CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Wevershuisje in Goirle bewaard voor de toekomst

Het Nieuwsblad van het Zuiden - maandag 21 oktober 1968

't Smiske in Goirle - archief Pierre van Beek

 

Bescheiden weggedoken onder zijn dik strooien dak, met zijn deur aan een zijkant, mediteert aan de Nieuwe Rielseweg te Goirle een klein huisje als een oud vrouwke, dat de dood vergeten heeft en dat daarom niets beters weet te doen dan met een mummelmondje rozenhoedjes te prevelen. Zo lijkt het tenminste! Eens lagen er genoeg wevershuisjes door Goirle gezaaid, maar in de loop der jaren hebben ze alle het veld moeten ruimen voor meer moderne bebouwing. Ook dit huisje zou wellicht dezelfde weg zijn opgegaan, indien de Goirlese Heemkundekring met zijn mooie naam "De vyer Heertganghen" er zich - door aankoop - niet tijdig over ontfermd en het ingericht had tot wat men bescheiden "ons Heemhuisje" noemt, maar wat nu onder de naam "'t Smiske" tot de Goirlese geschiedenis behoort. Dat hier een vooruitziende blik de heemkundemensen heeft geleid, blijkt uit het feit, dat "'t Smiske" dit jaar officieel tot monument werd verklaard, waardoor de betekenis voortaan over Goirle heen grijpt. Nu is dat "Smiske" weer zijn winterslaap ingegaan. In de zomermaanden is het echter als streekmuseumpje iedere zondag enkele uren gratis toegankelijk en trekt het - tot buiten Goirle - regelmatige bezoekers. Reden genoeg er nu eens het een en ander over te vertellen.

 

Al zou zijn naam het doen vermoeden, "'t Smiske" was nooit een smederij. Het is van origine een wevershuisje zoals ook Tilburg die vele geteld heeft. Weliswaar heeft er ooit een huiswever, een zekere Crillaerts, gewoond, die geweren voor stropers en boeren placht te repareren, maar dat is niet voldoende om van een "smederij" te spreken. Mogelijk heeft er ooit iemand van de naam Smid gewoond al bestaan hiervoor geen verdere aanwijzingen. Zo tast men dus over de naam in het duister.

Afgaande op de zg. ijzersteentjes (kleine gele steentjes), waaruit het werd opgetrokken, en op mededelingen van een oude Goirlenaar, zou het wel 300 jaar oud kunnen zijn. Jammer genoeg werd de hele buitenkant met cement besmeerd. Hierop heeft de tijd en ook het weer al hier en daar zijn kleuren gemaald. Daar tussendoor gluren kleine ruitjes met groene venstertjes, als half dichtgeknepen ogen, naar een wereld waarvan ze niets meer begrijpen. Oorspronkelijk waren ook die ruitjes vol kleur als olievlekken op het water. Ze moesten helaas door nieuw glas vervangen worden. Nog altijd echter zeeft het licht er wat schemerig binnen, waar een sfeer hangt van een warme geborgenheid. Als de herinnering oude mensen niet in de steek heeft gelaten, werd in het huisje vroeger ook enige tijd café gehouden. Dat moet dan een gezellig kroegske geweest zijn, waar het borreltje van een paar cent extra zal hebben gesmaakt.

 

Bewoners

Tot degenen, die ooit in "'t Smiske" hebben gewoond, behoorden: Drik van den Hout, Sus van Iersel, Kees van Gils en diens zoon A. van Gils, Drik van Gestel, A. Schellekens, Kees van de Laar en Jaans van de Laar, die broer en zuster waren, J. Sprengers-van Herk, Jan Sprengers, Jantje Snels en de gebroeders Jan en Gustje Huibrechts. Deze lijst pretendeert geen volledigheid. Jan Huibrechts is de laatste Goirlese huiswever geweest. Bij het begin van de oorlog is hij er mee opgehouden. Jan weefde en zijn broer Gustje ging "met het pak" den boer op om zijn negotie aan de man te brengen.

De meest interessante bewoner van "'t Smiske" is ongetwijfeld geweest de vrijgezel Drik van Gestel, een naam die zó niet veel zegt. Er zal echter bij menige oude Goirlenaar - en ook nog wel jongere - een lichtje gaan branden als we zeggen, dat deze Drik eigenlijk nooit anders werd genoemd dan: "Drik Babberdebennekes". Hoe hij aan die naam kwam? Voor velen een vraag, voor niemand een weet!

 

Zo was Drik

Drik Babberdebennekes was al tijdens zijn leven een legendarische figuur. Hij dankte dit wel mede aan zijn uiterlijke verschijning. In een veertig jaar oude beschrijving van de man lezen we o.a.: "Op een paar korte beentjes torste-n-ie een gezellig kogelbuikske, waarover een lakense broek-mee-presenteerblad spande, die zo groen zag alsof er mos op groeide. Zo maar zonder nek zat een radijsachtig kopke op zijn romp geplakt met twee spleten erin, waardoor varkensoogskes langs een dikke neus piepten. Aan de voorkant hing op zijn frontje een labbige onderkin te kwabberen. Enfin, het was een manneke zoals ge kunt maken van lucifers mee 'nen grote en 'nen kleine aardappel..." Zou misschien deze verschijningsvorm tot de originele bijnaam geïnspireerd hebben???

Als Drik zó al een bijzondere aantrekkingskracht voor de jeugd had, hij bezat die in nog hogere mate door de manier, waarop hij met die jeugd omsprong. De jongens van de fraterschool hadden voor hem een vast program van vragen, die Drik iedere keer opnieuw beantwoordde: "Drik, waarom hedde gij zo'n klein ogen?" "Omdè ik gin soep zè", orakelde hij dan. Maar omdat de kinderen daar niets van snapten - zich althans zo hielden - verklaarde hij: "Hoe vetter ik wor, hoe kleiner mijn ogen. Mee soep is het net andersom"...

 

Slaande meesters

"Drik, sloegen de misters vruger ook?" Daarop vertelde Drik in geuren en kleuren en met veel fantasie de melodramatische geschiedenis van zijn jeugd bij meester Kandelaars. Daarna kwam voor de jeugd het hoogtepunt: "Die misters sloegen oe mee 'nen stok van 'nen èrrem lang en 'nen vinger dik." Deze woorden gingen vergezeld van een verkeerd geïllustreerde beweging, waarbij Drik, om de dikte van de stok aan te geven, over zijn strak uitgestoken arm streek en om de lengte te stellen zijn dikke wijsvinger omvatte. Dat gold voor de jeugd als het afgesproken teken. In koor herhaalde zij op lijzige toon en onder het trekken van scheve snuiten: "Van 'nen èrrem dik en 'nen vinger lang", waarbij de verkeerde bewegingen werden nagebootst. Dan zag Drik zijn "vergissing" in en deed hij het nog eens over. Maar nu goed.

Hij zat vol grappen en was zo vriend en clown van de jeugd geworden. Maar van de appels in zijn hof moest ge afblijven. Dan schoot hij met grof zout in zijn jachtgeweer. Zo althans ging de mare.

 

Zoutsmokkel

Een gedeeltelijk in de grond gebouwd "schop", dat vroeger achter "'t Smiske" stond, heeft nog een rol gespeeld in de zeer florerende zoutsmokkel rond de eeuwwisseling. Nederland had een accijns op zout ingevoerd maar België kende die niet. Het prijsverschil tussen beide landen was daardoor de moeite waard. De smokkelaars hadden hun pad door de tuin van "'t Smiske". In het schuurtje legden zij hun pungels (vrachtjes) neer om de weg verder te gaan verkennen. Overigens was dat gesmokkel niet zo'n geheime zaak. 's Avonds kon men tegen donker de smokkelaars op pad zien gaan met een opgerold stuk was- of zeildoek als pakjes open en bloot onder de arm. Die doek diende om het zout tegen regen en vocht te beschermen.

Het huidige "Smiske" verkeert niet geheel in zijn oorspronkelijk staat. O.a. werden er twee bedsteden met aardappelkelders eronder, de goot en een fornuisje uitgebroken toen het als museum werd ingericht. Museum is het eigenlijk maar toevallig geworden. De aankoop geschiedde met de bedoeling het laatste prototype van een thuiswevershuisje te conserveren en het als zodanig in te richten.

 

Ruimtegebrek

Die gedachte hebben "De vyer Heertganghen" overigens nog niet losgelaten. Alvorens die verwezenlijkt kan worden, zal men echter de beschikking dienen te hebben over een andere expositieruimte. Het museum schreeuwt daarom. Er is zoveel in beperkte ruimte tentoongesteld, dat de zaken niet zo goed tot hun recht komen als ze verdienen. Het interieur met zijn zware, ruwbewerkte, donkere zolderbalken en planken, die de geur van het verleden ademen en met zijn vloer van rode plavuizen, waarvan niet ene in kleur gelijk is aan de andere, is thans in twee ruimten verdeeld. Beide ruimten bezitten een open schouw, waarvan die van de voorkamer een met open haardvuur en wat daar aan attributen zoal bijhoort. Door de zwartberoete schoorsteen kijkt ge naar de blote hemel. Wie over een beetje fantasie beschikt, ziet er ook de ham of het spek hangen al zal die bij een arme wever wel nooit zo heel groot geweest zijn.

 

Prehistorie

Goirles prehistorie spreekt er uit een vijftiental urnen en een collectie zoals stenen pijlpunten, krabbers, handbijlen enz. en allerhande scherven. Er zijn verschillende grote exemplaren onder de urnen. Sommige origineel, andere afgietsels. Voor zover er maar één exemplaar van bestond, zijn de originele naar Leiden gegaan. Het moet een vreemde gewaarwording voor de Goirlenaren zijn zich te buigen over de grote urn, die als verzamelpot dient van de botjes uit de andere tijden, en daar, uit de vaak sponsachtig uitziende restanten, zijn verre voorvaderen voor de geest te halen zoals die leefden, leden en stierven o.a. op de Rechte Heide.

Naast toevallige vondsten werden er in Goirle ook verschillende wetenschappelijk geleide opgravingen gedaan. In 1924 door dr. A. Remourchamps op de Tichelberg, die vondsten uit de ijzertijd opleverde en in 1935 op de "Vijfberg" (Rechte Heide). Deze laatste leidde tot de ontdekking van de Keltische graven uit het bronzen tijdperk. De graven (heuvels) werden weer in hun oorspronkelijke staat teruggebracht. Men kan ze nog zien. Maar nu speelt en fietst de jeugd er op en erover... Met de steenvondsten mee heeft men te Goirle in ieder geval sporen van drie tijden ontdekt: steen, brons en ijzer.

 

Lange bedden

Bij de jongste opgravingen van prof. Modderman van de Rijksuniversiteit te Leiden heeft men voor het eerst zg. "lange bedden" geheel blootgelegd, waarvan het bestaan al eerder hier en ook elders bekend was. Er werden er in Goirle zeven blootgelegd. Het zijn naast elkaar gelegen aftekeningen in de bodem van enkele meters breed en 40 tot 70 meter lang met afgesloten uiteinde van een halve cirkel. Ze moeten dateren van 700 jaar vóór Christus. De betekenis ervan is nog niet achterhaald. Mogelijk hebben ze gediend voor een of ander begrafenisritueel, gezien de brandresten in één dezer "bedden".

Van de prehistorie maakt het museum een grote sprong tot een niet zo ver achter ons liggend verleden, waarbij historie en folklore dooreenspelen. Voor de mens van vandaag heeft dat de verrassingsvolle attractie van de herkenning. Onweerstaanbaar raakt ge daarbij in de ban van deze confrontatie met grootmoeders tijd. Hoe fascinerend dat werkt, kunt ge bijna dagelijks constateren in her en der opduikende antiekmarkten of wat daar dan voor doorgaat. Het lijkt wel of een hele generatie op meer of minder geslaagde wijze uit is op het compenseren van een door haar nog niet als zodanig onderkend heimwee. Nu, dan kan men in "'t Smiske" aan zijn trekken komen. Maar wel: Handen thuis! "Gelieve de voorwerpen niet aan te raken"...

 

Griekse muze

Hier een voorloper van de jukebox aan te treffen had ge zeker niet verwacht. Het is een heel apparaat, dat de klassieke naam Kalliope op zijn body draagt. Kalliope was de Griekse muze van het epos. "Die met de schone stem", werd van haar gezegd. Hoewel het apparaat uit het einde van de vorige eeuw stamt, heeft het zijn "schone stem" nog niet verloren. Het tingelt aardige deuntjes via een vertikaal draaiende zinken plaat-met-gaatjes van bijna een halve meter doorsnee. Een vergrote editie van de platen van het kleine draaiorgeltje van de oude straatmuzikant. "Nog tientallen van zulke platen liggen er hier op zolder", aldus onze gids. Het apparaat heeft kennelijk in een café gestaan. Men kwam daar goedkoop aan een deuntje, want op een gleuf aan de zijkant valt te lezen: "Inwerping 1 cent". En dat doet wel wat Vlaams aan.

Een attractie van geheel andere aard vormt een nogal uitgebreide en betrekkelijk recente serie van bodemmonsters uit een boring in de nabijheid van het Goirles territoir. Die boring ging 147 meter diep. Van de eerste meters tot de laatste kan men hier duidelijk zien, welke grondlagen er op elkander liggen. Spectaculair is het niet. Wél interessant voor de weetgierige, die belangstelling heeft voor de geheimen van de grond, waarop hij staat.

 

Bij de wever

In de tweede afdeling van het "Heemhuisje" domineert het getouw van de huiswever met wat daar nog bij komt kijken. Ook andere beroepen tonen er hun spoor. De zeer complete klompenmakersuitrusting is daarbij heel opmerkelijk. Vanwege de veelheid van het geëxposeerde materiaal geeft deze weefruimte niet de kaalheid van het oude weefgetouw weer. Maar het wijwatervaatje is er wel. Ook het befaamde "oog-van-God-in-een-driehoek", waarmee Ernest Claes zijn "Witte" grappen liet maken. Het Goolse oog straalt er echter in een luxe uitvoering, namelijk in gekleurd zilverpapier. Resultaat van vrome huisvlijt.

De rozenkrans aan de spijker kunt ge ook ontdekken. Het is evenwel een nogal ongewone, waaraan we zelf nooit gebeden hebben. Het heilige, bijbelse getal zeven krijgt er alle eer. Hij bestaat namelijk uit zeven "tientjes" van elk zeven kralen. Daartussen de Zeven smarten van Maria en ten slotte een kruisje van weer zeven kralen. Het zal velen bekend zijn, dat in een wevershuisje de rozenkrans op het kale, witgekalkte muurvlak een centrale plaats innam, want bidden deden die wevers in hun armoe wel. We hebben maar één "groffe" wever gekend. Dat was degene die - toen de pastoor zijn tevredenheid uitsprak over de aanwezigheid van de rozenkrans aan de muur - antwoordde: "Mijnheer pastoor, het zou oe aanders niet meevallen een heel jaor mee oew neus aon 'nen spijker te hangen"... Het zullen wel boze tongen zijn geweest, die dit verzonnen hebben!

Hoe ze hun armoe uitsnikten, leert het oude weversdeuntje:

"Gin brood, gin mik!

Ochod, ochod, ochod...

Kaoi wijf - hoop kender!

Ochod, ochod, ochod"...

De tweede en de vierde regel vormen een klanknabootsing van het schieten van de spoel.

 

Geleend getouw

Waar men zich over verbaast, is dat Goirle er niet in geslaagd is een eigen weefgetouw te bemachtigen. Het laatste Goolse getouw werd in het begin van de oorlog verkocht aan het museum Sterksel bij Antwerpen. Men moet het nu doen met een Tilburgs raamgetouw, dat men in bruikleen heeft van het Tilburgse Textielmuseum. Die Goolse getouwen waren anders dan de Tilburgse, omdat men in Goirle geen wol maar grof linnen weefde. Daarvoor gebruikte men zwaardere getouwen, waarvan de zijstukken uit massief eikenhout bestonden. "Die stukken wogen wel honderd kilo." Bij het opruimen of de vervanging waren ze zeer gewild door de timmerlui. Dezen zaagden ze namelijk stuk voor deur- en raamdorpels. Geen wonder derhalve, dat ze allemaal verdwenen zijn. Men vertelde ons verder, dat deze Goolse getouwen ook breder dan de Tilburgse waren. Dat kwam goed uit toen in Goirle van het linnen op jute voor behangsellinnen werd overgeschakeld.

 

Rondkijkend en snuffelend door "'t Smiske" op een trieste herfstdag toen de regen tegen de kleine ruitjes tokkelde en luisterend naar de verhalen van onze begeleider, werden de dingen, die we lang dood waanden, langzamerhand tot leven gewekt. Ze brachten warmte in het oude huisje. De "lambels" (lampe belge) met haar moderne gloeilamp onder de wit porseleinen kap leek weer haar energie uit petroleum te putten en het was of er opnieuw vlammen speelden om de halfverkoolde houtblokken van de haard. Daardoor viel het afscheid zwaarder dan de komst...

 

Één gedachte heeft ons nog enige tijd beziggehouden: Hoe houden die mannen van de Heemkunde het vol? "'t Smiske" kwam tot stand uit idealisme en liefde tot eigen streek. Het wordt ook uit die gronden draaiende gehouden. Dit betekent, dat nu reeds vijf jaar lang, op toerbeurt, één van de leden van de Heemkundekring van mei tot september zijn zondagmiddag van 3 tot 5 uur opoffert om bezoekers te ontvangen en rond te geleiden. En dit terwijl er niet eens entree geheven wordt. Voor bijzonder geïnteresseerden is het museumpje altijd op aanvraag te bezichtigen. De bekende uitspraak van Vondel: "De liefde tot zijn land is ieder aangeboren" krijgt hier doorlopend gestalte.

 

't Smiske in Goirle - archief Pierre van Beek

 

PIERRE VAN BEEK