CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Kees Robben heeft veel plezier in zijn creaties

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 29 november 1969

 

 

"Ja, op die tekeningen en versjes heb ik me uitgekuurd!" Dat is zo een conclusie, die er valt in een gesprek met de heer C. Robben, waarin hij ons vertelt hoe hij er toe gekomen is en hoe het allemaal groeide. Daarbij komt dan naar voren hoe Kees Robben, zoals hij in brede kring méér populair en minder officieel genoemd wordt, door een samengaan van verschillende factoren geworden is de gezellige tekenaar en dichter, die met twee benen stevig geworteld staat in de grond van zijn eigen volk. En dat is het volk van Tilburg zonder dat aan de naaste omgeving wordt voorbijgezien.

We hebben het hier nu over zijn "Tilburgs Prentebuukske", waarvan bij drukkerij Henri Bergmans N.V. te Tilburg zo pas, tegelijkertijd, deel 3 en deel 4 van de pers gekomen zijn. In beide boekjes samen zijn zestig tekeningen met bijbehorende, eveneens getekende teksten en versjes bijeengebracht zoals die over de jaren 1964 tot en met 1967 als "Prent van de Week" verschenen zijn in het weekblad "Kerknieuws - Rooms Leven". De uitgever heeft ze in een plezierig pakje gestoken. Hij is daarbij niet zuinig met "wit" omgesprongen, zodat de creaties in deze vorm sterker spreken dan tussen de tekst van een weekblad. Intussen tekent Kees Robben naarstig verder, want "the show must go on", de vertoning moet doorgaan. En een week is o zo gauw voorbij!

 

Er is eens een dichter geweest - niet de eerste de beste want het was Goethe als we het wel hebben - die, zij het dan ook met wat andere woorden, gezegd heeft: Pak maar willekeurig raak in het leven van de mensen en overal, waar je er je hand naar uitsteekt, daar is het interessant. Die gedachte dringt zich onweerstaanbaar op bij het doorbladeren van zo'n "Tilburgs Prentebuukske". Er komt geen plaatje in voor, waar de mens niet centraal is gesteld. En dat is dan altijd de Tilburgse mens. Er is ook géén kleur uit het gamma van het dagelijks leven, die Kees Robben niet op zijn palet heeft. Hij put uit alle facetten van het Tilburgse leven. Dit geldt zowel voor zijn tekeningen als voor zijn teksten, die samen een twee-eenheid vormen. De tekeningen lijken met een vinnige pennekras en razende snelheid op papier geworpen alsof er een driftig mens achter zit, maar die indruk krijgt geen enkele kans zich vast te zetten omdat nergens van enige bitterheid sprake is. De goedmoedige humor spettert er aan alle kanten uit. Ge zult niet in een homerische schaterlach uitbarsten maar wel bij iedere bladzijde stilletjes grinniken en binnenpretjes beleven.

De Tilburgse mens wordt er nogal eens gegrepen in zijn kleine zwakheden, zodat er vaak een ondergrond van tragiek doorheen komt gluren, maar dat woord is toch eigenlijk weer veel te zwaar voor de mildheid, waarmee die mens bespeeld wordt. Er blijft overal een vriend aan het woord. Meestal worden zo'n tekening en tekst eens vluchtig bekeken. Oog en hart vangen een totaalindruk zonder dat de geest zich realiseert hoe die eigenlijk tot stand komt. Wie dit laatste echter ook nog wel eens wil weten en de creaties even bestudeert, doet daarbij verrassende ontdekkingen, namelijk dat er veel meer inzit dan het lijkt. Ge ontdekt dan dat er toch niet zó maar gekrast is, maar waarom het ene lijntje, dat normaal eigenlijk toch wel recht behoort te zijn, wiebelt en het andere niet, ofschoon het dáár best mocht. Dat dacht ge tenminste eerst!

 

Alles dialect

We hebben het nog niet verteld, maar voor zijn teksten bedient Kees Robben zich van het Tilburgse dialect. Soms volstaat hij met een paar kernachtige regels, een andere keer dijt het uit tot een lekker lopend rijm, dat een heel verhaal kan bevatten. Nooit echter krijgt ge met in Tilburgs dialect vertaald Algemeen Beschaafd Nederlands te maken. De tekenaar-dichter hanteert een zó geïncarneerd, gewestelijk taaleigen, dat het duidelijk is, dat hij op idioom jaagt. Je moet wel vaak "nourri dans le sérail", in de streek geboren en getogen zijn, om het allemaal te verstaan. Een enkele keer - maar dat is dan méér als grap bedoeld - maakt hij het extra moeilijk door verschillende dialectwoorden en brokstukken daarvan ook nog aaneen te schrijven. Dan krijgt ge bijvoorbeeld dingen als het volgende onder ogen:

Hatjutbèm?...

Jaotoeteetoe...

Èn in hoenzèkskehotjut?...

Wè doeterdènaatochtoe...

We hopen nu maar, dat de zetter er uitkomt!

 

Zonder sinoloog of oriëntalist te zijn, wél echter als doodgewone Tilburger, vertalen we dit abracadabra als volgt:

Had hij het bij hem?...

Ja, tot thee toe...

En in wat voor een zakje had hij het?...

Wat doet er dat nu toch toe...

 

Deze geintjes behoren echter tot de uitzondering. Soms had men hier en daar wel eens graag een woord gemist, al valt het niet te ontkennen, dat het in zijn context thuishoort. En waar het volk spreekt, kan het altijd iets méér dan anders lijden!...

Degene, die de "Prent van de Week" in de boekjes gezelschap geeft van een korte toelichting in Algemeen Beschaafd Nederlands, demonstreert een goed aanvoelingsvermogen. Wie woorden als "ponteneur" en "prevelement" hanteert, is ook geen vreemdeling in het Tilburgse Jeruzalem...

 

Klopt het?

Heeft men bij het doorlezen van de "Prentebuukskes" zich al wel een beeld gevormd van de mens, die daar achter steekt, ge wilt hem dan toch ook wel eens in levende lijve zien om te kijken of het allemaal uitkomt. Zo zaten we dan dezer dagen tegenover Kees Robben, bij hem thuis aan de Poppelseweg te Goirle. Ja, deze rasechte Tilburger woont in Goirle en nog wel naar de kant van de grens uit. Hij blijkt zich daar heel goed thuis te voelen, is er volkomen geacclimatiseerd en ingeburgerd, zodat ge hem een paar keer om zoudt moeten draaien om te weten of ge met een Tilburger of een Goirlenaar te doen hebt. Er is daar ook zoveel wat hem bindt omdat het er hem, als vriend van het platteland en de natuur, allemaal zo vertrouwd voorkomt. Hij hoefde de oude lijn maar door te trekken. Eigenlijk kreeg hij méér.

 

Zijn sfeer

Vanuit de voorkant van zijn gezellig ingericht huis kijkt hij over de beemden van het "Tijvoorts Laaike" en aan de achterkant van zijn huis met de grote, laagaflopende hof, daar ligt voor hem helemaal het einde. Het is ál "Goolse Vloed", wat ge daar ziet. Een voor onze begrippen eindeloze ruimte, met vooral in deze tijd van het jaar wazige einders, die ten slotte vergaan in een blauwige rand van bossen van Breehees, het Bankven, Gorp of De Roovert. En daar boven die vlakten is de speelplaats van de wolken, die daar voorbijzeilen als schepen vol verlangens. Daar ook vieren de donders en de bliksems hun spektakels als de wereld dreigt te vergaan. Het is intussen plezierig te weten, dat het altijd bij de dreiging blijft, zodat ge er - weinig verontrust - uw vreugden aan kunt beleven.

 

Tekenideaal

We hadden geen jonge artiest in een slobbertrui verwacht en vonden er die dan ook niet. Wél troffen wij een keurige, gemoedelijke heer achter wie ge niet direct de tekenaar van de grollige grappen zoudt zoeken. Kees Robben is een eerzaam huisvader van een gezin met zeven kinderen, die de zes kruisjes al gehaald heeft. In zijn gewone doen is hij op het kantoor van de Tilburgse Waterleiding Maatschappij belast met loonadministratie en personeelszaken. Maatschappelijk startte hij met een onderwijsakte en stond alles bij elkaar een drie jaar voor de klas. Dat was in het begin van de dertiger jaren toen het vak van onderwijzer weinig perspectief bood. Men had er méér dan genoeg en de salariëring was navenant. Daarom stapte onze jonge onderwijzer in 1932 de Academie van de R.K. Leergangen als leerling binnen met de bedoeling een tekenakte te halen.

Dat tekenen had er altijd al in gezeten. "Ik tekende overal mannetjes bij", en daarbij gaan dankbare herinneringen uit naar zijn kweekschooltijd met frater Mijnulfus als tekenleraar. "Als ik een toren moest tekenen, stond er bij mij subiet ook, buiten de opdracht om, een mannetje bij." De leraar vond, dat zo'n mannetje er niet thuishoorde. "Jij tekent trouwens stopverfmannetjes en stopgarenlijnen", kritiseerde hij, maar was wel zo vriendelijk er bemoedigend aan toe te voegen: "Dat wordt wel beter." Liet ik uit eigen beweging mijn mannetjes weg - aldus vertelt Kees Robben verder - dan zei Mijnulfus: "Waarom heb je daar geen mannetje bijgezet?"... "Hij zag er dus toch wel iets in?" "Het schijnt van wel. Die frater was heel kritisch en ik heb er veel aan Mijnulfus te danken."

 

Abrupt einde

Op de academie kwam Kees Robben in contact met mensen, waarvan de namen nu klank hebben, zoals Wim van der Plas, Thijs Dorenbos, de gebroeders Frans en Kees Mandos, Kees Donders en Gerard Hurkmans. Familieomstandigheden maakten echter een ontijdig einde aan het nogal luxe studentenbestaan: "We waren thuis met elf kinderen toen vader stief!" Er moest geld in het handje komen. Weg tekenideaal!

Zo zag Kees zich dan op zekere dag in 1934 zitten bij de Landbouw Crisis Organisatie Noord-Brabant, die onderdak had bij de N.C.B. op de Spoorlaan te Tilburg. Daar konden ze wel iemand gebruiken, die ook iets van tekenen kende. "Zo werd ik daar kalverschetser." "En dat houdt in?"... "Ik moest kalveren op papier uittekenen met al hun uiterlijke kenmerken, zodat men altijd kon zien welk kalf van wie was. Je zou dat de Burgerlijke Stand van de kalveren kunnen noemen. Bovendien maakte ik wel kaartjes van de vestigingen van de N.C.B. in de provincie."

 

Weekprenten

Op uitnodiging van de toenmalige directeur van de Waterleiding, de heer S. Brandenburg, stapte Kees Robben in 1935 naar dat bedrijf over, waar ook eens zijn vader had gewerkt. Nadat hij veel getekend had voor het clubblad van Willem II ("Ik was een verwoed Willem II-er"), kwam in 1953 van "Rooms Leven" het verzoek voor het teken van de "Weekprenten", zoals we die nu kennen. (Ze worden allemaal gemaakt met een ouderwetse kroontjespen.) "Het was wel een heel aangaan zo'n vaste verplichting op je te nemen, maar het lukte. Ik kreeg er verduiveld veel plezier in en begon ook steeds méér versjes te maken. Ik nam mijn taak serieus op en voordat ik tekende onderzocht ik ook de achtergronden van het onderwerp. Ging zelf kijken als er te kijken viel. Je kwam met allerlei interessante mensen en toestanden in aanraking. De liefde tot de streek was me aangeboren, ook had ik altijd veel belangstelling voor geschiedenis gehad. Die laatste interesse begon zich steeds meer op Tilburg en omgeving te concentreren. Ik wilde van alles méér weten tot het naadje van de kous toe. In mijn teken- en rijmwerk kwam dit alles van pas. Ik kon mij lekker uitkuren, omdat het allemaal met ambitie en plezier ging."

Kees wijst erop hoe hij aandacht besteedde aan de klank, de kleur en het ritme van zijn gedichten. Hij meent, dat zij zelfs beter tot hun recht komen als ze gedeclameerd worden door een goed declamator als bijvoorbeeld Jan Hoogedoorn uit Goirle. Dat heeft de praktijk van de "feestavonden", waarin men langzamerhand - haast ongemerkt - verzeild was geraakt, bewezen.

 

Heemkunde

Het kon moeilijk anders of onze tekenaar met zijn brede interesses kwam ook terecht in de heemkunde. Hij is nu voorzitter van de kring "De Vyer Heertganghen" te Goirle. Dat zat precies in zijn straatje, want behoud van oude cultuurwaarden is ook juist dat wat hij, naast de humor, met zijn teken- en rijmwerk beoogt. Hij spreekt over die taak met een niet te stuiten enthousiasme, evenzeer als over het fascinerende werk van het zoeken in archieven. "Mijn hele vrije tijd besteed ik bijna daaraan. Ik snuffel in Tilburg, Den Bosch, maar ook in Tongerlo en Antwerpen. En daar komt nog een hele hoop correspondentie naar links en rechts bij. Je moet dat allemaal wel, al is het geen kwade moet. Het duurt jaren eer je een zaak rond hebt en je legpuzzel in elkaar gepast." Hij wijst intussen op een getekende stamboom aan de wand van het geslacht Robben. Hij heeft dat al tot 1350 terug uitgezocht. Het is hem gebleken, dat hij stamt van een oeroud middenbrabants geslacht, dat voordien de namen Leynen en nog vroeger de naam Baethen voerde.

 

Uit keurslijf

"Om op je tekenwerk te komen, dat is, voor zover wij het uit de prenten kennen, weinig academisch." Kees Robben lacht fijntjes. Eigenlijk gnuift hij. "Uit dat keurslijf ben ik uitgesprongen. Ik teken nu zoals ik het wil. Niet hoogdravend maar op een eenvoudige manier het menselijk element op karikaturale en volkse wijze grijpen. Maar kijkt u eens daar - en hij wijst naar de grote waterverfschilderijen langs de wanden - dat zijn de schoenen van ons moeder en daar de schoenen van onze pa!" Nu staat er heel wat méér op dan hij zegt. Het gaat om goed gecomponeerde stillevens (er hangt ook nog een bloemstuk), waarvan het uitgebeelde toch wel voor een kentekenende inspiratie heeft gezorgd. Hier verraadt zich echter in de techniek duidelijk de academicus.

 

Worstelen

"Je pentekeningen lijken vlot op papier gekletst, zonder aarzeling in de lijnvoering. Is dat zo?" "Nee, het tegendeel is waar. Het gaat moeilijk en ik zit er echt wel op te zweten. Dat komt ook omdat ik zelf zo kritisch ben. Ik kan niet gauw zeggen dat ik over mijn eigen tevreden ben." "En het onderwerp, de inspiratie?"... "Dat komt soms ook niet zonder pijn. Gelukkig krijg ik wel eens een tip van de een of ander. Ik praat veel met de mensen en ik speur. Zo komt er het kind dan wel met de nodige barensweeën", lacht hij, zich bewust van een tikkeltje overdrijving.

Bijzonder veel deugd doet het hem als hij ontdekt, dat er soms op kantoren zijn platen hangen ingelijst. Ze zijn zelfs gereisd tot het departement van defensie toe. Dat betreft een tekening naar aanleiding van een reünie van Tilburgse oud-militairen uit het begin van deze eeuw. Defensie heeft speciaal om deze tekening gevraagd. Als Gerard Knuvelder, in een bespreking van een bundel "prenten" in de heel verre verte de geest van B. Meurs met zijn Overbetuwse Novellen oproept, behoef je daarover, als gewestelijke volkspoëet, ook niet te treuren.

 

Helemaal echt

Ten slotte heeft Kees Robben, die zo graag met ons dialect jongleert, nog een niet gepubliceerd aardigheidje in petto:

 

De schooljuffrouw had tegen een meisje gezegd, dat ze niet altijd "gij" en "jou" maar "u" tegen haar moeder moest zeggen. Het kind thuis: "Moeder, ons juf heej gezeej, dè'k tegen jou vort 'u' mot zegge. Ik zal 't preberen mar dè zède gij dan tóch!"

 

Dat is wel écht Kees Robben van het "Tilburgs Prentebuukske"...

 

PIERRE VAN BEEK