"Hij
is in de klompen geboren, groot geworden en gestörven",
zegt men in het Udenhoutse klompenland van iemand, die zijn
hele leven in de klompenmakersbranche heeft doorgebracht. Voor
tweederde gaat dat voorlopig op voor de 77-jarige Jaonus
Bertens in "den Udent", een nog springlevende
klompenmaker naar de oude stiel ("Een echte stiel is
het!"), die "Kuil" nummer één in Udenhout
woont en wiens bedrijf als klompenfabriek in het telefoonboek
staat.
Hij
en zijn zoon Jo (43 jaar) zouden wel gek zijn als ze het
moeilijk deden als het gemakkelijk kan. Ze zijn dus
gemechaniseerd, maar alle twee hebben ze het vak nog op de
ouderwetse manier beoefend en dus klompen helemaal uit de hand
gemaakt: Jaonus héél lang en Jo uiteraard korter. Dat waren
dus de mensen die we hebben moesten om eens iets te weten te
komen over "den stiel" in zijn oude vorm. Ze mogen
het nu met de machine doen, het oude klompenmakersbloed, dat
ze met de moedermelk hebben ingezogen (ook Jaonus zijn vader
maakte al klompen), werd niet verloochend. Dat bleek
overduidelijk uit het vuur en enthousiasme en ook geduld,
waarmee ze ons - vreemdeling in het klompen-Jeruzalem - te
woord stonden. Hoe prozaïsch het ook mag klinken, we durven
met gerust hart te zeggen, dat de liefde tot de klomp er daar
diep zit ingeheid...
In
"De Kuil" staan twee aan elkaar gebouwde huisjes uit
het jaar 1874 met een houten bungalow er naast. In een van die
twee, dat thans niet meer als woning wordt gebruikt, heeft
Jaonus Bertens 73 jaar van zijn leven doorgebracht tussen de
klompen, de bomen en de spaanders. Een klein gedeelte van het
huisje is nog als klompenmakerij in originele staat in
bedrijf, maar de machines zijn ondergebracht in een
afzonderlijk gebouwtje achter de woning. In het huisje staan
de afgewerkte klompen netjes opgestapeld als eindprodukt van
noeste arbeid en vakmanschap. In het eigenlijke fabriekje
liggen de doorgezaagde blokken. Bergen fijne houtschilfers
liggen er echter overal, tot buiten toe, waar verder stammen
van Canadapopulieren ook al een vingerwijzing vormen voor het
bedrijf, dat hier wordt uitgeoefend. Daarmee zijn we meteen
bij de grondstof verzeild geraakt, want klompen worden in
hoofdzaak gemaakt van het hout van de vroeger in Nederland
geïmporteerde Canadapopulier. Maar ge moet niet denken, dat
een Udenhoutse klompenmaker dat voor hem nogal deftig en
geleerd klinkend woord gebruikt.
Canidassen
"As
ge honderd jaar gelejen over populieren had gesproken, zouden
ze nie eens geweten hebben wa ge bedoelde", zegt Jaonus.
"Wij praoten alleen maar over 'canidassen'." Zo is
het altijd geweest. Van die bomen hebben ze er in den Udenhout
maar genoeg, want de grond is er prima voor. Ze zorgen ook
voor dat aantrekkelijke coulisselandschap, dat de streek niet
alleen mooi maakt maar ook een eigen karakter geeft, geheel
onderscheiden van andere plaatsen rondom Tilburg. Het lijkt op
het gebied van dat andere klompenland St. Oedenrode.
Vanwege
het hout hebben de klompenmakers zich in het verleden in
Udenhout geconcentreerd. Daar zat men dicht bij zijn materiaal
en dat is voordelig. Daar komt nog bij, dat degene die een
canidas plant, hem zelf ook nog kan verkopen, wat met niet
zoveel bomen het geval is. Een veertig jaar geleden kon men
zeggen, dat een canidas ieder jaar één gulden meer waard
werd. "Eigenlijk kun je op een akker beter canidassen dan
rog zetten." Op den duur wordt dan het rendement groter,
maar ja, je kunt niet ieder jaar oogsten en moet wel lang
wachten. Daarom gebeurt het niet. Zo leren wij al luisterend.
Op
de schat
Het
kopen van bomen ging vroeger op het gezicht. De klompenmaker
schatte daarbij in stilte voor zichzelf hoeveel paar klompen
hij er uit kon halen. De top van de boom werd so-wie-so al
afgeschreven. Die deugt niet voor klompen omdat hij te dun is.
Je moet dan het hart van de boom mee gebruiken en dat is voor
een goede klomp gewoonweg fataal. Daar barst hij gegarandeerd
op. Bij zo'n koop kwam de handslag te pas in het loven en
bieden. Dus op de manier, die thans nog in de veehandel
gebruikelijk is. Het kopen "op de schat" is echter
al lang door het kopen per meter vervangen.
Antieke
topper
Van
slechte klompen gesproken... Na enig scharrelen in een hokje
komt zoon Jo met een enigszins merkwaardige klomp te
voorschijn. Hij plant hem op tafel met een "Asjeblief,
die is méér dan honderd jaar oud". Het is een
zwartgemaakte klomp, vol olmgaatjes en ook nog met een gat op
een plaats, waar dat niet hoort. Het merkwaardige er aan is
verder, dat de maker geprobeerd heeft hem op een schoen te
laten lijken. De plooien van het leer op de wreef zijn er met
opzet zó ingesneden en aan de zijkanten zit een fijne
ruitjesversiering, die de elastiek van boutines moet
suggereren. "Kijk," zegt Jo, "dit is een grapje
van een klompenmaker, die dit zó eens voor zijn plezier
gemaakt heeft. 't Mocht natuurlijk geen goed materiaal kosten
en daarom werd het een 'topper'. Hij heeft de top van een boom
gebruikt met het hart in de klomp. Maar daarop is-ie wel
gescheurd. Kijk maar!" In tegenstelling tot de televisie
en radio zijn hier dus "toppers" dingen die niet
goed zijn, dachten we zo.
Reuzenklomp
Tot
de andere curiosa die men ons toont, behoort - hoewel de reus
uit het sprookje laarzen placht te dragen - een reuzenklomp
van een meter groot, netjes geel geschilderd en met figuren
versierd. "Hoe zwaar weegt dat ding?" Dat weten ze
niet. Nog nooit op het idee gekomen hem eens te wegen. Dan
gaan we maar met z'n drieën aan het "kwikken" en
schatten. Een vijfentwintig pond moet het wel zijn.
Er
zit heel wat klompenmakerskunst in verwerkt en niet minder
arbeidsuren. Het eerste ontgaat hier de leek wel, al kan hij
toch niet voorbijzien aan de regelmaat, waarmee binnenin op de
voetzool het hout in richels is weggesneden. Maar eigenlijk is
deze klomp al een concessie aan de moderne tijd. Het
beschilderen is namelijk nog niet zo oud. De reuzenklomp van
de Bertensen heeft dan ook als blikvanger geparadeerd op
tentoonstellingen te Groningen, Enter, Sint Oedenrode en op de
jaarbeurs te Utrecht. Jaonus moest er zelf dan toch zijn,
omdat hij op klompenbeurzen voor de keuring nog al eens in de
jury zit.
Het
enige aan kleur dat er vroeger met klompen geschiedde, was
zwart maken. Daarna werden ze met een stukje boenwas
ingewreven om schoon te blinken. Zulke klompen waren voor de
zondag. Het woord "boenwas" roept bij vader Bertens
een jeugdherinnering op: "'Bollekes van Jan Bullebak'
zeiden we altijd omdat er drie letters, JBB, op stonden!"
Hij moet nu nog smakelijk lachen om die vondst van weleer.
Dat
gaat zo
Na
zoveel ditjes en datjes gehoord te hebben willen we wel eens
tot "des Pudels Kern", in casu het procédé van 't
klompenmaken komen. Daarbij begint het ons al spoedig te
duizelen van de vaktermen, waarmee we om de oren worden
geslagen. De twee klompenmakers, zich van onze onnozelheid
bewust, putten zich echter om beurten - en soms ook wel
tegelijkertijd - uit in meer verstaanbare taal de dingen aan
ons lekenverstand te brengen: "Gullie zegt da natuurlijk
anders as wij, maar ge snapt de bedoeling wel"
verontschuldigen zij zich. We hebben nog nooit zo ons best in
pogingen tot snappen gedaan. Het lijkt niet ondienstig enige
van die nooit gehoorde woorden vast te leggen voordat ze
straks helemaal uit de roulatie zijn.
Op
zijn weg naar ordentelijke klomp wordt de boom eerst in
stukken gezaagd op "kreupels", 'n soort schragen of
schuinstaande bokken met twee poten, terwijl de hoofdbalk, die
onder is afgeschuind, op de grond staat. Hun naam ontlenen die
bokken vermoedelijk wel aan hun kreupele stand. De boom wordt
er tegenop gerold en met houten pennen vastgezet. Na het zagen
heeft men stukken boom gekregen, die iets langer zijn dan de
lengte van een klomp. In den Udenhout hebben ze voor zo'n blok
'n speciale naam: "bol".
Vaktaal
"Dat
is echt Nunents. Dat zeggen ze nergens maar wij zeggen nooit
anders", aldus Jaonus Bertens. De "bollen"
worden daarna met een "bendel" en een "hèrenteir"
gekliefd. Nou weet u het zeker wel! Of toch niet? Een "bendel"
is een kliefbeitel en dat andere gekke woord "hèrenteir"
weet men ons niet voor te spellen waarom we maar op de klank
afgaan. In ieder geval was het een houten hamer. Over die
vreemde naam moeten de geleerden maar eens hun wijze hoofd
buigen! Tussen de bedrijven door krijgen we ook nog een
kleinere, houten hamer te zien. Een eerbiedwaardig exemplaar,
gemaakt uit het taaie hout van de beuk. Nu reeds een
museumstuk maar nog geregeld in gebruik, zodat de
"vlooienmarkten" er nog geen kans op maken.
Na
het klieven komt men aan de "stukken". Ieder
"stuk" wordt een klomp. Hoeveel er uit één
"bol" gaan, hangt af van de dikte van de stam. Het
kunnen er vier, zes of acht zijn. Op het blok wordt een
schuine kant voor de inschiet van de klomp en de keep aan de
onderzijde gekapt met een curieuze en vernuftige handbijl van
speciale vorm. De korte handgreep zit namelijk naast het staal
van de bijl, zodat de kneukels van de hand bij het kappen geen
gevaar lopen met het hout in aanraking te komen.
Gaoibank
De
eerste groffe vorm krijgt de klomp met weer een ander werktuig
de "dissel", een kromgebogen handbijl. Dan komen de
klompen op de "gaoibank". Komende geslachten gaan
zich suf peinzen over de herkomst van dit woord als wij die nu
niet vastleggen. Men zet een linker en een rechter klomp
in-staat-van-wording naast elkaar op een bank om ze "gaoi
te slaon", dat is gade te slaan of te bekijken. Gewoon om
te kijken of de een niet wat groter of iets anders van vorm is
dan de andere. Enfin, om te zien of ze wel als paar bij elkaar
passen. Zodra het "gadeslaan" naar wens is verlopen,
wordt het pasgevormde paar grof "afgeramd" en in nog
betere vorm gebracht, waar ook weer 'n krom mes aan te pas
komt. Maar nog altijd hebben we geen klomp, want er zit nog
geen gat in voor de voet. Er is alleen een massieve,
uiterlijke klompvorm.
Het
boren
Nu
komt eindelijk het boren aan de orde. Eerst een gat met de
beitel, dan 't achterste stuk ruw eruit geslagen met een boor
met dopbeitel. Vervolgens komt de "veurloper" in
actie voor de neusholte, steeds grotere beitels volgen elkaar
op in het procédé tot het gat op de gewenste maat is. Heel
deze manipulaties spelen zich af op de "boorbank",
een nogal eenvoudig geval, waar de klompen in vastgezet
worden. Nu worden ten slotte de buitenkanten
"uitgeschoeid" en de afwerking van de binnenkant
verfijnd, waarbij weer allerlei werktuigen opdagen zoals
hakhaak, bodemmes, opsnijder, varshaak en schrapmes. Dit
laatste is eigenlijk overbodig blijkt uit de opmerking van
vader Bertens: "Ik heb nooit anders as mee gebroken glas
geschrapt. Duzenden kilo's heb ik ooit gehaold bij schilder De
Kort op den Bosscheweg in Tilburg."
Figuren
Als
de klompen mooi glad zijn, komt er nog de
"uittrekker" aan te pas. Ook weer een vreemd gebogen
snijapparaatje, dat als zakmes kan worden dichtgeknipt en in
de zak meegedragen. Zoon Jo neemt een gladde klomp en zal het
wel eens even demonstreren. In een mum van tijd heeft hij met
vaste hand de gebruikelijke sierfiguren in het malse hout
uitgesneden. Het is maar even tikken voor hem. Overigens wel
van enige importantie die figuren, zoals trouwens ook de
modellen. Iedere streek van het land heeft zijn eigen figuren.
Udenhout maakt "den Bossche". "Geleuf maar niet
da ge oe klompen kwijt raakt daor waor ze andere gewend
zijn."
Nu
is de klomp geboren. We zijn echter wel benieuwd wat voor
exemplaar er te voorschijn komen zal als iemand onze
handleiding volgt. We geven geen garantie tegen mislukking...
Overigens hebben we nog meer weetjes opgedaan. Men maakt
klompen in hoge en lage modellen. De laatste worden van een
riempje voorzien, die met de berucht-scherpe klompnageltjes
worden vastgespijkerd. Door de bank genomen weegt een paar
klompen één kilo. Het hout wordt nat bewerkt. Met oud hout
dat stug is, kan men niets uitvoeren.
Wilgen
is beter
Ook
wilgenhout wordt voor klompen gebruikt. Dat is beter en dus
duurder. "Populier is waterzuchtig, zie-de, maar wilg
trekt geen water aan", licht zoon Jo toe. Uit wilgenhout
gemaakte klompen zijn daarom vooral geschikt voor bedrijven,
waar veel met water wordt geplast. "Al wie loopt op
wilgenhout, die wordt honderd jaren oud" rijmt Jo en
grinnikend voegt hij er aan toe: "Komt altijd uit as ge
blijft leven. Da leste hoort niet bij het versje, snapte wel.
Nie in de krant zetten!"
Beide
klompenmakers zingen de roem van de klomp en verdedigen zijn
eer. "Klompen worden versleten in het noorden van het
land." Jaonus Bertens vindt het maar niks, dat hier in
het zuiden zo uit de hoogte op een klomp wordt neergekeken.
"Op klompen lopen wordt hier as iets minderwaardigs
beschouwd mar dan moette in het noorden komen. Daor zie-de
gewoon heren mee den hoed op op klompen. 't Is overigens nog
gezond veur de voeten ook!"
Naar
Tilburg
Hij
heeft in zijn jeugd heel wat klompen aan de klei geleverd. De
beste gingen naar Holland, de tweede en derde keus mee de
hondekar naar Tilburg. Heel in de vroegte en in het donker
naar de markt. Nog voordat het licht werd, waren ze dan al aan
de wevers verkocht want die moesten vroeg aanleggen...
Veel
klompenmakers gingen ook te voet op pad met een
"ris" op hun nek. Een ris bestond uit dertien paar
bijeen gebonden klompen. "Waarom uitgerekend
dertien?" Het blijkt, dat we hier te maken hebben met een
merkwaardige vorm van garantieverlening. Jaonus legt uit:
"Acht rissen waren dus 104 paar klompen. Wie die kocht,
hoefde maar honderd paar te betalen. Die vier waren veur de
malheuren... as er eens een paar kwaoi bij waren..." Met
die vier paren was dan ook aan alle service voldaan. Wie vijf
paar slechte klompen had ontvangen, zat dus voor één paar in
het schip. Had hij allemaal goede, dan betekende dat een mooie
winst. Of er die in de praktijk ook inderdaad uit kwam,
verhalen de kronieken niet. Klompen verkopen betekende ook
zaken doen.
Per
paar: 28 cent
Omstreeks
1910 kostte een paar klompen 28 cent. De helft hiervan vormde
materiaalkosten, zodat er voor de arbeidsprestatie met
inbegrip van verkoop 14 cent overbleef. Een paar klompen
moeten met de hand in twee uur gemaakt kunnen worden. Dit is
echter een gemiddelde. Één paar afzonderlijk kon wel eens
drie uur kosten ook, want de klompenmaker is een vrij man, die
er graag bij is als er wat te beleven valt en die ook wel eens
graag naar buiten kijkt. Jaonus vat die mentaliteit kernachtig
als volgt samen: "Er mocht geen veugeltje deur de lucht
vliegen of de klompenmaker moest er een veerke van
hebben!" Als het zijn personeel betrof was de baas niet
zo blij met die gewoonte. "Jongen, de straot gift nie!"
zei hij dan, wat betekende dat er met kijken niets te
verdienen viel... De week voor de Udenhoutse kermis werd er
echter gewerkt als gekken. Achttien uur per dag om aan
kermisgeld te komen en de "schaai" in te halen. Dat
was de "persweek" omdat er dan alles werd uitgeperst
wat er in zat.
Zijn
gemiddelde arbeidsduur per paar berekende de klompenmaker door
de jaarproduktie te delen op het jaartotaal der werkuren. Wie
dan tot de conclusie kwam, dat hij gemiddeld twee uur voor een
paar klompen had verbruikt, kon zeggen, dat hij dat jaar goed
had gewerkt. Het zagen van de bomen, waarvoor we de term
"doorsnurken" hoorden vallen, moesten de per stuk
betaalde knechts gratis doen, wat ze uiteraard niet zo
plezierig vonden.
De
klompenmakers hebben ook hun patroonsbond. Met "St. Jacob"
als schutspatroon. De patroonsdag valt op 25 juli. De boel
wordt eens goed schoongemaakt en van werken komt op die dag
niets; van "proeven" des te meer... 's Maandags werd
er vroeger eigenlijk ook nauwelijks gewerkt. Dan moest men nog
"op toeren komen" van de zondag, want er werd ook
dan menig borreltje achterover gewipt. Zowel door bazen als
knechts, die eigenlijk allen even rijk of even arm waren. Men
kende dus veel verloren maandagen, naast de "echte",
die op maandag na Driekoningen viel.
Die
schoenmakers...
"De
schoenmakers wilden die 'verloren maandag' ook gaan
vieren," grinnikt Jaonus, "maar ze wisten nie op
welke maandag hij viel. Toen namen ze iedere maandag om hem
zeker nie te missen." Tussen de klompen- en schoenmakers
schijnt wel enige rivaliteit te hebben bestaan. Het was
tenminste weer 'n schoenmaker en geen klompenmaker, die 's
zondags te voet naar Besoyen toog, onderweg in een café een
half borreltje dronk en de andere helft voor de terugweg liet
staan. Ja, zo ging dat vroeger. Dat waren andere tijden.
Rond
1900 telde "den Nunent" wel een 110 klompenmakers
met knechten welke laatsten geen volledig vakman waren,
inbegrepen. Jaonus heeft zelfs wel eens het getal 170 horen
noemen. En nu zijn Jaonus en zoon Jo wellicht de enigen in den
Udenhout. Vooral in 1920, toen de frank zo laag stond, heeft
de Belgische import velen de das om gedaan. Ze zijn er toen
mee gestopt en nooit meer opnieuw begonnen. Met het oude
handwerk is het gedaan. Ook hier heeft de machine het
overgenomen, ten gunste van de produktie, ten nadele van het
vakmanschap. Toch blijft klompenmaken nog een plezierig vak
voor de twee, want "ge zijt nou enen keer in de klompen
geboren"...
PIERRE
VAN BEEK