De
toren van Oostelbeers -
archief Pierre van Beek
Midden
tussen de hoge akkers van Oostelbeers staat een vereenzaamde
toren, gedeeltelijk verscholen tussen hoge bomen. Een toren
zonder kerk en zonder spits, met als meest opvallend
verschijnsel het ontbreken van iedere bebouwing in de naaste
omgeving.
De
mensen van Oostelbeers zijn met dit beeld vertrouwd al kan
niemand van hen zeggen in de schaduw van deze toren te zijn
opgegroeid. Voor de vreemdeling geeft hij een fascinerend
raadsel op. Is het een kwartier verder liggende dorp dan hier
ooit zo maar weggewandeld? Blijkt de niet-inheemse bezoeker
wat weetgierig aangelegd, dan zal hij niet rusten alvorens hij
de weg heeft gevonden om het mysterie nader te bekijken.
Alle
wegen mogen dan naar Rome leiden, ze doen dat niet naar die
verlaten toren. Als we goed gezien hebben, gaat er maar één
enkele naar toe. Een heel gemakkelijke, eenvoudig genoeg. Je
moet het alleen maar weten. Eenmaal zo ver dan voelt ge u
spoedig opgenomen in een verstorven plekje tussen de wijde
akkers. Zwaar weegt daar de schaduw en de schemer van grote
linden met ruige voeten, van eikebomen en struikgewas dat een
groen grastapijt omsluit. Pardoes wordt ge dan ook
geconfronteerd met de torensfinx. Ge betreedt het complex, dat
ook nog aan drie kanten met een dichtbegroeide wal omgeven
blijkt, misschien niet zonder enige eerbiedige schroom, want
ge voelt dat hier de eeuwen zijn voorbijgegaan terwijl er nu
alleen nog maar de vogels zingen. Het gaat dan ook om zes
eeuwen want de toren dateert uit de veertiende.
Twee
jaar geleden dreigde hij, met holle raambogen en dakloos
blootgesteld aan weer en wind, in een schilderachtige ruïne
ten onder te gaan. Een restauratie van 80 mille heeft hem voor
de ondergang behoed. Nu peinst hij zijn dagen vol als oudste
monument van Middelbeers, als piëteitvolle herinnering aan
voorbije geslachten en ten pleziere van alle mensen die van
oude dingen houden...
Het
is een eigenaardig geval dat van die alleenstaande toren. De
geschiedschrijvers weten te vertellen, dat Middelbeers en
Oostelbeers in 1542 door de beruchte Maarten van Rossum, die
zo geducht in onze contreien heeft huis gehouden, werden
platgebrand. Nu is het merkwaardig, dat als het 17e-eeuwse
Oostelbeers rondom de kerk gelegen was, er in de omgeving van
de toren in de akkers geen sporen van zo'n vroegere bebouwing
werden aangetroffen. Waaruit men dan zou moeten concluderen,
dat de huizen nogal primitief geweest zijn, bijvoorbeeld
opgetrokken uit hout of misschien uit leem met twijgen zoals
men dit laatste nog wel eens bij oude boerenschuren kan
aantreffen.
Oude
papieren
Volgens
Schutjes was de oude kerk van Oostelbeers een aan de apostel
de H. Andreas toegewijde quarta capella. Nog altijd fungeert
deze heilige in gezelschap van de H. Antonius van Padua in
Oostelbeers als parochiepatroon. In documenten van 1571 en
1612 wordt de parochie Oostelbeers aangeduid als Berse monachi
(Middelbeers heet Berse canonici), omdat de abdij van Tongerlo
al in 1207 het patronaat van de kerk kreeg. Oud zijn de
Beerzen dus wel. De schrijver speculeert ook over de herkomst
van die naam, waarbij hij het nogal ver gaat zoeken. Hij meent
dat "Berse" misschien afkomstig kan zijn van het
oud-Duitse woord "brisen", in Brabant bekend als
"brizen", wat heen en weer lopen betekent. Dit zou
dan op de kronkelende loop van de twee riviertjes de Grote en
de Kleine Beerze moeten slaan, die zich onder Oostelbeers op
het landgoed De Baast verenigen.
In
1614 werd er door een schoolmeester les gegeven in de kerk.
Toen kwamen er echter al klachten over slecht onderhoud van de
kerk door Tongerlo. In 1648 zag Oostelbeers zijn kerk door de
protestanten in beslag genomen en pas tegen het einde van de
18e eeuw werd het gebouw weer aan de katholieken aangeboden.
Toen hoefde het van die van Oostelbeers niet meer. Bij de
inval van de Fransen in 1672 hadden ze een schuurkerk gebouwd,
die zij prefereerden boven hun oude kerk. Niet alleen zal deze
wel in een heel slechte staat verkeerd hebben, maar ze lag -
net als nu nog de oude toren - een kwartier gaans van het dorp
verwijderd.
Nieuwe
kerk
In
de dorpskom stond een flinke pastorie. Toen de tijden beter
waren geworden, begon met tegenover deze pastorie in 1852 een
nieuwe kerk te bouwen, waar op 17-7-1853 de eerste mis werd
opgedragen. De consecratie had plaats op 23 augustus 1858.
Deze onder architectuur van P. Boots gebouwde kerk bood
honderd zitplaatsen. Voorlopig moest ze het nog zonder toren
doen. Deze verrees pas in 1893.
De
geschiedenis uit het verleden herhaalde zich, want deze toren
deelt nu op zijn beurt het lot van de eenzame wachter in de
akkers. Hij staat wel midden in de dorpskom maar toch ook weer
zonder bijbehorende kerk. Zo werd Oostelbeers het dorp van de
twee verweesde kerktorens.
Nadat
door de groei van de bevolking de tweede kerk te klein
geworden was, bouwde men in 1934 een derde, recht tegenover de
oude en naast de indrukwekkende met een gracht omgeven
pastorie. Deze derde kerk doet het tot op heden zonder toren.
Haar oude overbuur, die in de oorlog zware averij kreeg, werd
- behalve dus de minder geteisterde toren - afgebroken.
Eenvoudig
De
akkerkerk onderging ditzelfde lot in de tweede helft van de
19e eeuw. De gespaarde toren bestaat uit vier bakstenen
geledingen, gescheiden door natuurstenen waterlijsten.
Steunberen ontbreken. Aan de westzijde bezit hij een in een
spitsboog gevatte ingang, die korfbogig overtoogd is. Een
solide, met spijkers beslagen deur sluit hem voor de
ongewenste indringers af. Voorheen werd het deurslot een paar
maal per jaar geforceerd.
De
tweede geleding vertoont aan iedere kant drie langwerpige met
rondboogfries afgezette spaarvelden. De derde bezit telkens
twee dichtgemetselde, spitsbogige galmgaten en de vierde twee
spitsbogige spaarnissen, waarin gekoppelde galmgaten, eveneens
van het spitsboogtype. Alles bij elkaar een eenvoudig maar
eerlijk stuk bouwwerk, dat - voor wat het oudste deel betreft
- zelfs uit de eerste helft van de 14e eeuw dateert.
De
restauratie bezorgde hem een zo vlak mogelijk gehouden koperen
dak. Daardoor kreeg de toren niet het elegante karakter, dat
een Kempische spits hem zou verlenen.
Toren
verhoogd
Aan
de oostzijde draagt hij interessante littekens van zijn eerste
toestand. Daar valt duidelijk te zien, waar zich het dak van
het vroegere kerkschip bevond en hoe dit later aanzienlijk
werd verhoogd. Daarbij kreeg de toenmalige toren één
geleding bij. Deze toevoeging heeft plaatsgehad in de
vijftiende eeuw. Aan beide flanken steken thans nog
fundamenten van het oude kerkgebouw uit de grond zodat men de
afmetingen kan aflezen. Wat hier verder allemaal nog in de
bodem zit? We weten niet of er serieus onderzoek naar is
ingesteld. Wellicht zou dit tot ontdekkingen kunnen leiden. De
toren staat nu onder Monumentenzorg.
Mr.
P.C. Bloys van Treslong maakte in 1924 melding van een in twee
stukken gebroken zerk, die toen nog bij de toren lag. Daarop
viel te lezen: "Begraafplaats van de Hoogwelgeboren Heer
Jonkheer Paulus Emanuel de la Court, oudlanddrost, lid van de
ridderschap van Noordbrabant en ridder van den Nederlandschen
Leeuw, geboren (te Gemert) de 24 December (1760), overleden op
den huize (de Baast onder Oostelbeers) den 3 April 18(48).
R.E.D.E.". Wij hebben deze zerkdelen niet meer gevonden.
"Belfort"
Een
interessante mededeling vonden we in Brabants Heem. Als we
over "belforten" praten, dan hebben we het steevast
over Vlaanderen. Kende Brabant ze echter ook? F.W. Smulders
meent er tegengekomen te zijn in de archivalia van Steensel en
Oerle. J.A.W. Swane stuit er voor Oostelbeers op in het
Schepenprotocol van Oostelbeers, dat zich in het Bossche
archief bevindt. De dato 24 augustus 1731 is daar sprake van
een aanbesteding volgens welke "de heeren Regenten van
Oostelbeers publiek en de voor alleman ten laagste willen
aanbesteden het maken van de Belfort aen de Suyd-sijde in den
toorn te Oostelbeers". In artikel 4 van de bepalingen
staat te lezen, dat de aannemer een as in de kleine klok moet
maken en een band leggen aan de as van de grote klok. Een klok
kwam er dus altijd wel aan te pas als er sprake was van een
Belfort. In Brabant of elders. En Oostelbeers had dus een
"belfort".
Kerkhof
Oostelbeers
tweede alleenstaande toren in de bebouwde kom is er een in
neo-Gothische stijl. Hij bestaat eveneens uit vier geledingen,
maar bezit verspringende steunberen en draagt nog een spits.
De glas-in-lood-ramen zijn niet aan de baldadigheid ontkomen.
De noordkant heeft beneden een eenvoudige steen, die het
bouwjaar 1893 met de namen van pastoor J. Kemps en van
kerkmeesters vermeldt.
Bij
de toren ligt nog steeds het kerkhof, waar de gelijkvormige
kruisen als soldaten in het gelid staan. Twee zaken trekken
hier verder de aandacht, namelijk een grafkapel en een massale
graftombe met een al even fors kruis erop. De tombe vermeldt
geen naam doch draagt enkel een wapen van de familie De la
Court. Bloys van Treslong spreekt in 1924 van een tegen een
muur staand van de tombe afkomstig kruis, dat wij niet meer
aantreffen. Het droeg het opschrift: "Ter nagedachtenis
van Jhr Lambertus Bernardus de la Court, overleden op huize De
Baast 22 July 1866 in de ouderdom van 20 jaar R.I.P.".
Een
door pastoor J. Kemps (1877-1905 te Oostelbeers) gestichte
grafkapel, die tevens als Calvarieberg fungeert, blijkt tot
bergplaats gedegradeerd. Onder haar bevinden zich vier
grafkelders, waarin evenzoveel pastoors van de parochie werden
bijgezet. Een der kelders draagt op zijn aansluiting een
familiewapen.
Aan
het hek van het kerkhof steekt een witte engel de bazuin voor
De Laatste Dag. Geluidloos, want men heeft in Oostelbeers niet
zoveel geluid als elders nodig. De juist voorbij denderende
tanks van het militaire oefenterrein op de Oirschotse hei,
waarvan de uitbreiding de gemeente als een Damocleszwaard
dreigend boven het hoofd hangt, vormt daarbij een dissonant
als een vloek in een kerkboek.
Oud
boerderijencomplex geeft scheut poëzie aan Kerkstraat.
Wie
enig gevoel bezit voor schoonheid van oude boerderijen loopt
kans in de Kerkstraat met stomheid geslagen te worden als hij,
komende uit Tilburg of Middelbeers, op het Kruispunt met
ANWB-wegwijzer 3253, de dorpskom binnenrijdt. Ge denkt in een
stuk van een openluchtmuseum verzeild geraakt te zijn! Als een
groot log beest ligt daar in haar gehele breedte een met stro
gedekte schuur langs de straatkant met links en rechts
daarachter twee zeer lange, goed onderhouden boerderijen,
waarvan bij één de smalle gevel de voorkant vormt.
Niet
zonder zichtbare trots dragen beide hun geboortedatum
duidelijk in de veelkleurige baksteen en het is alsof zij
proberen elkaar de loef af te steken in charme en
eerbiedwaardigheid. Vennix wint het met zijn 1820 in jaren.
Zijn buurman moet zich met 1840 tevreden stellen. Of dienen we
te spreken van buurlieden, want deze laatste boerderij wordt
door twee gezinnen bewoond: Jacobs en Verhagen. Ze is daar
trouwens groot genoeg voor.
Oer-echt
Bijbehorende
schuren en schuurtjes, geheel of gedeeltelijk met stro gedekt,
hurken er rondom de boerderijen en verder vindt ge er nog de
dingen, die ge er graag ziet: een haag, een hof, een bogaard,
de traditionele noteboom (voor de vliegen in de stal?) en
beukebomen langs de wegkant. Ge beleeft hier het meest
schilderachtige voorbeeld van dorpsschoon, dat de verbeelding
kan oproepen. Maar het is allemaal echt. Er eenmaal zonder
jacht naar effect neergeplant met als meest opvallend element
het zich spontaan manifesterend gevoel voor proportie,
evenwicht en rust. Wie denkt dat we overdrijven, moet zelf
maar eens gaan kijken. Maar dan ook inderdaad kijken om te
zien én om te voelen!...
Achterhaald?
Nu
hebben we nog helemaal niets gezegd van het natuurschoon
rondom Oostelbeers. Het zou geen waardige partner van het
dorpentrio zijn als het ook op dit terrein niet zijn partij
meeblies. Laten we het meer bekende landgoed "De
Baast" echter nu nog maar eens even achter de hand
houden. We hebben er wel eens meer plezier in stil te staan
bij natuurgebieden, die nog niet tot de eer van de
toeristische altaren verheven zijn. Dat gebeurt dan niet
zonder grond. Recreatie slaat de klok van onze tijd. De
befaamde roep van "terug naar de natuur!" klinkt
daarbij sterk door. Het gevolg zijn de als paddestoelen uit de
grond rijzende recreatieterreinen, kampeer- en bungalowkampen,
waar alles piekfijn is geregeld en niets meer aan het toeval
wordt overgelaten. Allemaal aanwinst in vergelijking tot een
"ontspanning" tussen de mastodonten van de betonnen
flatgebouwen!
Toch
lijkt de tijd te naderen, dat men bij zijn selectie over een
fijne neus moet beschikken om van de massa, die men meent te
ontvluchten, niet in een gewoon naar het platteland
overgeplaatste nieuwe massa terecht te komen. Wij kennen zelfs
veel mensen voor wie de hier geschetste en nog voortdurend
groeiende vorm van recreatie eigenlijk reeds een achterhaalde
zaak is. Ze gunnen "ieder diertje zijn pleziertje"
maar voor hen hoeft dat niet meer. Misschien zijn dat dan
allemaal wel afschuwelijke doorgewinterde individualisten als
zij zich terugtrekken naar de nog onontgonnen gebieden om daar
op eigen initiatief rondzigeunerend, het avontuur van de
vrijheid en de niet-voorgeschotelde ontdekking te beleven.
Soms
helpen we deze vrijbuiters een beetje. Misschien heeft de
lezer van onze artikelen dat wel eens wat teleurgesteld
ervaren als hij - enkel door nieuwsgierigheid gedreven - met
zijn auto terecht is gekomen op plaatsen, waar men reeds van
te voren die auto beter ergens op het asfalt kan laten staan.
Nooit echter zal hij kunnen zeggen niet eerst gewaarschuwd te
zijn.
Vlucht
uit de recreatie in het Molenbroek
Heel
deze inleiding moesten we uit de schrijfmachine timmeren
alvorens - met betrekking tot de drie Beerzen - de naam
"Molenbroek" op het presenteerblad te durven leggen.
Het Molenbroek zelf zal daar wel het meest van opkijken want
daarover werd nog nooit in de hier bedoelde geest geschreven!
Ronddolen in en bij het Molenbroek betekent eigenlijk
"vlucht uit de recreatie" en "terug naar de
natuur-puur". Daarmee is de cirkel dan gesloten en staan
we weer op het uitgangspunt van de mens, die nooit van
"relaxen" had gehoord, maar zonder al die geleerde
gewichtigheid gewoon buiten ging wandelen om onbewust de
vreugde te ondergaan van de gewone dingen om hem heen. Dat
heeft echt ooit bestaan!...
"Nomen
est omen", de naam is een teken! Ge komt in het
Molenbroek terecht via de Molenbroekseweg. Deze presenteert
zijn visitekaartje op een blauw naambord, tweede zijweg links
van de weg Middelbeers-Vessem. Al spoedig verliest die weg
zich in niet meer dan een karrespoor, dat u voor de keus stelt
links af te buigen om bij de Beerze uit te komen of recht door
te gaan tot prikkeldraad dit belet. Bij die keuze moet ge het
ene doen en het andere niet laten. Beide paadjes zijn het
waard.
Gemakshalve
nemen wij de naam Molenbroek hier ruim. Voor de Beerse mens
blijkt het een beperkter begrip. "Nee, weiland kunt ge
het niet noemen. Meer een wildernis vol biezen en zo... Iedere
boer van het Hoogeind, het Kuikeind en zelfs van Vessem mag
daar zijn vee weiden als hij maar wil"... Dit is het land
achter de prikkeldraad en achter het slootje met een oude deur
als bruggetje. Een schraal steppe-achtig gebied met echter
daarop aansluitend betere weide- en akkergronden, groot en
ruim als de poesta maar tenslotte aan alle kanten door bossen
begrensd. Al weet ge de Kempische dorpen in de buurt, toch
vertoont er zich geen enkel kerktorentje. Alleen diep in het
zuiden en oosten een paar daken van boerderijen, in het
noordwesten het skelet van een brandtoren en in het zuidwesten
de mast van de zender Vessem als kanaal van beschaving.
Karakteristiek
Eens
schoot het Molenbroek, dat een 40 ha moet beslaan, 's winters
onder water. Vooral als de sluizen waren gesloten van de
graan-watermolen. Deze lag een eind stroomopwaarts van de
Kleine Beerze bij een houten brug, waarover een weg naar
Middelbeers leidde. Jan Kwinten maalde daar in de winter. Dat
is allemaal zo'n zestig jaar geleden. Van molen of brug valt
nu geen spoor meer te bekennen. Alleen een Watermolenweg
herinnert aan wat is geweest.
Het
pad naar het Molenbroek behoort tot de typische landweggetjes
zoals men er nog maar zelden vindt. Wild struikgewas vergezelt
het aan de ene kant en hoog staat er het gras omdat er weinig
voeten gaan. Aan de andere zijde wordt het begrensd door een
bos van hoge dennen waar doorheen kronkelpaadjes lopen, die
ergens naar de Vessemse weg voeren, welke de andere grens van
dit bos vormt.
Het
eerder vermelde links naar de Beerze afbuigend pad loopt
spoedig dood op de rivier. De Kleine Beerze lijkt ook nog maar
kort geleden gekanaliseerd. Ge zoudt graag willen weten hoe
schilderachtig ze hier was vóórdat zij aan banden werd
gelegd. Een troost, dat men haar nog een paar grote bochten
heeft gegund. De natuur zal zich straks wel weer ontfermen
over de nu nog zandige, kale en al te gladde oevers. De
waterplanten in de beek beginnen ook al weer hun best te doen.
Ingesloten wei- en akkerland en een verlokkelijke pluk loofbos
met paadjes er doorheen aan de overkant vergezellen de Kleine
Beerze.
Wat
doet een mens op een zomermiddag hier in het Molenbroek?
Misschien zichzelf en de geluiden van de stilte beluisteren.
Kijken naar een beek, die op haar zeven dooie gemakken verder
glijdt, zo voorzichtig alsof ze draagster is van porseleinen
gedachten. Anders niets. "Vlucht uit de recreatie"
heet dat vanaf vandaag!...
De toren van Oostelbeers - archief Pierre van Beek
PlERRE
VAN BEEK |