Mijntjes Hoef - Diessen
Als
voorbeeld van een rustig, overwegend agrarisch dorp - bijna
nog in de schaduw van de majestueuze toren van Hilvarenbeek,
van welke heerlijkheid het tot 1813 deel heeft uitgemaakt -
ligt daar Diessen, dat in historische tijden, naast een serie
andere namen, ook die schone, welluidende naam van Diosna
gedragen heeft. Nooit gaat er iemand opzettelijk naar Diessen
met geen ander doel dan Diessen te bekijken. Wij hebben het
gedaan. Een bezoeker met zo'n intentie wordt het trouwens niet
gemakkelijk gemaakt. Hij snuffelt rond in de dorpskom en
vergeet - stel dat hij daarvan al iets zou weten - dat Diessen
pas zijn eigen gezicht krijgt als ge de gehuchten Haghorst en
Baarschot mede in beschouwing neemt. Ze liggen tamelijk ver
van elkaar verwijderd, maar vormen toch een drie-eenheid die
het totaal aspect bepaalt. Zo is het nu en was het vroeger in
nog hogere mate toen een schrijver uit het midden van de
vorige eeuw zei, dat Diessen een "zeer aangename ligging
aan de Riessie" (Reusel) heeft, terwijl hij ook gewaagde
van een "zeer fraai marktveld, zeer aangenaam met bomen
beplant". Naar zo'n marktveld zult ge nu tevergeefs
zoeken.
Diessen
belooft in 1970 in het nieuws te komen vanwege zijn
zestienhonderdjarig bestaan. Het oudste bekende document,
waarin de plaats voorkomt, dateert namelijk van rond het jaar
370. Wel iets om een beetje trots op te zijn, daar men voor
andere plaatsen niet veel verder terug kan grijpen dan tot een
document i.v.m. St. Willibrordus van 712.
Het
zou overdreven zijn van een geïsoleerde ligging van Diessen
te spreken. Wél is het voorlopig nog zó, dat het niet wordt
aangedaan door een grote autobaan, in het noorden wat ligt
afgegrendeld door het Wilhelminakanaal dat zijn territoir
doorsnijdt, en ten zuiden en in het oosten tegen de nu ook
niet zo drukke Beerzen leunt. Deze omstandigheden drukken op
de gemeente wel een stempel van een weldadig aandoende rust.
Daardoor is het er goed toeven voor wie stilte niet angstig
maakt.
Het
oudste van Diessen gewagende document is het Hieronymus
Chronicon, waarin sprake is van een slag bij Deuso, die
Bijvanck in het jaar 370 bij Diessen localiseert. Hier werd
toen een groep Saksische plunderaars, op doortocht naar hun
stamland, overvallen en tot de laatste man gedood. Dat was in
de Romeinse tijd toen Keulen een van de voornaamste centra van
Romeinse handel en cultuur vormde.
Eeuwenlang
wordt er dan niets meer van Diessen gehoord, totdat er
plotseling een reeks gegevens verschijnt in verband met het
optreden van St. Willibrord. Grondheer was hier een van de
voorname Frankische families, die rond 700 vaak als weldoeners
van St. Willibrordus en de kerk optraden. De Frank Engelbertus,
dezelfde die in 709 reeds schenkingen deed uit zijn bezit te
Alphen, schonk in 712 "iets van zijn bezit" te
Diessen aan Willibrordus. Op 1 juni van hetzelfde jaar
vermeerdert de monnik Ansbaldus te Waalre het bezit van St.
Willibrordus (abdij van Echternach) te Diessen met een domein
w.o. zes hoeven met de daarbij behorende horigen, hun familie
en verdere bezittingen, gelegen te Deiense in Taxandrië. Deze
schenking vermeldt Willibrordus zelf nog eens in 726 in zijn
testament. Daarbij blijkt dat het domein het hele toenmalige
dorp omvatte.
"Villa
Diosna"
In
780 werd deze bezitting vermeerderd door een schenking van
Hesterbold met hoeve, horigen, gebouwen en alles wat er bij
behoorde. Deze goederen lagen in "villa que vocatur
Diosna (Diessen) super fluvio Digene" (Dieze). Dit
betekent: "in het domein dat genoemd wordt Diessen aan de
rivier de Dieze" (thans de Reusel). De Latijnse naam
"villa" heeft hier niet de betekenis van ons woord
"villa", maar moet worden opgevat als een
economische en bestuurlijke eenheid, die wij
"domein" kunnen noemen. Willibrordus liet zijn bezit
aan de abdij van Echternach na.
Echternach
heeft daarna eeuwenlang in Diessen bezittingen gehad. Bij een
bevestiging van de rechten der abdij door Paus Victor IV in
1234 is er ook reeds sprake van een kerk te Diessen.
Vermoedelijk is deze heel klein geweest, wellicht uit hout en
met stro gedekt. In 1234 draagt Echternach zijn bezit over aan
Tongerloo, waarvan sindsdien de witheren tot 1830 de kerk te
Diessen bediend hebben. Daarna kwamen er wereldgeestelijken
als pastoor. In 1590 had Tongerloo een deel van haar bezit aan
het bisdom Den Bosch overgedragen, doch dit deel werd later
door de Staten van Holland in beslag genomen.
Veel
namen
In
oude documenten wordt Diessen met een hele reeks verschillende
namen aangeduid. Rond 370 is er sprake van Deuso, zoals we al
zagen. Rond 1069 en ook van 1100 tot 1110 heet het Deosne,
Diosne en Dissina. Omstreeks 1161 weer Dissina en in de 13de
eeuw Dissena, Diesne en Digena (uit te spreken als Diezena).
De herkomst van deze alle op elkaar lijkende namen is
onbekend. Zonder bewijs aan te voeren houdt Schutjes het op
"laag land". Logischer lijkt een opvatting van dr.
P.C. de Brouwer, die aan de rivier de Dieze denkt. De nog
steeds door Diessen stromende Reusel was daar een hoofdarm
van.
Op
wereldlijk gebied heeft Diessen met Westelbeers en Riel deel
uitgemaakt van de heerlijkheid Hilvarenbeek. Die dorpen hadden
samen één dingbanck, waarin Diessen met twee schepenen
vertegenwoordigd was. Heren van Diessen zijn geweest een
jongere tak van de Merodes van Oirschot. Door aanhuwelijking
van adellijke hofjonkers van de baron van Breda kwam het aan
de Van Brechten, wier naam nog tot ongeveer 1750 genoemd
wordt.
Met
deze historie in het achterhoofd zijn we eens door Diessen
rondgewandeld. Van 't centrum 't Laar, waar vroeger de mooie
met vele bomen beplante, langgerekte brink moest zijn geweest
en waar de provinciale weg dwars overheen werd gelegd, naar de
Heuvel.
Ontmoeting
't
Is er erg stil in de Kerkstraat, die kaarsrecht naar de kerk
leidt. Alleen drie spelende kinderen. Hoewel de bebouwing aan
weerskanten maar laag is, lijkt er een akoestiek te zitten,
die de kinderstemmen versterkt. Zo'n schijnbaar doelloos
flanerende vreemdeling trekt de aandacht. Vandaar zeker de
vraag van een niet bedeesde, praatgrage kleuter, die
plotseling haar spel onderbreekt: "Waar ga jij naar
toe?" "Naar de kerk." "Dan ga ik
mee." "Dat mag niet." "Van wie niet?"
babbelt het met ons mee huppelend kind verder. Nu wordt het
even denken, want we moeten dat kind niet mee de kerk in
hebben. Waar halen we zo vlug autoriteit vandaan, die we zelf
niet bezitten? Dan in een helder ogenblik komt het antwoord:
"Van mijnheer pastoor." Is die immers niet de baas
van de kerk? Inderdaad, als het van de pastoor niet mag, dan
gaat het kleine meisje niet meer mee... Overigens blijkt even
later de kerk gesloten. Dit behoeft ons echter niet te
beletten alsnog onze excuses aan te bieden aan de pastoor voor
diens, zo vrijpostig, voor één momentje geleende autoriteit.
Het
grote gat
In
de Kerkstraat gaapt een groot gat. Het is de plaats van een
later tot twee woningen verbouwde voormalige brouwerij,
waarvan de halfbovengrondse brouwkelder was uitgebroken.
Jaarankers in de vrijstaande noordgevel vermeldden het jaartal
van 1615. Het kerkbestuur is vele jaren eigenaar geweest van
de bakstenen huisjes, waarvan er een tijd maar één bewoond
werd. Dr. H.A.M. Ruhe kwalificeerde het pand eens als
"reeds in 1615 interessant". Het was het oudste hem
bekende voorbeeld van een typisch Kempisch Brabants dorpshuis
in een genre zoals men die aantreft op schilderijen van Pieter
Breughel. Hoewel er aan verbouwd was, toonde ook het interieur
tal van typische kenmerken. Nog niet zo lang geleden is het
pand wegens bouwvalligheid gesloopt, hoewel het op de
Monumentenlijst stond.
Vlakbij
de kerk stuit ge weer op een opvallende leegte. Tussen twee
petieterige huisjes stond in dit hoekje "Het gebooi",
een typisch Brabants, ook vervallen huisje. Daar plachten 's
zondags na de Hoogmis "de geboden" worden afgelezen.
Dat waren de officiële mededelingen voor de Diessenaren. Heel
officieel las de burgemeester in hoogst eigen persoon voor.
Die van een lagere categorie werden aan de welsprekendheid van
de veldwachter of de notarisklerk toevertrouwd. Het huidige
gat en een houten aankondigingsbord op twee palen voor
allerlei publicaties houden de herinnering aan dit brokje
folklore levendig.
Bedevaartplaats
Op
het hoogste punt van de Heuvel staat Diessens trots: de kerk
met haar stoere toren, een van de mooiste Gotische bouwwerken
van de omgeving, gedeeltelijk omgeven door een laag,
afgeschuind muurtje, dat het vroegere kerkhof omsloot. Aan wie
anders dan St. Willibrordus zou Diessens kerk toegewijd kunnen
zijn? Zelfs het befaamde St. Willibrordusputje ontbreekt er
niet. De put is afgesloten en de onder lelijk cement verborgen
bakstenen "kuip" blijkt tot bloembak ingericht,
zodat er zelfs geen water meer geput kan worden tot het
drenken van vee zoals in droge jaargetijden wel geschiedde.
Eens heeft Diessen als een drukbezocht St.
Willibrordusbedevaartsoord gefungeerd. Tegen kinderziekten en
koorts. De bedevaart raakte echter in verval ten tijde van de
reformatie. Na de beruchte Munsterse vrede werden de relieken
van St. Willibrordus overgebracht naar Poppel en wel naar het
gehucht De Roovert, waar de mensen van Beek en Diessen op
Belgisch gebied een grenskerk bezaten. Deze stond ongeveer op
de plaats, waar nu het witte Roovertse kapelletje met zijn
barokkerig karakter zo fraai contrasteert tegen het omringende
groen. De nog bestaande maar ook verwaterde zg. Diessense
Pinksteren, waaraan processie en relikwieverering verbonden
was, behoort tot de laatste overblijfselen van de grote
bedevaarten van weleer.
Voor
het eerst na veertig jaar staan we weer eens aan de voet van
Diessens 16de-eeuwse, ranke toren met daarachter het midden
15de-eeuwse, driebeukige schip en het nog wat oudere koor.
Maar we staan daar ook met vage herinneringen aan een
openluchtspel, waarvoor die toren in 1928 of 1929 zich als
decor leende en toen daaruit vervaarlijke schutters met veel
rook en nog méér lawaai hun buksen lieten knallen. Triest
maar waar, dat een mogelijk beoogde stichting het tegen het
meest spectaculaire onderdeel heeft moeten afleggen.
Hoofd
in de nek
In
heel wat bezonkener sfeer als destijds laten we, met het hoofd
diep in de nek, het oog naar boven glijden, tastend langs de
veelkleurige baksteen met natuurstenen details, langs de vijf
geledingen, de spitsbogige blindnissen en de flamboyante,
zandstenen traceringen, zonder de westelijke ingang met de
geprofileerde korfboog over het hoofd te zien en evenmin het
in het noordelijke muurvlak in donkerder steen gemetselde
dubbele Andreaskruis(?). "Dat moet iets met de dingbanck
te maken gehad hebben", zeggen de mensen, die het ook
niet precies weten.
Als
de deur niet gesloten was geweest, zouden we binnen zeker zijn
gaan kijken naar het houten St. Jorisbeeld uit de 18de eeuw en
het St. Sebastiaanaltaar van 1744. Nu wandelen we maar eens
rond de kerk. Met fluwelen voeten over het aan de zuidkant
gelegen kerkhof, dat kersvers geharkt is en waarop wij
mysterieuze voetafdrukken blijken achter te laten als een
rondsluipende grafschenner. Op een méér praktische dan
fraaie calvarieberg steken een ijzeren kruisbeeld met Maria en
Johannes roetzwart af tegen de achtergrond van het
Theresiagesticht. Twee dito engelen steken er geluidloos de
bazuin voor de laatste oordeelsdag. De eerbiedwaardige
ouderdom van de kerk spreekt het sterkst aan de achterkant.
Hier is ze uitgerust met twee sacristieën, de oude en de
nieuwe. Deze laatste werd er een 65 jaar geleden door pastoor
Notten aangezet, zeer tot schade van het architectonische
geheel. Zij staat op de nominatie tot verdwijnen bij de op
handen zijnde restauratie door Monumentenzorg.
In
1538 heeft in deze kerk een opschudding verwekkend incident
plaatsgehad, dat Schutjes de vermelding waard acht. Daags
vóór Pasen kwam uit Antwerpen in Diessen een
"opgewonden dweper en dolleman" Servaes van
Nijenhuijzen Janszoon van Diessen. De volgende dag liep hij
met een blank zwaard de kerk in, hakte het zangboek aan
stukken, verbrijzelde de kelk op het altaar en mishandelde de
priester Aerden Verculen. De Diessenaren werkten de man buiten
en rosten de gek flink af. Deze vluchtte echter de kerk in,
hervatte zijn baldadigheden, bad luidkeels het Onze Vader,
kuste driemaal de vloer van de kerk en trok toen naar
Hilvarenbeek om daar opnieuw te keer te gaan. Hij werd gepakt
en bij vonnis van 27 januari 1539 te Den Bosch veroordeeld
"om een uur op het schavot bij de meester van de scherpe
gerichte te pronk te staan". Een psychiater zal er wel
niet bij te pas gekomen zijn bij dit vonnis over een
krankzinnige.
Bezonkenheid
Aan
het feit, dat de kerk niet in het centrum op de hoge grens van
de bebouwde kom ligt, dankt hier de hele omgeving haar sfeer
van bezonkenheid, die tot contemplatie over de weldaad van de
stilte neigt. Staande voor de toren krijgt ge bovendien een
geweldig ruimtegevoel, omdat ge, bij de blik op het zuiden,
onweerstaanbaar in de ban geraakt van de uitgestrektheid van
de groene weiden en akkers van Baarschot, waarheen een
landelijk paadje tussen beukenheggen de wandelaar de weg
wijst. Er staan veel oude beukenheggen in deze omgeving. Ze
omzomen ook het met stenen geplaveide paadje, dat van de kerk
achterom naar de pastorie leidt. Helemaal voor de pastoor
alleen! En dus... "het pastoorspaadje" heet. Net als
in Moergestel. Die pastorie zelf is een kloek, voornaam
gebouw, waaraan ge de oudheid en waardigheid afleest.
Het Pannenhuis - archief Pierre van
Beek
Diessen
is rijk aan al of niet beschermde oude huizen en boerderijen.
Ge kunt onmogelijk voorbijgaan aan "het Pannenhuis",
Julianastraat 29, vlak naast de nieuwe Boerenleenbank, een
boerderij met jaarankers van 1658 op de lange voorgevel, thans
bewoond door J.A.G. Vingerhoets. Een Diessens begrip vormt het
voormalige "Het Hooghuis", ergens in Het Broek. De
legende wil dat hierop St. Willibrordus gewoond heeft of
althans verbleven zou hebben. Van dit "slotje" is
nauwelijks iets over. Het lag op een vierkant omgracht stuk
grond. Ackersdijck heeft het in het begin van de vorige eeuw
nog gezien. "Een oud gebouw, genaamd Het Hooghuis",
zo schrijft hij in Taxandria, "blijkbaar, zoals het mij
bij beschouwen voorkomt, zeer oud en van vreemde bouworde,
echter van later tijd dan van Willibrord". De legende zal
dan wel niet kloppen. Men benadert de waarheid wellicht
dichter door aan te nemen, dat het hier de woning van een
rentmeester van Echternach betrof. Ongeveer ter plaatse staat
nu de boerderij van G. Habraken-Vingerhoets. Hij heeft nog een
gracht aan drie kanten gekend en zijn vader wist van een
ophaalbrug te vertellen. Op het linker grachtdeel staat nu een
varkenskooi. Achter een stuk weiland treft men nog een
grachtdeel met water aan in het verlengde waarvan we een
bodeminzinking zien, die duidelijk toont hoe die gracht verder
doorliep.
Profiellijst
Men
toont ons een zuiver gemaakt stuk zandsteen, een deel van een
lijst met vermoedelijk 15de-eeuws profiel. Het is versierd met
een roosje en draagt aan de vlakke zijkant een ingekerfd
kruisje. "We hebben nog wel méér van die stukken. Wilt
ge ook een steen hebben?" "Neen, dank u, alleen
zien." Bij het zoeken op het erf tussen allerlei rommel
blijft het gezochte onvindbaar. Wél krijgen we een, 'n week
geleden gevonden, gulden te zien van rond 1860, met beeldenaar
van Willem III, mooi opgepoetst en in prima staat. En ook een
partij geglazuurde potscherven. "Emmers vol zijn die hier
uit de grond gekomen! Ze kunnen wel 300 jaar oud zijn, heeft
een heemkundeman gezegd." Ook zijn er bakstenen gevonden,
naar uiterlijk lichtgebakken Zeeuwse moppen uit de 14de of
15de eeuw. Tenslotte maken we kennis met de "geest"
van "Jaans Koek" z.g. Die wist in haar tijd te
vertellen van "engelen langs pilaren bij de deur of
zoiets..." En dat is dan alles van het nog op oude
stafkaarten voorkomende Hooghuis.
"Oude
pastorie"
Niet
ver uit de buurt, een paar honderd meter voorbij de kruising
van de Reusel met de weg naar Middelbeers, nog zo'n duistere,
historische curiositeit: de "oude pastorie". Op de
plaats waar nu landbouwer H. Kroot woont, heeft ooit een
boerderijtje gestaan. Volgens sommigen heeft hier in de
witherentijd - dus voor 1830 - de pastoor gewoond. Volgens
anderen is het nooit pastorie geweest maar wel eigendom van de
pastoor. Vaststaat wel, dat hier nog niet zo heel lang geleden
een omwaterd perceel lag met een bouwsel (koepel?) er op. We
lazen ergens van vierkant omgracht. Kroot spreekt van een
ronde gracht. Tussen haar en de vlakbij stromende Reusel lag
een dam, waarin een met gaas afgesloten holle boom als duiker
de verbinding tussen gracht en beek in stand hield. Het gaas
diende tegen de vis, want die zat er veel in de gracht. Vanaf
de "oude pastorie" gaf een brug toegang tot het
eiland. De vader van onze zegsman heeft de palen van die brug
nog gezien. Die zegsman zelf heeft de nu toegeworpen gracht
nog gekend evenals de bomen, die bij de dam stonden, "aan
de binnenkant" beuken en "aan de buitenkant
eiken". De gracht is door hem gedempt. Tussen gracht en
"pastorie" heeft ook een knechtenhuis of
"kosterswoning" gestaan. Een varkenskooi neemt nu de
plaats in.
Ten
tijde van Tongerloo vormde vis voor de abdijen een belangrijke
inkomstenbron. Zij onderhielden tal van visvijvers, die vele
duizenden kilo's opbrachten. Bij de "oude pastorie",
vlak langs de weg, ligt ook nu nog een diepe vijver, waar de
Beekse hengelaarsclub vis heeft uitgezet. Toen de vijver enige
jaren geleden was drooggevallen, werd hij met de tractor
uitgebaggerd. Er zat veel paling in de modder. Één knaap
"van wel een arm dik" was er bij, zoals dat in
visserslatijn heet... Tenslotte is het interessant te
vernemen, dat de akkers rondom de "oude pastorie" nu
nog vol puin zitten.
"Mijntjes
Hoef"
Nog
elders heeft men een vierkant omwaterd terrein gekend. Op de
Lage Haghorst bij "Mijntjes Hoef" (Th. Reijerink),
de oude boerderij, waar een lindeboom hoog boven het lelijke
dak uitsteekt. Er werd veel verbouwd, maar vóór- en zijgevel
bleven intact. In die zijgevel staan ramen met opmerkelijke
versieringen in de kozijnhoeken. Bij ANWB-paddestoel 2517, bij
de splitsing van de weg naar Oirschot en Oisterwijk, zijt ge
er vlakbij.
Van
hier voert u ook de Benificiestraat naar de Frankenstraat met
het boerderijtje van de weduwe Mol, een echt Brabants
bedoeninkske met alles wat erbij hoort tegen een decor van
bomen. Oude put met mik en roe aan de achterkant, vóór
schuurtjes onder fruitbomen en daartussen rondscharrelende
kippen. Één brok onbewuste poëzie! Vlak hierbij lag vóór
twintig jaar het Benificiebos, een aan abdijen (Tongerloo?)
herinnerende naam. Hij zal wel niet meer tot
"Fietsenbos" verbasterd worden sinds de er heen
leidende straat een officieel naambord kreeg. Het betrof hier
een bos (park zeggen anderen) met zware eikebomen, dennen,
berk en schaarhout en een overvloed van bosbessen.
Bij
de vermelde paddestoel begint de Emmerseweg. De mensen hier
beschouwen dat als een nieuwe naam, omdat ze hem voorheen
nooit gebruikt hebben. Hij komt echter voor op onze zestig
jaar oude stafkaart. Hij herinnert volgens dr. Ruhe aan
Ymerlee, dat in de 14de-eeuwse cartularia van Tongerloo samen
met Diessen wordt genoemd. Nog in de 16de eeuw spreken de
cijnsboeken van de hertog van Brabant van Umerle.
Baarschot
Het
is een heel eind van de Lage Haghorst terug naar het zuidelijk
gelegen Baarschot met zijn voormalige brouwerij van 1717, waar
Van Dijck het laatst gebrouwen heeft. De "brouwer van
Borschot" was eens wijd in de omtrek bekend, o.a. om het
"witte bier" dat hij maakte. Baarschot met het
Moleneind vormen een wereld apart: het groene land van de
Reusel, land van twee verdwenen watermolens, o.a. de ooit
omgevallen "Keizersmolen". Ook hier vage verhalen
over de eens hoog gelegen "ronde akker" Het Kasteel
en van omgrachtingen. Alles stof voor snuffelaars en voor
legendevorming. Het landelijke karakter van Diessen spreekt
ook hier, net als op de Haghorst en in het Broek, niet alleen
door de boerderijen maar vooral door de wijdte van de
geëgaliseerde akkers, waarin echter het dal van de Reusel
toch duidelijk zichtbaar bleef.
Bijna
alles rond Diessens dorpskom is ruilverkaveling, die - door
sommigen betreurd - veel rimpels uit het Brabantse gezicht
heeft gladgestreken alsof het oude moedertje naar de
schoonheidsspecialiste is geweest. Zo'n gezicht verandert dan
wel, maar verliest iets eigens...
PIERRE
VAN BEEK |