CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Vlaams Drieluik - aflevering 2: Zichem

 

Stadje uit 1300 zakte af tot dorp

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 29 mei 1971

 

Als tweede paneel van het beloofde Vlaamse drieluik is thans Zichem, het volkse, aan de beurt. Dat dorpje aan de zuidgrens van de Vlaamse Kempen en het begin van de huppelende heuvels van het Zuid-Brabantse Hageland. Ook het Zichem, dat in Nederland nooit enige bekendheid zou genoten hebben, als er niet een auteur Ernest Claes alias "De Witte" was geboren en ten slotte de film zich niet van diens werken had meester gemaakt. Onder de titel "Wij, Heren van Zichem" zijn de mensen en mensjes van het rustige dorpje door Vlaanderen en door heel Nederland gegaan. Hun nakomelingschap verbaast zich nu iedere dag over zoveel roem en zoveel glorie voor hun Zichem. Wie had dat allemaal kunnen denken!

"Zichem wordt nog een echt toeristendorp", hoorden wij in het voorbijgaan twee stoepschurende Zichemse buurvrouwen tot elkaar zeggen. We geloven dat ze de spijker op de kop sloegen. En het was geen toeval dat wij - toen we op die doordeweekse dag van 5 mei (nationale feestdag in Nederland) door Zichem flaneerden - daar zoveel Nederlanders aantroffen. Ze willen het allemaal wel eens zelf bekijken en daardoor proberen nog eens iets na te proeven van de door de film opgeroepen kleur en sfeer. Ge moet u daarvoor wel verplaatsen in de geest van een halve eeuw geleden. Zichem is niet meer het dorpje van toen. Zijn verleden verloochent het echter niet. Het doet trouwens zelf zijn best zijn ziel vast te houden. Kijk maar eens rond naar de cafénamen, duik onder in het Ernest Claes-museum en bedevaart langs de zesentwintig wereldse staties van huizen en plekjes, die in de filmserie hun rol spelen. Dan ziet ge aan de Markt Wannes Raps de ruiten insmijten in het huis van "de garde" en weet ge waar pastoor Munte zijn pastorie in en uit sukkelde. Een achter in de kerk verkrijgbaar boekje wijst u helemaal de weg met plattegrond en al. In Zichem valt veel te beleven. Maar goed dat ge vroeg op pad bent gegaan. Ter completering van het drieluik moet ge immers ook nog naar Scherpenheuvel!

 

Over het "Land en Heerlijkheid" van Zichem moogt ge niet minnetjes denken! Historisch wortelt het, zowel wereldlijk als kerkelijk, in een grijs verleden. Het oudste charter over het dorp dagtekent van 1134 toen Godfried, de hertog van Lotharingen, vier bunder grond beschikbaar stelde voor de bouw van een gasthuis.

Voor de Nederlander bezit het een extra facet door zijn band met Oranje. Door ruil en huwelijken kwamen Zichem en Diest namelijk in 1493 aan het Huis van Oranje-Nassau, dat de heerlijkheid behield tot aan de Franse revolutie (1795). Na de Franse overheersing werden al de goederen, welke aan de hertog van Reggio geschonken waren, opnieuw door Oranje in bezit genomen. Dit verklaart waarom het huidige Zichem, in de buurt van de Demer, nog een Oranje-kasteel bezit. Het dateert gedeeltelijk uit de 18de eeuw en - voor wat de bovenverdieping betreft - uit het einde van de 19de eeuw. Het is niet zo opmerkelijk, maar bezit toch mooie vijvers en twee Italiaanse ceders van 400 jaar oud. Jammer genoeg is het gebied niet voor publiek toegankelijk.

 

Oude roem

Eens heeft Zichem een heel wat grotere staat dan die van eenvoudig dorp gevoerd. De wisselvalligheden van het lot der eeuwen heeft het van stad tot dorp gedegradeerd. Vermoedelijk is Zichem aan het einde van de 11de eeuw reeds stad geworden. Het moet toen een flinke agglomeratie zijn geweest, een van de oudste van Brabant. In 1212 noemde hertog Hendrik I haar onder zijn steden "ab antiquo fundata" (van ouds bestaand). Een halve eeuw later, in 1262, sloot het zich aan bij Brabants groten en steden om Jan I op de hertogelijke troon van Brabant te zetten.

Wie het breed heeft, laat het breed hangen! Zichem werd zelfs vestingstadje. In 1301 kreeg het wallen. Tegen het einde van de 14de eeuw werd het nog meer versterkt. Er verrees een stevige burcht. Een door de rivier de Demer gevoerde gracht liep om de vesten en drie poorten verleenden toegang tot de stad. Dat waren de Driessche Poort in het zuidwesten, de Diestersche Poort aan de kant van Diest en de Dijkerspoort aan de kant van Averbode. In die tijd werd er ook een lakenhal gebouwd en de stad genoot verschillende privileges zoals die ook voor Leuven golden. Het ziet er naar uit, dat het kleine Zichem van thans (nog geen 6.000 inwoners) toentertijd - voor wat de handel betreft - met Diest heeft kunnen wedijveren.

 

Neergang

De op- en neergang van Zichem zou een verhaal apart vormen. Een van oorlog, plundering, moorden, brandstichting en pest. Nu eens waren het de Spanjaarden, dan de Hollandse Geuzen of de Fransen, die er huis hielden. "Een afgrijselijke steertster zoals er nog nooit sinds mensenheugenis gezien was" verscheen in 1577 als voorbode van veel onheil. Toen kort nadien de Spanjaarden de burcht veroverden, werden Franse soldaten en burgers, die daar schuilden, "twee aan twee gebonden en in de Demer geworpen, welke zó vol mensenlijken was dat de sluizen van de molens gevaar liepen van door te breken, zo men ze niet aanstonds had getrokken". Zo leest ge er nu nog huiverend van in de geschiedenis.

Van die versterkingen staat de "Maagdentoren" nog bij de Oude Demer. Dit en veel meer weet ge nog niet allemaal als ge, vanaf Averbode, door de Dr. Ernest Claesstraat over een brug met een bruin-rode rivier er onder, die niet de Demer maar de Leytsgracht is, Zichem binnenrijdt. Een paar honderd meter vóór de brug is u helaas dan ook, aan de rechterkant van de weg, de villa van "mijnheerke Parmentier" uit de film ontgaan...

 

Museum

Aan de naar hem genoemde straat zal u het geboortehuis van Ernest Claes alias De Witte niet zo gemakkelijk ontsnappen. Het is nu tot museum ingericht. We staan voor een langgevelhoefje, dat aan de achterkant laag afloopt en daar zijn meest schilderachtig gezicht laat zien. Het is meer dan 100 jaar oud al zoudt ge dat - na de restauratie - er niet aan afkijken. Werd gebouwd in 1865, in harde, Zichemse baksteen. Een rood pannendak met "stropoppen" er onder (busseltjes stro, die de regen tegenhouden en de pannen beletten te verschuiven) overdekt het sterke gebinte. Aan de voorkant met een knotlinde en een Lieve Vrouwke in een kastje maakt het een nogal vlakke indruk. Aan de achterkant, bij een oude put, lijkt het gemoedelijker op zijn hurken te zitten.

Van oudsher was het hoefke in bezit van de familie Claes. "De Nest" (De Witte) werd er geboren. Tot 1964 woonde er diens zuster, van toen af tot 1966 zijn nicht. Op 16 april werd het huisje publiek verkocht in het "staminee" van Nand Swinkels te Averbode.

 

Gered

Wie dacht dat een of andere culturele vereniging het zou kopen, had het mis. Te elfder ure werd een vriend van Ernest Claes, Jan van Hemelryck, die leraar is te Leuven, getipt door Jos Saenen van de Zichemse Vinkenberg. Van Hemelryck kocht het en precies een jaar later werd het, als historisch document, officieel ingewijd. Gouverneur Deneef, "De Nest" en zijn vrouw Stephanie Claes-Vetter, Nederlandse van komaf, plus Gerard Walschap waren er aanwezig. Het geboortehuis van de schrijver was gered en tot museum geworden.

Jan van Hemelryck trok er met zijn jonge vrouw zelf in. Praktisch iedere dag met de trein op en neer naar Leuven, maar er is altijd wel iemand thuis en daaraan valt het te danken, dat ge als kandidaat-museumbezoeker niet gemakkelijk aan een gesloten deur komt. Ge kunt er zomer en winter terecht. In de zomer van 9 tot 12 en van 13 tot 20 uur door de week. Op zon- en feestdagen doorlopend van 9 tot 20 uur. Op zomerse zondagen staat het er vol auto's voor nummer 152. In het interieur schuifelen de bezoekers van het ene vertrek in het andere. Een stille weekse ochtend verdient daarom de voorkeur voor wie het nu allemaal eens ondergaan wil zoals hij het misschien al heel lang geleden in "De Witte" of van recentere datum in de film beleefd heeft. Misschien ziet ge De Witte in de verbeelding wel zitten aan het open vuur in de "woonkamer" of hem met zijn broer Peer te bed liggen in zijn opkamertje.

 

Bij de schouw

Het langgerekte achterhuis, dat wij "de goot" zouden noemen - ook weer met een beroete, open schouw, waarin de koeketel gestookt en de "hespen" (hammen) gerookt werden - roept de geest op van de beruchte stropers als Wannes Raps, Victalis van Gille en allerlei andere "vreemde" snuiters. Hier en in de woonkamer waarden in de lange winteravonden de spookverhalen rond en hier vertelde vader Claes aan zijn tijdelijk blinde zoontje De Witte. In de "schoon kamer" maant "het oog van God" tot een "Hier vloekt men niet". Al staat het oog niet in de befaamde driehoek, toch ziet ge plotseling De Witte zijn vlaskop door de lijst steken en hoort ge hem zichzelf tot "Oog van God" verklaren. In de vroegere slaapkamer van De Witte zijn ouders trekken de voornaamste perioden uit het leven van de schrijver voorbij: jeugd, studententijd, oorlog en schrijverscarrière. Van zijn 52 boeken werden er in 27 talen vertaald. Tot in het Chinees en Japans toe!

 

Heemkunde

Opmerkelijk en de trots van het museum is een vijftal stro-schilderijen. "De liefde is verduldig" verklaart het een. Daaraan voegt het nog veertien punten toe van wat de liefde allemaal nog meer doet om dan te concluderen, dat de liefde nooit zal vergaan. Zo'n schilderij toch. En dat allemaal in elkaar geknutseld van stro in gezapige dagen, dat het "Tijd is geld" nog niet was uitgevonden...

De verschillende kamers zijn nogal overladen. Ze houden niet alleen de herinnering aan een schrijversjeugd wakker, maar dienen ook als heemkundemuseum. Behalve de meubilering en versiering, die kenschetsend zijn voor de inboedel van een boerenbedoening uit het Hageland vanaf het einde van de 18de eeuw tot het einde van de 19de, bevatten zij een schat aan folkloristische voorwerpen. De bekoring, die er vaak uitgaat van antieke en oude dingen, wordt hier tastbaar. Mede dankzij een nog steeds groeiend begrip voor zulke argeloze schoonheid staat het Claes-huis nu volop in de actualiteit.

Achter het huis vindt ge een flink uit de kluiten gewassen pereboom. Hij filosofeert daar over de tijd, dat hij nog het kleine boompje met de ene peer was, waaruit De Witte stiekem een stuk beet. En nog altijd zijn het "dobbel-flippen". De haag in zijn buurt is die van "het gevecht" van de "Guldensporenslag".

 

"Drievuldigheid"

Bij een rondwandeling door Zichem loopt ge eigenlijk overal aan tegen die onheilige maar wel heel specifieke drievuldigheid: Claes-De Witte-Wij Heren enz... De "staminees" wedijveren met elkaar. Het heet daar: "De Witte", "Bij Niske van de smid", "Bij de smid en Melanie". Hier of bij de andere "smid" moet de papegaai zitten. En hij vloekt nog altijd zo straf gelijk De Witte hem dat op het raam van de brave "juffraa Beuckelaers" geleerd heeft. Ook "Bij Elske" kunt ge een pintje drinken. Het zit allemaal tot een klusje bijeen in de Ernest Claesstraat bij de overweg en het stationnetje, waar een Herman Coene nog eens in uw verbeelding op de stoomtrein naar Herentals stapt. Op de markt resideren "De Heren van Zichem" in een grote danszaal. Aan de overkant meldt zich het stamcafé van Ernest Claes. Kortom, de halve t.v.-serie trekt in processie voorbij in de woningen van Miel Buscop, de eerste muzikant van de fanfare, in de pastorie van pastoorke Munte, het huis van "doktoor" Volders, het huis van de "garde", het oude raadhuisje van de "concel", de hof van Fien Janssen en de hof van madame Verbeeck. De twee laatsten mogen dan in Herentals thuishoren, die van de film liggen in Zichem achter de panden aan de Markt.

Zichem zit volgestrooid met herinneringen als een mik met krenten. Bij de kerk het klooster van moeder Cent, in de Bredestraat de school van mr. Baeklandt, met het kolenhok waar De Witte "De Leeuw van Vlaanderen" ontdekte. Maar één ding is er niet in orde. Ge wordt er voor aap gehouden als ge naar het graf van Moeder Cent (het echte!) wilt pelgrimeren. Volgens uw in de kerk opgestoken boekje van zeven frank ligt het "achter 't koor". Wel, daar is niks te zien! Ge zijt nu echter ver genoeg in Zichem geacclimatiseerd om te menen, dat ook hier "iets moet zijn". Die bereidwillige vrouw daar in de buurt vindt dat ook. "Ah menier, ga zuukt zeker naor Moeder Cent? D'r komen er zo veul kijke. Mer daor is niks te zien, zelle!" Ze steekt met ons de straat over naar het muurtje van het voormalige kerkhof en vertelt verder: "Ah, zie menier, daor stekt Moeder Cent! In diejen hoek baachten diejen stienen zoil". (Ze wijst achter de rechtersteunbeer.) "Daor steken drij moeders. Allemaol van 't kloester. De pastoer zel dao 'n kroiske zette ebbe-kik al gezeej. De toeriesten willen toch iets zien! Maor dè doe-t-um nie. Um eet 't te druk meej z'nen Krieng en z'n fiestzaol, zelle..." Wijzend naar het trottoir ratelt de spraakzame Zichemse verder: "Ier onder stekt 't nog vol meej laaiken." Dat blijkt zijn verklaring te vinden in de verbreding van dit vroeger smallere straatje, waarvoor een stuk van het kerkhof werd geannexeerd.

De Zichemse vertelt nog veel meer. Als ze in de gaten heeft met "nen Ollaander" te doen te hebben, vijzelt ze haar Zichems wat op. Ze strijkt er een plooi uit in die zin, dat ze in het vervolg van het gesprek al haar "ao"-klanken door zuivere "aa's" vervangt, bang dat we er anders geen weg mee weten... We beloven de pastoor "enen gazet" te sturen". Zo vanwege dat "kroiske"!...

 

In de kerk

Zichems vroeg-gotische kerk van bruine ijzersteen behoort tot de beschermde monumenten. Het oudste deel dateert van 1300. Dat omvatte precies het huidige priesterkoor. Het gewelf van dit koor met mooie sluitstenen en koppen verschilt dan ook sterk met het gewelf van het later gebouwde schip. Het weten er niet zo veel, maar boven het rococo-altaar staat het oudste raam van heel België. Het is van 1387 en stelt het drama van Calvarië voor in een omlijsting van kerktorens. Een van de "Heren van Zichem", Reinier van Schoonhoven, drossaart van Brabant, schonk het.

Een hele trits van "de heiligen van Zichem" staat vanaf muren, pilaren of altaren elkaar stilzwijgend te bekijken. St. Rochus met de zweer op zijn ontbloot been is er natuurlijk ook bij. Hij wordt geacht een zodanige reputatie te bezitten, dat aan een naam op zijn voetstuk geen behoefte bestond zoals dat bij zijn collega's wél het geval blijkt. Er is ook een heel mooie St. Eustachius, de kerkpatroon. Laten we eens kijken wat Claes zelf van die heiligen zei: "Daar zijn er die staan langs de kant van de Vest en het Zichemsveld en daar zijn er die staan langs de kant van de Demer. Er is een verschil tussen de twee: de heiligen langs de kant van de vest zijn precies meer particulier Zichems. Ze kennen de mensen beter... ze horen beter de geluiden van het dorp... van de smidse.

 

Proper geverfd

Er zijn ook plaasteren heiligen. De artiesten zullen daar misschien niet zoveel bijzonders aan vinden zoals onze heiligen in artiesten geen aardigheid zien. Die bekijken alleen de buitenkant en van wat eeuw ze wel zijn en door wie ze zijn gemaakt... Of denkt ge misschien dat de Zichenaars méér devotie voor hun St. Rochus zouden hebben als hij van zilver was? Of dat ze hun "Lachende Lieve Vrouwe" liever zouden zien als haar paternoster gemaakt was van gouden bolletjes? Als ze maar proper en schoon geverfd zijn, meer vragen wij niet en de heiligen ook niet...

Die "Lachende Lieve Vrouwe" met haar schone, blauwe mantel moet ge natuurlijk gaan zien. Als ge daar mee bezig zijt, staat ge misschien wel ongemerkt op die grote grafsteen van de man die om een curieuze "verdienste" hier de eer geniet. Lees de tekst maar: "Hier rust den eersaemen Waltherus Josephus sone Cornelii de Winter en jouffr. A.M.J.M. Berechts Ionghman van Mechelen oud 34 Iaeren door 't roer van syn schip geslagen en in den Demer verdronken 1 aug. 1763 R.I.P.".

 

Pronkstuk

Een pronkstuk van Zichem vormt het "gouden" schrijn van Sint Viktorius, door een Zichemse Jezuïeten-generaal recht uit de Romeinse catacomben naar zijn geboortedorp gestuurd. "Noch in Averbode, noch in Scherpenheuvel, noch in Testelt of Diest hebben ze iets dat daarmee kan vergeleken worden." En dat wil wat zeggen! "Het is - aldus Claes - bekanst een klein kapelleke op zijn eigen, met fijne staafkens en lattekens, kruiskens en krullekens en op het verguldsel hebben ze niet gezien. Door het glas kunt ge de relikwieën zien liggen: stukskes been... een doodskop met nog enige tanden erin en een papier, waarop geschreven staat, dat het allemaal echt is." Ja, wat zegt ge daar van als ge met uw neus tegen het glas gedrukt staat. De kerk bezit een doopvont van 1538. Het deksel is van later tijd. Deugnieten hebben het originele ooit gestolen. De gebeeldhouwde offerblokken achter in de kerk verdienen ook aandacht.

Hier heeft dat goede pastoorke Munte, in 1830 geboren te Kaggevinne zijn zaken dus beredderd: ondanks zijn hartkwaal uit 1882 waarvan hij nooit herstelde. De mensen hielpen hem bereidwillig bij zijn moeilijke verplaatsing. Desnoods op de hondekar. Één wiel daarvan wordt nu nog bewaard. Hoewel één met Zichem stierf hij er niet. Tegen ieders verwachting in nam hij in augustus van 1897 ontslag. Hij overleed te Zelem op 27-9-1899.

 

Marktplein

Wie in Zichem komt, moet dat allemaal weten om het eens te overpeinzen als hij wandelt over dat grote marktplein, dat vol forse beuken staat. Daardoor is het er 's zomers altijd vol schaduw en zweeft er een intieme sfeer om de monumenten. Hiertoe behoort het wat vrijer liggend Claes-monument. Stralend in de zon vertelt dat in zeven zandstenen "staties" van evenzoveel avonturen van De Witte. Zo ziet ge hem daar o.a. met zijn hoofd in de kerkstoel bekneld bij het lezen van de tekst van een grafsteen en hem ook, met niets dan zijn "klak aan", naar huis toe lopen als zijn moeder zijn kleren heeft meegenomen tijdens een zwempartij in de Demer. Het dorp bezit huizen uit de 17de en 18de eeuw, een vervallen restant van een 14de-eeuws begijnhof, later het Elzenklooster van nonnetjes en nog later tapijtfabriek. Verder een eveneens vervallen watermolen op de Demer, slechts honderd meter van de kerk verwijderd.

 

Oude toren

Wat zijn natuurlijke ligging betreft, steekt Zichem sterk af bij Averbode en Scherpenheuvel. Dáár de heuvels van het Hageland, in Zichem het brede Demerdal met zijn laaggelegen beemden, waaruit rondom de canadapopulieren oprijzen. De Demer is een mooie rivier. Vooral daar, waar hij zijn zwierige bochten slingert langs de Maagdentoren. Dit reliek staat zich tijdloos te spiegelen in het Demerwater als een zelfbewuste getuige van Zichems voormalige grootheid. Zijn schilderachtig verweerde muren vol kleur zijn drie meter dik en aan de basis zelfs vijf. De omtrek bedraagt twintig meter. Onder suggestie van zijn vorm spreken hier de mensen van "het vat van Zichem". Wel wat denigrerend voor zo'n veertiende-eeuws getuigenis, dat vermoedelijk eens burchttoren of donjon was. Hij bezit nog twee schoorstenen en een zaal boven de gewelven.

De geleerden zijn het niet helemaal eens over de toren. De volksverbeelding had er minder moeite mee. Zij maakte er een "Maagdentoren" en ook wel "Lanteerntoren" van als lichtbaken voor de Demerscheepvaart. Marken- of grenstoren komt wellicht dichter bij de waarheid. Ge kunt hem bereiken langs een voetpad in de Ernest Claesstraat, 50 meter van de Markt. Vanaf de lelijke spoorbrug hebt ge een bijzonder mooi uitzicht op de Demervallei en... de basiliek van dat heel andere Scherpenheuvel.

 

Wandelingen

Jan van Hemelryck (van het Claes-museum) heeft een klein maar fijn boekje over Zichem geschreven. Dit bevat o.a. ook zes uitgestippelde wandelingen, variërend van drie kwartier tot twee uur voor degenen, die nog iets meer dan het "conventionele" willen zien. Vraag maar eens naar "het tweede Voghelensanckwegeltje", een naam als fluweel of als honing op de tong. Die hoogte geeft een panorama van het Demerland met het hele drieluik: Averbode, Zichem, Scherpenheuvel. Het derde paneel daarvan hopen we in een slotartikel op te hangen.

 

PIERRE VAN BEEK