CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Klompenmakers uit Udenhout

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 8 juni 1968

"Hij is in de klompen geboren, groot geworden en gestörven", zegt men in het Udenhoutse klompenland van iemand, die zijn hele leven in de klompenmakersbranche heeft doorgebracht. Voor tweederde gaat dat voorlopig op voor de 77-jarige Jaonus Bertens in "den Udent", een nog springlevende klompenmaker naar de oude stiel ("Een echte stiel is het!"), die "Kuil" nummer één in Udenhout woont en wiens bedrijf als klompenfabriek in het telefoonboek staat.

Hij en zijn zoon Jo (43 jaar) zouden wel gek zijn als ze het moeilijk deden als het gemakkelijk kan. Ze zijn dus gemechaniseerd, maar alle twee hebben ze het vak nog op de ouderwetse manier beoefend en dus klompen helemaal uit de hand gemaakt: Jaonus héél lang en Jo uiteraard korter. Dat waren dus de mensen die we hebben moesten om eens iets te weten te komen over "den stiel" in zijn oude vorm. Ze mogen het nu met de machine doen, het oude klompenmakersbloed, dat ze met de moedermelk hebben ingezogen (ook Jaonus zijn vader maakte al klompen), werd niet verloochend. Dat bleek overduidelijk uit het vuur en enthousiasme en ook geduld, waarmee ze ons - vreemdeling in het klompen-Jeruzalem - te woord stonden. Hoe prozaïsch het ook mag klinken, we durven met gerust hart te zeggen, dat de liefde tot de klomp er daar diep zit ingeheid...

 

In "De Kuil" staan twee aan elkaar gebouwde huisjes uit het jaar 1874 met een houten bungalow er naast. In een van die twee, dat thans niet meer als woning wordt gebruikt, heeft Jaonus Bertens 73 jaar van zijn leven doorgebracht tussen de klompen, de bomen en de spaanders. Een klein gedeelte van het huisje is nog als klompenmakerij in originele staat in bedrijf, maar de machines zijn ondergebracht in een afzonderlijk gebouwtje achter de woning. In het huisje staan de afgewerkte klompen netjes opgestapeld als eindprodukt van noeste arbeid en vakmanschap. In het eigenlijke fabriekje liggen de doorgezaagde blokken. Bergen fijne houtschilfers liggen er echter overal, tot buiten toe, waar verder stammen van Canadapopulieren ook al een vingerwijzing vormen voor het bedrijf, dat hier wordt uitgeoefend. Daarmee zijn we meteen bij de grondstof verzeild geraakt, want klompen worden in hoofdzaak gemaakt van het hout van de vroeger in Nederland geïmporteerde Canadapopulier. Maar ge moet niet denken, dat een Udenhoutse klompenmaker dat voor hem nogal deftig en geleerd klinkend woord gebruikt.

Canidassen

"As ge honderd jaar gelejen over populieren had gesproken, zouden ze nie eens geweten hebben wa ge bedoelde", zegt Jaonus. "Wij praoten alleen maar over 'canidassen'." Zo is het altijd geweest. Van die bomen hebben ze er in den Udenhout maar genoeg, want de grond is er prima voor. Ze zorgen ook voor dat aantrekkelijke coulisselandschap, dat de streek niet alleen mooi maakt maar ook een eigen karakter geeft, geheel onderscheiden van andere plaatsen rondom Tilburg. Het lijkt op het gebied van dat andere klompenland St. Oedenrode.

Vanwege het hout hebben de klompenmakers zich in het verleden in Udenhout geconcentreerd. Daar zat men dicht bij zijn materiaal en dat is voordelig. Daar komt nog bij, dat degene die een canidas plant, hem zelf ook nog kan verkopen, wat met niet zoveel bomen het geval is. Een veertig jaar geleden kon men zeggen, dat een canidas ieder jaar één gulden meer waard werd. "Eigenlijk kun je op een akker beter canidassen dan rog zetten." Op den duur wordt dan het rendement groter, maar ja, je kunt niet ieder jaar oogsten en moet wel lang wachten. Daarom gebeurt het niet. Zo leren wij al luisterend.

Op de schat

Het kopen van bomen ging vroeger op het gezicht. De klompenmaker schatte daarbij in stilte voor zichzelf hoeveel paar klompen hij er uit kon halen. De top van de boom werd so-wie-so al afgeschreven. Die deugt niet voor klompen omdat hij te dun is. Je moet dan het hart van de boom mee gebruiken en dat is voor een goede klomp gewoonweg fataal. Daar barst hij gegarandeerd op. Bij zo'n koop kwam de handslag te pas in het loven en bieden. Dus op de manier, die thans nog in de veehandel gebruikelijk is. Het kopen "op de schat" is echter al lang door het kopen per meter vervangen.

Antieke topper

Van slechte klompen gesproken... Na enig scharrelen in een hokje komt zoon Jo met een enigszins merkwaardige klomp te voorschijn. Hij plant hem op tafel met een "Asjeblief, die is méér dan honderd jaar oud". Het is een zwartgemaakte klomp, vol olmgaatjes en ook nog met een gat op een plaats, waar dat niet hoort. Het merkwaardige er aan is verder, dat de maker geprobeerd heeft hem op een schoen te laten lijken. De plooien van het leer op de wreef zijn er met opzet zó ingesneden en aan de zijkanten zit een fijne ruitjesversiering, die de elastiek van boutines moet suggereren. "Kijk," zegt Jo, "dit is een grapje van een klompenmaker, die dit zó eens voor zijn plezier gemaakt heeft. 't Mocht natuurlijk geen goed materiaal kosten en daarom werd het een 'topper'. Hij heeft de top van een boom gebruikt met het hart in de klomp. Maar daarop is-ie wel gescheurd. Kijk maar!" In tegenstelling tot de televisie en radio zijn hier dus "toppers" dingen die niet goed zijn, dachten we zo.

Reuzenklomp

Tot de andere curiosa die men ons toont, behoort - hoewel de reus uit het sprookje laarzen placht te dragen - een reuzenklomp van een meter groot, netjes geel geschilderd en met figuren versierd. "Hoe zwaar weegt dat ding?" Dat weten ze niet. Nog nooit op het idee gekomen hem eens te wegen. Dan gaan we maar met z'n drieën aan het "kwikken" en schatten. Een vijfentwintig pond moet het wel zijn.

Er zit heel wat klompenmakerskunst in verwerkt en niet minder arbeidsuren. Het eerste ontgaat hier de leek wel, al kan hij toch niet voorbijzien aan de regelmaat, waarmee binnenin op de voetzool het hout in richels is weggesneden. Maar eigenlijk is deze klomp al een concessie aan de moderne tijd. Het beschilderen is namelijk nog niet zo oud. De reuzenklomp van de Bertensen heeft dan ook als blikvanger geparadeerd op tentoonstellingen te Groningen, Enter, Sint Oedenrode en op de jaarbeurs te Utrecht. Jaonus moest er zelf dan toch zijn, omdat hij op klompenbeurzen voor de keuring nog al eens in de jury zit.

Het enige aan kleur dat er vroeger met klompen geschiedde, was zwart maken. Daarna werden ze met een stukje boenwas ingewreven om schoon te blinken. Zulke klompen waren voor de zondag. Het woord "boenwas" roept bij vader Bertens een jeugdherinnering op: "'Bollekes van Jan Bullebak' zeiden we altijd omdat er drie letters, JBB, op stonden!" Hij moet nu nog smakelijk lachen om die vondst van weleer.

Dat gaat zo

Na zoveel ditjes en datjes gehoord te hebben willen we wel eens tot "des Pudels Kern", in casu het procédé van 't klompenmaken komen. Daarbij begint het ons al spoedig te duizelen van de vaktermen, waarmee we om de oren worden geslagen. De twee klompenmakers, zich van onze onnozelheid bewust, putten zich echter om beurten - en soms ook wel tegelijkertijd - uit in meer verstaanbare taal de dingen aan ons lekenverstand te brengen: "Gullie zegt da natuurlijk anders as wij, maar ge snapt de bedoeling wel" verontschuldigen zij zich. We hebben nog nooit zo ons best in pogingen tot snappen gedaan. Het lijkt niet ondienstig enige van die nooit gehoorde woorden vast te leggen voordat ze straks helemaal uit de roulatie zijn.

Op zijn weg naar ordentelijke klomp wordt de boom eerst in stukken gezaagd op "kreupels", 'n soort schragen of schuinstaande bokken met twee poten, terwijl de hoofdbalk, die onder is afgeschuind, op de grond staat. Hun naam ontlenen die bokken vermoedelijk wel aan hun kreupele stand. De boom wordt er tegenop gerold en met houten pennen vastgezet. Na het zagen heeft men stukken boom gekregen, die iets langer zijn dan de lengte van een klomp. In den Udenhout hebben ze voor zo'n blok 'n speciale naam: "bol".

Vaktaal

"Dat is echt Nunents. Dat zeggen ze nergens maar wij zeggen nooit anders", aldus Jaonus Bertens. De "bollen" worden daarna met een "bendel" en een "hèrenteir" gekliefd. Nou weet u het zeker wel! Of toch niet? Een "bendel" is een kliefbeitel en dat andere gekke woord "hèrenteir" weet men ons niet voor te spellen waarom we maar op de klank afgaan. In ieder geval was het een houten hamer. Over die vreemde naam moeten de geleerden maar eens hun wijze hoofd buigen! Tussen de bedrijven door krijgen we ook nog een kleinere, houten hamer te zien. Een eerbiedwaardig exemplaar, gemaakt uit het taaie hout van de beuk. Nu reeds een museumstuk maar nog geregeld in gebruik, zodat de "vlooienmarkten" er nog geen kans op maken.

Na het klieven komt men aan de "stukken". Ieder "stuk" wordt een klomp. Hoeveel er uit één "bol" gaan, hangt af van de dikte van de stam. Het kunnen er vier, zes of acht zijn. Op het blok wordt een schuine kant voor de inschiet van de klomp en de keep aan de onderzijde gekapt met een curieuze en vernuftige handbijl van speciale vorm. De korte handgreep zit namelijk naast het staal van de bijl, zodat de kneukels van de hand bij het kappen geen gevaar lopen met het hout in aanraking te komen.

Gaoibank

De eerste groffe vorm krijgt de klomp met weer een ander werktuig de "dissel", een kromgebogen handbijl. Dan komen de klompen op de "gaoibank". Komende geslachten gaan zich suf peinzen over de herkomst van dit woord als wij die nu niet vastleggen. Men zet een linker en een rechter klomp in-staat-van-wording naast elkaar op een bank om ze "gaoi te slaon", dat is gade te slaan of te bekijken. Gewoon om te kijken of de een niet wat groter of iets anders van vorm is dan de andere. Enfin, om te zien of ze wel als paar bij elkaar passen. Zodra het "gadeslaan" naar wens is verlopen, wordt het pasgevormde paar grof "afgeramd" en in nog betere vorm gebracht, waar ook weer 'n krom mes aan te pas komt. Maar nog altijd hebben we geen klomp, want er zit nog geen gat in voor de voet. Er is alleen een massieve, uiterlijke klompvorm.

Het boren

Nu komt eindelijk het boren aan de orde. Eerst een gat met de beitel, dan 't achterste stuk ruw eruit geslagen met een boor met dopbeitel. Vervolgens komt de "veurloper" in actie voor de neusholte, steeds grotere beitels volgen elkaar op in het procédé tot het gat op de gewenste maat is. Heel deze manipulaties spelen zich af op de "boorbank", een nogal eenvoudig geval, waar de klompen in vastgezet worden. Nu worden ten slotte de buitenkanten "uitgeschoeid" en de afwerking van de binnenkant verfijnd, waarbij weer allerlei werktuigen opdagen zoals hakhaak, bodemmes, opsnijder, varshaak en schrapmes. Dit laatste is eigenlijk overbodig blijkt uit de opmerking van vader Bertens: "Ik heb nooit anders as mee gebroken glas geschrapt. Duzenden kilo's heb ik ooit gehaold bij schilder De Kort op den Bosscheweg in Tilburg."

Figuren

Als de klompen mooi glad zijn, komt er nog de "uittrekker" aan te pas. Ook weer een vreemd gebogen snijapparaatje, dat als zakmes kan worden dichtgeknipt en in de zak meegedragen. Zoon Jo neemt een gladde klomp en zal het wel eens even demonstreren. In een mum van tijd heeft hij met vaste hand de gebruikelijke sierfiguren in het malse hout uitgesneden. Het is maar even tikken voor hem. Overigens wel van enige importantie die figuren, zoals trouwens ook de modellen. Iedere streek van het land heeft zijn eigen figuren. Udenhout maakt "den Bossche". "Geleuf maar niet da ge oe klompen kwijt raakt daor waor ze andere gewend zijn."

Nu is de klomp geboren. We zijn echter wel benieuwd wat voor exemplaar er te voorschijn komen zal als iemand onze handleiding volgt. We geven geen garantie tegen mislukking... Overigens hebben we nog meer weetjes opgedaan. Men maakt klompen in hoge en lage modellen. De laatste worden van een riempje voorzien, die met de berucht-scherpe klompnageltjes worden vastgespijkerd. Door de bank genomen weegt een paar klompen één kilo. Het hout wordt nat bewerkt. Met oud hout dat stug is, kan men niets uitvoeren.

Wilgen is beter

Ook wilgenhout wordt voor klompen gebruikt. Dat is beter en dus duurder. "Populier is waterzuchtig, zie-de, maar wilg trekt geen water aan", licht zoon Jo toe. Uit wilgenhout gemaakte klompen zijn daarom vooral geschikt voor bedrijven, waar veel met water wordt geplast. "Al wie loopt op wilgenhout, die wordt honderd jaren oud" rijmt Jo en grinnikend voegt hij er aan toe: "Komt altijd uit as ge blijft leven. Da leste hoort niet bij het versje, snapte wel. Nie in de krant zetten!"

Beide klompenmakers zingen de roem van de klomp en verdedigen zijn eer. "Klompen worden versleten in het noorden van het land." Jaonus Bertens vindt het maar niks, dat hier in het zuiden zo uit de hoogte op een klomp wordt neergekeken. "Op klompen lopen wordt hier as iets minderwaardigs beschouwd mar dan moette in het noorden komen. Daor zie-de gewoon heren mee den hoed op op klompen. 't Is overigens nog gezond veur de voeten ook!"

Naar Tilburg

Hij heeft in zijn jeugd heel wat klompen aan de klei geleverd. De beste gingen naar Holland, de tweede en derde keus mee de hondekar naar Tilburg. Heel in de vroegte en in het donker naar de markt. Nog voordat het licht werd, waren ze dan al aan de wevers verkocht want die moesten vroeg aanleggen...

Veel klompenmakers gingen ook te voet op pad met een "ris" op hun nek. Een ris bestond uit dertien paar bijeen gebonden klompen. "Waarom uitgerekend dertien?" Het blijkt, dat we hier te maken hebben met een merkwaardige vorm van garantieverlening. Jaonus legt uit: "Acht rissen waren dus 104 paar klompen. Wie die kocht, hoefde maar honderd paar te betalen. Die vier waren veur de malheuren... as er eens een paar kwaoi bij waren..." Met die vier paren was dan ook aan alle service voldaan. Wie vijf paar slechte klompen had ontvangen, zat dus voor één paar in het schip. Had hij allemaal goede, dan betekende dat een mooie winst. Of er die in de praktijk ook inderdaad uit kwam, verhalen de kronieken niet. Klompen verkopen betekende ook zaken doen.

Per paar: 28 cent

Omstreeks 1910 kostte een paar klompen 28 cent. De helft hiervan vormde materiaalkosten, zodat er voor de arbeidsprestatie met inbegrip van verkoop 14 cent overbleef. Een paar klompen moeten met de hand in twee uur gemaakt kunnen worden. Dit is echter een gemiddelde. Één paar afzonderlijk kon wel eens drie uur kosten ook, want de klompenmaker is een vrij man, die er graag bij is als er wat te beleven valt en die ook wel eens graag naar buiten kijkt. Jaonus vat die mentaliteit kernachtig als volgt samen: "Er mocht geen veugeltje deur de lucht vliegen of de klompenmaker moest er een veerke van hebben!" Als het zijn personeel betrof was de baas niet zo blij met die gewoonte. "Jongen, de straot gift nie!" zei hij dan, wat betekende dat er met kijken niets te verdienen viel... De week voor de Udenhoutse kermis werd er echter gewerkt als gekken. Achttien uur per dag om aan kermisgeld te komen en de "schaai" in te halen. Dat was de "persweek" omdat er dan alles werd uitgeperst wat er in zat.

Zijn gemiddelde arbeidsduur per paar berekende de klompenmaker door de jaarproduktie te delen op het jaartotaal der werkuren. Wie dan tot de conclusie kwam, dat hij gemiddeld twee uur voor een paar klompen had verbruikt, kon zeggen, dat hij dat jaar goed had gewerkt. Het zagen van de bomen, waarvoor we de term "doorsnurken" hoorden vallen, moesten de per stuk betaalde knechts gratis doen, wat ze uiteraard niet zo plezierig vonden.

De klompenmakers hebben ook hun patroonsbond. Met "St. Jacob" als schutspatroon. De patroonsdag valt op 25 juli. De boel wordt eens goed schoongemaakt en van werken komt op die dag niets; van "proeven" des te meer... 's Maandags werd er vroeger eigenlijk ook nauwelijks gewerkt. Dan moest men nog "op toeren komen" van de zondag, want er werd ook dan menig borreltje achterover gewipt. Zowel door bazen als knechts, die eigenlijk allen even rijk of even arm waren. Men kende dus veel verloren maandagen, naast de "echte", die op maandag na Driekoningen viel.

Die schoenmakers...

"De schoenmakers wilden die 'verloren maandag' ook gaan vieren," grinnikt Jaonus, "maar ze wisten nie op welke maandag hij viel. Toen namen ze iedere maandag om hem zeker nie te missen." Tussen de klompen- en schoenmakers schijnt wel enige rivaliteit te hebben bestaan. Het was tenminste weer 'n schoenmaker en geen klompenmaker, die 's zondags te voet naar Besoyen toog, onderweg in een café een half borreltje dronk en de andere helft voor de terugweg liet staan. Ja, zo ging dat vroeger. Dat waren andere tijden.

Rond 1900 telde "den Nunent" wel een 110 klompenmakers met knechten welke laatsten geen volledig vakman waren, inbegrepen. Jaonus heeft zelfs wel eens het getal 170 horen noemen. En nu zijn Jaonus en zoon Jo wellicht de enigen in den Udenhout. Vooral in 1920, toen de frank zo laag stond, heeft de Belgische import velen de das om gedaan. Ze zijn er toen mee gestopt en nooit meer opnieuw begonnen. Met het oude handwerk is het gedaan. Ook hier heeft de machine het overgenomen, ten gunste van de produktie, ten nadele van het vakmanschap. Toch blijft klompenmaken nog een plezierig vak voor de twee, want "ge zijt nou enen keer in de klompen geboren"...

 

PIERRE VAN BEEK