CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 Redactie: Ben van de Pol - Foto: Archief Pierre van Beek

 

 

Jan Heeffer (81) vertelt over zijn oud handwerk

Het Nieuwsblad van het Zuiden - woensdag 6 november 1968

Sigarenmaker

 

Als ge geboren en getogen zijt in Hilvarenbeek, dat vroeger heel wat kleine sigarenfabrikantjes telde en dat de rij opende van de rits "sigarendorpen", die daarachter liggen in de Acht Zaligheden, zit ge - bij het maken van beroepskeuze - al heel dicht tegen de sigaren aan. Dus werd ook Jan Heeffer maar sigarenmaker. Net vóór de wende van de vorige eeuw. Om precies te zijn: in 1899. Twaalf jaar oud ging hij naar de fabriek. Van verplicht onderwijs was in die tijd nog geen sprake, maar van kinderarbeid des te meer al werd die heel gewoon gevonden. Het leven zelf werd vroeger tot leerschool.

Hoeveel sigaren Jan Heeffer uit de Wouwerstraat in Hilvarenbeek in zijn leven wel gemaakt heeft? Geen mens, die dat ooit te weten zal komen want hij weet het zelf niet eens. En hij deed dat in een tijd, dat de economie het niet allemaal zo precies uitkiende als tegenwoordig. "Het moeten er tienduizenden zijn geweest!" Want Jan is van zevenentachtig en dan kunt ge het zelf wel uitrekenen. Hij is 81 jaar oud en heeft een aardig stuk van dat lange mensenleven met sigarenmaken de kost verdiend, een handwerk, waar in die tijd weinig dingen bij te pas kwamen, die de naam van machine konden opbrengen. Met een pers was het wat dit betreft al ver bekeken.

Jan had het eigenlijk helemaal niet in de sigaren behoeven te zoeken. "Bij ons thuis waren ze boer. Het had maar hand of keer gescheeld of ik was óók boer geworden, want mijn vader wilde aan de Goolse Dijk een nieuwe boerderij bouwen." Papa Heeffers vier zonen en twee dochters voelden daar echter niet veel voor en zo stierf de bouwgedachte nog in de staat van haar geboorte. Toch is het of er ook in Jan Heeffer nog iets leeft van het oude boerebloed als hij - niet zonder enig heimwee blijkbaar - spreekt over zijn liefde voor de vrije natuur en de buitenlucht.

 

"Fabriek" was in die dagen, als het sigarenmaken betrof, vaak een groot woord voor een klein ding en "fabrikant" al evenzeer. Wie in een schuurtje alleen of met een paar mensen sigaren in elkaar draaide, heette al fabrikant. Als je iets fabriceert, ben je immers fabrikant al zien we daar tegenwoordig een beetje anders tegenaan. Zo heel veel verschil tussen de fabrikant en zijn werknemers viel er echter niet te onderkennen. Misschien zat de eerste er nog slechter voor dan de laatste. In ieder geval werkte de baas zelf volop mee. Dat bleef zelfs niet tot hem alleen beperkt. Ook diens vrouw stak soms de handen uit de mouwen als een manskerel. "Ik heb er één meegemaakt hier in Beek," zegt Jan, "die het bij het bosjesmaken tegen de beste vakman opnam. Jonge, jonge, wa kon díé vrouw bosjes maoken! Nooit meer zó gezien!"

In dit stadium van ons gesprek zijn we nog niet zó ver ingewijd in de edele kunst van het sigarenmaken, dat we al weten wat "bosjesmaken" betekent. Om het zoet van de herinnering en de nooit verloren gegane bewondering van de vakman nog even te laten doorsudderen lijkt het dienstig die onwetendheid voorlopig niet met een abrupte vraag te onthullen.

 

Kleine bedrijfjes

Uit bovenstaand blijkt al wel dat de verhoudingen in die kleine bedrijfjes volkomen patriarchaal waren. Men mocht dan als "frère et compagnon" samenwerken, de baas bleef toch baas. Dat gezagsbesef leeft nog na in onze oude sigarenmaker als hij, bij het noemen van zijn vroegere patroons, voor sommigen hun naam door een eerbiedig "mijnheer" laat voorafgaan. We krijgen echter de indruk, dat niet ieder van zijn bazen op deze onderscheiding, die de macht der gewoonte nu nog uit de mond laat vallen, aanspraak mag maken. Dat "mijnheer" schijnt een méér dan gradueel verschil uit te maken.

Jan Heeffer startte in ieder geval bij "mijnheer De Lang" in de Wouwerstraat te Hilvarenbeek. Niet zo gek, want dat fabriekje staat er nu nog en is heus niet zo'n klein ding. Er werkte wel 25 man. Hij bleef er één jaar en ging toen eens op een ander kijken totdat hij zijn draai vond bij Piet van Raak aan de Voortse Pad te Beek. Dat was op zijn 15de jaar. Hij bleef er zestien jaar hangen. En die zestien zouden er nog wel méér geworden zijn, indien het bedrijfje niet was stopgezet bij het overlijden van Van Raak. Als hij zegt: "Hieraan heb ik de plezierigste herinneringen", klinkt dit spontaan en oprecht. Men werkte er gewoonlijk met drie, vier of hoogstens vijf man, de baas incluis. Er werd goed gewerkt, hard gewerkt en ook goed verdiend. Dat zat dan echter wel in het overwerk. Praat niet over de uren, die er gemaakt werden. Soms ging men pas om negen of tien uur naar huis. Maar het was er plezierig en werken gold nog altijd als "zalig".

 

"Veel" guldens

Jan Heeffer steekt het niet onder stoelen of banken, dat hij met die sigarendraaierij nogal flink uit de voeten kon. Al werden er geen fraaie statistieken van de productie gemaakt, geteld werden de sigaren in ieder geval wel en grote productie betekende "veel" guldens in het vuistje voor moeder de vrouw en de "brakken" thuis. "Ik kwam wel tot negen gulden in de week." Een heel bedrag in die tijd in een sigarenmakersbroekzak, als men weet dat de doorsnee sigarenmaker vijf tot zes gulden haalde. Per week produceerde zo'n man gemiddeld een drieduizend stuks. Bij het zien van bovengenoemde cijfers is het niet verwonderlijk, dat men voor één cent in de winkel al sigaren kon kopen. Soms zelfs vijf voor één stuiver met nog één toe en de service van een papieren zakje met een rebus erop. Wie sigaren van drie cent per stuk rookte, was al een hele mijnheer.

Als sigarenmaker weet ge natuurlijk hoe een goede sigaar dient te smaken. Laat de banketbakker, volgens de volksmond, zijn eigen gebakjes niet eten - de sigarenmaker rookt zijn eigen sigaren in ieder geval wel. Vooral als hij ze voor niets krijgt. Van Raak keek op het einde van de week niet op een sigaar voor zijn mannen. Zeker niet voor Jan Heeffer. "Ik had er wel twintig kunnen krijgen als ik gewild had, maar dat waren dan niet zo'n goei. Geef mij maar vijf goei", zei ik, "en die kreeg ik dan."

 

Fiscus doet mee

In dat "loon in natura" kwam wel wat de klad toen de tabaksbelasting na de eerste wereldoorlog werd ingevoerd en iedere sigaar of ieder kistje gebanderolleerd moest zijn en de sigaar dus haar prijs op het lijf geschreven kreeg. Sigaren geven aan zijn personeel dat ze zelf maakte, was nog tot daar aan toe. Daarvoor nu ook nog extra aan de fiscus betalen vormde toch wel een zwaar gelag voor de kleine baasjes, die er zoveel bestonden. De fiscus had zijn ogen niet in de zak. Er werd streng gecontroleerd of de sigarenmakers, als ze naar huis gingen, geen sigaren zonder bandje in de zak hadden. De sigaren zullen toen ineens wel een scherpe smaak gekregen hebben. Of werden ze misschien pittiger?...

Bij Van Raak was het na diens dood dus afgelopen en Jan Heeffer ging het toen maar eens zelf proberen als thuiswerker. Aan Louis de Boer op de Varkensmarkt te Tilburg had hij een goede afnemer en ook aan de gebroeders De Graaf uit Groningen, die in Hapert een fabriekje hadden. Bij de invoering van de belastingbandjes moest hij echter in Hapert komen werken. Niet dat ge in Hapert de Beekse toren niet meer kunt zien - daar niet van want hij was in de mobilisatie ook al onder dienst geweest, maar ge bent dan intussen ook getrouwd geraakt en er is maar één Beek. Zo kwam hij o.a. weer bij C. van der Heijden aan de Diessenseweg terecht al heeft Miert hem ook nog even gekend.

In de tijd, dat een ander al eens aan "pensioen" begint te denken, zwaaide hij nog even helemaal om en kwam terecht op de schoenfabriek van Kuypers. "Daar kon ik gewoon nie wegkomen!" Pas met zijn éénenzeventigste jaar legde hij er daar de pannen op. Sindsdien kon hij naar hartelust in de duivenkooi kruipen, want duivenliefhebber is hij in hart en nieren.

 

"Bosjes" maken

In de loop van ons praatje hebben we ook achterhaald wat zo'n befaamd "bosje" is. Het is de hele sigaar met uitzondering van het dekblad. Een stuk van de sigarenmakerskunst schuilt in het "bosje", dat bestaat uit: binnengoed, oplegger en omblad. Het binnengoed wordt met de vingers bijeengeknepen en dan met de handen in de twee genoemde bladen gedraaid. Het binnengoed is een mengsel van Braziel-, Havanna-, Java- en Sumatratabakken. De verhoudingen in het mengsel, dat de kleine bazen steeds zelf plachten te verzorgen, bepaalt natuurlijk al voor een deel de smaak van de sigaar. Oplegger en omblad spelen ook weer een rol. Voor het omblad wordt nog al eens papier verwerkt al is dat dan geen gewoon papier. Het maakt de sigaar scherp. Voor goede sigaren zijn importtabakken nodig. Vroeger werden nog wel eens voor omblad en oplegger inlandse en Hongaarse tabak op elkaar gelegd. "Dat waren slechte sigaren", zegt Heeffer neusophalend. "Ze brandden scherp op de tong."

De manier van "bosjesmaken" was ook van belang. Binnengoed moet iets schuin op oplegger met omblad worden gelegd. Ligt het te schuin, dan brandt de sigaar scheef. Oplegger en omblad mogen ook niet te vaak om het binnenwerk worden gedraaid. Daardoor ontstaat het gevaar, dat de sigaar van binnen wegbrandt. "We hebben dat allemaal precies uitgekiend."

 

In de vorm

De klaargemaakte "bosjes" worden in een vorm gelegd, die er gewoonlijk twintig kan bevatten. Deze vormen zijn niet meer dan uitgeholde dikke planken. Voor sommigen hebben ze nu al zó'n geur van eerbiedwaardigheid gekregen, dat men ze, naast ouderwetse speculaasplanken, als "antiek" sieraad in woningen kan aantreffen. Een aantal van deze vormen gaan tezamen onder een pers, waar ze worden aangedrukt. In eerste instantie krijgt de sigaar dan nog een naad daar waar de planken elkaar raken en daarom moeten de "bosjes" nog eens gekeerd worden en opnieuw bijgeperst opdat men ten slotte tot een gave vorm komt. Dan is het bosje gereed om zijn laatste jasje, het dekblad, aan te krijgen. Zoals voor het oog van de wereld de kleren de man maken, zo maakt voor datzelfde oog het dekblad de sigaar. Zowel omblad als dekblad werden vochtig verwerkt daar ze anders zouden breken. Goed aangevocht dekblad, dat op zink op maat gesneden werd, vertoont elastische kwaliteiten. Aangebracht met de opliggende nerven aan de binnenkant kreeg zó de sigaar haar jasje aan, dat haar in letterlijke en figuurlijke zin op het lijf gesneden is. Na nog enige detailbewerking had men zo reeds een sigaar, die een lust was voor het oog.

In de jaren, waarover we nu spreken, was het echter mode bepaalde sigaren in een enigszins platte vorm te brengen. Ze werden, na eerst nog op kleur gesorteerd te zijn, in kistjes gepakt, die eigenlijk iets te klein waren zodat ze boven de rand uitstaken. Een duizend of tweeduizend sigaren in kistjes gingen weer onder de pers, die langzaam werd aangedraaid totdat de deksels op de kistjes sloten. Zo ontstonden de platte sigaren. "Sigaren met kantjes" noemt onze zegsman die. Ten slotte werden de sigaren nog gedroogd en dan waren ze klaar voor de consumptie. Plankjes voor de kistjes werden gewoonlijk los geleverd en de fabrikant timmerde de kistjes zelf in elkaar. Ook brandde hij er met 'n heet ijzer het merk in het hout.

Het nat verwerken van sigaren intrigeerde ons, omdat er nog altijd een oud verhaaltje in de herinnering speelde van sigarenmakers, die bij het draaien hun handen zouden bevochtigen door... er in te spuwen. Een al of niet bestaan hebbende gewoonte, die weinig bevorderlijk leek voor het met smaak savoureren van een sigaar. Tenzij men het niet wist. Maar die in ieder geval toch wel spotte met de eerste eisen van hygiëne. Onze zegsman reageert met enige verontwaardiging: "Die waren er wel, maar dat waren viezeriken. Ik lustte geen sigaren van lui, die zaten te zeveren. Het hoort in ieder geval niet bij het vak. Wél is juist, dat het met droge handen slecht werken is, maar om die van tijd tot tijd nat te maken hadden wij een tas met water bij ons staan."...

 

Goed roken

Als er iemand kan weten hoe een sigaar gerookt moet worden, dan zal dit toch wel een oude sigarenmaker zijn. Jan Heeffer vertelt er dit van: Om echt te genieten moet ge niet te veel maar ook niet te weinig aan een sigaar trekken. Men dient ze nooit met het vuur naar beneden in de hand vast te houden maar rechtop. Met het vuur naar beneden trekt de rook door heel de sigaar heen. Ze wordt dan van binnen te heet en van onder nat. Ze kan verstikken en de goede smaak is er af. Bij verstikken ontstaat gevaar van schuinbranden, wat ook weer verkeerd is. Men moet een sigaar nooit laten uitgaan en voor een tweede keer aansteken, want dan is ze ook niet meer zo lekker.

Verder vernemen wij nog, dat binnenwerk van Havanna en Braziel door hem als het beste wordt beschouwd. "Nou, dan moet je deze maar eens proberen." Jan bekijkt de hem aangeboden sigaar, na haar van haar zondagse pakje ontdaan te hebben, met kennersblik, ruikt er eens aan en kijkt niet over het prijsbandje heen. "Die ziet er goed uit. Is het erg als ik ze vanavond eens op mijn gemak oprook?"... Het is niet erg.

 

Hobby's

Van de sigaren zijn we ongemerkt bij het biljarten terechtgekomen, want Jan Heeffer is drie jaar achtereen de Beekse biljartkampioen geweest. Hij heeft ze dus altijd goed kunnen raken en biljart nu nog wel eens. "Al eens ooit tegen Pietje 'Schrijn' uit Casteren gespeeld? Die komt wel eens in Beek. Dat is ook zo'n taaie. Tweeënnegentig jaar oud. Maar biljarten!!..." Jan Heeffer heeft die naam wel eens horen noemen, maar hij heeft de man, die ook uit het sigarenmakersvak is voortgekomen, nooit ontmoet. "Daar zou ik dan toch wel eens graag een partij tegen speulen", zegt hij met een enthousiasme, waaruit de strijdlust spreekt. Dat is dan misschien wel een zaak voor de Beekse biljartwereld om dat eens te organiseren!

De duiven laten Jan Heeffer blijkbaar echter ook geen rust. "Nou ge dan toch hier zijt," zegt hij, "kom eens mee." Hij troont ons het hele huis door naar de achterplaats van zijn woning, waar we oog in oog staan met twee grote duivenkotten op hoge poten. Er komt een blauwe doffer op de klep gevlogen. Jan praat er wat tegen in de duivetaal en het is of de doffer het verstaat. "Ja, da's nou allemaal van mijn zoon, maar..." De rest, wat wel geweest zal zijn: "Ik heb er ook nog mijn plezier van", slikt hij in.

Achter de grote hof rijzen en dalen de daken van de Beekse huizen met veel groen van bomen ertussen. Een stuk intieme landelijkheid, verscholen achter de Vrijthof. En daar bovenuit waakt de fiere Beekse toren als een trotse haan over zijn kippen. Maar mensen, die dat iedere dag zó zien, zien het misschien niet meer.

 

PIERRE VAN BEEK

 

 

Voetnoot redactie:

Zoals hierboven vermeld produceerde de doorsneesigarenmaker per week gemiddeld 3.000 sigaren. Omdat er vroeger nog geen sprake was van vakantie, zou de jaarproductie dan rond de 150.000 stuks moeten liggen. Ervan uitgaande dat Jan Heeffer 40 jaar in de sigarenbranche werkzaam is geweest, wordt dat dan een eindtotaal van 6.000.000 sigaren. Beduidend hoger dan de gestelde tienduizenden aan het begin van het artikel.