CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 Redactie: Ben van de Pol - Foto: Archief Pierre van Beek

 

Het groene land van Diessen

Het Nieuwsblad van het Zuiden - vrijdag 27 juni 1969

Mijntjes Hoef - Diessen

 

Als voorbeeld van een rustig, overwegend agrarisch dorp - bijna nog in de schaduw van de majestueuze toren van Hilvarenbeek, van welke heerlijkheid het tot 1813 deel heeft uitgemaakt - ligt daar Diessen, dat in historische tijden, naast een serie andere namen, ook die schone, welluidende naam van Diosna gedragen heeft. Nooit gaat er iemand opzettelijk naar Diessen met geen ander doel dan Diessen te bekijken. Wij hebben het gedaan. Een bezoeker met zo'n intentie wordt het trouwens niet gemakkelijk gemaakt. Hij snuffelt rond in de dorpskom en vergeet - stel dat hij daarvan al iets zou weten - dat Diessen pas zijn eigen gezicht krijgt als ge de gehuchten Haghorst en Baarschot mede in beschouwing neemt. Ze liggen tamelijk ver van elkaar verwijderd, maar vormen toch een drie-eenheid die het totaal aspect bepaalt. Zo is het nu en was het vroeger in nog hogere mate toen een schrijver uit het midden van de vorige eeuw zei, dat Diessen een "zeer aangename ligging aan de Riessie" (Reusel) heeft, terwijl hij ook gewaagde van een "zeer fraai marktveld, zeer aangenaam met bomen beplant". Naar zo'n marktveld zult ge nu tevergeefs zoeken.

Diessen belooft in 1970 in het nieuws te komen vanwege zijn zestienhonderdjarig bestaan. Het oudste bekende document, waarin de plaats voorkomt, dateert namelijk van rond het jaar 370. Wel iets om een beetje trots op te zijn, daar men voor andere plaatsen niet veel verder terug kan grijpen dan tot een document i.v.m. St. Willibrordus van 712.

Het zou overdreven zijn van een geïsoleerde ligging van Diessen te spreken. Wél is het voorlopig nog zó, dat het niet wordt aangedaan door een grote autobaan, in het noorden wat ligt afgegrendeld door het Wilhelminakanaal dat zijn territoir doorsnijdt, en ten zuiden en in het oosten tegen de nu ook niet zo drukke Beerzen leunt. Deze omstandigheden drukken op de gemeente wel een stempel van een weldadig aandoende rust. Daardoor is het er goed toeven voor wie stilte niet angstig maakt.

 

Het oudste van Diessen gewagende document is het Hieronymus Chronicon, waarin sprake is van een slag bij Deuso, die Bijvanck in het jaar 370 bij Diessen localiseert. Hier werd toen een groep Saksische plunderaars, op doortocht naar hun stamland, overvallen en tot de laatste man gedood. Dat was in de Romeinse tijd toen Keulen een van de voornaamste centra van Romeinse handel en cultuur vormde.

Eeuwenlang wordt er dan niets meer van Diessen gehoord, totdat er plotseling een reeks gegevens verschijnt in verband met het optreden van St. Willibrord. Grondheer was hier een van de voorname Frankische families, die rond 700 vaak als weldoeners van St. Willibrordus en de kerk optraden. De Frank Engelbertus, dezelfde die in 709 reeds schenkingen deed uit zijn bezit te Alphen, schonk in 712 "iets van zijn bezit" te Diessen aan Willibrordus. Op 1 juni van hetzelfde jaar vermeerdert de monnik Ansbaldus te Waalre het bezit van St. Willibrordus (abdij van Echternach) te Diessen met een domein w.o. zes hoeven met de daarbij behorende horigen, hun familie en verdere bezittingen, gelegen te Deiense in Taxandrië. Deze schenking vermeldt Willibrordus zelf nog eens in 726 in zijn testament. Daarbij blijkt dat het domein het hele toenmalige dorp omvatte.

 

"Villa Diosna"

In 780 werd deze bezitting vermeerderd door een schenking van Hesterbold met hoeve, horigen, gebouwen en alles wat er bij behoorde. Deze goederen lagen in "villa que vocatur Diosna (Diessen) super fluvio Digene" (Dieze). Dit betekent: "in het domein dat genoemd wordt Diessen aan de rivier de Dieze" (thans de Reusel). De Latijnse naam "villa" heeft hier niet de betekenis van ons woord "villa", maar moet worden opgevat als een economische en bestuurlijke eenheid, die wij "domein" kunnen noemen. Willibrordus liet zijn bezit aan de abdij van Echternach na.

Echternach heeft daarna eeuwenlang in Diessen bezittingen gehad. Bij een bevestiging van de rechten der abdij door Paus Victor IV in 1234 is er ook reeds sprake van een kerk te Diessen. Vermoedelijk is deze heel klein geweest, wellicht uit hout en met stro gedekt. In 1234 draagt Echternach zijn bezit over aan Tongerloo, waarvan sindsdien de witheren tot 1830 de kerk te Diessen bediend hebben. Daarna kwamen er wereldgeestelijken als pastoor. In 1590 had Tongerloo een deel van haar bezit aan het bisdom Den Bosch overgedragen, doch dit deel werd later door de Staten van Holland in beslag genomen.

 

Veel namen

In oude documenten wordt Diessen met een hele reeks verschillende namen aangeduid. Rond 370 is er sprake van Deuso, zoals we al zagen. Rond 1069 en ook van 1100 tot 1110 heet het Deosne, Diosne en Dissina. Omstreeks 1161 weer Dissina en in de 13de eeuw Dissena, Diesne en Digena (uit te spreken als Diezena). De herkomst van deze alle op elkaar lijkende namen is onbekend. Zonder bewijs aan te voeren houdt Schutjes het op "laag land". Logischer lijkt een opvatting van dr. P.C. de Brouwer, die aan de rivier de Dieze denkt. De nog steeds door Diessen stromende Reusel was daar een hoofdarm van.

Op wereldlijk gebied heeft Diessen met Westelbeers en Riel deel uitgemaakt van de heerlijkheid Hilvarenbeek. Die dorpen hadden samen één dingbanck, waarin Diessen met twee schepenen vertegenwoordigd was. Heren van Diessen zijn geweest een jongere tak van de Merodes van Oirschot. Door aanhuwelijking van adellijke hofjonkers van de baron van Breda kwam het aan de Van Brechten, wier naam nog tot ongeveer 1750 genoemd wordt.

Met deze historie in het achterhoofd zijn we eens door Diessen rondgewandeld. Van 't centrum 't Laar, waar vroeger de mooie met vele bomen beplante, langgerekte brink moest zijn geweest en waar de provinciale weg dwars overheen werd gelegd, naar de Heuvel.

 

Ontmoeting

't Is er erg stil in de Kerkstraat, die kaarsrecht naar de kerk leidt. Alleen drie spelende kinderen. Hoewel de bebouwing aan weerskanten maar laag is, lijkt er een akoestiek te zitten, die de kinderstemmen versterkt. Zo'n schijnbaar doelloos flanerende vreemdeling trekt de aandacht. Vandaar zeker de vraag van een niet bedeesde, praatgrage kleuter, die plotseling haar spel onderbreekt: "Waar ga jij naar toe?" "Naar de kerk." "Dan ga ik mee." "Dat mag niet." "Van wie niet?" babbelt het met ons mee huppelend kind verder. Nu wordt het even denken, want we moeten dat kind niet mee de kerk in hebben. Waar halen we zo vlug autoriteit vandaan, die we zelf niet bezitten? Dan in een helder ogenblik komt het antwoord: "Van mijnheer pastoor." Is die immers niet de baas van de kerk? Inderdaad, als het van de pastoor niet mag, dan gaat het kleine meisje niet meer mee... Overigens blijkt even later de kerk gesloten. Dit behoeft ons echter niet te beletten alsnog onze excuses aan te bieden aan de pastoor voor diens, zo vrijpostig, voor één momentje geleende autoriteit.

 

Het grote gat

In de Kerkstraat gaapt een groot gat. Het is de plaats van een later tot twee woningen verbouwde voormalige brouwerij, waarvan de halfbovengrondse brouwkelder was uitgebroken. Jaarankers in de vrijstaande noordgevel vermeldden het jaartal van 1615. Het kerkbestuur is vele jaren eigenaar geweest van de bakstenen huisjes, waarvan er een tijd maar één bewoond werd. Dr. H.A.M. Ruhe kwalificeerde het pand eens als "reeds in 1615 interessant". Het was het oudste hem bekende voorbeeld van een typisch Kempisch Brabants dorpshuis in een genre zoals men die aantreft op schilderijen van Pieter Breughel. Hoewel er aan verbouwd was, toonde ook het interieur tal van typische kenmerken. Nog niet zo lang geleden is het pand wegens bouwvalligheid gesloopt, hoewel het op de Monumentenlijst stond.

Vlakbij de kerk stuit ge weer op een opvallende leegte. Tussen twee petieterige huisjes stond in dit hoekje "Het gebooi", een typisch Brabants, ook vervallen huisje. Daar plachten 's zondags na de Hoogmis "de geboden" worden afgelezen. Dat waren de officiële mededelingen voor de Diessenaren. Heel officieel las de burgemeester in hoogst eigen persoon voor. Die van een lagere categorie werden aan de welsprekendheid van de veldwachter of de notarisklerk toevertrouwd. Het huidige gat en een houten aankondigingsbord op twee palen voor allerlei publicaties houden de herinnering aan dit brokje folklore levendig.

 

Bedevaartplaats

Op het hoogste punt van de Heuvel staat Diessens trots: de kerk met haar stoere toren, een van de mooiste Gotische bouwwerken van de omgeving, gedeeltelijk omgeven door een laag, afgeschuind muurtje, dat het vroegere kerkhof omsloot. Aan wie anders dan St. Willibrordus zou Diessens kerk toegewijd kunnen zijn? Zelfs het befaamde St. Willibrordusputje ontbreekt er niet. De put is afgesloten en de onder lelijk cement verborgen bakstenen "kuip" blijkt tot bloembak ingericht, zodat er zelfs geen water meer geput kan worden tot het drenken van vee zoals in droge jaargetijden wel geschiedde. Eens heeft Diessen als een drukbezocht St. Willibrordusbedevaartsoord gefungeerd. Tegen kinderziekten en koorts. De bedevaart raakte echter in verval ten tijde van de reformatie. Na de beruchte Munsterse vrede werden de relieken van St. Willibrordus overgebracht naar Poppel en wel naar het gehucht De Roovert, waar de mensen van Beek en Diessen op Belgisch gebied een grenskerk bezaten. Deze stond ongeveer op de plaats, waar nu het witte Roovertse kapelletje met zijn barokkerig karakter zo fraai contrasteert tegen het omringende groen. De nog bestaande maar ook verwaterde zg. Diessense Pinksteren, waaraan processie en relikwieverering verbonden was, behoort tot de laatste overblijfselen van de grote bedevaarten van weleer.

Voor het eerst na veertig jaar staan we weer eens aan de voet van Diessens 16de-eeuwse, ranke toren met daarachter het midden 15de-eeuwse, driebeukige schip en het nog wat oudere koor. Maar we staan daar ook met vage herinneringen aan een openluchtspel, waarvoor die toren in 1928 of 1929 zich als decor leende en toen daaruit vervaarlijke schutters met veel rook en nog méér lawaai hun buksen lieten knallen. Triest maar waar, dat een mogelijk beoogde stichting het tegen het meest spectaculaire onderdeel heeft moeten afleggen.

 

Hoofd in de nek

In heel wat bezonkener sfeer als destijds laten we, met het hoofd diep in de nek, het oog naar boven glijden, tastend langs de veelkleurige baksteen met natuurstenen details, langs de vijf geledingen, de spitsbogige blindnissen en de flamboyante, zandstenen traceringen, zonder de westelijke ingang met de geprofileerde korfboog over het hoofd te zien en evenmin het in het noordelijke muurvlak in donkerder steen gemetselde dubbele Andreaskruis(?). "Dat moet iets met de dingbanck te maken gehad hebben", zeggen de mensen, die het ook niet precies weten.

Als de deur niet gesloten was geweest, zouden we binnen zeker zijn gaan kijken naar het houten St. Jorisbeeld uit de 18de eeuw en het St. Sebastiaanaltaar van 1744. Nu wandelen we maar eens rond de kerk. Met fluwelen voeten over het aan de zuidkant gelegen kerkhof, dat kersvers geharkt is en waarop wij mysterieuze voetafdrukken blijken achter te laten als een rondsluipende grafschenner. Op een méér praktische dan fraaie calvarieberg steken een ijzeren kruisbeeld met Maria en Johannes roetzwart af tegen de achtergrond van het Theresiagesticht. Twee dito engelen steken er geluidloos de bazuin voor de laatste oordeelsdag. De eerbiedwaardige ouderdom van de kerk spreekt het sterkst aan de achterkant. Hier is ze uitgerust met twee sacristieën, de oude en de nieuwe. Deze laatste werd er een 65 jaar geleden door pastoor Notten aangezet, zeer tot schade van het architectonische geheel. Zij staat op de nominatie tot verdwijnen bij de op handen zijnde restauratie door Monumentenzorg.

In 1538 heeft in deze kerk een opschudding verwekkend incident plaatsgehad, dat Schutjes de vermelding waard acht. Daags vóór Pasen kwam uit Antwerpen in Diessen een "opgewonden dweper en dolleman" Servaes van Nijenhuijzen Janszoon van Diessen. De volgende dag liep hij met een blank zwaard de kerk in, hakte het zangboek aan stukken, verbrijzelde de kelk op het altaar en mishandelde de priester Aerden Verculen. De Diessenaren werkten de man buiten en rosten de gek flink af. Deze vluchtte echter de kerk in, hervatte zijn baldadigheden, bad luidkeels het Onze Vader, kuste driemaal de vloer van de kerk en trok toen naar Hilvarenbeek om daar opnieuw te keer te gaan. Hij werd gepakt en bij vonnis van 27 januari 1539 te Den Bosch veroordeeld "om een uur op het schavot bij de meester van de scherpe gerichte te pronk te staan". Een psychiater zal er wel niet bij te pas gekomen zijn bij dit vonnis over een krankzinnige.

 

Bezonkenheid

Aan het feit, dat de kerk niet in het centrum op de hoge grens van de bebouwde kom ligt, dankt hier de hele omgeving haar sfeer van bezonkenheid, die tot contemplatie over de weldaad van de stilte neigt. Staande voor de toren krijgt ge bovendien een geweldig ruimtegevoel, omdat ge, bij de blik op het zuiden, onweerstaanbaar in de ban geraakt van de uitgestrektheid van de groene weiden en akkers van Baarschot, waarheen een landelijk paadje tussen beukenheggen de wandelaar de weg wijst. Er staan veel oude beukenheggen in deze omgeving. Ze omzomen ook het met stenen geplaveide paadje, dat van de kerk achterom naar de pastorie leidt. Helemaal voor de pastoor alleen! En dus... "het pastoorspaadje" heet. Net als in Moergestel. Die pastorie zelf is een kloek, voornaam gebouw, waaraan ge de oudheid en waardigheid afleest.

Het Pannenhuis - archief Pierre van Beek

 

Diessen is rijk aan al of niet beschermde oude huizen en boerderijen. Ge kunt onmogelijk voorbijgaan aan "het Pannenhuis", Julianastraat 29, vlak naast de nieuwe Boerenleenbank, een boerderij met jaarankers van 1658 op de lange voorgevel, thans bewoond door J.A.G. Vingerhoets. Een Diessens begrip vormt het voormalige "Het Hooghuis", ergens in Het Broek. De legende wil dat hierop St. Willibrordus gewoond heeft of althans verbleven zou hebben. Van dit "slotje" is nauwelijks iets over. Het lag op een vierkant omgracht stuk grond. Ackersdijck heeft het in het begin van de vorige eeuw nog gezien. "Een oud gebouw, genaamd Het Hooghuis", zo schrijft hij in Taxandria, "blijkbaar, zoals het mij bij beschouwen voorkomt, zeer oud en van vreemde bouworde, echter van later tijd dan van Willibrord". De legende zal dan wel niet kloppen. Men benadert de waarheid wellicht dichter door aan te nemen, dat het hier de woning van een rentmeester van Echternach betrof. Ongeveer ter plaatse staat nu de boerderij van G. Habraken-Vingerhoets. Hij heeft nog een gracht aan drie kanten gekend en zijn vader wist van een ophaalbrug te vertellen. Op het linker grachtdeel staat nu een varkenskooi. Achter een stuk weiland treft men nog een grachtdeel met water aan in het verlengde waarvan we een bodeminzinking zien, die duidelijk toont hoe die gracht verder doorliep.

 

Profiellijst

Men toont ons een zuiver gemaakt stuk zandsteen, een deel van een lijst met vermoedelijk 15de-eeuws profiel. Het is versierd met een roosje en draagt aan de vlakke zijkant een ingekerfd kruisje. "We hebben nog wel méér van die stukken. Wilt ge ook een steen hebben?" "Neen, dank u, alleen zien." Bij het zoeken op het erf tussen allerlei rommel blijft het gezochte onvindbaar. Wél krijgen we een, 'n week geleden gevonden, gulden te zien van rond 1860, met beeldenaar van Willem III, mooi opgepoetst en in prima staat. En ook een partij geglazuurde potscherven. "Emmers vol zijn die hier uit de grond gekomen! Ze kunnen wel 300 jaar oud zijn, heeft een heemkundeman gezegd." Ook zijn er bakstenen gevonden, naar uiterlijk lichtgebakken Zeeuwse moppen uit de 14de of 15de eeuw. Tenslotte maken we kennis met de "geest" van "Jaans Koek" z.g. Die wist in haar tijd te vertellen van "engelen langs pilaren bij de deur of zoiets..." En dat is dan alles van het nog op oude stafkaarten voorkomende Hooghuis.

 

"Oude pastorie"

Niet ver uit de buurt, een paar honderd meter voorbij de kruising van de Reusel met de weg naar Middelbeers, nog zo'n duistere, historische curiositeit: de "oude pastorie". Op de plaats waar nu landbouwer H. Kroot woont, heeft ooit een boerderijtje gestaan. Volgens sommigen heeft hier in de witherentijd - dus voor 1830 - de pastoor gewoond. Volgens anderen is het nooit pastorie geweest maar wel eigendom van de pastoor. Vaststaat wel, dat hier nog niet zo heel lang geleden een omwaterd perceel lag met een bouwsel (koepel?) er op. We lazen ergens van vierkant omgracht. Kroot spreekt van een ronde gracht. Tussen haar en de vlakbij stromende Reusel lag een dam, waarin een met gaas afgesloten holle boom als duiker de verbinding tussen gracht en beek in stand hield. Het gaas diende tegen de vis, want die zat er veel in de gracht. Vanaf de "oude pastorie" gaf een brug toegang tot het eiland. De vader van onze zegsman heeft de palen van die brug nog gezien. Die zegsman zelf heeft de nu toegeworpen gracht nog gekend evenals de bomen, die bij de dam stonden, "aan de binnenkant" beuken en "aan de buitenkant eiken". De gracht is door hem gedempt. Tussen gracht en "pastorie" heeft ook een knechtenhuis of "kosterswoning" gestaan. Een varkenskooi neemt nu de plaats in.

Ten tijde van Tongerloo vormde vis voor de abdijen een belangrijke inkomstenbron. Zij onderhielden tal van visvijvers, die vele duizenden kilo's opbrachten. Bij de "oude pastorie", vlak langs de weg, ligt ook nu nog een diepe vijver, waar de Beekse hengelaarsclub vis heeft uitgezet. Toen de vijver enige jaren geleden was drooggevallen, werd hij met de tractor uitgebaggerd. Er zat veel paling in de modder. Één knaap "van wel een arm dik" was er bij, zoals dat in visserslatijn heet... Tenslotte is het interessant te vernemen, dat de akkers rondom de "oude pastorie" nu nog vol puin zitten.

 

"Mijntjes Hoef"

Nog elders heeft men een vierkant omwaterd terrein gekend. Op de Lage Haghorst bij "Mijntjes Hoef" (Th. Reijerink), de oude boerderij, waar een lindeboom hoog boven het lelijke dak uitsteekt. Er werd veel verbouwd, maar vóór- en zijgevel bleven intact. In die zijgevel staan ramen met opmerkelijke versieringen in de kozijnhoeken. Bij ANWB-paddestoel 2517, bij de splitsing van de weg naar Oirschot en Oisterwijk, zijt ge er vlakbij.

Van hier voert u ook de Benificiestraat naar de Frankenstraat met het boerderijtje van de weduwe Mol, een echt Brabants bedoeninkske met alles wat erbij hoort tegen een decor van bomen. Oude put met mik en roe aan de achterkant, vóór schuurtjes onder fruitbomen en daartussen rondscharrelende kippen. Één brok onbewuste poëzie! Vlak hierbij lag vóór twintig jaar het Benificiebos, een aan abdijen (Tongerloo?) herinnerende naam. Hij zal wel niet meer tot "Fietsenbos" verbasterd worden sinds de er heen leidende straat een officieel naambord kreeg. Het betrof hier een bos (park zeggen anderen) met zware eikebomen, dennen, berk en schaarhout en een overvloed van bosbessen.

Bij de vermelde paddestoel begint de Emmerseweg. De mensen hier beschouwen dat als een nieuwe naam, omdat ze hem voorheen nooit gebruikt hebben. Hij komt echter voor op onze zestig jaar oude stafkaart. Hij herinnert volgens dr. Ruhe aan Ymerlee, dat in de 14de-eeuwse cartularia van Tongerloo samen met Diessen wordt genoemd. Nog in de 16de eeuw spreken de cijnsboeken van de hertog van Brabant van Umerle.

 

Baarschot

Het is een heel eind van de Lage Haghorst terug naar het zuidelijk gelegen Baarschot met zijn voormalige brouwerij van 1717, waar Van Dijck het laatst gebrouwen heeft. De "brouwer van Borschot" was eens wijd in de omtrek bekend, o.a. om het "witte bier" dat hij maakte. Baarschot met het Moleneind vormen een wereld apart: het groene land van de Reusel, land van twee verdwenen watermolens, o.a. de ooit omgevallen "Keizersmolen". Ook hier vage verhalen over de eens hoog gelegen "ronde akker" Het Kasteel en van omgrachtingen. Alles stof voor snuffelaars en voor legendevorming. Het landelijke karakter van Diessen spreekt ook hier, net als op de Haghorst en in het Broek, niet alleen door de boerderijen maar vooral door de wijdte van de geëgaliseerde akkers, waarin echter het dal van de Reusel toch duidelijk zichtbaar bleef.

 

Bijna alles rond Diessens dorpskom is ruilverkaveling, die - door sommigen betreurd - veel rimpels uit het Brabantse gezicht heeft gladgestreken alsof het oude moedertje naar de schoonheidsspecialiste is geweest. Zo'n gezicht verandert dan wel, maar verliest iets eigens...

 

PIERRE VAN BEEK