CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Oude pastorie onder hoge bomen spreekt nog van vroeger dagen

Het Nieuwsblad van het Zuiden - dinsdag 28 oktober 1969

 

Oude pastorie Reusel - archief Pierre van Beek

 

"Reusel ligt op de woeste, Postelse heide", zo lezen we in een in 1740 uitgegeven boek. Woest, heide en Postel: drie begrippen, die toen, op een manier van korter-kan-het-niet, de plaats bepaalden. Over het laatste van die drie wilden we het vandaag hebben. Die naam Postel is al eerder opgedoken in onze Reuselse verhalen. Dat kon ook nauwelijks anders, want Reusel is historisch eeuwenlang met Postel verbonden geweest en wel zodanig, dat wie Reusel zegt niet aan de abdij van Postel voorbij kan. In het laatste kwart van de twaalfde eeuw was het gebied van Reusel grotendeels in handen van vier grondbezitters. Deze schonken hun eigendommen aan de Norbertijnen van Postel, een voorbeeld, dat later gevolgd werd door nog verschillende andere grondeigenaren met als uiteindelijk resultaat, dat de abdij van Postel eigenaresse werd van heel Reusel. Postel bezat dus de grondheerlijkheid en de proviseurs, meesters of oversten oefenden er alle rechten uit.

De abten van Postel benoemden de leden van de ding- of laatbank via welke niet alleen de bestuurlijke, maar ook de rechterlijke macht werkte. Postel bezat het "jus patronatus", dat wil zeggen dat het de pastoors voor Reusel benoemde. De abdij inde de tienden, bezat er verschillende hoeven, een dwangmolen en het jachtrecht. Kortom: Reusel kon zonder Postel geen stap verzetten. Dat duurde zo tot de Munsterse vrede van 1648 toen de prelaten van de abdij tot een soort leenmannen gedegradeerd werden, waardoor de weg gebaand was om de abdij langzamerhand de hele grondheerlijkheid van Reusel met al haar voorrechten afhandig te maken. Kanunnik Welvaarts uit wiens werk wij hier dankbaar putten, heeft dit alles - aan de hand van documenten uit het Postels archief - zeer nauwgezet uit de doeken gedaan. Verder keken we o.a. nog bij Van der Aa en Schutjes.

 

Als hedendaagse mens vraag je je af: Hoe kan het toch, dat een abdij in het bezit raakte van een hele heerlijkheid? Daarvoor moeten we ons verplaatsen naar de geest van de middeleeuwen. De mens was daar meer gericht op het hiernamaals en hing minder aan aards bezit dan tegenwoordig. Het wegschenken van grote eigendommen aan geestelijke instellingen of personen werd als een Gode zeer welgevallige daad beschouwd en vaak zelfs als een inkoopsom voor de hemel.

De eerste die Reuselse goederen aan Postel schonk, was Fastradus van Utwich, ridder uit het land van Altena. Hij deed dit bij gelegenheid van de inwijding van de Postelse kapel in augustus 1140. In 1143 geeft hij eenderde van zijn Reusels bezit en al zijn recht met vrij bestuur over zijn weilanden en moerassen, alsook tweederde gedeelte van zijn "bosch" aan Postels klooster. Eigenlijk was deze ridder daardoor de voornaamste oprichter van het huis van Postel. Ten slotte stond hij ook nog het laatste van zijn Reuselse eigendommen aan de witheren af. Dit gebeurde zeker niet later dan 1145 toen hij zelf in het klooster trad. Norbertijn in Postel? Het zou voor de hand gelegen hebben, maar hij werd Benedictijn en koos daarvoor de abdij Oostroek buiten Utrecht. Een datum van zijn intrede is niet bekend.

 

Pas een begin

Postel bezat nu al eenderde van Reusel. Met Fastradus was echter pas de rij van weldoeners aangetreden. Rond 1150 gaf "een edel en vermogend man", Arnoldus van Braband (ook Brabent genoemd) aan Postel eenzesde van zijn Reusels bezit plus het recht van patronaat (pastoorsbenoeming) en andere hem toekomende rechten. Zijn drie zonen en mede-erfgenamen hadden daartegen niet het minste bezwaar. Toen later zijn dochter Jutta, die in documenten ook als Ivetta en Juetta voorkomt, in Postels klooster trad, was hij daarmee zó vereerd, dat het meisje alles wat haar vader nog in Reusel bezat als bruidschat voor Postel meekreeg. Wie Postel alleen als een Norbertijnen-abdij kent, zal wel vreemd opkijken over dit vrouwelijk intreden. Weet dan, dat Postel eertijds twee hoofdgebouwen bezat, één voor broeders en één voor zusters. De gulle papa Arnoldus stierf in 1150.

In een sierlijk geschreven akte, waarvan het méér dan zeven eeuwen oude zegel verteerd is maar de plaats van aanhechting zich nog verraadt, en welke akte vermoedelijk als testament heeft gediend, maken we kennis met een nieuwe weldoenster. Het is de "nobilis matrona", de adellijke vrouw met één dochter en drie kleinzonen, Bertha van Blartehim, ook Van Blaarthem genoemd (nabij Eindhoven). Dit gebeurde in 1173 en betrof waarschijnlijk eenzesde deel van haar Reuselse eigendommen. Vermoedelijk in hetzelfde jaar begiftigde Vrouwe Didradis van Rixtel (Rixtel bij Helmond), die drie zonen en een dochter had, Postel met haar goederen en rechten in Reusel.

Dankzij de vier hiervoor genoemden was Reusel praktische helemaal eigendom van de witheren geworden. Al het bovenstaande wordt door nog bestaande documenten gestaafd.

 

Nog anderen

Wat er nu nog van Reusels gebied ontbrak, volgde later door andere schenkers. Over een periode van 60 jaar duiken daarvan geen namen in het archief op, wat natuurlijk niet zegt, dat ze er niet geweest zijn. Het zou een beetje vervelend worden hier lang bij stil te staan. De bekende namen willen wij u echter niet onthouden, want het is toch wel aardig te zien wie er in onze streken en te Reusel een rol speelden. We hebben daar dan Theodoricus, heer van Altena (1232). Het betreft Altena in de buurt van Heusden. In 1235 ontmoeten we de "edele matrona" Petronella, Vrouwe van Herlar (St. Michielsgestel?). Zij schonk een cijns aan Postel, die zekere Winricus van Poppel bezat en die het klooster uit Reusels kerkgoederen moest voldoen. Verder kennen we Henricus de Nidechghem (1282), wonende te Stipdunc (Stipdonk onder Lierop); Rutgerus van Sint-Ode-Rode (1283), die goederen en cijnzen aan de witheren verkocht. De lijst is echter niet volledig. In 1305 was de toestand echter zo, dat Postel, onder de voortdurende bescherming van koningen, hertogen en andere voorname personen, de grondheerlijkheid Reusel regeerde.

 

Eigen zegel

Het is hier wel de plaats er op te wijzen, dat de schenkingen formeel aan Postels stamklooster Floreffe geschiedden. Eerst in 1621 werd het Postelse huis tot zelfstandige abdij verheven, onafhankelijk van Floreffe onder de eerste eigen prelaat, Rombaut Colibrant, die in 1597 provisor van Postel was geworden. Voor de Reuselse dingbank hadden de oversten van Postel al honderden jaren een eigen zegel gebruikt. Sedert de onafhankelijkheid van Floreffe hebben de Postelse prelaten, die grondheren van Reusel bleven, steeds hun eigen wapen met dat van Reusel op het gebruikte stempel laten graveren. De abdij bezit nog verschillende van deze door Reusels schepenen gebruikte stempels. Postel bezat te Reusel één molen, zes boerderijen, de tienden en vijf visvijvers. Door voorrechten van hertog Jan van Brabant was de molen sinds 1331 een zg. dwangmolen. Dat betekende, dat de inwoners van Reusel, Mierde, Hulsel enz. daar moesten laten malen op straffe van boete.

 

Eeuwenoude kerk

En nu eens iets over Reusels kerk. De huidige, neo-gotische kruiskerk, die het marktplein beheerst, dateert pas van de laatste eeuwwisseling. Voordien had Reusel een Romaanse kerk. Toen die werd afgebroken, was ze eeuwen oud. Ze was al in het midden van de 12de eeuw bij Postel ingelijfd. Ze bezat geen orgel maar werd wel als "zeer groot" gequalificeerd. Deze kerk stond "geheel alleen in de akkers". Dat lijkt minder vreemd als men weet, dat de gehuchten Lensheuvel en Dorp De Straat de voornaamste wijken van Reusel uitmaakten, waar wederzijdse rivaliteit niet vreemd was. Dus werd de kerk hier wijselijk eens in letterlijke zin in het midden gezet. Dan kon men aan twee kanten tevreden zijn. Die oude kerk stond niet precies op de plaats van de huidige maar een tweehonderd meter in meer zuidoostelijke richting. Waardevolle voorwerpen zijn bij de afbraak naar Postel overgebracht en van het overschot is later een pakhuis gebouwd. Het oudste deel van de kerk scheen - volgens Welvaarts - het deel tegen de toren te zijn geweest, omdat daar de muren met mergel doorschoten waren. Het betrof mergelstenen, precies gelijk aan die, waaruit de toen reeds zeven eeuwen oude Postelse kerk is gebouwd. De ramen der kerk waren voorheen klein geweest. Sporen daarvan vielen nog hier en daar op de muren waar te nemen. Reeds bij de eerste oogopslag verraadde het gebouw veel veranderingen. Op 30 november 1675 kwam de hoge spits van de zware toren naar beneden geploft, waarna de toren nooit meer in zijn oude luister werd hersteld. In de loop der jaren waren ook de kruisarmen weggenomen, wat ook weer aftakeling betekende.

De toren van de huidige kerk moest het, evenals de kerk, in de jongste wereldoorlog ontgelden. Hij was aanvankelijk 67 meter hoog. Er werd een groot stuk van weggeschoten tengevolge waarvan men hem bij de herbouw maar heeft ingekort. Zo zit Reusel dus nog altijd zonder een ranke torenspits.

 

Bedevaartplaats

Reusel heeft tot ongeveer 1600 als bedevaartsoord grote toeloop gekend, zodanig zelfs, dat de toch al grote kerk in 1530 met twee zijkoren moest worden uitgebreid. Hier werd Onze Lieve Vrouw, Sterre der Zee vereerd "op wier machtige voorspraak" - zo luidt het - "menig wonder gedaan is, waardoor Reusel veredeld is." Ons werd meegedeeld dat het mirakel buiten de kerk een eigen kapelletje had, waar miraculeus water uit een put werd gehaald. De volksmond vertelt, dat men die nu verdwenen put "niet leeggepompt kon krijgen" en dat hij later is dichtgeworpen. Hij zat onder de kapel van het voormalige fraterklooster. Het wonderbeeld, dat in het centrum van de bedevaarten stond, zou in deze put gevonden zijn, maar documenten daarover kent men niet. Over datums van wonderen zeggen de Postelse archieven niets.

 

Grote toeloop

In een handschrift, dat zeker niet verder teruggaat dan begin 15de eeuw, spreekt Henricus Fabri, Norbertijn van Postel en pastoor te Duizel (laatste bediening daar aanvaard in 1619), die voorheen pastoor te Reusel was geweest, wel over wonderen. Hij gebruikt daarvoor de overlevering van een oude man, die vertelt, dat er honderden jaren geleden veel volk voor de wonderen naar Reusel trok. Een secretaris van Reusels dingbank, "heel oud en geloofwaardig", en op het einde van de 16de eeuw koster te Reusel, zegt in hetzelfde document: "Op den feestdag van Maria's ten Hemelopneming is de toestroming des volks hier zó groot geweest, dat alle wegen en doorgangen in eenen grooten omtrek, met wagens en rijtuigen zijn versperd, waarmede de bedevaarders en pelgrims hier heen gebracht waren." Dat was dan een Reusel zoals wij het niet meer kennen. De secretaris ziet als getuigen van de wonderen de met dankschriften beklede kerkmuren en de gouden en zilveren offergiften. Hij heeft het aan Maria toegewijde altaar met veel zwachtels en breukbanden omhangen gezien. De kreupelen hingen er hun krukken neer. In tijden van oorlog, beeldenstorm en vervolging is de verering gestaakt.

Wat is er met het oude beeld gebeurd? Omdat het oud en gehavend was, heeft men het door een nieuw vervangen, mooier dan het eerste. Daarom gebeurden er geen wonderen meer, zeiden de mensen. De auteur schrijft het uitblijven van mirakelen niet toe aan de verandering van het beeld maar hoofdzakelijk aan zedeloosheid en oorlogsrampen. Kort vóór de tweede wereldoorlog werd de Mariaverering hersteld. Het Maria-altaar van de parochiekerk kreeg een, naar afbeeldingen van het vroegere vervaardigd, beeld van de "Sterre der Zee". Als restant van een grijs verleden trekt er thans in mei, zonder uiterlijk vertoon, nog een stille omgang door Reusel.

 

Lensheuvel

Wie nu eens in Reusel rondwandelt, ontkomt niet aan een zekere bekoring, die er van de wijk Lensheuvel uitgaat. Daarmee hebben we dan op het oog de hoofdstraat, die naar de Postelse Dijk loopt. Dit gedeelte speelde een rol in de Reuselse geschiedenis en het is alsof het een beetje zelfbewust en in een tikkeltje voorname terughoudendheid daarvan nog getuigt.

In een koopakte van Postels archief valt te lezen, dat Josephus van Geldrop, regulier kanunnik van Postel en pastoor te Reusel op 18 maart 1766 voor het klooster kocht: "een huis, bakhuis, schop en aanpalende grachten op het gehucht de Lensheuvel te Reusel". De bestemming van het huis blijkt hier niet, maar het is bekend, dat het als pastorie gediend heeft. De pastoors woonden dus wel een behoorlijk eind van de kerk verwijderd. Deze was toen echter in protestantse handen, want men leefde onder de Generaliteit. Reusel had na de Munsterse vrede toen de vrije uitoefening van de godsdienst verboden was, een grenskapel opgericht onder de gemeente Arendonk, die onder de koning van Spanje viel en waar de Staten van Holland derhalve niets te vertellen hadden. Deze "kerk" stond slechts twaalf meter over de grens en honderd meter voorbij de huidige grenspaal 203 in de richting van paal 202 op een perceel heide met moeras. Zowel toen als nu draagt dit gebied de naam Lange Schelpen (Lanck Schulpen). Processen-verbaal over de grensopneming van de vrijheid Arendonk van 5 mei 1659 en 16 augustus 1787 gewagen van deze vroegere grenskerk. Er is daar dan sprake van een "schuur" voor de Reuselse katholieken.

 

Schuurkerk

Bij de inval van de Fransen in 1672 richtten Reusels gelovigen op de Lensheuvel een stal of schuur voor bedehuis in. Deze schuurkerk stond vlak bij de reeds in 1766 door de pastoor voor Postel aangekochte pastorie, was wellicht reeds een deel van het Postels bezit. De schuurkerk gaf aanleiding tot enig gewrijf onder de Reuselnaren nadat zij op 12 februari 1747 bij een storm was ingestort. Het bestuur van Reusel vroeg de HoogMogendheden de schuur van Francis van Look aan "De Straat" tot kerkhuis te mogen inrichten. Op 22 februari 1748 kregen zij een gunstige beschikking op dit verzoek. Nu raakten op de Lensheuvel de poppen aan het dansen, want het nieuwe plan betekende, dat de kerk helemaal naar een andere wijk zou verhuizen. Ze waren op de Lensheuvel niet gek. Ja zeker, ze zouden "De Straat" de kerk gaan geven! Neen, die wilden ze zelf houden! Hoewel de Staten hun beslissing al genomen hadden, richtte een aantal katholieken zich toch met een request tot dezen om bezwaar tegen de voorgenomen verplaatsing te maken. En het resultaat? De Staten namen een nieuw besluit, waarin de HoogMogendheden bepaalden, dat de schuurkerk op de oude plaats herbouwd moest worden.

 

Gewonnen

De Hoge Haagse heren hadden verder nog heel wat noten op hun zang. Ze schreven precies voor wat er allemaal wél en niet met die schuurkerk mocht gebeuren. Zo mocht ze bv. maar 70 voet lang en 36 voet breed zijn. De muren, vensters en deuren mochten ook slechts 'n bepaalde hoogte en breedte bezitten. Maar op de Lensheuvel had men dan toch zijn zin: men hield zijn kerk en "De Straat" kreeg ze niet. Deze situatie duurde zo tot 1793, toen - na de inval van de Fransen - de oude parochiekerk tussen de beide wijken weer betrokken kon worden. Die oude kerk had intussen wel een paar avonturen beleefd. Het instorten van haar spits meldden we al. In 1688 hadden de Franse troepen haar echter ook nog in brand gestoken.

 

Uitgeschakeld

Na de Vrede van Munster (1648) werden invloed en bezit van Postel te Reusel successievelijk tot bijna niets gereduceerd. De prelaten waren gedegradeerd tot een soort vazallen, de laatbank werd geschorst (1689) en de abdij zag al haar goederen in beslag genomen. Zo ging de heerlijkheid Reusel van de Norbertijnen ten onder. Tijdens de Franse revolutie werden zij zelfs helemaal uit Postel verjaagd. Op 3 januari 1797 moesten de paters binnen de 24 uur hun oude abdij ontruimen om in ballingschap te gaan. Met Norbertijnen als pastoor te Reusel was het nu ook gauw afgelopen. Zij werden vervangen door wereldlijke geestelijken. Na 't herstel van de abdij van Postel in 1847 heeft zij Reusel weer enige Norbertijnse pastoors geleverd. Alles bijeen heeft Postel ruim zeven eeuwen 't "jus patronatus" van de kerk van Reusel bezeten.

 

Eigen sfeer

Op de Lensheuvel ziet men nu nog altijd die oude pastorie van Postel. Een langgerekt woonhuis met aanbouw. Een brede deur met speels bovenlicht en koperversiering in het midden, twee ramen links en vier rechts van de deur. Dit alles onder een schuine kap. Achter het pand, dat nu bewoond wordt door drs. A.M.J.J. Willekens, zijn nog de oude grachten aanwezig. Zoals alle huizen op dit punt ligt ook dit pand ver terug van de rijweg. Daardoor is er ruimte gebleven voor minstens een dozijn hoge kastanjebomen, waaronder zich opvallend dikke bevinden. Een op de pastorie aansluitend woonhuis van enigszins gelijke aard als de pastorie draagt bij tot het eigen karakter van de Lensheuvel. Door de wijkende bebouwing en de geheel nieuwe klinkerbestrating heeft deze straat iets boulevardachtigs gekregen met een toch landelijk accent, waarin het oude Reusel nog nagloeit. Voor wie er "feeling" voor bezit, moet een wandelingetje over de Lensheuvel tot de aangename bezigheden behoren.

Méér dan nu was dat ooit ook het geval met het driehoekig pleintje van "De Straat", de huidige Lindelaan. Eens stonden daar twee cafés en oude huizen. In de herinnering leeft het Postelse café "De reizende Man", dat een voetganger als embleem droeg. Het vormde een opvallend hoog gebouw met muren van 80 cm dikte. Aan dit pleintje was eens, in een eenvoudige kamer, het gemeentehuis gevestigd. Later verrees aan de overkant een echt gemeentehuis met een pui. Aan een dorpspomp knoeide de jeugd met water. De oorlog heeft hier veel weggevaagd. Toch kan Reusel dit oude, centrale punt niet vergeten. Het blijkt nog steeds een trekpleister voor de vestiging van zaken. Het ligt in de bedoeling hier wederom een oude pomp op te richten, maar de voormalige intimiteit zal er wel niet meer terugkeren. Reusel zoekt het nu in de ruimte van zijn nieuwe marktplein met zijn tweevoudige "Kei".

 

PIERRE VAN BEEK