CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Er staat een toren in de Beerse akkers...

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 31 oktober 1970

De toren van Oostelbeers - archief Pierre van Beek

Midden tussen de hoge akkers van Oostelbeers staat een vereenzaamde toren, gedeeltelijk verscholen tussen hoge bomen. Een toren zonder kerk en zonder spits, met als meest opvallend verschijnsel het ontbreken van iedere bebouwing in de naaste omgeving.

De mensen van Oostelbeers zijn met dit beeld vertrouwd al kan niemand van hen zeggen in de schaduw van deze toren te zijn opgegroeid. Voor de vreemdeling geeft hij een fascinerend raadsel op. Is het een kwartier verder liggende dorp dan hier ooit zo maar weggewandeld? Blijkt de niet-inheemse bezoeker wat weetgierig aangelegd, dan zal hij niet rusten alvorens hij de weg heeft gevonden om het mysterie nader te bekijken.

Alle wegen mogen dan naar Rome leiden, ze doen dat niet naar die verlaten toren. Als we goed gezien hebben, gaat er maar één enkele naar toe. Een heel gemakkelijke, eenvoudig genoeg. Je moet het alleen maar weten. Eenmaal zo ver dan voelt ge u spoedig opgenomen in een verstorven plekje tussen de wijde akkers. Zwaar weegt daar de schaduw en de schemer van grote linden met ruige voeten, van eikebomen en struikgewas dat een groen grastapijt omsluit. Pardoes wordt ge dan ook geconfronteerd met de torensfinx. Ge betreedt het complex, dat ook nog aan drie kanten met een dichtbegroeide wal omgeven blijkt, misschien niet zonder enige eerbiedige schroom, want ge voelt dat hier de eeuwen zijn voorbijgegaan terwijl er nu alleen nog maar de vogels zingen. Het gaat dan ook om zes eeuwen want de toren dateert uit de veertiende.

Twee jaar geleden dreigde hij, met holle raambogen en dakloos blootgesteld aan weer en wind, in een schilderachtige ruïne ten onder te gaan. Een restauratie van 80 mille heeft hem voor de ondergang behoed. Nu peinst hij zijn dagen vol als oudste monument van Middelbeers, als piëteitvolle herinnering aan voorbije geslachten en ten pleziere van alle mensen die van oude dingen houden...

 

Het is een eigenaardig geval dat van die alleenstaande toren. De geschiedschrijvers weten te vertellen, dat Middelbeers en Oostelbeers in 1542 door de beruchte Maarten van Rossum, die zo geducht in onze contreien heeft huis gehouden, werden platgebrand. Nu is het merkwaardig, dat als het 17e-eeuwse Oostelbeers rondom de kerk gelegen was, er in de omgeving van de toren in de akkers geen sporen van zo'n vroegere bebouwing werden aangetroffen. Waaruit men dan zou moeten concluderen, dat de huizen nogal primitief geweest zijn, bijvoorbeeld opgetrokken uit hout of misschien uit leem met twijgen zoals men dit laatste nog wel eens bij oude boerenschuren kan aantreffen.

 

Oude papieren

Volgens Schutjes was de oude kerk van Oostelbeers een aan de apostel de H. Andreas toegewijde quarta capella. Nog altijd fungeert deze heilige in gezelschap van de H. Antonius van Padua in Oostelbeers als parochiepatroon. In documenten van 1571 en 1612 wordt de parochie Oostelbeers aangeduid als Berse monachi (Middelbeers heet Berse canonici), omdat de abdij van Tongerlo al in 1207 het patronaat van de kerk kreeg. Oud zijn de Beerzen dus wel. De schrijver speculeert ook over de herkomst van die naam, waarbij hij het nogal ver gaat zoeken. Hij meent dat "Berse" misschien afkomstig kan zijn van het oud-Duitse woord "brisen", in Brabant bekend als "brizen", wat heen en weer lopen betekent. Dit zou dan op de kronkelende loop van de twee riviertjes de Grote en de Kleine Beerze moeten slaan, die zich onder Oostelbeers op het landgoed De Baast verenigen.

In 1614 werd er door een schoolmeester les gegeven in de kerk. Toen kwamen er echter al klachten over slecht onderhoud van de kerk door Tongerlo. In 1648 zag Oostelbeers zijn kerk door de protestanten in beslag genomen en pas tegen het einde van de 18e eeuw werd het gebouw weer aan de katholieken aangeboden. Toen hoefde het van die van Oostelbeers niet meer. Bij de inval van de Fransen in 1672 hadden ze een schuurkerk gebouwd, die zij prefereerden boven hun oude kerk. Niet alleen zal deze wel in een heel slechte staat verkeerd hebben, maar ze lag - net als nu nog de oude toren - een kwartier gaans van het dorp verwijderd.

 

Nieuwe kerk

In de dorpskom stond een flinke pastorie. Toen de tijden beter waren geworden, begon met tegenover deze pastorie in 1852 een nieuwe kerk te bouwen, waar op 17-7-1853 de eerste mis werd opgedragen. De consecratie had plaats op 23 augustus 1858. Deze onder architectuur van P. Boots gebouwde kerk bood honderd zitplaatsen. Voorlopig moest ze het nog zonder toren doen. Deze verrees pas in 1893.

De geschiedenis uit het verleden herhaalde zich, want deze toren deelt nu op zijn beurt het lot van de eenzame wachter in de akkers. Hij staat wel midden in de dorpskom maar toch ook weer zonder bijbehorende kerk. Zo werd Oostelbeers het dorp van de twee verweesde kerktorens.

Nadat door de groei van de bevolking de tweede kerk te klein geworden was, bouwde men in 1934 een derde, recht tegenover de oude en naast de indrukwekkende met een gracht omgeven pastorie. Deze derde kerk doet het tot op heden zonder toren. Haar oude overbuur, die in de oorlog zware averij kreeg, werd - behalve dus de minder geteisterde toren - afgebroken.

 

Eenvoudig

De akkerkerk onderging ditzelfde lot in de tweede helft van de 19e eeuw. De gespaarde toren bestaat uit vier bakstenen geledingen, gescheiden door natuurstenen waterlijsten. Steunberen ontbreken. Aan de westzijde bezit hij een in een spitsboog gevatte ingang, die korfbogig overtoogd is. Een solide, met spijkers beslagen deur sluit hem voor de ongewenste indringers af. Voorheen werd het deurslot een paar maal per jaar geforceerd.

De tweede geleding vertoont aan iedere kant drie langwerpige met rondboogfries afgezette spaarvelden. De derde bezit telkens twee dichtgemetselde, spitsbogige galmgaten en de vierde twee spitsbogige spaarnissen, waarin gekoppelde galmgaten, eveneens van het spitsboogtype. Alles bij elkaar een eenvoudig maar eerlijk stuk bouwwerk, dat - voor wat het oudste deel betreft - zelfs uit de eerste helft van de 14e eeuw dateert.

De restauratie bezorgde hem een zo vlak mogelijk gehouden koperen dak. Daardoor kreeg de toren niet het elegante karakter, dat een Kempische spits hem zou verlenen.

 

Toren verhoogd

Aan de oostzijde draagt hij interessante littekens van zijn eerste toestand. Daar valt duidelijk te zien, waar zich het dak van het vroegere kerkschip bevond en hoe dit later aanzienlijk werd verhoogd. Daarbij kreeg de toenmalige toren één geleding bij. Deze toevoeging heeft plaatsgehad in de vijftiende eeuw. Aan beide flanken steken thans nog fundamenten van het oude kerkgebouw uit de grond zodat men de afmetingen kan aflezen. Wat hier verder allemaal nog in de bodem zit? We weten niet of er serieus onderzoek naar is ingesteld. Wellicht zou dit tot ontdekkingen kunnen leiden. De toren staat nu onder Monumentenzorg.

Mr. P.C. Bloys van Treslong maakte in 1924 melding van een in twee stukken gebroken zerk, die toen nog bij de toren lag. Daarop viel te lezen: "Begraafplaats van de Hoogwelgeboren Heer Jonkheer Paulus Emanuel de la Court, oudlanddrost, lid van de ridderschap van Noordbrabant en ridder van den Nederlandschen Leeuw, geboren (te Gemert) de 24 December (1760), overleden op den huize (de Baast onder Oostelbeers) den 3 April 18(48). R.E.D.E.". Wij hebben deze zerkdelen niet meer gevonden.

 

"Belfort"

Een interessante mededeling vonden we in Brabants Heem. Als we over "belforten" praten, dan hebben we het steevast over Vlaanderen. Kende Brabant ze echter ook? F.W. Smulders meent er tegengekomen te zijn in de archivalia van Steensel en Oerle. J.A.W. Swane stuit er voor Oostelbeers op in het Schepenprotocol van Oostelbeers, dat zich in het Bossche archief bevindt. De dato 24 augustus 1731 is daar sprake van een aanbesteding volgens welke "de heeren Regenten van Oostelbeers publiek en de voor alleman ten laagste willen aanbesteden het maken van de Belfort aen de Suyd-sijde in den toorn te Oostelbeers". In artikel 4 van de bepalingen staat te lezen, dat de aannemer een as in de kleine klok moet maken en een band leggen aan de as van de grote klok. Een klok kwam er dus altijd wel aan te pas als er sprake was van een Belfort. In Brabant of elders. En Oostelbeers had dus een "belfort".

 

Kerkhof

Oostelbeers tweede alleenstaande toren in de bebouwde kom is er een in neo-Gothische stijl. Hij bestaat eveneens uit vier geledingen, maar bezit verspringende steunberen en draagt nog een spits. De glas-in-lood-ramen zijn niet aan de baldadigheid ontkomen. De noordkant heeft beneden een eenvoudige steen, die het bouwjaar 1893 met de namen van pastoor J. Kemps en van kerkmeesters vermeldt.

Bij de toren ligt nog steeds het kerkhof, waar de gelijkvormige kruisen als soldaten in het gelid staan. Twee zaken trekken hier verder de aandacht, namelijk een grafkapel en een massale graftombe met een al even fors kruis erop. De tombe vermeldt geen naam doch draagt enkel een wapen van de familie De la Court. Bloys van Treslong spreekt in 1924 van een tegen een muur staand van de tombe afkomstig kruis, dat wij niet meer aantreffen. Het droeg het opschrift: "Ter nagedachtenis van Jhr Lambertus Bernardus de la Court, overleden op huize De Baast 22 July 1866 in de ouderdom van 20 jaar R.I.P.".

Een door pastoor J. Kemps (1877-1905 te Oostelbeers) gestichte grafkapel, die tevens als Calvarieberg fungeert, blijkt tot bergplaats gedegradeerd. Onder haar bevinden zich vier grafkelders, waarin evenzoveel pastoors van de parochie werden bijgezet. Een der kelders draagt op zijn aansluiting een familiewapen.

Aan het hek van het kerkhof steekt een witte engel de bazuin voor De Laatste Dag. Geluidloos, want men heeft in Oostelbeers niet zoveel geluid als elders nodig. De juist voorbij denderende tanks van het militaire oefenterrein op de Oirschotse hei, waarvan de uitbreiding de gemeente als een Damocleszwaard dreigend boven het hoofd hangt, vormt daarbij een dissonant als een vloek in een kerkboek.

 

Oud boerderijencomplex geeft scheut poëzie aan Kerkstraat.

Wie enig gevoel bezit voor schoonheid van oude boerderijen loopt kans in de Kerkstraat met stomheid geslagen te worden als hij, komende uit Tilburg of Middelbeers, op het Kruispunt met ANWB-wegwijzer 3253, de dorpskom binnenrijdt. Ge denkt in een stuk van een openluchtmuseum verzeild geraakt te zijn! Als een groot log beest ligt daar in haar gehele breedte een met stro gedekte schuur langs de straatkant met links en rechts daarachter twee zeer lange, goed onderhouden boerderijen, waarvan bij één de smalle gevel de voorkant vormt.

Niet zonder zichtbare trots dragen beide hun geboortedatum duidelijk in de veelkleurige baksteen en het is alsof zij proberen elkaar de loef af te steken in charme en eerbiedwaardigheid. Vennix wint het met zijn 1820 in jaren. Zijn buurman moet zich met 1840 tevreden stellen. Of dienen we te spreken van buurlieden, want deze laatste boerderij wordt door twee gezinnen bewoond: Jacobs en Verhagen. Ze is daar trouwens groot genoeg voor.

 

Oer-echt

Bijbehorende schuren en schuurtjes, geheel of gedeeltelijk met stro gedekt, hurken er rondom de boerderijen en verder vindt ge er nog de dingen, die ge er graag ziet: een haag, een hof, een bogaard, de traditionele noteboom (voor de vliegen in de stal?) en beukebomen langs de wegkant. Ge beleeft hier het meest schilderachtige voorbeeld van dorpsschoon, dat de verbeelding kan oproepen. Maar het is allemaal echt. Er eenmaal zonder jacht naar effect neergeplant met als meest opvallend element het zich spontaan manifesterend gevoel voor proportie, evenwicht en rust. Wie denkt dat we overdrijven, moet zelf maar eens gaan kijken. Maar dan ook inderdaad kijken om te zien én om te voelen!...

 

Achterhaald?

Nu hebben we nog helemaal niets gezegd van het natuurschoon rondom Oostelbeers. Het zou geen waardige partner van het dorpentrio zijn als het ook op dit terrein niet zijn partij meeblies. Laten we het meer bekende landgoed "De Baast" echter nu nog maar eens even achter de hand houden. We hebben er wel eens meer plezier in stil te staan bij natuurgebieden, die nog niet tot de eer van de toeristische altaren verheven zijn. Dat gebeurt dan niet zonder grond. Recreatie slaat de klok van onze tijd. De befaamde roep van "terug naar de natuur!" klinkt daarbij sterk door. Het gevolg zijn de als paddestoelen uit de grond rijzende recreatieterreinen, kampeer- en bungalowkampen, waar alles piekfijn is geregeld en niets meer aan het toeval wordt overgelaten. Allemaal aanwinst in vergelijking tot een "ontspanning" tussen de mastodonten van de betonnen flatgebouwen!

Toch lijkt de tijd te naderen, dat men bij zijn selectie over een fijne neus moet beschikken om van de massa, die men meent te ontvluchten, niet in een gewoon naar het platteland overgeplaatste nieuwe massa terecht te komen. Wij kennen zelfs veel mensen voor wie de hier geschetste en nog voortdurend groeiende vorm van recreatie eigenlijk reeds een achterhaalde zaak is. Ze gunnen "ieder diertje zijn pleziertje" maar voor hen hoeft dat niet meer. Misschien zijn dat dan allemaal wel afschuwelijke doorgewinterde individualisten als zij zich terugtrekken naar de nog onontgonnen gebieden om daar op eigen initiatief rondzigeunerend, het avontuur van de vrijheid en de niet-voorgeschotelde ontdekking te beleven.

Soms helpen we deze vrijbuiters een beetje. Misschien heeft de lezer van onze artikelen dat wel eens wat teleurgesteld ervaren als hij - enkel door nieuwsgierigheid gedreven - met zijn auto terecht is gekomen op plaatsen, waar men reeds van te voren die auto beter ergens op het asfalt kan laten staan. Nooit echter zal hij kunnen zeggen niet eerst gewaarschuwd te zijn.

 

Vlucht uit de recreatie in het Molenbroek

Heel deze inleiding moesten we uit de schrijfmachine timmeren alvorens - met betrekking tot de drie Beerzen - de naam "Molenbroek" op het presenteerblad te durven leggen. Het Molenbroek zelf zal daar wel het meest van opkijken want daarover werd nog nooit in de hier bedoelde geest geschreven! Ronddolen in en bij het Molenbroek betekent eigenlijk "vlucht uit de recreatie" en "terug naar de natuur-puur". Daarmee is de cirkel dan gesloten en staan we weer op het uitgangspunt van de mens, die nooit van "relaxen" had gehoord, maar zonder al die geleerde gewichtigheid gewoon buiten ging wandelen om onbewust de vreugde te ondergaan van de gewone dingen om hem heen. Dat heeft echt ooit bestaan!...

"Nomen est omen", de naam is een teken! Ge komt in het Molenbroek terecht via de Molenbroekseweg. Deze presenteert zijn visitekaartje op een blauw naambord, tweede zijweg links van de weg Middelbeers-Vessem. Al spoedig verliest die weg zich in niet meer dan een karrespoor, dat u voor de keus stelt links af te buigen om bij de Beerze uit te komen of recht door te gaan tot prikkeldraad dit belet. Bij die keuze moet ge het ene doen en het andere niet laten. Beide paadjes zijn het waard.

Gemakshalve nemen wij de naam Molenbroek hier ruim. Voor de Beerse mens blijkt het een beperkter begrip. "Nee, weiland kunt ge het niet noemen. Meer een wildernis vol biezen en zo... Iedere boer van het Hoogeind, het Kuikeind en zelfs van Vessem mag daar zijn vee weiden als hij maar wil"... Dit is het land achter de prikkeldraad en achter het slootje met een oude deur als bruggetje. Een schraal steppe-achtig gebied met echter daarop aansluitend betere weide- en akkergronden, groot en ruim als de poesta maar tenslotte aan alle kanten door bossen begrensd. Al weet ge de Kempische dorpen in de buurt, toch vertoont er zich geen enkel kerktorentje. Alleen diep in het zuiden en oosten een paar daken van boerderijen, in het noordwesten het skelet van een brandtoren en in het zuidwesten de mast van de zender Vessem als kanaal van beschaving.

 

Karakteristiek

Eens schoot het Molenbroek, dat een 40 ha moet beslaan, 's winters onder water. Vooral als de sluizen waren gesloten van de graan-watermolen. Deze lag een eind stroomopwaarts van de Kleine Beerze bij een houten brug, waarover een weg naar Middelbeers leidde. Jan Kwinten maalde daar in de winter. Dat is allemaal zo'n zestig jaar geleden. Van molen of brug valt nu geen spoor meer te bekennen. Alleen een Watermolenweg herinnert aan wat is geweest.

Het pad naar het Molenbroek behoort tot de typische landweggetjes zoals men er nog maar zelden vindt. Wild struikgewas vergezelt het aan de ene kant en hoog staat er het gras omdat er weinig voeten gaan. Aan de andere zijde wordt het begrensd door een bos van hoge dennen waar doorheen kronkelpaadjes lopen, die ergens naar de Vessemse weg voeren, welke de andere grens van dit bos vormt.

Het eerder vermelde links naar de Beerze afbuigend pad loopt spoedig dood op de rivier. De Kleine Beerze lijkt ook nog maar kort geleden gekanaliseerd. Ge zoudt graag willen weten hoe schilderachtig ze hier was vóórdat zij aan banden werd gelegd. Een troost, dat men haar nog een paar grote bochten heeft gegund. De natuur zal zich straks wel weer ontfermen over de nu nog zandige, kale en al te gladde oevers. De waterplanten in de beek beginnen ook al weer hun best te doen. Ingesloten wei- en akkerland en een verlokkelijke pluk loofbos met paadjes er doorheen aan de overkant vergezellen de Kleine Beerze.

 

Wat doet een mens op een zomermiddag hier in het Molenbroek? Misschien zichzelf en de geluiden van de stilte beluisteren. Kijken naar een beek, die op haar zeven dooie gemakken verder glijdt, zo voorzichtig alsof ze draagster is van porseleinen gedachten. Anders niets. "Vlucht uit de recreatie" heet dat vanaf vandaag!...

 

De toren van Oostelbeers - archief Pierre van Beek

 

PlERRE VAN BEEK