen van de doortrekkers.
Enkele jaren geleden was de "Hertgang" nog het paradijs van
de havik.
Teruggekeerd
naar de Poelebrug daagt nu de Reusel uit tot een verkenning
stroomopwaarts in zuidwestelijke richting, want ook dat is
daar nog gedeeltelijk "Hertgang". Men kieze het dichtst bij
de rechteroever van de beek lopende voetpad. Al spoedig
blijkt dit deel van de "Hertgang" in karakter opvallend te
verschillen van het eerst bezochte. De Reusel is er
grilliger in haar loop. Daar de onderbeplanting vrijwel
ontbreekt, toont het bos zich hier meer open.
Zee van
varens
Complexen
eik, beuk, sparren en dennen wisselen elkaar af. Het meest
karakteristieke vormt echter in de zomer wel de zee van soms
manshoge adelaarsvarens, die op deze hoger gelegen gedeelten
totaal overheersen en zich in ontembare uitbundigheid tot
over de paden buigen. Die varens, die ieder jaar afsterven
en een verlaten slachtveld achterlaten, beginnen ook weer
ieder jaar opnieuw met nooit aflatende levensdrang. Hun naam
dragen zij met recht want als men een stengel van onderen
afsnijdt, vertoont zich een tweekoppige adelaar voor wie
over voldoende verbeelding beschikt. Een veel minder
voorkomende maar toch niet geheel ontbrekende varen is het
dubbelloof. Ge herkent die aan tweeërlei bladeren: brede, op
de grond liggende en smallere, die rechtop staan en de
sporen bevatten. De blauwe bosbes, onze "klokkebaai", vormt
er op de hoge gronden dikke kussens. In de gunstige jaren
geeft zij kleine, maar smakelijke bessen.
"Bockenreijder"
Via een
houten bruggetje keert ge u echter naar een uitspanning "De
Bockenreijder", een boerderijencomplex waarvan ge de witte
muren en het gedeeltelijk met riet en rode pannen gedekte
dak in de verte al tussen het groen ziet schemeren. Ga
echter liever eerst nog een eind rechtuit met het voor u
liggende sparrenbos steeds aan de linkerkant. De weg met het
beukenbos rechts is er licht, maar in het dichte sparrenbos
weegt zwaar de schemer als in een Romaanse kathedraal.
Spoedig belandt ge op de Dunse Dijk, een van die oeroude,
typisch Brabantse zandwegen met dit verschil, dat hij
vergezeld wordt van een modern verhard fietspad. Links van
de weg een langgerekt wit huisje, dat vanonder zijn lage dak
met blauwe pannen, met zijn kleine ruitjes en frisse,
rood-witte zandlopervenstertjes naar de wereld zit te
kijken. Onder de Dunse brug door komt de ons reeds zo
vertrouwde Reusel die haar weg naar de "Hertgang" kiest,
vanuit het zuiden aangestroomd. Even voorbij de brug, bij
een splitsing van wegen, buigt een wegje naar de ontspanning
"In den Bockenreijder" af.
Ofschoon dit
gedeelte eigenlijk niet meer direct tot de "Hertgang"
behoort, is het er toch wel zo nauw mee verbonden, dat men
er - schrijvende over het geschetste natuurparadijs - niet
aan voorbij kan gaan. Te meer niet omdat het hier de enige
uitspanning van de verre omtrek betreft en ze zo volkomen is
aangepast aan de landelijke omgeving, dat ze er een
natuurlijk geheel mee vormt. Ge zijt hier beland op een
groot boerenerf, dat omsloten wordt door een boerderij,
stallen en schuren plus een klein, intiem woninkje onder een
dik rieten dak. Dit gebouwtje is de eigenlijke
"Bockenreijder". Ge ziet het aan het smeedijzeren
uithangbord, waarop een geschilderde "bockenreijder" in een
Brabants landschap zijn befaamde bok berijdt boven het
opschrift: "In den Bockenreijder".
"Moor" in
schouw
Het
interieur van het huisje beantwoordt geheel aan de van
buiten gewekte verwachtingen: Lange, blank geschuurde houten
tafels vol richels, rechte Brabantse, overigens rood
geschilderde stoelen, petroleumlampen, een klein buffetje en
een open turfvuur met de zwartberoete "moor" aan de "haal"
er boven en een miniatuurdraaiboom er naast. De "historie"
van het huisje gaat niet veel verder terug dan vóór de
oorlog, maar de sfeer van het geheel wel, en ze geeft het
gevoel, dat ge hier eigenlijk niet met stadsschoenen maar
met klompen aan uw voeten moet zitten. Tenminste als ge hier
op een weekse dag uw pintje, na een lange wandeling, zit te
genieten. Des zondags is het er zó druk en staan er zóveel
blinkende beesten in de vorm van auto's, dat men in "De
Bockenreijder" met de benen buitenhangt en men zich met een
klapstoeltje in de open lucht tevreden moet stellen.
Van de naam
van de uitspanning gaat een romantische bekoring uit, want
het begrip "Bockenreijder" heeft tot in onze jeugd de
verbeelding van vele generaties beziggehouden. Die
"bokkenrijders" speelden hun rol in de spook- en andere
verhalen, die vooral in de Kempen op de winteravonden aan de
haardvuren de ronde deden. En ze waren te boeiender omdat er
nooit iemand het fijne van wist, waardoor de deur voor de
fantasie natuurlijk wijd openstond, al is er in de loop der
jaren toch nog al wat lectuur over de "Bokkenrijders"
verschenen. Ze zijn tenslotte geen produkten van wilde
fantasie maar hebben werkelijk bestaan en hebben schrik
onder de bevolking verspreid.
Ook
waarheid
Wat de
verbeelding betreft, daarin leefden zij, naar het
volksgeloof van de Kempen en Limburg, als luchtgeesten, die
op een bok door de lucht vlogen en op bepaalde dansplaatsen
neerstreken. In werkelijkheid waren het in de 18de eeuw in
Zuid- en Midden-Limburg met aangrenzende Belgische en Duitse
gebieden voorkomende roversbenden, die zich de naam van
bovenvermelde luchtgeesten aanmaten. Al naar de streek waar
zij opereerden, heetten zij ook "les Verts-boucks" (de
groene bokken), "boucs volants" (vliegende bokken) en in het
Duits "Bockreiter". Over de oorzaken van hun ontstaan
bestaat geen duidelijkheid. Er mag worden aangenomen, dat de
economische toestand van deze streken er toe heeft
bijgedragen. Die was namelijk zeer slecht, o.a. tengevolge
van herhaaldelijke inkwartieringen. Opmerkelijk is echter,
dat niet alleen onbemiddelden lid van de benden waren.
Drie
perioden
Gewoonlijk
verdeelt men het optreden der bokkenrijders in drie
perioden. Één bende heeft bestaan van 1734 tot 1756 met als
voornaamste operatieterrein de voormalige landen van 's
Hertogenrade en Oostenrijks Valkenburg. Een tweede van 1762
tot 1776, toen Jozef Kerckhoffs de hoofdleider geweest zou
zijn. Vooral in Staats-Valkenburg werd tussen 1774 en 1776
krachtdadig tegen de "bokkenrijders" opgetreden. Er zouden
vijf- tot zeshonderd mensen gehangen en verbannen zijn.
Velen namen toen de vlucht. Ca. 1790 ontdekte men een nieuwe
bende, die haar zetel in het Limburgse Meersen had. Pas in
de Franse tijd maakte beter politietoezicht en oprichting
van de marechaussee een einde aan de plaag (1803). Naar men
meent ontkwam de hoofdman Picard door een vlucht naar
Frankrijk. Alleen reeds het lid zijn van de bende werd zwaar
aangerekend.
Godslasteringen
Bijzonder
tot de volksverbeelding sprak de eed, die de bokkenrijders
af moesten leggen daar deze zeer goddeloos was. Zij zwoeren
God en de heiligen af om zich aan de duivel toe te wijden.
Voorts beloofden ze trouw te blijven aan de bende, geen lid
te verraden, geen diefstallen te plegen op eigen houtje enz.
Men misbruikte zelfs de H. Hostie, bootste het H. Avondmaal
na, bespotte en vertrapte het kruisbeeld. Meestal werd de
eed afgelegd in een veldkapelletje. Ook is bij het afleggen
van de eed een dode hand gebruikt en er wordt tevens
verteld, dat in het ritueel een bok een rol speelde. Zo men
ziet, stof genoeg voor legendevorming. Een van deze
verhaalt, dat "bokkenrijders", een eeuw geleden, bij hun
vaart door de lucht hoog over de abdij van Postel scheerden.
De witheren begonnen, door voorgevoel of ingeving,
gezamenlijk te bidden om van de booswichten verlost te
worden. Dit gebeurde op hetzelfde ogenblik want de bokken
begonnen te steigeren. Ze waren met geen stok meer voort te
krijgen en verdwenen met hun berijders in het niet. Radicaal
en voorgoed...
In de tijd
van de "bokkenrijders" opereerden ook in onze streken
bandietenbenden. Men denke maar aan Geertje de Vlug te
Tilburg, waarover wij al vroeger verhaald hebben. Deze
benden bestonden uit gedeserteerde soldaten van huurlegers
en ander gespuis. Het ligt voor de hand, dat zij met de
beruchte "bokkenrijders" vereenzelvigd werden. Ook al omdat
ook die bendes zich bezig hielden met het kwellen van hun
slachtoffers op een wijze als aan de "bokkenrijders" werd
toegeschreven. Zoals het martelen met gloeiende tangen om
geld los te krijgen, waarover wij in een "Creminele Rolle"
lazen. Deze benden werden "heydens" of Egyptenaren genoemd.
Wél in
verhalen
Ongetwijfeld
hebben die benden ook wel rond de "Hertgang" geopereerd.
Maar de eigenlijke "bokkenrijders"? In ieder geval wél in de
verhalen en die brachten de oprichter van de ontspanning
daar de bossen van "De Utrecht" op de gelukkige vondst van
de naam. Die oprichter was de thans 82 jaar oude Janus de
Bruin. Nu al dertig jaar woont hij met zijn 78-jarige vrouw
in de "Hertgang". De laatste jaren als inwonende bij zijn
schoondochter. Nog steeds bij de pinken en nog altijd bezig
op de boerderij van "De Utrecht", die in pacht is bij Jan de
Kort. Daar valt altijd wel wat te beredderen want men houdt
er zo'n honderd koeien. Jaon de Bruin, zoals de vaste
klanten hem kennen, heeft aan zijn uitvinding nog iets
overgehouden, dat hij niet meer kwijt raakt. Onder de goede
bekenden wordt hij "de oude bokkenrijder" genoemd. Daarmee
wordt maar weer eens bevestigd de waarheid van een
spreekwoordvariant: Wie met "bokkenrijders" omgaat, wordt er
mee besmet...
Intussen
hebben we heel wat tijd verzeten "In den Bockenreijder".
Vanuit de noordoostelijke hoek van het boerderijcomplex
leidt een breed bospad tussen oude, knoestige dennen, langs
een eenzame put met putmik aan een weitje, restanten van een
verdwenen woninkje, bijna in rechte lijn vrij snel terug
naar het uitgangspunt van de Hertgangsbrug aan de Prins
Hendriklaan waar we de auto hadden achtergelaten. Ge zijt in
de "Hertgang" geweest: een wereld ver weg zo dicht bij
huis...
PIERRE VAN
BEEK