Berkel-Enschot opnieuw ontdekt
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - maandag 25 mei 1970
Wie een
voorbeeld wil zien van hoe een voorheen bij uitstek
landelijke gemeente in betrekkelijk korte tijd gepromoveerd
is tot een forensenwoonplaats, moet naar Berkel-Enschot
gaan. Welke vóóroorlogse mens had dat allemaal kunnen
dromen! Dat zich langs de Bosscheweg de fraaie villa's en
landhuizen aaneenrijgen is niet zo verwonderlijk. Een
dergelijke ontwikkeling kun je langs een verkeersweg in de
nabijheid van een stad verwachten. Daarom gaat de verbazing
méér uit naar wat daar aan de westelijke kant en in de
richting van het noorden allemaal achter zit. Nieuwe huizen
en vooral vrijstaande bungalows verrijzen er als
paddestoelen uit de grond. Ze deden reeds een geheel nieuwe
conglomeratie ontstaan en de ontwikkeling gaat nog steeds
voort, want aan ruimte bestaat er geen gebrek.
Wie deze
ontwikkeling niet op de voet heeft kunnen volgen, kon er nog
wel eens moeite mee hebben wanneer hij het oude
Berkel-Enschot uit de bolster van het nieuwe wil pellen. Wij
hebben dat eens geprobeerd, waarbij we ons aanvankelijk nauw
verwant voelden met de befaamde kat in het vreemde pakhuis.
Zulke dingen gebeuren natuurlijk als je in je achterhoofd
met niets andere dan Sint Job-reminiscenties bent uitgerust
en je in de hele Enschotse kerk de arme man, die door de
geslachten heen zoveel Tilburgers tot zich getrokken heeft,
niet vermoogt te ontdekken. Geslachtofferd op het altaar van
de conjunctuur en de evolutie? Afgezien hiervan bezit
Berkel-Enschot toch nog altijd een oude pit voor wie er naar
tasten wil. Laten we maar eens gaan kijken!
Om het
traditioneel te maken meenden we over Loven en de
Enschotsebaan te moeten gaan. Weliswaar zonder een
zelfgesneden, onderweg met een spiraal versierde stok van
hondsknobbenhout, echter wél met een slechts in de
verbeelding gebracht saluut aan de al lang niet meer
bestaande Rauwbraken. Tot overmaat van ramp zaten we
bovendien ook nog in een auto. Nooit rijden we nog over dat
Lovense industrieterrein, want dat vormt een slechte
introductie om Enschotwaarts te tijgen. Ge kunt beter over
de Bosscheweg en door de Oud Lovenstraat gaan. Daar komt ge
tenminste direct reeds iets in de sfeer door een aardige
boerderij met een nogal oud gedeelte, die daar
schilderachtig te vegeteren zit onder vier hoge lindebomen
terwijl een lange arm van een beukenhaag, "waarin ge de
beste mulders zuukt", om een vervallen bakhuis slaat. Een
groter verkeer van personenauto's dan men zou verwachten,
verraadt dat voor velen de Enschotsebaan als de kortste en
wellicht ook veiligste verbinding tussen Berkel-Enschot en
Tilburg geldt. Geen gejakker van vrachtautoverkeer op de
overigens smalle asfaltweg, wél de ruimte van het Brabantse
land met in meer of minder goede staat verkerende
boerderijen waaraan soms geknoeid is. Van tijd tot tijd ook
het libellelijf van een trein, die in de verte van het
westen zomaar over de akkers heen naar Den Bosch schijnt te
glijden.
De Kraan
"De
Bollekens" geeft als naam van 'n onder een rieten dak
geborgen fruitkwekerij haar toponymisch raadsel op, maar
tegelijkertijd grijpt het oog reeds Enschots silhouet met de
kerk in al haar breedte als dominant. Gaat een mens zich nu
te pletter rijden tegen de als Vught voor Den Bosch zittende
achterkant van de pastorie? Neen, twee boerderijen knijpen
de fuikhals vóór het driehoekige plein van "De Kraan", zoals
het daar heet, niet helemaal dicht. Ge zijt in een Enschot
beland zonder van moderne forenserij nauwelijks een vleug te
hebben waargenomen. Een paar langgevelige boerderijen en
iets wat ooit boerderij geweest moet zijn, flankeren het
pleintje met plantsoenaanleg en een H. Hartbeeld, waar de
pastoor, vanuit zijn pastorie, de hele dag tegenaan kan
kijken.
Had ge het
niet gedacht, dat het enige café - J. van Breugel staat er
op 't bovenlicht - zich als "Kerkzicht" zou voorstellen?
Goed geraden! Trouwens geen kunst want overal op de wereld -
en als dit te gulzig mocht lijken dan toch zeker wel overal
in Brabant! - voeren zulke herbergen bij kerken aan zulke
pleintjes zulke namen. Natuurlijk staan er bomen vóór de
herberg. Lindebomen, geflankeerd door een beuk, waarna hoge
canadassen deze flank van het pleintje achter een bank
aflijnen.
Mooie
boom
Méér
aandacht trekt echter een juweel van een oude acacia bij de
fuikhals naar Tilburg. Hij is als een plumeau om de
belendende pastorie af te stoffen. Ge kunt er mee tot aan
het kittige torentje komen, waarin een veel te klein klokje
hangt. "Jao, meneer, da is 'nen schoonen boom. Da hebben er
méér gezeej", zegt een bejaarde "eigenheimer" oftewel lid
van de autochtone bevolking om ook eens in rapportentaal te
spreken. "En toch denk ik da ze 'm er uit zullen gooien!"
"Wie, ze?" "Wel de gemènte! Veur 't verkeer!", zeggen ze.
"Dat zou dan toch wel zonde zijn." "Zeg dè wel, meneer"...
Een jong
boerinnetje harkt met een ijzeren "rijf" het brede erf vóór
een boerderij. Ze doet het met veel toewijding, in mooie,
rechte strepen en ze heeft reeds het grootste deel van haar
taak volbracht. We zijn een beetje blij, dat we daar niet
behoeven te zijn, want dan zouden we over haar werk moeten
lopen en dan waren die strepen misschien voor niets geweest.
Nu zijn ze dat nog niet. Ze vertellen, dat het
zaterdagmiddag is en ze symboliseren rust op een
ongekunstelde manier...
St. Job
Even naar
St. Job gaan kijken. Tegen de verwachting in blijkt de
kerkdeur niet gesloten. Geen St. Job! De twee jongens, die
we om raad vragen, hebben goed praten met hun: "Daar om de
hoek". Ze blijken er in hun jeugd niet te best mee
vertrouwd. St. Job is niet het hoekje om en toch is hij er
niet. Wel staan er drie afgekrabde en geschuurde houten
beelden op de vloer, wachtend op een eerherstel. Of
misschien ook niet? En laten we nu ook nog menen te weten,
dat L.G. de Wijs ooit geschreven heeft, dat zich in de kerk
van Enschot een schilderij bevindt, waarvan de ouderdom op
300 jaar wordt geschat. Ook daarnaar zoeken we tevergeefs.
We lopen blijkbaar behoorlijk achter. Net als St. Job, die
betere dagen heeft gekend toen hij nog vol vertrouwen tegen
de zweren werd aangeroepen. Zij, die zich in de vraag
verdiept hebben, menen dat de St. Job-devotie ontstaan kan
zijn in de pestperiode van 1632-1660, maar men ziet ook wel
verwijzingen naar de armoedige tijd toen Enschot geen eigen
pastoor kon betalen.
Barre
toestand
Ook vóór en
na genoemde periode was het in Brabant met de pest heel erg
gesteld, waarbij echter dient vermeld, dat iedere epidemie
nogal gemakkelijk als "pest" betiteld werd. In 1665 was het
zó, dat zelfs in de zomer en in de herfst de vogels
stierven. De mensen zeiden toen, dat het in de lucht zat.
Dokters werd verboden "mensenbloed op straat te gieten". Wat
dat voor dokters waren, die zoveel mensenbloed hadden weg te
gieten - het lijkt wel of het om emmers vol ging! - vertelt
niet de geschiedenis, waaruit wij dit fraais putten.
Gelukkig is nu de behoefte van dokters om mensenbloed op
straat te gieten niet meer zo groot...
St. Job zou
in deze tijd ontstaan kunnen zijn. Ook in de omliggende
plaatsen van Enschot genoot de
zweren-krabbende-man-op-de-mesthoop veel vertrouwen. Niet
het minst in Tilburg, waarop Enschot, de herbergen en
scharreboeren wel het meest dreven - ook nog in een niet zo
ver achter ons liggende tijd. Die Tilburgse belangstelling
is o.a. ook daarom niet zo verrassend, omdat Tilburg en
Enschot van 1319-1632 op kerkelijk gebied één zijn geweest.
Nu lopen de mensen niet meer zo hard van 10 tot 17 mei naar
St. Job. Het octaaf wordt er echter toch nog wel altijd
kerkelijk gevierd.
St.
Caecilia
Dat St. Job
ooit als patroon voor de muziek heeft gefungeerd, klonk ons
als iets nieuws in de oren. Enschots huidige kerk doet het
nu - net als de oude, waarover wij nog komen te spreken -
met St. Caecilia als patrones, die wel wat dichter bij de
muziek staat dan de man Job. Als kerkpatrones trekt de
heilige vrouw de aandacht want men ontmoet haar in Brabant
als zodanig maar zelden. Ook als meisjesnaam komt in Enschot
de naam Caecilia schaars voor. Rond 1325 was Caecilia een
echt Romeinse heilige, die in de Middeleeuwen hoog vereerd
werd en toen reeds als patrones van de muziek gold. Als
meisjesnaam kwam deze pas in zwang aan het einde van de 16de
eeuw. Het verspreidingsgebied beperkte zich toen vooral tot
Italië, Frankrijk, België en Zuid-Duitsland. Men heeft er
nog geen verklaring voor gevonden hoe die St. Caecilia te
Enschot als kerkpatrones terecht is gekomen.
Oude
toren
Enschots
belangrijkste historisch monument vormt zonder twijfel de
alleenstaande toren van de in 1839 gesloopte oude kerk. Trok
hij in vóóroorlogse dagen reeds direct de aandacht, nu zit
hij ingebouwd aan de voormalige dorpskern bij een niet meer
gebruikte school met tegenover zich gehurkt 'n tot intiem
woonhuis gerestaureerd voormalig boerderijtje voor
romantische mensen. Behalve wat bredere straten monden er
ook nog een paar achter tuinen doorlopende gangetjes uit.
Het geheel is een verstorven plekje en een kleine oase van
rust, die mede accent krijgt door het aanwezige kerkhof,
waarop we grafmonumenten van 1861 en 1891 aantreffen.
Centrum van
dit alles vormt dan die goede, oude toren met zijn bewogen
geschiedenis. De bouw ervan dateert van rond 1450. Hij is
niet groot en bezit als versiering eigenlijk nauwelijks meer
dan de royale rondboogfries onder een lage, van vierkantig
tot achtkantig ingesnoerde spits, een korfbogige ingang en
simpele, tufstenen waterlijsten tussen zijn drie geledingen.
De éénmaal versneden steunberen en de nogal opvallende,
vierkante traptoren aan de zuidwesthoek, die wat zwaar werkt
nu er geen kerkschip meer achter zit, geeft de toren een
monumentaal karakter en een ongewone asymmetrie die aan de
zuidwestzijde versterkt wordt door een schuinafgedekt lager
bijbouwsel. Van het geheel straalt een weldadige eenvoud en
natuurlijk gevoel voor beheerste schoonheid uit, waarvan oog
en hart niet gemakkelijk verzadigd raken. Men heeft dan ook
te maken met een fraai specimen van de Kempische gotiek.
Pijnlijk is het echter wel te constateren, dat de
glas-in-loodraampjes van de onderste geleding helemaal
vernield zijn. Alleen gevolg van baldadigheid!
Geschiedenis
Een beetje
mediteren over de geschiedenis van de oude St. Caeciliakerk
ter bezieling van het monument en zijn milieu, mag hier op
zijn plaats heten. De kerk van Enschot wordt al in 1164
genoemd. Zij stond toen onder patronaat van Tongerlo. Dat
betekent, dat de abdij van Tongerlo het recht had de
pastoors te benoemen, wat duurde tot 1826. In 1319 kreeg
Tongerlo, op haar verzoek, van de bisschop van Luik
toestemming de kerken van Enschot en Tilburg met elkaar te
verenigen. Die unie bleef bestaan tot 1632 gedurende welke
periode we voor pastoors van Enschot dezelfde namen als voor
die van 't Heike te Tilburg aantreffen. In Enschot woonde
wél een kapelaan, die er de diensten waarnam. Voor wat de
rechtspraak betreft ressorteerde Enschot onder de
Schepenbank van Oisterwijk.
Over die
kerkelijke verhouding tussen Enschot en Tilburg zijn vroeger
de meest tegengestelde beweringen gelanceerd. Bij de ene
oude schrijver vindt men, dat Tilburg een dochterkerk was
van Enschot. Bij een andere leest men juist het tegendeel.
Boeren meent, dat door Erens uitgegeven akten in deze zaak
klaarheid hebben gebracht. Beide plaatsen bestonden als
kerkelijk gemeente met dezelfde pastoor. Enschot was niet
ondergeschikt aan Tilburg en Tilburg nog minder aan Enschot.
Het werd een verhouding van wederzijdse afhankelijkheid -
aldus Boeren. De schrijver ziet ook nog de aanleiding tot de
gemaakte vergissing. Alles bijeen gaat het om een wel zeer
ingewikkelde verhouding.
Raadhuisbrand
Over de
lotgevallen van kerk en toren in de Middeleeuwen is weinig
bekend. O.a. omdat er in de nacht van 12 op 13 april 1842
brand uitbrak in de woning van de burgemeester, welk pand
tevens als raadhuis fungeerde. Daarbij werden de archieven
praktisch geheel vernield. Er bleven niets anders over dan
een paar bescheiden over de laatste twintig jaar vóór de
brand. Behalve het woonhuis-raadhuis vielen bij deze
gelegenheid aan het vuur ook ten offer de verdere aanbouw,
een schuur met drie stuks vee en bijna het gehele meubilair.
De vrede van
Munster (1648) met de Reformatietijd bracht sluiting van de
kerk en de daarmee overal in de Meijerij hand aan hand
gaande verwaarlozing mee. Voordien scheen het met de kerk en
toren ook niet goed gesteld te zijn geweest, want de mensen
van Enschot waren arm. We lezen, dat de bewoners van Enschot
met die van Tilburg voor de uitoefening van hun godsdienst
zelfs de Tilburgse grenskerk op Nieuwkerk, bij Goirle maar
onder het buiten Staatsgebied vallende Poppel, bezochten.
Schuurkerk
Pas na de
inval van de Fransen in 1672 kregen de Enschottenaren verlof
een schuurkerk in eigen dorp op te richten. Deze schuurkerk,
die in 1777 met toestemming van de overheid vernieuwd mocht
worden, bleek in 1799 te staan op de plaats van de voortuin
van de huidige pastorie. De oorspronkelijke was zó klein,
dat er van verteld wordt, dat de pastoor met een boonstaak
vanaf de preekstoel het zangkoor kon bereiken.
In 1806
schreef De Graeff in een statistisch overzicht, dat de oude
St. Caeciliakerk zodanig was vervallen, dat men haar bijna
niet meer als een voormalige kerk kon herkennen. De toren
roemde hij als een meesterwerk. Primus van Gils sprak in
1819 ook van ernstig verval. De kerk lag al lang aan puin en
aan herstel van de ruïne viel niet te denken. Er bestaat een
primitieve tekening van naar een kopie van 1830 van de
desolate situatie, doch deze tekening zou een foutief beeld
geven. Werd er in de 19de eeuw aan kerken veel opgeofferd -
de torens placht men wel te laten staan, daar zij toch
altijd imponeerden en het piëteitsgevoel opwekten. Zo ook te
Enschot, waar de toren in 1822 een voorlopige restauratie
onderging. In 1824 kreeg hij een nieuwe wijzerplaat, maar in
1838 moest er weer aan de toren gedokterd worden.
Fataal
besluit
Zo sukkelde
men verder tot 1880. Toen vond de raad het welletjes en
boem! in al zijn kortzichtigheid besloot hij de toren in
godsnaam maar af te breken. Dan was men van alle geduvel af!
Dat zat de vroede vaderen evenwel niet zo glad als zij
gedacht hadden. Burgemeester J. Adams had zich trouwens
tegen de voorgenomen afbraakplannen verzet. Alleen
schriftelijk want hij kon jammer genoeg "wegens ziekte" niet
op de bewuste vergadering aanwezig zijn. Had hij het vermoed
dat de poppen in Enschot aan het dansen zouden raken? In
ieder geval deden ze dat. Men was in Enschot ineens wakker
geworden. Het raadslid Deckers bond de kat de bel aan. Het
ging er fel toe en de raad raakte onthutst over zijn euvele
moed. Deckers drong energiek aan op uitstel van uitvoering
van het raadsbesluit en wilde niet tot afbraak overgaan. Het
lid Van Rooy stelde voor de toren maar aan de pastoor cadeau
te doen. Het kerkbestuur kwam ook in het geweer. Kortom,
grote opschudding in het rustige dorp.
Aangeklaagd
De gemeente
werd ook het recht tot afbraak betwist. De zaak liep zó
hoog, dat het kerkbestuur de deurwaarder in de arm nam en
toen ontstond op zekere dag de merkwaardige figuur, dat
burgemeester Adams, die zelf eigenlijk tegen de afbraak was
geweest, in zijn kwaliteit van hoofd der gemeente een lijvig
stuk aangeboden kreeg, waarin de gemeente officieel
beschuldigd werd van het plegen van 'n onrechtmatige daad...
Intussen was Ged. Staten ook op zijn qui vive geweest en
deze instantie had het raadsbesluit ter vernietiging aan de
Kroon voorgedragen. Vier jaar werd er onderhandeld,
geschreven en gewreven met als uiteindelijk resultaat, dat
in augustus 1884 de pastoor de hele toren, onder een aantal
voorwaarden, cadeau kreeg. Een van de voorwaarden was, dat
hij niet mocht worden afgebroken.
Behouden
Toen er bij
de oude schuurkerk een nieuwe kerk verrees en de pastoor
daarbij een nieuwe toren begon te bouwen, kwamen de
bepalingen van de overdracht van de oude toren op losse
schroeven te staan. Strikt genomen was de situatie juridisch
zó, dat de pastoor de oude toren eigenlijk kon laten
afbreken. De geestelijke emancipatie bleek intussen zó ver
gevorderd, dat dit tenminste niet gebeurd is.
Na de bouw
van de nieuwe toren was van onderhoud van de oude echter
geen sprake meer en zo kreeg hij het door de tand des tijds
weer zwaar te verduren. De oude klokken waren er inmiddels
uitgehaald om een plaats te krijgen in de nieuwe toren. Het
betrof hier een klok van 1414 met de naam Maria, een aan St.
Caecilia gewijde, eveneens van 1414, en een angelusklokje
van 1817, waarop de naam Dionysius voorkomt. De Duitsers
hebben ze niet ontvoerd, maar ze schijnen hun bronzen
stemmen toch zelden of nooit over Enschots daken uit te
galmen.
Nieuwe
functie
De oude
toren, die in de vijftiger jaren van onze eeuw een grondige
restauratie onderging, vervult - naast zijn historische en
culturele taak - nog doorlopend een andere functie. De
benedenverdieping is namelijk ingericht tot Lievevrouwe- en
gedachteniskapel. Men treft er een artistiek, modern
Lievevrouwebeeld in hardsteen aan, dat gemaakt werd door een
voormalige inwoonster van Enschot, mejuffrouw Swagemakers
van de villa de Langenakker, benedictines te Schoten bij
Antwerpen. Tevens is er tegen de linkerachterwand een
marmeren steen aangebracht, die de slachtoffers van de
oorlog in herinnering houdt. Daaronder leest men ook de
namen van de zeven leden der voormalige joodse familie Löb,
die allen in Duitse concentratiekampen om het leven kwamen.
Het opschrift van de steen luidt:
"Ter eeuwige
gedachtenis aan hen die vielen, 1940-1945.
Br.
Everardus v.d. Hoogen, Br. Linus Löb, Pater Ignatius Löb,
Pater Nivardus Löb, Zuster Therèse Löb, Zuster Hedwigis Löb,
Zuster Veronica Löb, allen trappist.
W.M.
Denissen pr., A.J. Denissen, Clara Kamphoff, Lisa Meirowski,
H.G. Rademakers, Hans Löb."
Het zijn
speciaal bejaarden, die graag eens in deze kapel
binnenlopen. Vooral in de meimaand worden er vele bloemen
gelegd.
Behalve
hetgeen wij hierboven vertelden, valt er van Berkel-Enschot
nog heel wat meer wetenswaardigs te ontdekken. Daarover
hopen wij het dan nog wel eens bij een volgende gelegenheid
te hebben.
PIERRE VAN
BEEK