CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

In het hout van den Udenhout

Het Nieuwsblad van het Zuiden - vrijdag 10 oktober 1969

 

Wie Udenhout zegt, denkt tegelijkertijd: duinen. Dit unieke natuurmonument, dat het dorp met zijn zustergemeenten Loon op Zand en Drunen deelt, al vallen zij ook buiten zijn eigenlijke territoir, vormt immers de grote trekpleister. Uit een oogpunt van recreatie domineert deze reeks zandverstuivingen zodanig, dat nauwelijks de vraag opkomt of er in Udenhout wellicht ook nog iets anders te beleven valt. Toch zou de naam eigenlijk al een wegwijzer kunnen zijn. Daarin gaat het over "hout", waarmee zeer zeker niet de nogal schrale begroeiing van de duinen is bedoeld. Zijn het de vele canadapopulieren, die de eens uitgebreide klompenindustrie van materiaal voorzagen, en dit nog wel doen, of is het het bos, waarvan de historie melding maakt? Udenhout was en is identiek met hout. Zijn grote kwekerijen getuigen er iedere dag van, maar ook zijn loofbossen, die door slechts weinigen een bezoek waardig worden gekeurd.

Al in 1232 is er in documenten sprake van "het bos van Udenhout" als hertog Hendrik I van Brabant zijn recht tot houthakken in dit bos afstaat. In 1320 schenkt hertog Jan III van Brabant aan de Leuvense abdij van St. Geertrui alle tienden van het bos "dat men wilen hiedt Ut den hout" en dat gelegen is bij Oisterwijk. Hier vinden we dus de naam, die de gemeente, met enige wijziging, thans nog voert. Sommigen zeggen daarentegen, dat de naam afkomstig zou zijn van Eendenhout, dat dan eenden in het bos moet betekenen.

Het historische bos mag verdwenen zijn - nog steeds bezit Udenhout veel loofbos. Het betreft bossen, die zich kenmerken door lage ligging, ongereptheid en isolement. Aan dit laatste is mede schuldig het aangrenzende natuurgebied "De Brand", een ondoordringbaar, moerassig terrein, waar hele velden riet te wuiven staan. Van dit riet weet men in Udenhout geducht gebruik te maken zoals we nader zullen zien.

 

De plezierigste weg naar den Udenhout van Tilburg is voor ons altijd die over de Heikant en de Quirijnstokstraat geweest. En hij is het nog ondanks het feit, dat door de snelle bebouwing van Tilburg-Noord de hoge flatgebouwen daar steeds meer, als dreigende mastodonten, de landelijkheid wegvreten. Ge kunt er nog steeds een zijsprongetje maken naar de Peerke Donders-oase en ge weet er door een stuk oud Tilburg te rijden. De hier liggende Rugdijk wordt al in 1419 genoemd. Over die Quirijnstok hebben de geleerden hun wijze hoofden gebogen zonder het er helemaal over eens geworden te zijn. De gedachten zijn daarbij uitgegaan naar een H. Quirinus en naar een offerblok of veldkapelletje. Geofferd is daar in ieder geval wel. Op 28 augustus 1650 stellen "toesienders" van de St. Quirijnstock Nicolaas Jansen van Gorp en Arend Lenaerts Peters uit "den offer van St. Quirijnstock" f 79,- beschikbaar voor de bouw van de Tilburgse grenskerk op Steenvoirt. Dat was op het onder Poppel vallende gedeelte van het huidige Nieuwkerk bij Goirle.

 

Geen putje

Bij een St. Quirijn pleegt, net als bij een St. Willibrordus, een putje te behoren. In een aflevering van "Rooms Leven" van 1948 hebben we eens gelezen, dat men uit de wouwer van Witlox bij de Hazenest, de weg die naar de Zwaluwsebaan en verder naar Udenhout leidde, water haalde om "slechte" ogen mee te wassen. Vroeger werd in de Goirkese kerk ook Quirinuswater gehaald. Van een putje in verband met Sint Quirijn staat echter niets vast. De herinnering aan de "stock" leeft evenwel nog voort in de naam van de straat, die ons vandaag naar den Udenhout brengt. Vroeger stonden langs deze weg wel enige schilderachtige boerderijen, maar daar is niet veel van overgebleven tengevolge van verbouwingen. Voor mooie boerderijen moet ge in den Udenhout zelf zijn. De sfeer van dit land van het hout en de canadapopulieren komt u al aan het einde van de Quirijnstockstraat, waar deze uitloopt op de Waalwijksebaan, tegemoet gewaaid.

 

Apart land

Ge rijdt een geheel apart land binnen, dat zich in sterke mate onderscheidt van bv. onze Kempen ten zuidoosten van Tilburg. In een zwierige bocht langs de Gele Hoef zwaait de prachtige asfaltweg door het gebied, dat de naam "De Kuil" draagt, het hart van Udenhout binnen. De kerktoren staat al van verre te wenken. Ongetwijfeld zult ge bij "De Kuil" geboeid raken door een klein huisje met dito schuurtje, dat - onder een dak van gedeeltelijk riet en gedeeltelijk rode pannen - met zijn witte gevel, ver over de velden heen, uitdagend te lichten staat tegen een decor van canadassen. Ge krijgt zin er eens te gaan kijken. Doe het maar niet, bewaar het in de herinnering zoals het zich van verre presenteert. De weg er heen is trouwens onberijdbaar voor een auto.

Helemaal te voet over de "Kuilpad" met zijn verschillende aftakkingen, die mogelijk wel gedeeltelijk identiek is met de op een oude kaart vermelde Kerkdreef, raakt ge Udenhout op een wat ongewone manier over het achtererf binnen. De kerktoren tussen de bomen verraadt het centrum. Bij een juiste keuze uit de mogelijkheden leidt het pad hier aan de westkant in een boog omheen en tenslotte belandt ge in de Schoorstraat. Dit voor hen, die iets buitenissigs zouden willen doen. De normale route naar de Schoorstraat, waar we eigenlijk willen zijn, gaat uiteraard door het centrum, dat is via "De Kuil" en de kruising bij het gemeentehuis.

 

Boskapel

Die Schoorstraat, het preludium op de weg naar Loon op Zand of naar de duinen, is een bijzonder mooie straat. Bebouwing en landelijk schoon gaan hier hand in hand. Ze heeft een eigen karakter, waarvan een grote bekoring uitgaat. Niet ten onrechte is zij op de kaart van de ANWB met een groene streep onderscheiden.

Even voorbij de toegangspoort van het een eind van de weg gelegen kasteel "Het Strijdhof", waaraan we hier reeds vroeger uitvoerig aandacht besteedden, ligt dan het bos, dat we op het oog hebben. Ge moogt er niet aan voorbij en evenmin er in zonder even onder te dompelen in de sfeer van de gedachteniskapel op de hoek. Ze dateert van na de oorlog. In de eerste jaren van haar bestaan lichtte ze wit op in de schemer van de bomen en het haar omringende loofhout. Die witheid heeft ze al lang verloren, maar daarvoor in de plaats is een patina gekomen zoals de seizoenen dat vrij snel op gebouwen onder geboomte te voorschijn roepen. Het spel van de lijnen, recht en gebogen, horizontaal, vertikaal en diagonaal biedt een ongewone charme, waartoe ook de bakstenen put naast de kapel met zijn smeedwerk sterk bijdraagt. Hij kon zijn weggehaald uit de binnenhof van een feodaal kasteel. Ge proeft het zó: hier is met verduiveld veel plezier gebouwd. Die indruk wordt bevestigd als ge onder het uitstekende luifeltje door de altijd openstaande deur van zwaar eikenhout binnenstapt.

 

Volop plezier

Het is er even wennen aan de schemer daar het buitenlicht door de asymmetrisch geplaatste boograampjes maar schaars naar binnen valt. In de door een smeedijzeren hek afgescheiden apsis prijkt onder een baldakijn een madonna met kind. Het meeste plezier beleeft ge, bij aandachtige beschouwing, hierbinnen echter wel aan de beschildering van de twee bogen van het apsis. Luchtig in pastel getekend, dartelt en leeft daar, rond slingerende takken en zwierige ranken, heel den Udenhout. Hij doet dat in zijn mensen en hun arbeid door de seizoenen en in hun dieren van het erf, maar vooral ook die van het bos, in zijn jeugd en zijn ouderdom.

De beelden werken gewoon aanstekelijk. Daardoor zegt ge op een gegeven moment: "Nu wil ik toch wel eens weten wat ze vergeten hebben!" Daarom nog eens vooraan begonnen. Laat het oog maar langs de takken tasten. Van onderen naar boven en in een boog naar beneden. Er zit heel wat meer flora en fauna te spelen dan ge op 't eerste gezicht vermoedt en ge behoeft niet eens grote kenner te zijn om het allemaal stuk voor stuk te identificeren. Jacq. Verheyen leverde dit spel.

Deze kapel werd gebouwd ter nagedachtenis van de Udenhoutse oorlogsslachtoffers. Een zandstenen tableau in het interieur vermeldt veertien namen, waaronder één slachtoffer van 1946 en twee van 1947. Een buiten in de linkerzijgevel ingemetselde steen vertelt: "J.P. Meuwese legde op 4 mei 1946 de eerste steen voor deze kapel." De bronzen klok in de toren van het kapelletje werd geschonken door de familie Le Mire van "Het Strijdhof". Zij hing vroeger aan de poort van het kasteel en heeft daarna nog gehangen in het ijzeren torentje van de bijbehorende boerderij. Daar werd ze gebruikt om de arbeiders op het veld de etenstijd te melden. Zij is derhalve nogal oud.

 

"De grote Kom"

Rechts naast het kapelletje geeft een laan toegang tot het bos. Geen enkel bord houdt hier de bezoeker tegen. Dit verschijnt pas verder als het een Natuurreservaat aankondigt met vrije wandeling, uitsluitend op wegen en voetpaden. "Wegen en voetpaden" zijn grote woorden voor dit gebied al valt het niet te ontkennen, dat ze er zijn. Dit vormt echter juist een van de karakteristieken van dit Udenhoutse bos. De voetpaden zijn overwoekerd en deels dichtgegroeid. Ze vertonen alle tekenen van een nooit gebruikt worden. Onnodig te zeggen, dat hier met een voertuig niets valt uit te richten. Dit bos dwingt zijn bezoeker om te voet te gaan. Maar dan ook wordt het duidelijk waarom dit bos zich van vele andere onderscheidt en begint het zelf te spreken.

Hoewel er spar en lariks voorkomen, domineert er toch het loofhout. Beuk en eik op de eerste plaats met een onderbeplanting, o.a. hazelaar en een kruidenwoekering van alles wat zich in een vochtige bosbodem thuis voelt. Door schaarhout soms geheel overwelfde gangetjes leiden naar wie weet waarheen, totdat er bij verrassing een weiland opduikt en elders een gekanaliseerde Ley. Het vervuilde blauwe water stinkt u daar als een blauwsloot tegemoet en vormt een belediging van de eerlijke ongereptheid rondom. Misschien stuit ge ergens op een donkere poel, waarin de kikvorsen kwaken. Er liggen twee van die poelen verborgen, een kleine en een grote. Ze zijn wellicht de naamgevers van dit tien ha omvattende natuurreservaat, dat "De grote Kom" genoemd wordt.

 

Uitdaging

De bomen zijn er niet zo uitdagend fors. Evenmin eerbiedwaardig door ouderdom, maar toch daagt "De grote Kom" de indringer uit. Het gebied doet het door zijn ongereptheid en wel zodanig, dat het de suggestie van een woud oproept - ook al doordat het veel groter lijkt dan het in werkelijkheid is. Waar eindigt hier het bos eigenlijk in de noordoostelijke richting? Tussen weilanden door wringt het zich in plukken en bochten in de richting van "De Brand" en "De Oude Tiend" om daar zijn uitdaging nog eens een keer te herhalen. Een oord voor wandelaars, op hun gemak gestelden, zoekers naar traditionele recreatie-met-picknicks is het hier niet. "De grote Kom" geeft zich alleen aan het ras van de vagebondeerders en natuurbezetenen. Men is derhalve bijtijds gewaarschuwd.

Eenzelfde waarschuwing geldt trouwens ook voor "De Brand" en "De Oude Tiend". "De Brand" ligt tegen de duinen, ten zuiden tegen de Oude Bosschebaan aan, die van oudsher de noordelijke grens van Udenhout vormt. Het is een zeer moeilijk toegankelijk moeras- en bosgebied, dat een oppervlakte van 90 ha beslaat. Men heeft hier te maken met een van de laatste voorbeelden van een typisch Brabants broeklandschap, waarin de hogere en lagere gedeelten elkaar afwisselen.

 

Rietvelden

Vooral het moerasgebied is ornithologisch waardevol, want alle vogelsoorten, die men in dergelijk terrein pleegt aan te treffen, broeden hier. Een deel is bedekt met rietvelden. Deze worden in de winter met de zicht gemaaid door verschillende pachters. Dat pleegt te gebeuren in januari of februari, omdat het riet "dan zijn bladeren verloren heeft". Één pachter maaide in de voorbije winter 1800 bossen riet van drie bunder. Misschien ligt in de aanwezigheid van de rietvelden een verklaring voor het feit, dat men in den Udenhout zoveel boerderijen en ook wel gewone woningen met rieten daken aantreft. Merkwaardig genoeg schijnt Udenhout zelf echter geen enkele rietdekker rijk te zijn. Vroeger werd dit vak uitgeoefend in combinatie met dat van klompenmaker: 's Zomers dekken en 's winters klompen maken.

De bossen van "De Brand", die staatseigendom zijn, sluiten aan op 't gebied van "De Oude Tiend". Op de stafkaarten ziet het er allemaal aantrekkelijk uit. Vanaf de Groenstraat loopt daar de moeilijk te ontdekken Brandse Steeg van zuidoost naar noordwest naar de Oude Bosschebaan. Koester daarover maar geen illusies. Zelfs met de fiets aan de hand komt ge er niet doorheen.

 

Verlatenheid

De bossen vertonen veel overeenkomst met die van "De grote Kom" met dit verschil, dat de natuur er nog wilder zijn gang gaat. Hier lijkt nu werkelijk nooit een mens voor zijn plezier te komen. Ge voelt u verlaten, oneindig ver weg van de wereld van de mensen. Het isolement zou totaal zijn als er niet een tweetal takken van een gekanaliseerde, blauw-vervuilde Ley het gebied doorsneden. Het terrein heet "vrij toegankelijk op wegen en voetpaden". Wat onder die laatste begrippen te verstaan valt, zult ge soms zelf uit moeten maken. Derhalve: boeiend natuurgebied voor specialisten, waar men echter niet eens even met de hele familie naar toe trekt als ge geen expeditie beoogt. Udenhout doet er evenwel zijn naam eer aan. Het beschikt over veel meer bos dan de vaste duinencliëntèle waarschijnlijk vermoedt.

 

Karakteristiek

En nu ook nog eens even iets over het dorp zelf. We wezen er al op hoe de omgeving een geheel andere aard vertoont dan de plaatsen in het Brabantse grensgebied. Hoewel de brede rug van de duinen het van het noordelijker gelegen polderland scheidt, is het toch alsof ge er al een vleug van in de neus krijgt. Verder frappeert het door zijn brede straten met zijn welverzorgde bebouwing. Het aantal met riet gedekte boerderijen en woonhuizen is in de omgeving van Tilburg wel nergens zo groot als in den Udenhout. Allemaal even fraai, zodat ge soms niet op het eerste gezicht uit kunt maken of ge met 'n echte boerderij of een tot riant woonhuis verbouwde boerderij te maken hebt. Hiertussendoor staan dan nog enige eerbiedwaardige huizingen van oude datum, die het met hun brede, bewerkte deuren en bovenlichten niet aan enige ingetogen voornaamheid ontbreekt. Wat er ook verbouwd of gerestaureerd werd aan de boerderijen of oude woningen - men ergert zich nergens aan knoeiwerk.

 

Hoe komt dat?

Hoe vaak komt het immers niet voor, dat men elders oude boerderijen aantreft, waarvan ge teleurgesteld constateert: "Als er dit en dat nu maar niet aan gebeurd was!" Er mankeert bijna steeds wel iets aan, dat afwezigheid van gevoel voor verhouding en schoonheid verraadt. Dit euvel nu is in den Udenhout zó opvallend afwezig, dat ge aan deze eigenschap onmogelijk voorbij kunt gaan als ge uw ogen niet in de zak hebt.

Spontaan dringt zich daarbij de vraag op: "Wat is het toch, dat in dit dorp zo'n gevoel voor maat en harmonie openbaart?" Zijn het stringente voorschriften van de plaatselijke bouwverordening, bijzondere welstand van de bewoners of liefde tot zijn woonplaats en gemeenschapszin? Het lijkt dat al deze factoren samen Udenhout maken tot wat het is: een rijk, schoon en welvarend dorp met eigen sfeer.

 

PIERRE VAN BEEK