Illustratie: uit De
Lindeboom van Tilburg, Lambert de Wijs (1937)
Tekening van
Kees Koster voor het omslag van Terugblik op Tilburg door
Pierre van Beek |
Er
is een tijd geweest - het was vóór de oorlog - dat een lid
van de Tilburgse gemeenteraad het zich tot taak gesteld had
van tijd tot tijd pleidooien tot conservering van Tilburgs
verleden te houden, waarbij hij zich dan ook op de bres
stelde voor het behoud van bomen in het stadsbeeld. Zeker
voor wat het laatste betreft, is zijn stem die van een
roepende in de woestijn gebleken. Het kon ook moeilijk
anders, want een dynamische stad, die zich ontworstelt aan
haar dorpse allure, wordt geconfronteerd met de noodzaak tot
het afwegen van tegenstrijdige belangen, waarbij het zwaarst
moet wegen wat uiteindelijk het zwaarst is. De strijder voor
het verleden trekt daarbij altijd aan het kortste eind, want
dynamiek gedoogt geen terugzien naar het onherroepelijke
verleden, maar kijkt alleen naar de toekomst. Zo is het
altijd wel geweest en vooral na de oorlog in toenemende mate
het geval geworden. Piëteit is een begrip, waarvan - naar
het schijnt - de mens van vandaag niet al te veel last
heeft. Er wordt vooral hardheid gevraagd als hoogste
wijsheid en liefst moet deze dan nog zo "shocking"
mogelijk zijn.
Bij
zulk een mentaliteit is voor subtiele gevoelens geen plaats
en dus wekt het geen verwondering als een pleiter voor
"bloemetjes en bomen" wordt aangezien voor een
"halve-zachte", die men - in het gunstigste geval
- met een meewarig schouderophalen zijn privé-gevoelens
moet laten. Met dit alles voor ogen wagen wij het er
desondanks toch maar eens op stil te staan bij onze
Tilburgse lindeboom...
Ouderdom
waarschijnlijk 750 à 800 jaar
Nu
ons aloude Heuvelplein, dat - naar Weense allure - voortaan
de naam van Heuvelring voert, door zijn grote betegeling van
gevel-tot-gevel het aanzien van een Italiaanse "piazza"
gekregen heeft, blijkt de aloude lindeboom er -zoals de
volksmond dat zegt - maar "bekaaid" afgekomen.
Menig oude Tilburger zal zich in zijn graf omdraaien als hij
te weten komt wat er met zijn boom gebeurd is. Toegegeven
dat hoge belangen hiertoe geleid hebben - we zouden ook geen
betere oplossing geweten hebben - maar dit belet ons toch
niet de gang van zaken te betreuren. Feit is, dat onze
lindeboom totaal zijn oude karakter verloren heeft. Hij
kenmerkte zich juist door zijn horizontaal breed-uitstaande
takken, die hem des zomers tot een weelderige koepel
maakten, die zich beschuttend en beschermend uitstrekte, als
een kloek over haar kuikens, over hen, die hier verpozing
zochten. |
Al
die breed-uitgaande takken, die door houten balken en ijzeren palen
gesteund werden, zijn verdwenen. Men heeft ze eenvoudig afgezaagd om
niets meer over te houden dan de stam met vier loodrecht omhoog
gaande takken. Van de gezellige raagbol van weleer is onze linde
geworden tot een plumeau-met-handvat, waardoor hij niet meer als
weleer zijn effect in de breedte maar in de hoogte zoekt. De
wandelaar, die op de nieuwe banken even rusten wil, zal voorlopig
onder de bladerkruin ook wel geen beschutting meer tegen de regen
vinden. De verdwijning van het ijzeren hek om de stam daarentegen
kan als een winstpunt genoteerd worden, daar de fraaiheid van die
stam nu beter dan ooit tot haar recht komt. Er heeft dus een aanslag
op de lindeboom plaats gehad. En de vraag rijst nu: blijft het
daarbij? De boom is kennelijk een sta-in-de-weg geweest bij het
ontwerpen van de plannen zoals zoveel wat oud werd een sta-in-de-weg
is. Ge ziet dat in het leven van bomen en in het leven van mensen.
Het
is overigens niet de eerste keer geweest, dat de lindeboom van
Tilburg aan een gevaar ontsnapte. In het jaar 1901 werd door een
commissie van de gemeentebegroting voorgesteld die boom, die altijd
speciaal gemeentebezit geweest is, te rooien. Het regende protesten
van ingezetenen tegen dit denkbeeld. Het was die rapporteur van de
commissie zelf, het raadslid de heer Van Waesberghe, die een
gloedvolle rede hield, waarin hij wees op de "eeuwenlange
traditie" en het een "vandalenstreek" noemde als men
tot "het rooien van de oudste Tilburger" zou overgaan. Hij
had succes en het plan werd met grote meerderheid verworpen. Met
voldoening noteert de kronikeur: "Een voornaam stuk stadsschoon
was daarmee behouden en de stad was gevrijwaard voor een blaam, die
zij nooit vergroeid zou zijn geworden.
Een
plantsoen?
Een
andere, zij het dan minder directe aanslag, herinneren wij ons uit
de tijd, dat mr. dr. Vonk de Both burgemeester van Tilburg was. Ook
toen is in de raad een plan tot wijziging van het Heuvelplein ter
tafel gekomen. Het beoogde van de Heuvel een plantsoen te maken.
Hierbij was echter een rijweg geprojecteerd van tegenover de kerk
naar de Tuinstraat, rakelings langs de lindeboom. Dat betekende dus
eigenlijk de weg die thans inderdaad tot stand gekomen is. Dit plan
werd als nogal revolutionair ontvangen. De neringdoenden aan de
Heuvel waren er allesbehalve mee ingenomen. Natuurvrienden zagen de
lindeboom bedreigd door het verkeer. De oppositie was van dien aard,
dat het plan geen doorgang vond. Tilburg was er kennelijk nog niet
rijp voor.
Bevrijding
Vrienden
van de lindeboom hebben zich tijdens de jongste oorlog vaak
afgevraagd: hoe zal onze boom uit de strijd komen. Welnu, hij
doorstond de oorlog onbeschadigd, maar de bevrijding werd hem te
erg. We stonden er zelf bij, toen een hoge vrachtauto van de
Canadezen op het plein achteruitreed tegen een van de
breed-uitstaande takken aan de zuidwestkant aan, met als gevolg dat
deze enorme tak finaal afbrak: de boom was daardoor onherstelbaar
geschonden. De Canadezen draaiden hun hand niet om voor de door hen
aangerichte schade. Ze konden ook niet weten, dat ze de "oudste
Tilburger" mishandeld hadden. In Canada pleegt men trouwens
niet op een boompje meer of minder te kijken! De gehele geschiedenis
door is de lindeboom voor het Tilburgse gemeentebestuur een voorwerp
van zorg geweest, waardoor ongetwijfeld gehandeld werd in de geest
van de ingezetenen.
De
heer Lambert G. de Wijs zaliger gedachtenis, destijds secretaris van
Tilburg Vooruit en lid van de gemeenteraad - hij was het raadslid,
waarop wij in de aanvang van dit artikel doelden - heeft op 18 juli
1937 een klein boekje het licht doen zien, waarin hij - snuffelaar
in oude archieven als hij was - tal van wetenswaardige dingen over
onze lindeboom vertelt. Het is aan dit boekje dat wij verschillende
van de hier gebruikte gegevens ontlenen. Daaruit blijkt dan dat het
gemeentearchief leert, dat reeds in 1711 de gemeente aan "Jacob
van Rijswijck betaalt de somme van eenen gulden ende veertien
stuyvers over ende inne voldoeninghe van gedaanen arbeit in 't
snoeijen van den Gemeenen Lindeboom op den Heuvel". De
schrijven citeert een hele serie rekeningen vanaf 1711 tot 1873.
Deze handelen niet alleen over het snoeien van de boom maar ook over
het scheren. Dit laatste gebeurde soms wel twee maal per jaar.
Wanstaltige
vorm
Dat
snoeien geschiedde niet enkel om verwildering te voorkomen, maar had
jarenlang tot doel de boom in een gekunstelde, zeer onnatuurlijke
vorm te houden. Op een oude litho heeft de boom de vorm van het
brede einde van een omgekeerde trompet, zó wanstaltig, dat men zich
afvraagt hoe men daartoe heeft kunnen komen. Terecht sprak nog in
het jaar 1850 een reizigster, die met veel interesse Tilburg
bezocht, Elise van Calcar, van een "lindeboom van wonderbaar
fatsoen". Maar rond 1830 leefden we in de Biedermeiertijd, die
- overgewaaid van Duitsland - ook in Nederland zijn invloed deed
gelden. Het was de tijd van de theehuisjes en de knusse en precieze
theedrinkende burgers, die Hildebrandt ons in zijn Camera Obscura
tekent. Wellicht dat de boom hieraan zijn triest lot had te wijten.
Pas
in 1873 werd het snoeien gestaakt, waardoor de boom kans kreeg zich
uit zijn keurslijf te bevrijden. In 1890, dus zeventien jaar later,
begon hij al aardig in zijn natuurlijke pak te groeien en in 1900
was de parapluievorm verdwenen om plaats te maken voor die van een
piramide. Na dit stadium kon de boom zich eerst ontwikkelen tot de
brede koepel zoals wij hem tot voor kort gekend hebben.
Oude
getuigenissen
Van
oudsher heeft onze lindeboom de aandacht van de vreemdeling
getrokken. Toen de wereldreiziger, de Franse graaf de Monconys in
1662 in het befaamde hotel van Hegeman "De Gouden Zwaan"
op de Heuvel logeerde, stond ook hij, vol bewondering, voor de
linde. Als merkwaardigheid vertelt hij ervan dat de kruin een omtrek
heeft van 62 passen en dat de boom door 28 pilaren ondersteund
wordt. Als A.J.A.C. van Delft, directeur van de Arbeidsbeurs te
Tilburg en lid van Tilburg Vooruit, in 1927 over de boom schrijft,
spreekt hij van 32 ijzeren kolommen met daarop een houten
rasterwerk, dat de kruin van ca. 30 meter doorsnee steunt. Als
hoogte wordt 20 meter aangegeven.
In
een oud, met mooie gravures verlucht boekje van het jaar 1841,
"Aurora", komt een verhaal voor door mr. J. Nepveu
geschreven en getiteld "Tobias Morello (1669-1674)",
waarin de lindeboom in het jaar 1669 ter sprake komt. De schrijver
noemt de boom een grote merkwaardigheid voor vreemdelingen. Volgens
hem zeggen de Tilburgers: "Zo gij onze stad verlaat en onze
paraplui (gelijk zij die klassieke kruinvorm heten) niet gezien
hebt, dan waart gij als in Rome zonder den Paus aanschouwd te
hebben".
Noodzakelijk
kwaad
Naar
aanleiding van haar bezoek aan Tilburg in 1850 wijdt Elise van
Calcar een nogal uitvoerige, lyrische ontboezeming aan onze linde.
Haar gedachten gaan daarbij terug naar de tijd, dat het marktveld
raadhuis en gerechtshof was, "toen het ruisend loverdak de
volksvergadering overvloeide". Zij constateert dat het snoeimes
"zich heeft verlustigd en triomf gevierd in de stoute oefening
der natuur mismakende konste, die de wiegelende, veerkrachtige
takken met het los en luchtig lover, dat al schommelend en zwevend
stoeit en speelt, spreekt en zingt, tot een bewegenloos tentzeil,
tot een stijve piramide heeft gefatsoeneerd". Elders spreekt
zij van "een ontzaglijk grote Chinese parasol". De vorm
bevalt haar helemaal niet, maar zij troost zich met de gedachte, dat
het instandhouden van deze gekunstelde vorm een noodzakelijk kwaad
is. "Wat eens vergroeide, is niet meer om te buigen en het
lelijke wordt ten laatste mooi door merkwaardigheid". Dat zij
zich hier op een paar punten vergiste, heeft de latere tijd bewezen.
Zij zegt ook nog dat de boom "naar veler mening duizend jaren
telt".
Hoe
oud?
En
daarmee zijn we dan meteen aan het probleem van de ouderdom. Onze
reeds genoemde stadgenoot Lambert G. de Wijs heeft zich hiermede
ernstig bezig gehouden. Op grond van verschillende overwegingen en
feiten meent hij niet te ver te gaan met de ouderdom op 750 jaar te
stellen. In het uiterste geval zou hij tot 800 jaar willen gaan.
Precies zullen we het pas weten als de boom wordt omgezaagd, maar
dat hopen we niet meer te beleven.
Onze
linde bezit een maar aan weinigen bekende merkwaardigheid. Aan de
oostzijde van de stam - dus tegenover de Heuvelse pastorie - kan men
in die stam, direct onder de recht naar de hemel klimmende hoofdtak,
links en rechts begrensd door zijtakken een merkwaardige vergroeiing
aantreffen. Er is niet heel veel fantasie voor nodig om hierin een
madonna te zien met kind. Het meeste verbeelding wordt gevraagd voor
het kind, doch de madonna is vrij duidelijk. Ze richt het hoofd
schuin naar beneden, komt met de rechterschouder naar voren en heeft
de arm met brede uithangende mouw gebogen op de manier, waarop men
een kind draagt. Indien men de contouren van deze vergroeiing
eenmaal in zich opgenomen heeft, komt het oog er niet meer van los.
De eerste ontdekking blijkt sommigen echter wel enige moeite op te
leveren.
Legende
van de Madonna
Het
zou wel wonderlijk zijn als de volksziel hier omheen geen legende
geweven had. Ze bestaat, maar het is een nogal drakerig geval, dat
zeker nu weinig aangrijpt en daarin ligt dan vermoedelijk wel de
oorzaak, dat de legende zo weinig vat op onze mensen heeft gehad,
dat thans bijna niemand ze kent. Lambert de Wijs heeft ze eens
opgetekend uit de mond van een oude Tilburger, die het ook weer van
horen zeggen had.
Volgens
genoemde schrijver herinnert de vergroeiing aan het beeld van de
kapel in 't Zand te Roermond en hebben we hier te maken met O.L.
Vrouw van Altijddurende Bijstand. De legende speelt in 1583, de tijd
dat de beruchte strijder Maarten van Rossum onze streken plunderde
en brandschatte. Op de plaats van het huidige hotel "De
l'Industrie" op de Heuvel stond toen een deftig huis, dat
bewoond werd door een weduwe met twee zonen Herman en Antoni. De
eerste was de goede en de tweede de kwade zoon. Antoni verdween op
zekere dag en men meende dat hij - onder invloed van slechte
vrienden - met de benden van Maarten van Rossum was meegetrokken.
Hij werd achtereenvolgens te Breda, Antwerpen en Leuven
gesignaleerd. Nadien vernam men niets meer van hem en men nam aan
dat hij gesneuveld was of gestorven aan de pest, die ook Maarten van
Rossum naar het graf had gesleept.
Vrome
mensen waren begaan met het lot van de weduwe. Een beeldje van Onze
Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand werd tegen de lindeboom
geplaatst en menige voorbijganger stortte bij het passeren een gebed
uit medeleven met de arme moeder. Door de smart begonnen zowel de
moeder als de brave zoon Herman aan verstandsverbijstering te
lijden. "Op een heldere juninacht toen de maan op de lindeboom
scheen" verlieten een ijlende moeder en zoon hun huis om bij de
linde te bidden, zoals zij zo vaak gedaan hadden. In de loop der
jaren was het beeld verwoest en de resten had men verwijderd. In hun
ijlkoortsen zagen zij echter plotseling tussen de twee forse takken
Maria de Troosteres der Bedrukten. Met hen knielde echter - zonder
herkend te worden - een derde, een tengere man, die Antoni was. Hij
bezwoer hen hem toch te herkennen, doch dit werd met een schril
lachen beantwoord. Toen viel de moeder in zwijm. Een nachtwaker vond
het drietal later bij de boom. Antoni verpleegde moeder en broer,
hun verstand keerde weer en daarmee ook de vreugde en het geluk. Op
een augustusdag wandelde het drietal naar de lindeboom. Op de plek
waar zij destijds Maria gezien hadden, bleek nu haar beeltenis te
zijn achtergebleven. "Zij het iets vergroeid", zegt de
verteller er wijselijk bij. Het verhaal zegt verder, dat Antoni
helemaal niet met Maarten van Rossum was meegeweest. Vrienden hadden
hem van zijn plannen afgehouden. Al zwervende was hij in Spanje
terecht gekomen en was daar onder andere opzichter geweest bij de
bouw van een klooster, waar Karel V zijn laatste levensdagen
sleet... Dat is dan in het kort de legende van de Madonna van de
Tilburgse lindeboom.
Oppassen:
En
nu tot slot: onze roemruchte lindeboom is in een benarde positie
gekomen en we zijn niet helemaal gerust op zijn toekomst. Een
tegenover de pastorie staande kleinere lindeboom is destijds ten
onder gegaan aan de dampen van de stadsautodienst, die eronder
stopte. Men zal de noordoostzijde van onze grote linde, waar het
verkeer onder door gaat, in de gaten dienen te houden.
De
afgezaagde stompen van de eens machtige takken wateren in, zoals dat
reeds bij vroegere takken het geval is geweest. Dat betekent
verrotting tot in de stam. Voorheen werden dergelijke wondeplekken
met cement dichtgesmeerd en zelfs van verbanden voorzien. We willen
er op aandringen, dat er ook thans de nodige maatregelen ter
bescherming worden genomen. De nieuwe situatie op de Heuvel mag geen
begin van het einde betekenen. Daarom zeggen wij tot de vroedschap:
"Caveant consules!", raadslieden, weest op uw hoede!
PIERRE
VAN BEEK