Franciscus Engelbertus
Becx, een Tilburgse zouaaf, oprichter en voorzitter van de
broederschap Fidei et Virtuti. Foto (1873) uit 'Katholiek
Tilburg in Beeld' (Ronald Peeters & Ed Schilders);
collectie Regionaal Archief Tilburg |
Wie
waren toch die zoeaven?
"Zoeaven!"
Wat waren dat eigenlijk voor mensen, die met dit vreemde
woord worden aangeduid? Enige tientallen jaren geleden zou
zo'n vraag in katholieke streken, en met name in Tilburg,
overbodig zijn geweest. Een kind zou ze beantwoord hebben
want er is ooit veel over gepraat en geschreven. Het ging om
jonge, katholieke idealisten uit heel Nederland (met hier en
daar wellicht ook eens een avonturier tussen), die gehoor
gaven aan een oproep van paus Pius IX d.d. 19 januari 1860,
hem als soldaat te komen helpen bij de verdediging van de
Kerkelijke Staat tegen de aanval van de Garibaldisten. De
paus richtte zijn oproep tot de jongeren van de hele wereld.
Tilburg heeft er éénendertig gekend, die er gehoor aan
gaven.
Successievelijk
hebben ook zij, die terugkeerden, het tijdelijke met het
eeuwige verwisseld en zo werd het ten slotte erg stil om de
eens zo roemruchte Zoeaven. Vorig jaar echter flakkerde de
herinnering nog eens op, omdat het op 20 september van dat
jaar precies een eeuw was geleden, dat - door de bezetting
van Rome door de troepen van Victor Emmanuel - een einde
kwam aan de oude Kerkelijke Staat. Ook in Tilburg hoort men
thans niet meer spreken van de Tilburgse Zoeavenbroederschap
"Fidei et Virtuti" (Voor Geloof en Deugd), waarvan
eens de naam op veler lippen heeft gelegen en waarin o.a.
het Tilburgs Mannenkoor "St. Ceacilia" een
belangrijke rol |
heeft
gespeeld. In België bestaat echter nog steeds
een Algemeen Belgisch Verbond van de Afstammelingen der Zoeaven en
der pauselijke Gedecoreerden onder de titel "Pro Petri Sede"
(Voor de Stoel van Petrus). Dit verbond heeft een Nederlandse
afdeling, welke eerst in 1969 werd opgericht. Zij telt 375 leden.
Genoemde vereniging heeft onlangs, van de hand van W. van Overveld,
nog eens een geschiedenis der pauselijke zoeaven uitgegeven. Hierin
vonden wij aanleiding ook weer eens aan onze Tilburgse zoeaven te
denken.
Rond
1860 bestond in het eeuwenlang in kleine staatjes verdeelde Italië
een streven naar eenheid. De droom van Victor Emmanuel om van dit
verenigde land de koning te worden, kwam in 1861 dicht bij de
werkelijkheid. Alleen de Kerkelijke Staat, die tussen Noord- en
Zuid-Italië lag, zette hem daarbij de voet dwars. Om zijn doel te
verwezenlijken spande de nogal inconsequente Victor Emmanuel samen
met de vurige republikein en zeer anti-klerikale Garibaldi, een in
1807 te Nizza (Nice) geboren avonturier, die op zijn beurt hierdoor
meende de kans schoon te zien zijn idealen te verwezenlijken.
De
vrijbuiter landde in 1860 met 1000 volgelingen, die
"roodhemden" genoemd werden vanwege hun rode hemd, op
Sicilië en veroverde Napels. Victor Emmanuel trok aan zijn zijde
glorieus binnen en er zou nu een koninkrijk komen. Garibaldi,
hierdoor verbitterd, zette zijn zinnen op vernietiging van alle
klerikale instellingen en op de verovering van Rome. Hij bezette een
deel van het pauselijke gebied, maar de aanval op Rome mislukte. In
1867 werd zijn legertje door de zoeaven volkomen in de pan gehakt en
Garibaldi trok zich verbitterd terug.
Noodkreet
De
wanhopige paus Pius IX, een goedmoedige maar allesbehalve
diplomatieke figuur, had ondertussen reeds in januari 1860 een
beroep gedaan op de jongeren uit de wereld om hem te helpen bij de
verdediging van de Kerkelijke Staat. De noodkreet vond veel
weerklank. Uit verschillende landen stroomden de vrijwilligers toe,
die later de naam van "Zoeaven" kregen. Deze benaming was
afkomstig van een Kabylenstam in de provincie Constantine uit de
tijd, dat de Fransen Algiers veroverden. Deze stam heette "Zouawa".
Toen het eerste zoeavenregiment in 1861 werd gevormd, bestond dit
voornamelijk uit Fransen, die tegen de "Zouawa" hadden
gevochten. Dat Franse keurkorps droeg reeds de naam
"Zoeaven". Ter onderscheiding werd daaraan voor de
strijders van de paus het predikaat "pauselijk"
toegevoegd.
Spoedig
kregen de Fransen versterking van Belgen. Aanvankelijk liep het met
de Nederlanders niet zo hard. Er waren er slechts een vijfentwintig.
In 1863 begon de stroom naar Rome ook uit ons land te vloeien met
als uiteindelijk resultaat, dat Nederland het grootste contingent
leverde. Van het totaal van 11.036 zoeaven kwamen er 3181 uit
Nederland. Frankrijk leverde er 264 en België 1634. Verder dienden
er Italianen, Canadezen, Duitsers, Engelsen en Ieren. Zij kwamen uit
alle lagen van de bevolking. Men trof er aan beroepssoldaten,
boerenzoons, middenstanders, edelen en ook enige avonturiers.
Opvallend klein was het aantal Italianen. Als nauw bij de politiek
betrokken toonde de Romeinse adel zich erg huiverig om partij te
kiezen. Je kon immers nooit weten hoe het allemaal zou aflopen! De
zoeaven droegen, merkwaardigerwijze, een... Turks uniform. Dit wekte
aanvankelijk veel protest. De commandant beweerde echter, dat men
zich daarin gemakkelijker kon bewegen dan in de traditionele
uniformen. Het meest opvallende bij die kledij was wel de
haremachtige, wijde broek.
Het
moreel van de zoeaven was hoog, daar de meesten van hen bezield
waren met het vuur van de overtuiging te vechten voor een heilige
zaak, de zaak van de paus. Hun tegenstanders, de Garibaldisten,
zagen zij als bandieten en geïncarneerde duivels. Uit dit
enthousiasme valt het mede te verklaren, dat de zoeaven
herhaaldelijk de sterkeren bleken tegen een numeriek veel grotere
overmacht. Zij zetten kwaliteit tegenover kwantiteit en wonnen
belangrijke veldslagen. De namen Bagnorea, Monte Libretto en Mentana
schreven de zoeaven roemvol in hun vaandel. Bij Monte Libretto
versloegen 86 zoeaven 1200 Garibaldisten. Legendarisch werd de
zoeaaf Pieter Jong uit Lutjebroek, die hier tot de acht gesneuvelde
Nederlanders behoorde. Bij Mentana verloor Garibaldi tenslotte zijn
hele leger, waarvan de resten door Victor Emmanuel ontwapend werden.
Het
einde
Na
een korte rustperiode maakte Victor Emmanuel van de Frans-Duitse
oorlog gebruik de paus op 10 sept. 1870 opnieuw de oorlog te
verklaren. Toen de aanvallers een bres in de Porta Pia te Rome
hadden geschoten, liet de paus de witte vlag op de Sint Pieter
hijsen, voor wapenstilstand. De Piemontezen schonden deze en rukten
Rome binnen. De teleurstelling en woede onder de zoeaven was groot,
want dit betekende het einde. Zij werden door de troepen van Victor
Emmanuel ontwapend en naar hun respectievelijke landen
teruggezonden. Op 21 september 1870 kwamen zij voor het laatst
bijeen op het St. Pietersplein voor een afscheidsgroet aan de paus
Pius IX. Door alle doorgestane emoties viel de paus hierbij in
onmacht. Dapperheid en mentale sterkte hadden het onderspit moeten
delven tegen een numerieke meerderheid en goede wapens.
Politiek
betekende dit einde de éénwording van Italië. Katholieken en
zoeaven hebben Garibaldi nagenoeg steeds gezien als een
bloeddorstige veroveraar. Volgens Van Overveld ziet men deze figuur
thans echter als een vrijheidslievende vrijbuiter, een avonturier,
die zich met grote idealen in de Italiaanse politiek stortte, zijn
illusies verloor en verbitterd alles op alles zette. Hoewel niet
goed te keuren worden zijn daden begrijpelijker. Even begrijpelijk
is echter ook de reactie, die de zoeaven onder de Nederlandse
katholieken hebben opgeroepen - ook in Tilburg. Zij werden als
idealisten, strijders voor een heilige zaak en als helden vereerd.
Tilburgers
Tilburg
had zijn aandeel geleverd met éénendertig. Hier zijn hun namen:
Charles Bastings, Franciscus Becx, Johan van Beek, Adriaan Bertens,
Petrus Bolsius, Fred Bronné, Johan van den Brandt, J. de Cocq,
Gerard Derksen, Corn. van Dongen, Felix Guillard, Albert van Geelen,
Theod. Horvers, Ant. van Hulst, Karel Jansen, Johan Keller, Adriaan
de Kock, Petrus Konincks, Adriaan de Kort, Arnold van der Lee,
Charles Lemmers, Hendrik van Luijk, Johan de Richter, Petrus
Scheefhals, Cornelis Schenkels, Johan van Soon, Johan Spijkers,
Martin Vlemmings, Antoon Vriends en Hendrik van Vught. Hier hoort
nog bij Antoine Arts, de oprichter en eigenaar van de voormalige
Nieuwe Tilburgse Courant, die zelfs luitenant in het zoeavenleger
was.
"Schaapskooi"
Hoe
raar een dubbeltje rollen kan, blijkt uit het feit, dat
zoeavenvriendschap aanleiding is geweest tot vestiging van... de
Trappisten in "De Schaapskooi" onder Berkel bij Tilburg.
Luitenant Arts had in Italië gediend onder een zekere kapitein
Wyart, die - na de ontbinding der troepen - nog contact met Tilburg
onderhield. Wyart was intussen kloosterling geworden. Toen deze in
Frankrijk verbannen werden, klopte hij als abt bij zijn
oud-strijdmakker in Tilburg aan om een toevlucht voor zijn monniken
te vinden. Mede dank zij de medewerking van pastoor Van der Lee,
superior De Beer van de Fraters en last but not least Caspar Houben
werd dit eerste onderdak "De Schaapskooi" aan de
Koningshoeven.
De
oud-zoeavenkapitein Wyart werd later, bij het eerste algemeen
kapittel, benoemd tot eerste generaal-abt van de Verenigde
Cisterciënsers (Trappisten). In die functie keerde Père Sebastiaan
Wyart terug in de nieuwe schitterende abdij. De stille hei van
Berkel en Tilburg aldaar aan de Moergestelseweg beleefde toen een
historisch moment. De nog levende zoeaven brachten de oud-kapitein
een ovatie en niet minder dan zeventig abten in wit habijt omringden
hun algemeen overste. Deze hield een ontroerende toespraak tot zijn
oud-wapenmakkers, welke rede, zoals de plaatselijke pers van die
dagen meldde, van "grote, christelijke visie" getuigde.
Misschien
is deze band met de Trappisten ook wel van invloed geweest op de
activiteit van de Tilburgse Zoeavenbroederschap. Eerste voorzitter
en oprichter hiervan was F.E. Becx. Na aansluiting van "St.
Ceacilia" bij deze sociëteit kreeg dit koor in de volksmond
spoedig de naam van "Zoeavenkoor". De Broederschap gaf een
eigen orgaan uit, onder redactie van Antoine Arts, dat de naam
"Kruisvaan" voerde. Het sociëteitsgebouw lag in de
Koestraat, bij de oude fabriek van Jan Berghegge, waarvoor
mastebomen stonden. In de plaats van Berghegge's verdwenen fabriek,
staan thans de voormalige bedrijfsgebouwen van André van Spaendonck
en Zonen.
"Den
Olie"
Het
zoeavengebouw droeg op het bovenlicht van zijn hoofdtoegang de
tekst: "Fidei et Virtuti, Tilburg". Eigenlijk had men hier
te maken met een in het begin van de 19de eeuw gebouwde fabriek
zoals de bouwtrant wel aantoonde. Deze werd tot concertzaal
ingericht en is later nog eens verbouwd en vergroot. Tengevolge van
zijn oorspronkelijke bestemming had het gebouw weinig oog en het was
ook niet zo hecht van constructie. Zelfs zouden hier en daar de
olievlekken nog te zien geweest zijn. Dientengevolge kreeg de
sociëteit de naam van "Den Olie".
Sociëteits-enthousiastelingen maakten daarop de toespeling
"Den olie drijft altijd boven". Waarmee dan werd
aangegeven, dat hoe het ook toeging, de sociëteit altijd op het
eerste plan stond.
Behalve
over de Liedertafel St. Ceacilia beschikte de Zoeavenbroederschap
over andere onderafdelingen, zoals "Liefdewerk oud papier"
(opgericht 21 mei 1876) en een schuttersafdeling St. Joris. Later
kwamen daar nog bij de Kegelclub Wilhelmina (eerst met een halve
bal), de dilettantenvereniging "L'art après" (Kunst na
Arbeid), de harmonie Tilburgsche Capelle en "Ars Longa Vita
Brevis" (De kunst duurt lang en het leven kort), vermoedelijk
een toneelvereniging.
Veel
plezier
In
dit gebouw aan de Koestraat is de Broederschap 35 jaar gevestigd
geweest. In "Den Olie", die ook bij speciale gelegenheden
voor het publiek werd opengesteld, was het doorgaans een gezellige
boel. In haar eerste dagen is de Broederschap gevestigd geweest in
café Jan van Berkel, hoek Spoorlaan-Heuvel. Daar het niet per se
nodig was oud-zoeaaf te zijn om lid te worden, raakte men hier
spoedig te klein behuisd. Een paar jaar later kocht men toen de oude
fabriek aan de Koestraat. Oudere Tilburgers getuigden eens en het
werd door toenmalige jongeren nagezegd: "Nooit hebben we ergens
méér plezier gehad dan in 'Den Olie'." En dit kunt ge dan
uitleggen zo ge wilt!... In 1894 was in Nederland ook een Algemene
Ned. Zoeavenbond opgericht. Deze werd pas in 1947 opgeheven, nadat
op 27 september de laatste Nederlandse zoeaaf, P.M. Verbeek uit
Rosmalen, was overleden.
Tinus
van Houtum
Onder
de namen van Tilburgse zoeaven missen wij die van Martinus van
Houtum. Wellicht komt dit omdat hij, als Bosschenaar van geboorte,
uit Den Bosch vertrokken is, maar de wél opgenoemden zijn, naar wij
zeker van één weten, ook niet allemaal in Tilburg geboren. Tinus
van Houtum heeft echter heel lang in Tilburg gewoond als zadelmaker.
Zijn nakomelingen wonen er thans nog. En nog altijd zitten ze in
dezelfde branche. Het zijn de bekende zadelmakers Van Houtum in de
Kloosterstraat. Van hen kregen wij enige documenten ter inzage, die
ons ook een eeuw terugvoerden naar de zoeaventijd.
Documenten
Zo
zitten we dan thans te bladeren in een in perkament gebonden
zoeavenzakboekje, waarvan de gedrukte en geschreven tekst geheel in
het Italiaans is gesteld. Daaruit blijkt, dat Martinus van Houtum,
zadelmaker van beroep, op 17 februari 1866 te Rome onder no. 2409
als zoeaaf werd ingeschreven. Hij was 1.63 m. groot, had een ovaal
gezicht, een hoog voorhoofd, heldere (blauwe?) ogen, een wat naar
boven gekeerde neus, een normale mond, een ronde kin en blonde haren
en wenkbrauwen. Hij nam in 1867 deel aan de veldtocht in de
provincie Viterbo en zwaaide, wegens beëindiging van de diensttijd,
af op de 1ste maart 1868. (De vrijwilligers verbonden zich voor twee
jaar doch konden later bijtekenen, wat echter maar weinigen deden.)
Het 48 pagina's bevattende boekje vermeldt behalve de
uitrustingsstukken de af te leggen eed, in het Frans ingevulde
nota's, voorschriften voor gedrag en straffen voor delicten onder
welke laatste verscheidene malen de doodstraf wordt genoemd.
Tot
de documenten behoort ook een met de hand geschreven Dagboek. Het is
in linnen gebonden en draagt in gouddruk in Gotische letters de
tekst: "Herinneringen uit mijn Zoeavenleven. M.F. van Houtum".
Wellicht zijn soortgelijke individuele boekjes de teruggekeerde
zoeaven later ter beschikking gesteld. Daarop wijst ook de regelmaat
en netheid van het duidelijke handschrift, waarin de 113 bladzijden
door Van Houtum, praktisch zonder enige doorhaling, werden
volgeschreven. In zijn voorwoord zegt hij: "Daar ik geen
schrijver noch geleerde ben, maar dit boekje enkel geschreven heb om
daardoor beter de zaken en gebeurtenissen uit mijn Zouavenleven bij
later tijd te kunnen herinneren, zoo verzoek ik den lezer of lezeres
mij te verschoonen indien er taal of spelfouten in mijn schrift
zijn, ook heb ik niets geschreven dan hetgeen ik zelf gezien en
ontmoet heb."
Een
flink deel van het Dagboek houdt zich bezig met de reis naar en de
bezichtiging van Rome. De schrijver heeft overal zijn ogen goed de
kost gegeven en blijkt van deze belevenissen zeer genoten te hebben.
Hij geeft een beeld van het zoeavenleven en getuigt daarbij
ongezocht van het enthousiasme voor de zaak, waarvoor men streed. De
Garibaldisten zijn voor hem "Garibaldisch gespuis", maar
de verhalen van zijn krijgsverrichtingen houdt hij sober al waren ze
dat niet bepaald.
Hij
vertelt de verovering van een klooster bij Bagnorea en daarna de
aanval op de stad, waar twee compagnieën zoeaven, 140 man sterk,
tegen 600 Garibaldisten streden. Toen het klooster veroverd was,
werd het stil in de stad na drie of vier kanonschoten. "Een
sergeant van onze compagnie, de baron Saluse, vroeg mij en nog een
kameraad, of wij met hem naar de poorten der stad durfden gaan om
deze te openen. Wij daalden met hem de berg af, maar de sergeant
werd teruggeroepen door de luitenant. Wij vervolgden onze weg en
waren dadelijk aan de poort. Niet wetende wat te doen daar wij niet
wisten of de vijand binnen de poort nog bezet hield, bleven wij
enige ogenblikken in beraad staan. Toen ging opeens de poort voor
ons open en kwamen de burgers, onder het geroep: "Leve Pius IX,
leve de Zouavi" op ons aangevlogen. En als wij ons niet geweerd
hadden, zouden zij ons in triomf de stad ingedragen hebben."
Eerste
dode
Van
Houtum bofte hier dus wel, want zó tam was het bij Bagnorea niet
toegegaan. De zoeaven hadden 40 tegenstanders gedood of gekwetst.
Zij zelf telden zes gewonden, waarvan één later stierf. Dat was
Petrus Heykamp uit Amsterdam, tegelijkertijd de eerste Nederlander,
die als zoeaaf in de strijd het leven liet. Bij de verovering van
Bagnorea had zich bijzonder onderscheiden luitenant Wyart, de latere
generaal-abt van de Trappisten.
Van
Houtum vertelt ook hoe men een Garibaldi-vaandel in handen kreeg,
waarop stond: "Viva Roma, capitale d'Italia, abbassa il Papa e
Re, viva Garibaldi!" (Leve Rome, hoofdstad van Italië, weg met
de Paus en de Koning, leve Garibaldi!) "Voortaan namen wij het
vaandel altijd mee op mars en lieten de punt en de vlag dan over de
grond sleepen ten teeken van verachting", voegt de schrijver er
lakoniek aan toe.
Van
Houtum was ook bij de gevechten van Montana en Monte Rotondo, allen
roemruchte namen doch Monte Libretto noemt hij niet. Wel vertelt hij
van zijn ontvangen onderscheiding het Kruis "Fidei et Virtuti"
plus een daarbij behorend diploma. Lang geleden hebben wij eens een
zoeavenonderscheiding in handen gehad. Een medaille van "Bene
Merenti", afkomstig van de Tilburgse zoeaaf A. de Kort. Het
merkwaardige daaraan was dat deze onderscheiding bestond uit geperst
karton, dat daarna verzilverd was. Dit ongetwijfeld curieus souvenir
is later verloren geraakt.
Brieven
Bij
de documenten van Van Houtum bevindt zich een Nederlands boekje van
1868 over de zoeavenveldtocht van 1867 en verder bladerden wij in
een dertiental keurig geschreven brieven aan zijn ouders, die hij
nauwkeurig van zijn belevenissen op de hoogte houdt. Hij maakt
daarin o.a. melding van de hulpverlening bij de cholera-epidemie in
Rome en Albana, waar de zoeaven zich voor een vreedzaam doel
inzetten toen anderen de benen namen.
16
november 1867 vertelt hij sinds 19 september geen bed meer gezien te
hebben. Het was altijd slapen op stro of onder de blote hemel. Over
de strijd bij Monte Rotondo luidt het: "Het vuur was vreselijk.
Ik beschouw het als een wonder van God, dat ik aan de dood ben
ontkomen daar de kogels als vlokken sneeuw om de oren vlogen."
Typerend is de ondertekening van de brieven. Die luidt steeds:
"Uw Gehoorzame Zoon", een enkele keer zelfs: "Uw
Gehoorzame, Onderdanige Zoon"...
Een
geweer...
We
hebben ook een wat vrolijker verhaaltje dan krijgsverrichtingen
ontdekt. Vele tientallen jaren geleden verscheen in de Nieuwe
Tilburgse Courant een bericht over een zekere heer Leconte te
Brussel, die zich erg gelukkig toonde, omdat hij een origineel
zoeavengeweer op de kop had getikt. Hij vond dit in het Vaticaan na
vergeefse speurtochten, die hem zelfs naar Abessynië hadden
gevoerd.
De
redactie van de krant vertelde naar aanleiding hiervan, dat hij niet
zo ver had behoeven te zoeken, want dat men in Tilburg ook zo'n
geweer rijk was. Misschien wel het enige in particulier bezit. De
oppasser van Luitenant Arts had het in 1870 mee naar Nederland
gebracht. Dat zat zó in elkaar. De zoeaven hadden al hun geweren
destijds moeten inleveren. Op zekere avond vervoegde de oppasser
zich bij luitenant Arts en bood hem een Remington aan met de
woorden: "Die heb ik voor u bewaard, luit." De luitenant
schrok wel een beetje, want hij had namelijk zelf toezicht moeten
houden op de inlevering van de geweren van zijn compagnie. "Hoe
heb je dat in godsnaam kunnen verbergen?" "Heel eenvoudig,
luit. Ik heb het uit elkaar genomen en in mijn broek gestoken."
Zo'n zoeavenbroek was immers wijd en kon heel wat verbergen.
De
luitenant aanvaardde het cadeau van zijn oppasser, de Zwitser Dado,
heel graag zonder zich in juridische kwesties hierover te verdiepen.
De Remington was mee gezworven over Livorno, waar de zoeaven
gevangen werden gehouden tot de inname van Rome. Het zag Bozen (Bolzano),
waar katholieke dames de oud-strijders een hartelijke ontvangst
bereidden, reisde over Aken en belandde tenslotte door Dado in
Nederland. Vele jaren heeft de heer Robbers te Arnhem het geweer in
bruikleen gehad. Hij was er trots op alsof het zijn eigendom gold,
vooral nadat hij er een rover mee gegrepen had. Na zijn dood keerde
het naar Tilburg terug. Jarenlang hing het daar op het wapenrek aan
het eind van de lange gang naar de redactie van de krant. Na mei
1928 was het daar echter niet meer aanwezig.
Conclusie
In
het verleden is wel de vraag gesteld, of de zoeaven gestreden hebben
voor een zaak, die niet waard was er het leven aan op te offeren.
Van Overveld beantwoordt die vraag ontkennend. Hij zegt:
"Natuurlijk, in de directe zin des woords was het een strijd
voor een verloren zaak. De Italiaanse eenheid kon niet door één
provincie worden tegengehouden. Maar indirect is de zoeavenstrijd
een glansrijke overwinning voor de paus van Rome en zijn Kerk
geworden." Ter motivering van zijn standpunt voert hij een
zevental pluspunten aan, waarvoor wij geïnteresseerden naar zijn
lezenswaardig boekje "De geschiedenis der pauselijke
zoeaven", Uitgeverij N.V. J. van Mierlo-Proost en Co., Turnhout
(België) verwijzen.
PIERRE
VAN BEEK