CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Archeologie en monument

Het Nieuwsblad van het Zuiden - woensdag 29 april 1970

 

Een mens zonder enige fantasie is eigenlijk toch maar een beklagenswaardig wezen - althans in de ogen van hen, die niet aan dit manco lijden. Gelukkig gaat het slachtoffer er niet al te zwaar onder gebukt, want wat nooit als een goed ervaren werd, manifesteert zich ook niet als een gemis. Niettemin blijft het een gemis. Verbeeldingskracht voert tot ontdekkingen, opent nooit vermoede perspectieven, brengt verborgen samenhangen aan de oppervlakte, schept kleur en warmte tussen de mensen en de dingen. Kortom: ze levert een belangrijke bijdrage tot levensgeluk. Zelfs dán nog als ze, in stille uren van gepeinzen, uit de grenzen van de realiteit breekt en tot luchtkastelen steigert.

Stimulans tot deze vrijmoedige ontboezeming werd het voor ons liggende in de bekende Fibula-reeks verschenen boekje van drs. R.H.J. Klok, dat "Archeologie en Monument" tot titel draagt. Daarmee wil geenszins gezegd zijn, dat nu ook dit werk "steigert". Integendeel, het beweegt zich met beide voeten op de begane grond, staat zelfs met twee benen IN de grond, maar toch proeft men reeds direct uit de inleiding, dat hier een door de wetenschap in toom gehouden romanticus aan het woord is. Op vaak zeer subtiele wijze verraadt zich deze instelling door het hele boek. Wij vinden dat een extra pluspunt, want de schrijver ontsnapt daardoor aan de zekere mate van dorheid, die - voor niet-ingewijden - publicaties als de onderhavige wel eens aankleven. Dit gevaar dreigde hier te meer omdat de auteur start met een uiteenzetting over de opzet, werking en doel van de Monumentenwet. Daarna klimt hij op naar het eigenlijk onderzoek van het archeologische monument, de plaatsbepaling in tijd en milieu om vervolgens de noodzaak van bescherming te belichten. Dit is alles bijeen het grootste deel van zijn werk en tegelijkertijd het boeiendste. Voor ons ligt de grote aantrekkelijkheid hierin, dat hij voldoende details geeft om het besproken monument het vereiste reliëf te verlenen en er tegelijkertijd voor waakt, dat de lezer-leek door de bomen het bos niet meer ziet. Veel waardering brengt de auteur op voor de hulparbeid van goed-geleide amateur-archeologen. Wat voor die amateurs, zoals wij ze ook in onze streek kennen, natuurlijk heel plezierig en bemoedigend klinkt.

 

Nu door de maatschappelijke constellatie van onze samenleving het eten niet meer altijd vóór het filosoferen behoeft te gaan, er steeds meer vrije tijd beschikbaar komt om de geest te laten ronddartelen, kan men een stijgende belangstelling voor het verleden constateren. Het woord "Monumentenwet" kreeg een meer vertrouwde klank. Het ziet er naar uit, dat we er steeds méér mee te maken zullen krijgen, want niemand gelooft nog, dat zij slechts een beschermingsmiddel is om een handvol wereldvreemde-idealisten-met-hun-hoofd-door-de-wolken onbedreigd hun complexen te laten uitleven. We zullen daarom die Monumentenwet eens even in haar artikelen 1b bij de kop pakken. Dan weten we tenminste wat er onder het begrip "monument" dient te worden verstaan. Dat blijken dan:

1 Alle vóór ten minste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun volkskundige waarde;

2 Terreinen, welke van algemeen belang zijn wegens de aan die zaken en terreinen verbonden geschiedkundige herinneringen.

 

Dit nu maar eens goed in de oren geknoopt want het omvat méér dan vaak gedacht. Misvattingen over de breedte van het begrip heeft reeds menigmaal tot niet te herstellen vernietiging van monumenten geleid.

 

Scheiding

De praktijk vroeg om een scheiding tussen archeologische en historische monumenten, waarmee zich dan ook twee afzonderlijke rijksdiensten bemoeien. Voor de historische, zoals oude kerken, huizen, boerderijen, molens, stadswallen enz. is dat de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Voorburg. Het archeologische monument, waar het onderhavige boek zich mee bezighoudt, ressorteert onder de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) te Amersfoort.

In de archeologie onderscheidt men monumenten aan de oppervlakte, dus zichtbare zoals hunebedden, terpen en grafheuvels, en niet zichtbare. Tot deze laatste categorie behoren die welke onder zand, klei of veen bedolven liggen en opgegraven dienen te worden. Op beide typen gaat de schrijver nader in onder het hoofdstuk "Waarom bescherming?"

Opgravingen betekent in de oren van sommigen een magisch woord. Maar niet iedereen, die daartoe lust heeft, kan aan het graven slaan. In beginsel bevat de wet een algemeen opgravingverbod. Opgravingen in archeologische zin kunnen slechts verricht worden door daarvoor door de minister aangewezen diensten en instellingen. Wie een monument of een redelijk spoor daarvan ontdekt, is zelfs verplicht binnen drie dagen aangifte te doen bij de burgemeester van de plaats waaronder het ressorteert.

 

En de amateur?

Staat de amateur dus buitenspel? En is de ROB soms de boeman, die hen van hun vondsten beroofd? In genen dele, mits er maar onder deskundige supervisie wordt gewerkt. Er bestaat een goede communicatie van georganiseerde amateur-archeologen, die aan de vereiste voorwaarden voldoen. In het kader van hun groep hebben deze mensen, in de loop der jaren, 'n geweldige kennis en ervaring op het terrein van het archeologisch veldwerk samengebundeld. "De bijdrage die zij aan 't oudheidkundig onderzoek leveren, is zeer groot", zo betoogt de schrijver, die dan verder gaat met: "Zij zijn zich dit zelf ook bewust en verwachten terecht dat er met hen rekening wordt gehouden. Ook de vakman realiseert zich de voordelen van deze situatie terdege. Meer en meer steunt hij in zijn werk op vondstmeldingen, documentatiegegevens en verzamelingen van amateurcollega's." De voordelen van het werk der goede amateurs diept de schrijver nog verder uit. Met bovenstaande lof uit de wetenschapskring mogen ze echter al best tevreden zijn.

 

Misvatting

Een misvatting is het te menen, dat de vakman er op uit is een vaak door de vinders zorgvuldig gekoesterde vondst zoals urn, stenen bijl of vuurstenen artefact in te pikken. De interesse van de vakman gaat op de eerste plaats uit naar de juiste vindplaats, de vondstomstandigheden, de aard en datering van de voorwerpen. Alleen deze gegevens hebben belang voor een wetenschappelijke studie - niet het bezit van het "roerend monument" zelf. Het vuurstenen pijlspitsje of stenen bijl, opgeraapt van het veld, zijn in principe eigendom van de vinder. Het kan natuurlijk gebeuren, dat een vondst museumwaarde bezit of een representatief exemplaar voor een studiecollectie vormt. In zo'n geval kan de vinder verzocht worden - eventueel tegen betaling - het voorwerp af te staan. Bij particuliere collecties is rubricering met beschrijving met kaart van plaats en omstandigheden der vondsten van betekenis. Aan door elkaar geraakte verzamelingen in oude schoendozen op een donkere zolderhoek hebben musea en wetenschapsmensen niets meer. Daarom worden er door musea en wetenschappelijke instellingen pogingen gedaan particuliere collecties volgens standaardmethoden te inventariseren. We hebben daarvan al eens een zeer fraai resultaat gezien.

Over wat er voor de archeologische monumenten allemaal komt kijken op het gebied van de planologie, reservering, veldwerk, restauratie, conservatie, analysering en uiteindelijke publikatie stappen we rustig heen. De schrijver besteedt er volle aandacht aan. Boeiender lijkt het ons stil te staan bij een concreet onderzoek van een archeologisch monument. Het boek biedt hiertoe keus genoeg.

 

Klapstuk

Natuurlijk blijven we het liefst in onze provincie en dan niet te ver van Tilburg verwijderd. Zo komen we terecht bij de befaamde grafheuvel-necropool (begraafplaats), die werd aangetroffen bij de op zich al interessante plaatsaanduiding van Toterfout - Halve Mijl. Zeker nooit van gehoord? Het gaat hier om twee gehuchten tussen Vessem en Zandoerle. Men heeft daar te maken met een klapstuk van de opgravingen in Brabant. Wij willen hierbij wat uitvoeriger stilstaan o.a. ook nog omdat de beschrijving van drs. Klok niet alleen getuigt van de nauwgezetheid van een deskundig onderzoek, maar vooral ook een beeld geeft van wat er eigenlijk door de spade allemaal aan de eeuwen uit de bodem ontfutseld kan worden. Men raakt er gemakkelijk door gefascineerd. De verbeelding behoeft eigenlijk geen duwtje meer te hebben om al die ontdekkingen naar believen in eigen lekengeest te "vertalen". Uit een duistere oertijd treden geslachten naar voren, die - net als wij - geleefd, geleden en gestreden hebben in de Brabantse grond. Misschien waren ze zelfs, verhoudingsgewijs gesproken, niet eens grotere sukkels dan wij, al deden ze dan ook wat simpeler en minder gecompliceerd aan...

 

Werk genoeg

Over een naar het zuiden aflopende zandrug werden in 1948 tussen Toterfout en Halve Mijl over een afstand van slechts twee kilometer 31 grafheuvels en een urnenveld opgegraven. Een kolfje naar de hand van de archeologen! Acht van deze heuvels, die men in de vaktaal "tumuli" pleegt te noemen naar het Latijnse woord "tumulus", dat een door de natuur of door mensenhanden opgeworpen kleine heuvel aanduidt, worden monumentaal genoemd. Er waren voorts dertien minder grote heuvels bij, terwijl de toen overige eigenlijk nog nauwelijks als grafheuvel te onderscheiden vielen. Een zevental heuvels was door ontginning en bebossing totaal verdwenen. Aan de hand van informaties kon men ze toch nog localiseren. Een achtste, eveneens geheel verdwenen, werd tijdens het onderzoek ontdekt. Een van de belangrijke taken bij opgravingswerk vormt het in kaart brengen van de situatie. Een blik op zo'n kaartje, dat drs. Kloks boek geeft, wekt het vermoeden, dat de grafheuvels de plaats verraden van een prehistorische weg langs de zuidelijke rand van de hoge zandrug.

De bijzettingen onder de "tumuli" bleken meestal te bestaan uit crematies vermengd met houtskool en as, waaruit men derhalve te weten kwam, dat de mensen die hier leefden hun doden plachten te verbranden. Men trof de resten aan in ondiepe kuilen of direct boven op het oude maaiveld, waarover dan later de heuvel werd opgeworpen.

 

Heel kerkhof

De leek vraagt zich af: hoe weten ze het allemaal? Een feit is, dat er zelfs kon worden vastgesteld, dat bij de gecremeerde resten in vier gevallen een vrouw samen met een kind was bijgezet terwijl vier andere bijzettingen alleen kinderen betroffen. De overige waren van volwassen mannen en vrouwen. Alles bij elkaar dus een heel kerkhof. Over de verschillende wijzen van bijzetten: al of niet onder een heuvel, rijzen verschillende speculatieve vragen, die niet direct beantwoord kunnen worden. Dat zijn dan weer brokstukjes van een puzzel, die vroeg of laat wel ergens ingepast zullen kunnen worden.

Het kwam ook voor, dat een eenmaal ingerichte grafheuvel later voor nieuwe bijzettingen werd gebruikt. Dat valt voor de archeoloog gemakkelijk vast te stellen. Bij het hier onderzochte grafveld kwamen na-bijzettingen slechts weinig voor. In maar twee gevallen bleek een tumulus opnieuw gebruikt door over de bestaande heuvel een geheel nieuwe op te werpen. Acht of negen heuvels vertoonden twee perioden terwijl één er drie of vier aanwees, elk voorzien van een eigen randconstructie. De bouw van de randen vertoonde grote variatie. Drie heuvels bezaten een ringwal, zeven heuvels een ringsloot en veertien waren voorzien van een krans van palen. Ook in deze palenkransen deden zich weer variaties voor. Bij een tiental heuvels stonden die palen ver uit elkaar, bij twee dicht tegen elkaar en bij twee andere heuvels stuitte men zelfs op een drievoudige krans van dicht opeengezette palen.

 

Bronstijd

Wanneer heeft zich dit alles hier op de hei van Toterfout en Halve Mijl afgespeeld? Dat is natuurlijk een van de belangrijke zaken, waarvoor niet alleen de archeoloog maar ook de leek sterk geïnteresseerd is. Welnu, men heeft hier te maken met de Bronstijd (1700-500 v. Chr.). Dat betekent een periode toen de zandgronden in Nederland overdekt waren met heidevelden en loofbossen. De Bronstijd kenmerkt zich door schaarsheid van vondsten in grafheuvels en dat verschijnsel deed zich ook hier voor. Slechts vier primaire en zes secondaire bijzettingen leverden iets op. Ook het type van begraving wees naar de Bronstijd. Een aantal urnen met crematieresten liet de weg open naar nog een ander interessant vermoeden. Vier urnen vertoonden nauwe relatie tot 't Engelse Bronstijdperk. Het zou dus mogelijk kunnen zijn, dat in de midden-Bronstijd mensen uit Engeland via de grote en kleine rivieren tot in onze streken zijn doorgedrongen en zich daar als immigrant gevestigd hebben.

Er valt echter nog een heleboel meer bij zo'n opgraving af te lezen. O.a. door een onderzoek van het stuifmeel, dat na eeuwen nog wordt aangetroffen op het prehistorisch loopvlak onder de heuvels. Zo komt men te weten welke planten er in die periode groeiden en kan men derhalve het landschap opbouwen. In sommige tumuli werden veel stuifmeelpollen van heideplanten aangetroffen. In andere stuitte men langs deze weg op een flora, die kenmerkend is voor plaatsen, waar vee vrij in het open veld graast. Ook leerde de pollenanalyse het bestaan van een akkerbouwsysteem.

 

Dodenritueel

Ziet u nu ook die mens uit de nevel van een ver verleden al dichter naar voren treden? We zijn er echter nog niet. Één heuvel in het grafveld van Toterfout leverde namelijk zoveel sporen van het toen in zwang zijnde begrafenisritueel als er nog nooit eerder bij een tumulus uit de Bronsperiode werd aangetroffen. Drs. R.H.J. Klok komt tot de volgende reconstructie: Het ging hier om de crematieresten van een kind, dat na de verbranding, samen met de resten van verkoolde balken, was bijgezet in een ondiepe kuil. Volgens de zg. C14-methode, een wat ingewikkeld dateringssysteem, dat we in ons blad vroeger al eens uiteengezet hebben, kwam men tot een tijdsbepaling van ongeveer 1000 vóór Christus (ook nog Bronstijd). Boven de kuil richtte dat verre voorgeslacht een uit vier palen met dakje bestaande dodenhuisje op. Dit werd door een ellipsvormige kring van dichtopeenstaande, door vlechtwerk verbonden stokjes van de omgeving afgescheiden. Buiten deze heilige "cirkel" vierden de betrokkenen vervolgens het begrafenis-"feest". Enkele dagen later verwijderde men staketsel en dodenhuisje om plaats te maken voor een uit langwerpige plaggen opgeworpen heuvel, waarvan de helling met zand werd geëffend. In de heuvelrand richtte men, in daarvoor een eind uit elkaar gegraven gaten, een krans van palen op, waarbij die palen vermoedelijk aan de top onderling met horizontale liggers verbonden werden. Ten slotte werd, als afsluiting van de eerste bouwfase, de aan één zijde opengelaten entree met twee verticale palen afgesloten.

 

Uit contouren

De rust van de betrokken grafheuvel werd echter verstoord zodra er in de top 'n nieuwe bijzetting plaatsvond. Dat de eerste paalkrans toen al was vergaan, mag worden afgeleid uit de aanleg van een nieuwe, dubbele krans van dicht tegen elkaar gezette palen nadat de eerste heuvel was opgehoogd. De hierin uitgespaarde opening aan de westkant werd vervolgens met een enkele rij van dichtgestelde palen afgesloten. Daarna had men het geheel nog eens met een krans van dicht bijeenstaande, met vlechtwerk voorziene, dunne paaltjes omgeven. Na eeuwen hebben we nu de mens "beloerd" in zijn begrafenisritueel en opnieuw is hij ons een stap naderbij gekomen. Zo gaat de archeologie langzaam steeds maar verder. Uit vage contouren groeien mensen. Is dat niet bijzonder boeiend?

 

Drs. Klok houdt zich ook bezig met het urnenveld op de Aerlesche heide ten zuiden van Best langs het riviertje de Ekkersrijt. Showstuk van deze opgraving vormt een 85 cm hoge voorraadpot. De tumuli op de Rechte heide te Goirle worden slechts even genoemd. Een unicum vormen de "thermen" van Heerlen. Men heeft daar te maken met de grotendeels bewaard gebleven fundamenten van een Romeinse openbare badinrichting. Hieruit kon de hele situering van de verschillende ruimten worden nagegaan. Er bestaan vergevorderde restauratieplannen voor dit na onderzoek weer toegedekte complex in het centrum van Heerlen. Niet iedere opgraving kan echter als vast monument bewaard blijven. Tal van zwaarder wegende eisen verzetten zich vaak daartegen. Conservering is trouwens niet altijd nodig als de wetenschap er maar eerst haar gegevens uit heeft kunnen putten.

 

Reservaat

Bij Toterfout en Halve Mijl verkeren we evenwel in de gelukkige positie, dat een vijftiental grafheuvels kon gerestaureerd en geconserveerd worden. Daar komt nog bij, dat het terrein waar ze liggen als cultuurreservaat voor iedereen openstaat. Je kunt er dus gaan kijken. Een tocht daarheen verdient ook uit ander dan archeologisch oogpunt aanbeveling. Ze betekent gewoon een avontuur vol ontdekking, omdat ge er verzeild raakt in de eenzaamheid van het oeroude Kempische land. Weliswaar hebben de eindeloze heidevelden van weleer over grote oppervlakte plaatsgemaakt voor wei- en akkerland doch het aangrijpende beeld van verlatenheid bleef. Ook heel wat bos bleef gespaard. Hier en daar een pluk als entourage van de gerestaureerde grafheuvels, elders als een geheel aaneengesloten complex in het midden waarvan - dus geheel in hun oorspronkelijk milieu - de historische monumenten zwijgend verhalen.

Bijzonder fraaie, in haut-reliëf in brons uitgevoerde explicatieborden geven een zó duidelijke verklaring, dat men niets van dit waarlijke unieke openluchtmuseum behoeft te missen. Bij de centrale opgraving noden twee banken tot rusten. Wie zich daarop neerlaat, met het zicht op vijf grafheuvels tegelijk, wordt onweerstaanbaar tot meditatie en een reis door de eeuwen gedwongen. We doolden daar op een aprildag, die nog méér naar de winter dan naar de lente keek. Het huizengroepje van Halve Mijl lag er verstorven al ging er wel een gordijntje opzij. De stilte zat naar zichzelf te luisteren maar in het open veld hoorden we de schrei van de kievit. Zó zult ge het op een mooie lente- of zomerdag wel niet treffen!

 

Beetje moeilijk

Het verdient aanbeveling de stafkaart mee te nemen. Het is een beetje moeilijk zoeken, ofschoon ge in Vessem en Zandoerle met een Hollandse mond een heel eind komt. (Vergeet op de terugweg dat Zandoerle met zijn "brink" en kapelletje niet!) Het in het hier besproken boek voorkomende kaartje bewijst nuttige dienst om niets van de grafheuvels te missen. Om nog wat te helpen: U moet eigenlijk op de Vessemse Dijk terecht komen. Daar ligt het allemaal in de buurt. Men volgt, na Vessem in de richting Wintelre verlaten te hebben, de tweede weg rechts (naambord Lille). Als de verharding ophoudt, rechtdoor over een zandweg tot een kruispunt, waar een wegwijzer in de ene richting naar "Halve Mijl" en in een andere naar "Toterfout" wijst. Ook wijzers met het opschrift "Grafheuvels" geven verdere aanduiding. Drie complexen dient u te bezoeken. Wie dat zonder vragen klaarspeelt, wint de eerste prijs! Er liggen ook nog drie vennetjes in de buurt o.a. het Halfmijlsven en het Horst- of Donkerven. Met wat dwalen meegerekend zijn er van Tilburg uit-en-thuis hoogstens tachtig kilometers mee gemoeid. Die worden beloond want eenmaal het doel bereikt, ontkomt ge niet aan de ban der magie als ge tenminste over enige fantasie beschikt.

Trouwens, lang van te voren is de betovering al begonnen door die mysterieuze plaatsaanduidingen: "Halve Mijl" en vooral de geheimtaal van dat "Toterfout". Weet dan, dat tal van gefascineerden daarop hun tanden hebben stukgebeten. Geen wonder want dat "Toterfout" zat reeds in de zeventiende eeuw in duister gehuld... Plaatselijk wordt "totefaat" gezegd. We liepen evenwel nog een achttal varianten hiervan tegen het lijf. "Tot de Voort" duikt er ook al op en de volksetymologie kwam tot "Dodevaart". Een uitvinding, die de verbeelding in ieder geval voedt als ge in het gebied van deze necropool ronddoolt.

 

Obscuur

Met dat Halve Mijl blijkt ook iets bijzonders aan de hand zoals Mandos in Brabants Heem (1949) uiteenzet. De cultuurhistorie heeft geconstateerd, dat namen met de bepaling "halve" dikwijls op lugubere oorden slaan. Eenzame, ver van de bewoonde wereld gelegen plaatsen, waar zwervers en obscuur volkje samenkomen. Soms bij of zelfs op kerkhoven of in herbergen, bij voorkeur in een grensgebied, waarin zich dan de ongerechtigheid voltrekt, die het daglicht schuwt. Men vindt er naast misdadigers ook tovenaars. Kortom, het is een echte plaats des verderfs, gewoon een hel. Zulke herbergen werden vaak met de naam Nobiskroeg betiteld. Daarbij denkt men dan aan een plaats "halverwege tussen hemel en aarde of tussen hemel en hel als een verzamelplaats voor alle zielen na de dood". Klaarblijkelijk bestaat er derhalve verband tussen Half-namen en begraafplaatsen of verzameloorden van onmaatschappelijken.

Het tweede lid van het woord slaat vermoedelijk niet op een afstandsmaat. Er zou een rechtsgebied, "een banmile", mee worden aangeduid zoals dit in de Middeleeuwen het geval was. Bij Parijs kent men nu nog een "banlieu" en het Franse "lieu" betekent: mijl.

 

Nog steeds

Men ziet het wel: niet alleen de archeologie maar ook de toponymie activeert tot overweging en gepeinzen. We leven immers nog steeds met het verleden en dat verleden is rondom ons, mede dankzij de bescherming van het archeologisch monument. Het verband tussen beide werd voor het eerst in wat ruimere mate in "Archeologie en Monument" belicht, een rede te meer om dit instructieve en boeiende met heel mooie foto's en tekeningen verluchte werkje in handen van velen te wensen.

 

PIERRE VAN BEEK

 

 

Drs. R.H.J. Klok. "Archeologie en Monument". Uitg. Van Dishoeck, Bussum 1969 (Fibula-reeks) f 7,90.