CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Tilburg ijverde lang voor Wilhelminakanaal

Het Nieuwsblad van het Zuiden - woensdag 21 februari 1979

Als een Tilburger over "Het kanaal" spreekt, dan is daarmee uitsluitend het Wilhelminakanaal bedoeld. Hoewel dit kanaal een groot deel van Noord-Brabant in de breedte doorsnijdt, beschouwt hij er toch een flink stuk van als een soort privé-bezit. Misschien wel omdat hij er zo lang voor heeft moeten vechten, al mag het daarbij betwijfeld worden of men daar de dag van vandaag nog weet van heeft. Tussen de wens naar een vaarwater en de verwezenlijking daarvan ligt dan ook een periode van bijna 130 jaar. Het zijn dus niet alleen Gods molens, die langzaam malen! Dat Wilhelminakanaal heeft een nogal bewogen voorgeschiedenis zoals uit het volgende zal blijken.

 

Als oudste bron vonden we een klein boekje, waarin "een Meijerijenaar, die het goed met het vaderland meent", in 1785 het plan oppert voor een kanaal langs de zuidelijke grens van Staats-Brabant vanaf Maastricht tot de Schelde. Hij zag dit als een strategische linie maar tevens als van nut bij ontginning van de uitgestrekte Brabantse heidegronden. Hij projecteerde het wat zuidelijker dan het huidige Wilhelminakanaal, waarbij o.a. ook Tilburg, Goirle en Riel genoemd werden. Hij dacht ook aan een viertal zijtakken in de vorm van uitgediepte, bestaande beken, welke derhalve dan voor schuiten bevaarbaar zouden zijn. Behalve de grotere beken noemde hij zowaar de Hilver van Hilvarenbeek met de toevoeging "thans onder de naam De Stroom bekend".

 

Oude Warande

Volgens het gemeenteverslag van 1901 was er in 1794 aan de Oude Warande te Tilburg al een kanaal afgebakend, dat echter door de inval van de Fransen ter zijde geschoven werd en later in het vergeetboek raakte. Toch sliepen de Tilburgers niet, want toen Lodewijk Napoleon op 17 april 1809 in Tilburg op bezoek was en het dorp tot stad verklaarde, wist men van hem ook toezeggingen voor een kanaal Tilburg - 's-Gravenmoer los te krijgen. Maar bij de val van Napoleon was zijn broer Lodewijk reeds koning af en er kwam derhalve niets uit de Franse bus.

Tilburg nam weer zijn kans waar toen koning Willem I op 29 juni 1829, op zijn doorreis naar Brussel, een kort bezoek aan onze stad bracht. Men verstoutte zich ook deze vorst eens aan zijn koninklijke jasje te trekken over het kanaal. Kennelijk niet helemaal zonder succes, want op 14 augustus dat jaar zag zich ingenieur Conrad belast met opmetingen en het maken van plannen voor een kanaal Tilburg - 's-Gravenmoer. Jammer genoeg gooide een jaar later de Belgische opstand roet in het eten. Tilburg kon opnieuw naar zijn kanaal fluiten. Maar onder koning Willem II, bij wie Tilburg een wit voetje had - zodanig zelfs, dat hij gezegd had: "Ik zal van Tilburg een Berlijn maken!" - leken de kansen gunstig te staan. De koning voelde alles voor een kanaal. Niet alleen met het oog op de werkverschaffing, waarvoor hij ijverde, maar ook voor zijn ontginningen was dit niet zonder belang.

Al in 1827 had de burgemeester van Tilburg Den Haag gevraagd om een kanaal van Tilburg naar 's-Gravenmoer met de Tilburgse haven zo dicht mogelijk bij de stad. Het liefst "in de Warande aan de Bredaseweg van graaf Van Hogendorp en langs de waterhoef in het Pijlijzer." De kosten zouden f 426.000.- bedragen. Nadat er, volgens het Kon. Huisarchief, in 1833 nog een nieuw voorstel was gedaan, gaf koning Willem II tenslotte in 1848 aan kapitein J.E. Duijvené opdracht een plan uit te voeren. Dit behelsde een kanaal van Tilburg naar het bevaarbare deel van de Donge met aanleg van kunst- of vloeiweiden. Ook zou er een zijtak komen "tot nabij Riel". Wanneer ge nu soms oude mensen in Goirle en Riel hoort praten over geruchten, dat ze "bijna ooit een kanaal gehad hebben", dan vindt ge hier een tweede grond voor het ontstaan daarvan.

 

Afgebakend

Bij de Warande, die we nu de "Oude Warande" noemen, toog men aan het werk. De terreinen werden er afgebakend, maar het leek wel of de duivel er mee speelde - nu stierf plotseling koning Willem II in zijn Tilburgs "paleis". Voor de zoveelste keer zag Tilburg zijn hoop in rook opgaan, want het werk viel stil en is hier nooit meer hervat. Wij hebben ooit iemand gekend, die in zijn jeugd nog mensen gesproken had, die de bakenpalen en de gebruikte gereedschappen, zoals kruiwagens en schoppen, mee hadden opgeruimd. Deze gereedschappen werden in Dongewijk bij de pannenbakkerij van Willem II opgeborgen. Deze pannenbakkerij lag links van de Bredaseweg, ter hoogte van het thans in gemeentebezit zijnde oude landgoed "Vredelust". De koning had haar in 1843 laten vergroten en er in 1845 een nieuwe schaapskooi bij gebouwd. De Lelie vertelt in zijn "Dagboek", dat op 1 april 1843 in deze aan de koning toebehorende pannenbakkerij een kind van de bij de koning werkende arbeider Smulders in de wieg verbrand is.

Ondanks alle tegenslag liet Tilburg zijn kanaal niet los. In 1854 werd er een Kanaal-Commissie opgericht, welke als volgt was samengesteld: B.J. Mutsaers, lid Ged. Staten; P.L. Bogaers, president Kamer v. Koophandel; H.F.L. Vreede, vice-president; F.I.A.A. Kerstens, lid van de gemeenteraad; J.H.A. Diepen, lid Prov. Staten en wethouder. Al op 17 augustus 1854 berichtten de hoofdingenieur en de ingenieurs van Waterstaat, dat het plan van de ex-majoor-ingenieur J.E. Duijvené "gerust kon worden aanbevolen". Men achtte de uitvoering nuttig en bevorderlijk voor Handel, Nijverheid en Landbouw. De ondertekenaars waren H.F. Fijnje en L. Rijsterborgh van Rappard. Je zou dus zeggen, dat Tilburg nu wel goed zat. Twee jaar later werd er dan ook een beroep gedaan op beleggers in een speciale maatschappij. Deze voerde de naam van Tilburgsche Kanaal- en Vloeiweiden Maatschappij. Riel zat toen ook nog aan de bak voor zijn zijtak.

 

Volop plannen

Maar nu zijn we al enige jaren vooruitgelopen op de ontwikkelingen. Ging het voor Tilburg tot heden steeds over een kanaal Tilburg - Dongen - 's-Gravenmoer, elders in Brabant had men ook niet stil gezeten en er waren verschillende andere plannen op de proppen gekomen met een bredere strekking. Trouwens, de reeds aangestipte gedachte van "een Meijerijenaar" uit 1785 beoogde een waterverbinding van Maastricht tot de Schelde.

De Hilvarenbeekse predikant J. van Heusden legde in 1818 een plan op tafel, dat hij in 1837 wijzigde. Dit kanaal zag hij in Roermond beginnen en eindigen bij het verdronken land van Zuid-Beveland. Vanuit de hoofdvaart wilde hij o.a. een nevenvaart afleiden tussen Hilvarenbeek en Goirle en door de hei tussen Tilburg en Moergestel, over Heukelom en Kreiteheide, naar de Dieze bij Den Bosch voeren. Een andere nevenvaart zag hij tussen Alphen en Chaam. Jhr. mr. P.E. de La Court leverde een ontwerp voor de ontginning van de Peel. Dus activiteit genoeg in Brabant op kanalengebied. Deze hield vooral ook verband met het oog op de mogelijkheden voor heide- en andere ontginningen. De zaken liepen intussen zo, dat koning Willem III, opvolger van Willem II, op 6 maart 1878 bij Koninklijke Boodschap bij de Kamer een wetsontwerp indiende, waarin o.a. voorgesteld werd een rijkssubsidie van f 900.000,- beschikbaar te stellen voor de aanleg van een kanaal Eindhoven - Tilburg - Amer. Dit ontwerp werd echter met één stem afgestemd.

In 1855 had Tilburg zowaar een concessie verleend voor een kanaal van Tilburg naar Dongen, wellicht uitgaande van de gedachte: dan hebben we tenminste iets! Maar dat ging toch niet door. Reden: er zou onvoldoende watertoevoer zijn. Jan van de Griendt was in 1869 met een schriftelijk voorstel gekomen voor een kanaal door de hele Meijerij vanaf de Zuid-Willemsvaart over Tilburg naar de Amer. Adhesiebetuigingen bij de vleet, hoewel een tiental gemeenten, w.o. Valkenswaard, Oirschot, Diessen en Hilvarenbeek, dat kanaal toch liever wat zuidelijker hadden gezien. Wéér met het oog op ontginningen. Wijs geworden door ervaring glimlachte Tilburg nogal sceptisch. "Daar komt natuurlijk toch niks van" schijnt men gedacht te hebben. "Geen flauwe kul meer. Er is genoeg gepraat en we willen wel eens daden zien! We graven ons kanaal gewoon zelf met behulp van twaalf andere, geïnteresseerde gemeenten". Als dat geen mannetaal mag heten!... De hoofdingenieur van Waterstaat vond deze kloeke stap helemaal niet leuk en het plan kanaal Tilburg - Eindhoven sneuvelde met 33 tegen 24 stemmen.

18 januari van het jaar daarop drongen Ged. Staten zelf op een kanaal aan. Nog geen week later zegde de regering haar steun toe voor een kanaal tot aan de Amer. Maar nu rees als levensgroot probleem de vraag: Wie legt dat aan? Zowel het rijk als de provincie pasten daarvoor. Maar ze waren niet te beroerd om af te schieten, f 900.000,- subsidie zat er bij het rijk wel in. Bij de Provincie kon men 1 miljoen leveren voor een kanaal vanaf Venlo, via Tilburg naar het Hollands Diep met een zijkanaal naar Terheijden en Breda. De betrokken gemeenten moesten dan f 750.000,- bijdragen. Eindhoven was dus nu niet meer het uitgangspunt. Het betrof hier een voorstel van de Bijzondere Commissie van Prov. Staten, dat Ged. Staten overnamen.

Tilburg probeerde nog eens het rijk voor de aanleg over de dam te krijgen, overigens tevergeefs. "Dan zullen we zelf maar beginnen", zei Tilburg tot de Prov. Staten, maar tenslotte vond men het verstandiger bij Ged. Staten eerst voor een hogere subsidie aan te kloppen. Het antwoord daarop was, dat de Staten zich bereid verklaarden in de zomervergadering van 1879 de Prov. Staten voor te stellen: "Een kanaal aan te leggen en te onderhouden van de Zuid-Willemsvaart over Tilburg naar het Hollands Diep." Dat zag er voor Tilburg dus al heel wat beter uit. Maar wat gebeurde? In dit stadium bleef de zaak steken en ze is in tien jaar tijds geen stap verder gekomen!...

 

Geld op tafel

Op 10 juni 1890 komt de hoofdingenieur dan met een ontwerp overeenkomstig het laatste plan. Geïnteresseerde gemeenten klappen in de handjes en rammelen met de centen. Tilburg komt voor f 500.000,- over de brug, Breda met f 100.000,-, Oosterhout wil f 50.000,- leveren, Dongen f 25.000,-, Oirschot f 20.000,-, Hilvarenbeek f 6000,-, Diessen f 3000,-, Son f 3000,-. Samen f 707.000. En de Provincie schiet af met f 2.000.000,-. Met deze ruggesteun stappen Ged. Staten naar de regering op 24-3-1892. Die heeft weer bezwaar. Het stuk Tilburg - Zuid-Willemsvaart kan wel op wat kleinere schaal meent ze. Weer gaat een aantal jaren voorbij.

In 1901 blijkt de regering van mening veranderd. Het kanaal, dat men toen al Wilhelminakanaal was gaan noemen, zou er komen als de provincie maar wat guller over de brug kwam. Deze bleek in 1903 twee en een half miljoen te willen geven plus gratis afstand van de benodigde gemeentegronden. Het laatste project werd gehandhaafd. Op 17 juni 1905 werd de noodzakelijke wet aangenomen, waarvan Ged. Staten 24 juni van dat jaar bericht hadden. Na een goede eeuw trammelant en geharrewar was er het kind, in casu het Wilhelminakanaal, althans op papier geboren.

De aanleg ging met grote moeilijkheden gepaard. Het eerste traject Geertruidenberg - Oosterhout werd in 1909 aanbesteed. Zes jaar later had men de rivier De Mark bereikt en in 1919 Tilburg. De los- en laadplaats Lijnsheike werd 1 mei 1919 opgeleverd, en die van de Oude Molenbochtstraat 1 april 1920. Op 9 september 1921 werd de Piushaven aanbesteed. Daartoe had de gemeente ten westen van de Beeksche Dijk of Oude Beeksche Baan 2.58.52 ha grond aangekocht of onteigend.

Een groot deel van de aanleg van het kanaal geschiedde in de mobilisatietijd en crisisjaren. Tal van Belgen werkten daaraan mee. Eind 1917 hadden we in Tilburg 1438 ingeschreven Belgen en andere vluchtelingen. Daaronder bevonden zich 492 Belgische geïnterneerden. Een goede 250 waren gehuisvest in een kamp in Den Besterd. Aan het kanaal te Tilburg werkten 55 van die geïnterneerden. Maar het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog had consequenties van heel andere aard. Er ontstond gebrek aan materiaal en met de kolenaanvoer was het ook huilen.

 

Tegenvallers

De totaalkosten voor het kanaal waren op 7,5 miljoen geraamd maar, toen uiteindelijk de rekening werd gepresenteerd, bleken ze maar even tot 24 miljoen te zijn opgelopen. Een aardig eind buiten de gooi! Een financiële tegenvaller was ook invoering van de achturige werkdag. Diverse aannemers dienden hoge eisen tot schadevergoeding in. De staat draaide daar allemaal voor op. We stuitten daarbij in de Rijksbegroting 1920 op bedragen van f 971.000,-; 685.000,-; 730.000,-; 155.000 en 196.000,-, en op voorschotten van nog niet afgewerkte regelingen voor de ook niet onaardige sommetjes van f 236.000,- en 166.000,-. Tenslotte kon op 4 april 1923 het hele Wilhelminakanaal voor de vaart worden opengesteld. Ondanks de vele moeilijkheden bij de uitvoering was er dan eindelijk dat kanaal door Brabant, waarvoor het eerste idee al zo'n 125 jaar eerder was opgedoken.

Een Tilburgse ijveraar voor dit vaarwater mocht helaas de bekroning van zijn activiteit niet beleven. Het betrof de op 4 juni 1824 in Drunen geboren en op 10 januari 1869 tot burgemeester van Tilburg benoemde Joh. Fr. Jansen. In zijn diverse funkties heeft hij zich het vuur uit de sloffen gelopen voor het kanaal. Hij was echter al op 9 nov. 1901 overleden. Bij zijn nagelaten stukken trof men een redevoering aan, welke hij in de Kamer had willen houden. Hij zag zichzelf daarin aan het einde van zijn loopbaan en herinnerde er aan hoe hij zich steeds voor het kanaal had ingezet. Hij wist de victorie, waarop zijn hoop gevestigd was, niet meer te zullen beleven en eindigde zijn toespraak met: "Moge deze, uit het graf tot den lande gesproken woorden bewaarheid worden"... Tilburg heeft deze burgemeester geëerd met een "monumentale" lantaarnbron, welke - na verschillende verhuizingen - van de oorspronkelijke standplaats op de Heuvel uiteindelijk achter de Heikese kerk terecht gekomen is.

 

Meer dan een halve eeuw bezit Tilburg nu zijn kanaal. Of het aan de eertijds gestelde, economische verwachtingen voldaan heeft? Die vraag moeten de deskundigen maar beantwoorden. Voor de stadsuitbreiding naar het noorden en oosten is het steeds een belemmering gebleken. Daar tegenover staat, dat in die voorbije halve eeuw heel wat Tilburgers langs de oevers verpozing hebben gevonden, waaraan met plezier kan worden teruggedacht voor zover die natuurgenieters niet gehemeld zijn.

 

PIERRE VAN BEEK