De
Hasseltse kapel laat de tijd onverstoord langs zich heengaan
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 7 december 1968
De Hasseltse
kapel. Eeuwenlang een begrip in Tilburg en ook het oudste en
op de Tongerlose Hoef na enige echt historische monument van
onze stad. Via de Hasseltstraat kon men ze vroeger niet
missen. Wie diezelfde weg nu gaat, zal wel even moeten
zoeken. Maar weest u gerust. Ze bestaat nog altijd, is niet
opgeslokt door de moloch van stadsuitbreiding en verkeer.
Wél zit ze weggedrongen in een hoek. Is maar door één pijp
per auto te bereiken. Ze vangt die auto's in een zak en ge
moet weer terug door hetzelfde gat waardoor ge gekomen zijt.
Niet dat we daar bezwaar tegen hebben. O neen, want méér nog
dan voorheen vormt het driehoekige pleintje met zijn gazons,
zijn bomen, zijn banken en zijn ligusterhagen een oase in de
zich nog steeds uitbreidende stenen woestijn met het nieuwe
ziekenhuis als dominant achter de basis van het fantastische
pleintje.
Groeiende
steden hebben behoeften aan zulke oases, die nog altijd iets
anders zijn dan fraaie stadsparken. Bij de Hasseltse kapel
gaat de tijd met trager tred, waardoor er de dagen langer
lijken. Hier liggen de voetstappen van vele processies van
geslachten die eens breed uitwaaierden in Tilburg, maar
waarvan de sporen begraven werden onder asfalt. Er mogen dan
nóg zoveel auto's geparkeerd staan aan de basis van het
pleintje, die wij met een hoge ligusterhaag zouden willen
afsluiten - onder de hoge bomen en om de kapel weegt nog
altijd voelbaar de historie van een oud-Tilburg. Een
anachronisme zult ge zeggen! Dat zal dan wel, maar toch een,
dat we niet kwijt willen, want nog altijd leeft de mens niet
van brood alleen. Een vleugje poëzie, een brokje romantiek -
zelfs wat eenvoudige vroomheid als het asjeblief mag! - kan
er best gebruikt worden aan de voet van de mensenpakhuizen.
We weten
het: de papieren van de devotie-oorden staan niet hoog
genoteerd. De conjunctuur is tegen. Des te meer frappeert
het daarom, dat de Hasseltse kapel in de algemene malaise
niet ten onder is gegaan. "Iedere dag geopend", staat er
boven de deur. "Iedere dag komen er nog bezoekers", zei men
ons. "Vaste klanten, bijvoorbeeld die in de oorlog een
gelofte gedaan hebben." En ook altijd waken er als weleer
ergens achter gordijntjes argusogen, opdat er geen
ongerechtigheid geschiedt aan de kapel en haar Lieve Vrouw.
De mensen van de Hasselt laten aan hun kapel niet raken...
Dat de
Hasseltse kapel leeft, blijkt uit het prima onderhouden
interieur, dat gloednieuw in de verf zit. De opgehangen
krukken van vroeger dagen zijn verdwenen, maar bij het St.
Jozef-altaar glimmen twee eikenhouten kasten vol met
zilveren ex-voto's in de vorm van voeten, armen, benen, een
oor, kruisen, harten met en zonder vlammen. Zelfs een
ingebakerde tweeling getuigt er van dankbaarheid. Zonder
concessie aan de mode straalt op het hoofdaltaar de Lieve
Vrouw met het kind in nieuwe kledij. Onze Lieve Vrouw in
donkerblauwe mantel met een bies van zilveren lovertjes en
beide figuren in een japon van sneeuwblanke zijde. De
beelden dragen opvallend mooi uitgevoerde kronen en de H.
Maagd is rijk getooid met kostbare sieraden. Als we de
huidige uitdossing vergelijken met een voor ons liggende
foto uit 1939, blijkt de aankleding van de beeltenis in
hoofdlijnen hetzelfde te zijn gebleven maar op
ondergeschikte punten heeft ze toch wijziging ondergaan.
Nooit
opgehelderd
Achter deze
beeltenis gaat een nooit opgehelderde geschiedenis schuil.
Het huidige beeld in zijn barokachtige stijl kan - naar een
onderzoek heeft uitgewezen - niet uit de tijd van vóór 1600
stammen. Aangezien de kapel echter wel vóór 1600 bestond en
aan Maria was toegewijd, moet er ooit een ouder beeld zijn
geweest. Maar waar is dat gebleven? Uit ons artikel over
Nieuwkerk onder Goirle (Nieuwsblad 10-8-'68) zal men zich
herinneren, dat de Tilburgse pastoor Augustinus van Dijck,
Norbertijn van de abdij van Tongerlo, in 1650 op het gehucht
Steenvoort (Nieuwkerk), even over de Belgische grens, een
Tilburgse kerk liet bouwen en dat daarheen ook het
miraculeuze beeld van onze Lieve Vrouw van de Hasselt werd
overgebracht. Dit zou dan het oorspronkelijke beeld geweest
kunnen zijn.
Volgens een
legende zou het beeld in de roerige tijden van 1630-1648
reeds uit de kapel in veiligheid zijn gebracht. Mogelijk
heeft het bij pastoor Van Dijck berust, die het in
Steenvoort laat opduiken. In een familie leefde ook de
legende, dat het beeld tussen 1630 en 1648 in Mechelen of
Hoogstraten in veiligheid zou zijn gebracht bij een familie
Emants. Nakomelingen van deze familie zijn te Mechelen
gevonden. Hier was echter niets bekend, noch van het beeld
noch van bijbehorende papieren. Van een terugkeer van een
beeld van Steenvoort naar de Hasselt nadat op Steenvoort in
1668 de diensten gestaakt werden, wordt nergens gesproken.
Dit is te opmerkelijker omdat er wél melding is gemaakt van
gewijd vaatwerk, dat naar Tilburg terugkeerde en daar nóg
berust.
Nieuw
beeld
In 1796
krijgt de Hasseltse kapel in ieder geval een Mariabeeld, dat
er met veel luister op de troon wordt gezet. Kapelmeester
Th. Smarius heeft dit feit in zijn groot handschrift
vastgelegd op de eerste bladzijde van een door hem
bijgehouden boek. Daar lezen we: "1796 den 30sten April is
het Beeldt van de Alder-Heijligste Maget ende Moeder Gods
Maria geheel triumphant gebragt, in de Hasseltsche Capel tot
een algemene blijdschap van de Roomsch gesinden inwoonders
tot Tilborg". Hoogst merkwaardig, dat hier niet gesproken
wordt van een terugkeer van het oude beeld. Dat had toch
voor de hand gelegen. Men krijgt dan ook de indruk, dat men
te maken heeft met een ander beeld, doch dat men dit maar
liever in het midden laat. Dat bepalende lidwoord "het" kan
het oude beeld suggereren maar hoeft dat toch niet per se.
Het zou ook mogelijk kunnen zijn, dat het oude beeld tussen
1668 en 1796 ergens verborgen heeft gezeten. Maar waarom zou
dat dan bij een herplaatsing niet tot uiting zijn gekomen?
Het meest aannemelijke lijkt ten slotte, dat het oude beeld
in de beroering der tijden spoorloos verdwenen is.
Hoe oud?
Een
intrigerende vraag is altijd geweest die naar de ouderdom
van de Hasseltse kapel. Verschillende onderzoekers hebben
zich daarmee beziggehouden. Een hunner was L.G. de Wijs o.a.
secretaris van Tilburg Vooruit, die zich - gedurende een
lange reeks van jaren - met veel liefde en toewijding in de
geschiedenis van zijn vaderstad Tilburg heeft verdiept.
Terecht draagt een straat dan ook zijn naam. Het zijn vooral
de resultaten van zijn onderzoek, die wij hier voor een deel
volgen. De Wijs bouwt een hypothese op volgens welke de
oorsprong van de kapel terug zou kunnen gaan tot het begin
van de kerstening van deze streken. Dat kan altijd, maar
méér dan een hypothese is het niet. Vroegere schrijvers
meenden dat de kapel al in de 17de eeuw bestond. Primus van
Gils denkt aan stichting tussen 1629 (verovering Den Bosch)
en 1648 (Vrede van Munster). De Wijs betoogt terecht dat de
kapel ouder is. In het torentje hangt nu nog een klok van
het jaar 1536. Het opschrift ervan luidt: "Maria is mijnen
Naem, Jasper Moer Maechten mij int jaar ons Heeren MCCCCC
XXXVI". De klok is onder wijd 50 cm, boven 30 cm breed en
diep 45 cm. Dit getuigt wel iets, maar bewijst niet dat de
kapel er in 1536 stond. We weten immers niet zeker, dat die
klok niet van elders afkomstig is, al lijkt het tegendeel
niet waarschijnlijk. Méér hebben we aan een schriftelijke,
notarieel vastgelegde verklaring van Herman Cornelius en Jan
Peter Hendrikxe van 1524, waarin zij zeggen eikebomen bij de
kapel geplant te hebben. Toen stond er de kapel.
Vijftiende eeuw?
De bekende
oudheidkundige dr. Xavier Smits, o.a. oud-rector van de
fraters van Tilburg in het huis te Goirle, meent aan
kentekenen van de toren te zien dat hij tot 1450 terug kan
gaan. De St. Anna-kapel van Heusdenhout bij Breda vertoont
opvallend veel overeenkomst met die van de Hasselt, aan
welke laatste veel verbouwd is. Van de Heusdenhoutse kapel
staat vast, dat ze omstreeks 1400, maar waarschijnlijk iets
vroeger, werd gebouwd. Een onderzoek dat pastoor De Beer van
de Hasselt heeft laten instellen, wees uit dat het materiaal
van de Hasseltse kapel "zeer oud" is maar dateert van na
1200. Als we de bouw dus op de 15de tot begin 16de eeuw
houden, zitten we vermoedelijk wel aan de veilige kant.
Interessant
is het ook te weten, dat er in het midden van de 17de eeuw
een goede band heeft bestaan tussen de Hasselt en Steenvoort
onder het huidige Nieuwkerk te Goirle. Hiervan getuigen
documenten volgens welke kapelmeesters van de Hasseltse
kapel en "toesienders" van "den offer van St. Quirijnstock"
gelden voor de kerk op Steenvoort beschikbaar stelden. Wél
op conditie dat zij "naer advenant" hun portie zouden
terugkrijgen als de kerk aldaar mocht worden opgeheven.
Mariaverering
En nu de
Mariaverering. Die bestond in ieder geval in 1569. In het
Tilburgs gemeentearchief berust een handschrift uit het
kohier van de honderdste penning in dat jaar, waarin sprake
is van een kapel van O.L. Vrouw op de Hasselt. Dat de
Tongerlose witheer, de latere abt van die abdij, Augustinus
Wichmans in zijn "Brabantia Marianna", dat in 1632 werd
geschreven, met geen woord over de Hasseltse kapel rept, is
niet zo vreemd als men zijn werkwijze kent. In zijn dikke
boek van méér dan 1000 bladzijden behandelt hij een 150
genade-oorden van Maria in Brabant. Als pastoor van Mierlo
moest hij hier toch zeker van gehoord hebben. Hij praat
bovendien wél over Tilburg maar geen woord over de Hasseltse
kapel. Het is echter bekend, dat hij voor de samenstelling
van zijn werk de diverse pastoors heeft aangeschreven. Kreeg
hij inlichtingen, dan werd de plaats vermeld. Geen antwoord
betekende: geen vermelding. Er ontbreken trouwens méér
genade-oorden in zijn zo dikke boek.
Veel
verbouwd
In de loop
der tijden heeft de kapel op de Hasselt heel wat
verbouwingen ondergaan. In het archief van het Provinciaal
Genootschap te Den Bosch berust een interessant plaatje van
een onbekende tekenaar, die de kapel geeft zoals ze er rond
1770 uitzag. Ze is dan nog geheel bepleisterd terwijl dit
thans alleen geldt voor het met riet bedekte achterbouwtje,
dat het priesterkoor van de kapel uitmaakt. Op die tekening
vertoont de linkerzijgevel een deur en een vierkant raam.
Beide zijn thans vervangen door drie boogramen. Dit is een
van de meest opvallende wijzigingen. De toren schijnt in de
loop der jaren lager geworden.
Totaal
versleten
Bij de Vrede
van Munster (1648), toen de uitoefening van de katholieke
godsdienst in onze streken verboden werd, ging de kapel in
gemeente-eigendom over. Pas in 1796 kon ze heropend worden.
In al die tussenliggende tijd werd ze in officiële stukken
echter toch nog steeds "kapel" genoemd, al was ze aan haar
bestemming onttrokken. In de troosteloze jaren van 't
protestantse bestuur van Tilburg raakte de al zo oude kapel
helemaal in een desolate toestand. Ze was totaal versleten.
Werd o.a. voor opslagplaats gebruikt. Toch heeft het
blijkbaar niemand aangedurfd ze af te breken. Integendeel,
men heeft het gemeentebestuur in 1743 en 1791 tot dure
herstellingen kunnen bewegen. De pleiters van 1743 hadden
daarvoor twee pijlen op hun boog: de klok en huurinkomsten.
Misschien hebben die factoren de kapel toen wel gered. De
klok met slag werd voor de omgeving als onmisbaar
voorgesteld en men deed ook het voorstel de kapel in te
richten tot een "wolle weverswoonhuis", waarvoor de gemeente
dan huur zou kunnen incasseren. De eikeboompjes bij de kapel
wilde men voor de verbouwing gebruiken zodat het allemaal
niet zo duur zou uitkomen. De Raden van Staten der Verenigde
Nederlanden gaven, na de gemeente, op 19 aug. 1743 de
verlangde toestemming. Zo werd de kapel tot weverswoning
gemaakt. Eerste huurder was Laurens Jonkers, die 16 gld.
huur per jaar betaalde. De eerste vermelding daarvan komt
echter pas in 1754 in de gemeenterekening voor. Op 14
november 1785 is de kapel ook een keer publiek verhuurd. Zij
bleek toen bewoond door de gemeenteveldwachter J. Welt. Ten
slotte is de kapel zelfs gedegradeerd tot café. Tijdens die
periode bedroeg in 1794 de huur f 34,50 per jaar. Op 20
april 1796 kreeg - zoals gemeld - de kapel haar
oorspronkelijke bestemming weer terug. Ze heeft dus heel wat
wederwaardigheden beleefd en overleefd.
De
"spuul"
Is het
isolement van de Hasseltse kapel op de dag van vandaag
groter dan in het verleden, aan landelijkheid heeft de
omgeving sterk ingeboet. Niet alleen dat er nog slechts aan
één zijde van het pleintje enige "Hasseltse" huisjes staan,
maar ook "de spuul" is verdwenen. Die "spuul" was een soort
grote brandkuil, waar de kapel zich in stond te spiegelen.
Hij kreeg zijn hier vermelde populaire naam omdat de wevers
en fabrikanten uit de Hasselt hier vroeger hun lakens kwamen
spoelen. In 1800 heeft dat nog aanleiding gegeven tot herrie
tussen de fabrikanten en de andere bewoners. Volgens
eerstgenoemden werd er door de Hasseltse huismoeders in de
"spuul" te veel gewassen. In latere jaren heeft smid
Hoefnagels de spoelkuil voor zijn bedrijf gehuurd. Ook werd
er wel hout in "gehard".
Vals
alarm
Men heeft
reeds gelezen dat de klok van de kapel voor de Hasselt van
grote betekenis werd geacht, al vraagt ze dan ook iedere dag
te worden opgewonden. Dat gebeurt ook nu nog in de
avonduren. Het is de vrijwillige taak van de vlakbij wonende
Frans van Pelt, die deze opdracht ook met de nauwgezetheid
van een uurwerk uitvoert. Een paar jaar geleden heeft dat op
een herfstavond tot een vermakelijk incident geleid. Op de
Hasselt werd alarm geslagen. Iemand had een inbreker in de
kapel bezig gehoord. Toevallig bevond zich bij de kapel een
kolonne militairen met auto's. De commandant daarvan toonde
zich gaarne bereid de kapel in het licht van de koplampen en
schijnwerpers te zetten ter inleiding van de overval. De
bandiet zou de dans niet ontspringen! Groot was de
hilariteit toen de vermeende inbreker niemand anders bleek
te zijn dan Frans van Pelt. Hij was zijn klok weer eens op
wezen winden.
Tot de
trouwe kapelbezoekers in de avonduren behoort momenteel een
flinke uil. De klokketoren beschouwt hij als zijn domein.
Alle pogingen hem te vangen bleven tot nu toe tevergeefs.
Aan het uurwerk doet hij in ieder geval geen schade. Bij ons
bezoek aan de stille kapel was daar geen ander geluid dan de
trage tik-tak... tik-tak... in eeuwige herhaling. Als
wonderlijke associatie zag onze verbeelding een boer uit
vroeger dagen, die met wijde stap, wat doorgezakte knieën en
met de schop op een schouder bij het vallen van de avond van
de akker komt...
Hasseltse
kermis
Een zeventig
jaar geleden bestond er nog een Hasseltse kermis. Van
oudsher viel ze op de eerste zondag na de 2de juli, Onze
Lieve Vrouw Visitatie. Aangezien "kermis" uit "kerkwijding"
is ontstaan, zal de Hasseltse kapel derhalve wel op een 2de
juli zijn gewijd. Dat de kapel gewijd is, staat vast, want
er is ooit Mis opgedragen volgens de archieven van Tongerlo.
Die kermis
zat er goed in: "Mee Hasseltse kermis of èrpel of lôof!"
luidde het gezegde. Dat betekende dat met de Hasseltse
kermis de aardappelen gerooid moesten worden. Nog altijd
staan er in de meimaand kraampjes bij de Hasseltse kapel.
Het aantal bedraagt tegenwoordig nog drie. Dit is echter
niet de eigenlijke Hasseltse kermis. Het zijn vooral deze
kraampjes, die bij een al heel lang volwassen geworden
Tilburgse jeugd onsterfelijkheid verworven hebben door hun
beroemde zuurbollen, waaraan de latere lolly's nooit hebben
kunnen tippen. Het bidden in de stikkende atmosfeer van een
met de lucht van brandende kaarsen en zweet bezwangerde
kapel had die jeugd graag voor "de zuurbol" over...
O zo
lang!...
Vandaag
staan de banken voor de kapel verlaten. Dorre bladeren van
uitgeklede bomen bedekken de grond. Vanaf het dak der kapel
- aan de ene zijde rode, aan de andere kant blauwe pannen! -
druipt de regen putjes in het zand. Dan vallen er plotseling
verrassend heldere klokkeklanken uit de galmgaten van het
torentje. De klok meldt plichtsgetrouw haar uur, want Van
Pelt heeft ze goed opgewonden. Wanneer het zaterdagmiddag is
en ge hoort drie slagen achtereen, dan wordt in de kapel,
waarvan eens Peerke Donders een trouwe bezoeker was, het
rozenhoedje gebeden. Dat gebeurt iedere zaterdag. Nu nóg! En
altijd om drie uur... En al ó zo lang!...
PIERRE VAN
BEEK