CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Natuur viert haar orgie in "Hertgang"

Het Nieuwsblad van het Zuiden - woensdag 14 mei 1969

 

Wat zijn nu eigenlijk de mooiste gedeelten van het 2500 ha grote landgoed "De Utrecht"? Een moeilijk te beantwoorden vraag daar smaken verschillen. Zonder vrees van tegenspraak durven we echter toch wel spontaan te kiezen voor het gebied van "Flaes" met "Goor" en... de "Hertgang". Gaat het om de ereprijs tussen deze twee streken dan staat de spreker stil. Hier valt geen uitspraak meer te doen, omdat het bijna gaat om twee onvergelijkbare grootheden die ieder naar hun eigen aard de onderscheiding waardig zijn. Vandaag willen we ons eens tot de "Hertgang" bepalen, waarvan de naam alleen reeds de sfeer ademt van het verleden toen zich hier in het Kempische land nog de eindeloze heidevelden uitstrekten en rondom de hemel raakten. Lang voordat er een "Utrecht" was, bestond er al een "Hertgang" en stroomde daar de Reusel, die later overal in boeien zou geslagen worden, maar uitgerekend hier nog altijd door geen mensenhand geschonden haar loop kiest met alle dartelheid, die deze beek steeds eigen is geweest.

 

De eenvoudigste kwalificatie, die aan het woord "Hertgang" gegeven wordt, is die van buurtschap of gehucht. We lezen echter ook van "deel van dorpsgemeenschap waarop het vee gezamenlijk werd geweid, meent of gemeynt" en over wegen, waarlangs het vee naar zijn stallen werd geleid. Zo plachten plaatsen, met name ook Tilburg, verscheidene "hertgangen" of "haertgangen" te bezitten. Het gebied van "De Utrecht" waarmee wij ons thans bezighouden, werd tot een specifieke streeknaam waaronder het tot in onze dagen voortleeft. Boeit momenteel de "Hertgang" door zijn ongerept natuurschoon, in het verleden blijkt hij ook nog een romantische bekoring te hebben uitgeoefend, zodat de mensen uit de omliggende dorpen er hun legenden om weefden.

 

Fascinerend

Broeders noemt in 1835 de "Hertgang" een onbewoonde plaats en zegt, dat hier vroeger een oud slot of kasteel stond, waarvan de grachten nog te zien zijn. Sommigen hielden het gebouw voor een klooster van Tempelridders, anderen voor een jachthuis van de hertogen van Brabant. Ook zegt men - aldus de schrijver - dat deze plaats het aanvangspunt van de bebouwing van Hilvarenbeek is geweest en dat men zelfs het voornemen heeft gehad hier de toren te plaatsen. Lauwers spreekt in 1924 in dezelfde geest en beweert, dat bij de gracht nog fundamenten zitten van een Frankisch gebouw, dat later een bezitting werd der Tempeliers. Hij zegt ook, dat hier vroeger verscheidene huizen stonden en dat aan de wallen de verdeling der akkers nog duidelijk te zien was. De laatste boerderij werd in 1828 afgebroken. Het klinkt allemaal heel fascinerend. Wij weten echter van geen grachten en fundamenten al hebben we er dan ook niet nadrukkelijk naar gezocht. Historische feiten met houvast ontbreken evenzeer. Moet dan alles naar het rijk der fabelen verwezen worden? Maar zelfs hebben voor ons legenden als louter legenden al reden van bestaan omdat van verbeelding hele dichtergeneraties leven...

Komende uit de richting Hilvarenbeek verlaat men tussen de bossen van "De Utrecht" de betonbaan naar Reusel om aan de linkerkant de aanvankelijk nogal kronkelende Prins Hendriklaan te volgen. Deze steekt de zandige en des zomers bijzonder stoffige maar wel schilderachtige Dunse Dijk over. Een kijk ver over de nu kaarsrechte laan, die aan weerskanten geflankeerd wordt door sparren, eiken en dennen, vormt de boerderij "De Kievit" met haar witgeschilderde kozijnen en kleine raampjes de afsluiting. Men rijdt echter niet tot daar door, maar neemt de eerste verharde weg rechts, welke nog altijd Prins Hendriklaan heet en in een mum van tijd zit ge in het hart van de "Hertgang". Dat is daar, waar een betonnen brug zonder leuning over de Reusel steekt. Nu ergens de auto aan de kant en het links na de brug bij de Reusel afdalende voetpad in, want hier zijt ge in het paradijs der paradijzen.

 

Eigen karakter

De "Hertgang" dankt zijn specifiek karakter aan het feit, dat het een oud beekbos is, dat zich aan weerskanten van de naar het noordoosten stromende Reusel uitstrekt zonder dat de beek hier eigenlijk een echt dal vormt. We kennen hier en daar nog wel zo'n soortgelijk bos, maar toch behoren deze tot de grote zeldzaamheden. Net als zovele andere Brabantse beken werd ook de Reusel al op vele plaatsen gekanaliseerd. Dat betekent dan steeds zonder meer de dood aan de schilderachtigheid. Alleen de Reusel van de "Hertgang" is voor deze ondergang gespaard gebleven. Van de ene kant dankzij een vooruitziende blik van ontginners en bosbouwers, van de andere kant door de onweerstaanbare uitdaging van een schoonheid, die bij voorbaat iedere aantasting tot een heiligschennis moest verklaren. Terwijl eens de ossen en later de stoommachines de kouters van de ploegen de heidegronden in de omgeving doorbladerden als een groot boek, overal de aanplant verrees, vegeteerde de "Hertgang" onberoerd voort aan beide kanten van de Reusel, die van oudsher haar lust tot meanderen tot in het bandeloze kon botvieren. Bos en beek bleven een twee-eenheid, waarvan het ene deel zich niet zonder het andere denken laat en samen drukten zij het stempel op de "Hertgang", waardoor deze bleef wat hij was - ook niet meer anders zou kunnen zijn - zonder "Hertgang" af te raken.

Onberoerd, afgelegen en onbekend, met enkel zich zelf te zijn, heeft die aloude "Hertgang" de seizoenen zien komen en gaan, de jaren aaneengeregen aan het snoer van de tijd. De wereld en de mensen veranderden, wat hobby leek van niet ernstig te nemen natuurbeschermers bleek geen ziekelijke overgevoeligheid, roep om recreatie werd summum van vooruitstrevendheid en daar beleefde waarachtig ook de "Hertgang" zijn ontdekking! Dit alles klinkt in de oren van sommigen misschien als een alarm. Laat u niet verontrusten, gij die niet behoort tot het gilde van de massarecreanten. Hoewel deze recreatie nog steeds verder om zich heengrijpt, weet ge toch, dat dit voor u een al lang achterhaalde zaak is, die in uw denk- en gevoelswereld geen plaats kreeg ingeruimd, omdat uw zesde zintuig er niet op reageert. Nu is het juist dit zintuig, dat de "Hertgang" ter bespeling vraagt. Wie er over beschikt, beluistert er de muziek der sferen. Hij alleen!...

Er komen nogal wat bezoekers op een mooie zomerzondag, maar op een doordeweekse dag loopt ge alle kans er als eenzame zwerver rond te dolen. Indien het dan nog een zonnedag is, realiseert gij u pas de paradijselijke aard van dit oord, dat u in al zijn bandeloze ruigheid opneemt, zodat ge er zelf haast een stuk van wordt. Ge ziet nooit eerder waargenomen dingen, die alle hun eigen taal spreken. Emoties worden heen en weer geschoven over een schaal, die zich beweegt tussen het ontroerend kleine en uitdagende oerkracht.

 

Ouverture

Verbazingwekkend wat daar allemaal vegeteert op die herhaaldelijk door kleine sloten en primitieve bruggetjes doorsneden bosgrond tussen eiken, beuken, berken en sparren. In de lente is het in de vochtige grond al begonnen met het gele speenkruid, dat spoedig in de bosanemonen gezelschap heeft gekregen. Op de hogere gedeelten begint de bosbes uit te lopen. Zo start de ouverture, die in de hoogzomer uitgroeit tot een orgie van ongetemd leven. Dan verschijnen daar de valeriaan, moerasspirea, het koninginnekruid, het zenegroen en niet te vergeten de kamperfoelie, die het als vampier op de heesters heeft gemunt en daar in luchtige cadans met elegante zwier bruiloft zit te vieren op andermans kosten.

De onderbeplanting is velerlei. Daartoe behoren ook heesters, die de mensenhand verraden. Kijkt u maar eens naar de uitbundige rododendrons, de Canadese immigrant die wij krentenboompje noemen en de fraaie Amerikaanse vogelkers. Voor deze laatste brengt de natuurvriend méér sympathie op dan de bosbouwer. De laatste heeft deze kers de scheldnaam van "bospest" toegedacht, omdat zij zich niet tevreden stelt met de gegeven vinger maar direct de hele hand grijpt. Met andere woorden: zij breidt zich te sterk uit. Voorts wordt het haar ten kwade gerekend, dat ze luis herbergt, die een virus overbrengt op de aardappelen. Men moet dat weten want haar aan te zien is het niet, als zij in de nazomer prijkt met haar overvloed van zwarte bessen. Een slecht land waar het niemand goed gaat! Dit kunnen de vogels zingen, die zich hier aan de verschillende bessensoorten van de heesters te goed doen en daarmede voor de verspreiding zorgen.

 

Drama's

In de "Hertgang" spelen zich voortdurend drama's af. Speculatieve als een bunzing een prooi bespringt en het slachtoffer het bloed uit de nek zuigt. De op twee vierkante meter verspreid liggende veren van een patrijs liggen daar nog als stille getuigen in de ruigte, vlak langs het pad. Elders hebben het ook twee bosduiven moeten ontgelden, maar die kunnen wel door een boswachter geschoten zijn! Doch er worden ook drama's opgevoerd, die minder direct tot de verbeelding spreken, omdat zij zich in uiterst langzaam tempo ontrollen. Vooral de "Hertgang", waar we thans midden in zitten, kent de sluipmoordenaars. Het is de ook over de bodem woekerende klimop, die onschuldig lijkt, met enkel rankje zoals ge er een zult zien op een door bliksem of storm afgeknotte boom, waarvan een stomp nu paradeert langs de oever van de Reusel als een grafzuil op een kerkhof. Maar die klimop wordt in de loop der jaren steeds brutaler. Het simpele rankje klimt immers hoger, groeit uit tot een dik touw en ten slotte tot armdikke als vossenstaarten behaarde kabels, waarvan de wortels zich vastzuigen in de stammen, die zij ten slotte als met polieparmen in een uiteindelijk dodelijke omknelling houden. Dit zijn de stille, sluipende drama's op lange termijn, die hier zomer en winter op de eiken verder gaan en ze zijn karakteristiek voor het noordelijke deel van de "Hertgang", waar de meterslange klimopguirlandes aan de eiken, ook wanneer er alles nog kaal is, bijzonder decoratief werken.

 

Meanders

En dan is er nog die heerlijke Reusel, met zijn heldere water, hoge, weelderig begroeide oevers en zandige bedding, waarin de door het geboomte vallende zonnevlekken krijgertje spelen. De beek meandert er lustig op los. Zij boetseert haar bochten zoals zij dat wil totdat twee lussen elkaar steeds dichter naderen. Een winterse overstroming slaat over de smalle dam, die de bochten nog van elkaar scheidt, het water vreet de oevers af en dan is ten slotte de grote dag van de doorbraak daar. De beek kiest haar kortste weg, verlegt op eigen gezag haar loop en laat een overbodig geworden, nu dode arm met steeds brakker wordend water achter, waarin zich hier de gele lis genesteld heeft. Er bestaat in onze streken nog maar weinig gelegenheid het verschijnsel van het meanderen waar te nemen en te volgen.

De "Hertgang" biedt de mogelijkheid langs het hele gebied van de Reusel. Maar die niet in boeien geslagen Reusel onderneemt nog meer. Zij ondergraaft de oevers en wroet de wortelstelsels van de machtige eiken bloot. Ieder jaar begint de boom verder te hellen naar de kant van het water, totdat eindelijk het moment daar is dat hij door een wat krachtige windstoot of door gewicht van de kruin zijn evenwicht verliest en met krakend geweld dwars over de beek stort. Dit zijn van die drama's van het beekbos. Zij schrijven de eeuwige geschiedenis van worden en vergaan, zoals zich dat met feilloze zekerheid pleegt te voltrekken in het leven van de natuur maar ook in het leven van de mensen...

 

Bruggen

Na ons vertrek bij de eerste brug, die ge op de landkaart als Poelebrug ziet aangeduid, hebben we op onze wandeling nog twee bruggen over de Reusel ontmoet: de brede houten brug met dito leuningen en nog verder noordwaarts een smalle hangbrug. Over de houten brug, de Lange Baan, naar het gebied van het grote ven het Goor en - zo men wil - verder naar Westelbeers over de Liesdijk.

Het nog geen meter brede, houten bruggetje is opgehangen in gedraaide ijzerdraden en wiebelt zacht heen en weer als ge er over loopt naar de hoger gelegen bossen, vanwaar een landwegje u naar Diessen voert. Maar ge kunt ook door de bossen stroomopwaarts langs de linkerkant van de Reusel weer terug naar het uitgangspunt in de Prins Hendriklaan. Het paadje bij de hangbrug behoort wel tot de meest interessante van dit "Hertgang"-gedeelte. Het is ook hier, waar zich een wiel bevindt, dat in het voorjaar het speenkruid en de bosanemoon de bodem het rijkst bestikken met hun gele en witte sterren.

 

De ruimte

De Reusel sluit in het noordoosten onze "Hertgang" af. Daar ligt het einde van de bebossing en waart de blik over de eindeloosheid van weilanden, die slechts onderbroken wordt door hier en daar een boom en de paaltjes van de afrasteringen, waar ge zeer zeker wel ergens een wulp zult zien zitten. Dit is het land van de wulpen, de kieviten, grutto's en roeken, welke laatste trouwens ook in de hoge bomen van de "Hertgang" hun palavers plegen te houden. Over andere vogels praten we maar niet, want van 1954 tot 1964 zijn er op de hele "Utrecht" 120 soorten gesignaleerd, die daar plegen te broeden, nog gezwegen van de doortrekkers. Enkele jaren geleden was de "Hertgang" nog het paradijs van de havik.

Teruggekeerd naar de Poelebrug daagt nu de Reusel uit tot een verkenning stroomopwaarts in zuidwestelijke richting, want ook dat is daar nog gedeeltelijk "Hertgang". Men kieze het dichtst bij de rechteroever van de beek lopende voetpad. Al spoedig blijkt dit deel van de "Hertgang" in karakter opvallend te verschillen van het eerst bezochte. De Reusel is er grilliger in haar loop. Daar de onderbeplanting vrijwel ontbreekt, toont het bos zich hier meer open.

 

Zee van varens

Complexen eik, beuk, sparren en dennen wisselen elkaar af. Het meest karakteristieke vormt echter in de zomer wel de zee van soms manshoge adelaarsvarens, die op deze hoger gelegen gedeelten totaal overheersen en zich in ontembare uitbundigheid tot over de paden buigen. Die varens, die ieder jaar afsterven en een verlaten slachtveld achterlaten, beginnen ook weer ieder jaar opnieuw met nooit aflatende levensdrang. Hun naam dragen zij met recht want als men een stengel van onderen afsnijdt, vertoont zich een tweekoppige adelaar voor wie over voldoende verbeelding beschikt. Een veel minder voorkomende maar toch niet geheel ontbrekende varen is het dubbelloof. Ge herkent die aan tweeërlei bladeren: brede, op de grond liggende en smallere, die rechtop staan en de sporen bevatten. De blauwe bosbes, onze "klokkebaai", vormt er op de hoge gronden dikke kussens. In de gunstige jaren geeft zij kleine, maar smakelijke bessen.

 

"Bockenreijder"

Via een houten bruggetje keert ge u echter naar een uitspanning "De Bockenreijder", een boerderijencomplex waarvan ge de witte muren en het gedeeltelijk met riet en rode pannen gedekte dak in de verte al tussen het groen ziet schemeren. Ga echter liever eerst nog een eind rechtuit met het voor u liggende sparrenbos steeds aan de linkerkant. De weg met het beukenbos rechts is er licht, maar in het dichte sparrenbos weegt zwaar de schemer als in een Romaanse kathedraal. Spoedig belandt ge op de Dunse Dijk, een van die oeroude, typisch Brabantse zandwegen met dit verschil, dat hij vergezeld wordt van een modern verhard fietspad. Links van de weg een langgerekt wit huisje, dat vanonder zijn lage dak met blauwe pannen, met zijn kleine ruitjes en frisse, rood-witte zandlopervenstertjes naar de wereld zit te kijken. Onder de Dunse brug door komt de ons reeds zo vertrouwde Reusel die haar weg naar de "Hertgang" kiest, vanuit het zuiden aangestroomd. Even voorbij de brug, bij een splitsing van wegen, buigt een wegje naar de ontspanning "In den Bockenreijder" af.

Ofschoon dit gedeelte eigenlijk niet meer direct tot de "Hertgang" behoort, is het er toch wel zo nauw mee verbonden, dat men er - schrijvende over het geschetste natuurparadijs - niet aan voorbij kan gaan. Te meer niet omdat het hier de enige uitspanning van de verre omtrek betreft en ze zo volkomen is aangepast aan de landelijke omgeving, dat ze er een natuurlijk geheel mee vormt. Ge zijt hier beland op een groot boerenerf, dat omsloten wordt door een boerderij, stallen en schuren plus een klein, intiem woninkje onder een dik rieten dak. Dit gebouwtje is de eigenlijke "Bockenreijder". Ge ziet het aan het smeedijzeren uithangbord, waarop een geschilderde "bockenreijder" in een Brabants landschap zijn befaamde bok berijdt boven het opschrift: "In den Bockenreijder".

 

"Moor" in schouw

Het interieur van het huisje beantwoordt geheel aan de van buiten gewekte verwachtingen: Lange, blank geschuurde houten tafels vol richels, rechte Brabantse, overigens rood geschilderde stoelen, petroleumlampen, een klein buffetje en een open turfvuur met de zwartberoete "moor" aan de "haal" er boven en een miniatuurdraaiboom er naast. De "historie" van het huisje gaat niet veel verder terug dan vóór de oorlog, maar de sfeer van het geheel wel, en ze geeft het gevoel, dat ge hier eigenlijk niet met stadsschoenen maar met klompen aan uw voeten moet zitten. Tenminste als ge hier op een weekse dag uw pintje, na een lange wandeling, zit te genieten. Des zondags is het er zó druk en staan er zóveel blinkende beesten in de vorm van auto's, dat men in "De Bockenreijder" met de benen buitenhangt en men zich met een klapstoeltje in de open lucht tevreden moet stellen.

Van de naam van de uitspanning gaat een romantische bekoring uit, want het begrip "Bockenreijder" heeft tot in onze jeugd de verbeelding van vele generaties beziggehouden. Die "bokkenrijders" speelden hun rol in de spook- en andere verhalen, die vooral in de Kempen op de winteravonden aan de haardvuren de ronde deden. En ze waren te boeiender omdat er nooit iemand het fijne van wist, waardoor de deur voor de fantasie natuurlijk wijd openstond, al is er in de loop der jaren toch nog al wat lectuur over de "Bokkenrijders" verschenen. Ze zijn tenslotte geen produkten van wilde fantasie maar hebben werkelijk bestaan en hebben schrik onder de bevolking verspreid.

 

Ook waarheid

Wat de verbeelding betreft, daarin leefden zij, naar het volksgeloof van de Kempen en Limburg, als luchtgeesten, die op een bok door de lucht vlogen en op bepaalde dansplaatsen neerstreken. In werkelijkheid waren het in de 18de eeuw in Zuid- en Midden-Limburg met aangrenzende Belgische en Duitse gebieden voorkomende roversbenden, die zich de naam van bovenvermelde luchtgeesten aanmaten. Al naar de streek waar zij opereerden, heetten zij ook "les Verts-boucks" (de groene bokken), "boucs volants" (vliegende bokken) en in het Duits "Bockreiter". Over de oorzaken van hun ontstaan bestaat geen duidelijkheid. Er mag worden aangenomen, dat de economische toestand van deze streken er toe heeft bijgedragen. Die was namelijk zeer slecht, o.a. tengevolge van herhaaldelijke inkwartieringen. Opmerkelijk is echter, dat niet alleen onbemiddelden lid van de benden waren.

 

Drie perioden

Gewoonlijk verdeelt men het optreden der bokkenrijders in drie perioden. Één bende heeft bestaan van 1734 tot 1756 met als voornaamste operatieterrein de voormalige landen van 's Hertogenrade en Oostenrijks Valkenburg. Een tweede van 1762 tot 1776, toen Jozef Kerckhoffs de hoofdleider geweest zou zijn. Vooral in Staats-Valkenburg werd tussen 1774 en 1776 krachtdadig tegen de "bokkenrijders" opgetreden. Er zouden vijf- tot zeshonderd mensen gehangen en verbannen zijn. Velen namen toen de vlucht. Ca. 1790 ontdekte men een nieuwe bende, die haar zetel in het Limburgse Meersen had. Pas in de Franse tijd maakte beter politietoezicht en oprichting van de marechaussee een einde aan de plaag (1803). Naar men meent ontkwam de hoofdman Picard door een vlucht naar Frankrijk. Alleen reeds het lid zijn van de bende werd zwaar aangerekend.

 

Godslasteringen

Bijzonder tot de volksverbeelding sprak de eed, die de bokkenrijders af moesten leggen daar deze zeer goddeloos was. Zij zwoeren God en de heiligen af om zich aan de duivel toe te wijden. Voorts beloofden ze trouw te blijven aan de bende, geen lid te verraden, geen diefstallen te plegen op eigen houtje enz. Men misbruikte zelfs de H. Hostie, bootste het H. Avondmaal na, bespotte en vertrapte het kruisbeeld. Meestal werd de eed afgelegd in een veldkapelletje. Ook is bij het afleggen van de eed een dode hand gebruikt en er wordt tevens verteld, dat in het ritueel een bok een rol speelde. Zo men ziet, stof genoeg voor legendevorming. Een van deze verhaalt, dat "bokkenrijders", een eeuw geleden, bij hun vaart door de lucht hoog over de abdij van Postel scheerden. De witheren begonnen, door voorgevoel of ingeving, gezamenlijk te bidden om van de booswichten verlost te worden. Dit gebeurde op hetzelfde ogenblik want de bokken begonnen te steigeren. Ze waren met geen stok meer voort te krijgen en verdwenen met hun berijders in het niet. Radicaal en voorgoed...

In de tijd van de "bokkenrijders" opereerden ook in onze streken bandietenbenden. Men denke maar aan Geertje de Vlug te Tilburg, waarover wij al vroeger verhaald hebben. Deze benden bestonden uit gedeserteerde soldaten van huurlegers en ander gespuis. Het ligt voor de hand, dat zij met de beruchte "bokkenrijders" vereenzelvigd werden. Ook al omdat ook die bendes zich bezig hielden met het kwellen van hun slachtoffers op een wijze als aan de "bokkenrijders" werd toegeschreven. Zoals het martelen met gloeiende tangen om geld los te krijgen, waarover wij in een "Creminele Rolle" lazen. Deze benden werden "heydens" of Egyptenaren genoemd.

 

Wél in verhalen

Ongetwijfeld hebben die benden ook wel rond de "Hertgang" geopereerd. Maar de eigenlijke "bokkenrijders"? In ieder geval wél in de verhalen en die brachten de oprichter van de ontspanning daar de bossen van "De Utrecht" op de gelukkige vondst van de naam. Die oprichter was de thans 82 jaar oude Janus de Bruin. Nu al dertig jaar woont hij met zijn 78-jarige vrouw in de "Hertgang". De laatste jaren als inwonende bij zijn schoondochter. Nog steeds bij de pinken en nog altijd bezig op de boerderij van "De Utrecht", die in pacht is bij Jan de Kort. Daar valt altijd wel wat te beredderen want men houdt er zo'n honderd koeien. Jaon de Bruin, zoals de vaste klanten hem kennen, heeft aan zijn uitvinding nog iets overgehouden, dat hij niet meer kwijt raakt. Onder de goede bekenden wordt hij "de oude bokkenrijder" genoemd. Daarmee wordt maar weer eens bevestigd de waarheid van een spreekwoordvariant: Wie met "bokkenrijders" omgaat, wordt er mee besmet...

 

Intussen hebben we heel wat tijd verzeten "In den Bockenreijder". Vanuit de noordoostelijke hoek van het boerderijcomplex leidt een breed bospad tussen oude, knoestige dennen, langs een eenzame put met putmik aan een weitje, restanten van een verdwenen woninkje, bijna in rechte lijn vrij snel terug naar het uitgangspunt van de Hertgangsbrug aan de Prins Hendriklaan waar we de auto hadden achtergelaten. Ge zijt in de "Hertgang" geweest: een wereld ver weg zo dicht bij huis...

 

PIERRE VAN BEEK