CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Enclaves van Baarle hebben taai bestaan

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 11 januari 1969

De voorbije zomer hebben wij een artikel gewijd aan Nederlands merkwaardigste gemeente op gebied van grensscheidingen. Bij menigeen is toen ongetwijfeld de vraag gerezen hoe een dergelijk archaïsme en toch eigenlijk chaotische toestand op de dag van vandaag nog kan bestaan en waarom daaraan, in de eeuwen door, nooit eens een eind werd gemaakt. Nederland heeft tot het einde van de 18de eeuw vele enclaves gekend. Die zijn echter allemaal successievelijk verdwenen. Die van Baarle-Nassau daarentegen blijken over zó'n taai leven te beschikken, dat ze alle tijden konden trotseren. Verder dan tot enige wijzigingen in de grenzen van de enclaves is het nooit gekomen. Wat niet wil zeggen, dat er niet op gezette tijden pogingen werden aangewend tot een meer normale situatie te komen. Dr. F.A. Brekelmans, een geboren Brabander, vertelt daar heel wat van in zijn proefschrift uit 1965 onder de titel: "De Belgische enclaves in Nederland". Het is dit proefschrift, dat wij bij hetgeen hier volgt tot leidraad nemen.

 

De zonderlinge territoriale toestand te Baarle is al zeer oud. Brekelmans meent, dat hij zijn oorsprong vindt in een voogdijverhouding tussen de abdij van Thorn en de Hertog van Brabant. En hoe komt Baarle aan zijn namen van Hertog en Nassau? Tegen het einde van de twaalfde eeuw schijnt de souvereiniteit over Baarle bij de Hertog van Brabant te hebben berust, wat valt af te leiden uit een tweetal oorkonden omstreeks 1198, volgens welke de hertog de hoge rechtsmacht over een deel van Baarle aan de heren van Breda-Schoten geeft. De hertog behield echter de souvereiniteit over de gronden, die hij vóór 1198 aan zijn dienstmannen had uitgegeven. Deze gronden bleven rechtstreeks tot het hertogdom behoren en toen er een dorp van eigen structuur was ontstaan, ging men spreken van Baarle onder de hertog of Baarle-Hertog. De rest van de "gemeente" kwam in haar geheel aan de heer van Breda en werd bij diens land - het land van Breda - ingelijfd.

Toen de Nassaus in 1404 heer van Breda waren geworden, ging men spreken over Baarle onder Nassau of kortweg Baarle-Nassau. Deze toestand bleef nagenoeg onveranderd tot ca. 1648. Baarle-Hertog werd toen voor de hertogelijke administratie bij het land van Turnhout gevoegd. Zeker reeds in 1363 komt het als onderdeel van dat gebied voor. Baarle-Nassau was en bleef bij het land van Breda. Hier - reeds in de veertiende eeuw - ligt de kiem van de verdeling van het Baarlese gebied over twee staten. Rector Van de Broek zegt in zijn "Bijdragen tot de Geschiedenis van Baarle", dat er rond 992 al een tweevoudig Baarle bestond.

Zonder rekening te houden met de fijnere nuanceringen, die sommigen aan het begrip "enclave" geven, kan men populair zeggen, dat we er eigenlijk onder verstaan gebiedsdelen van een staat, die omsloten worden door het terrein van een andere staat. We praten dan vanuit het standpunt van de staat, waarin de afgesloten gebieden liggen. In ons geval Baarle-Nassau zullen de Belgen echter van enclaves spreken.

 

Proces van eeuwen

Afpaling van de enclaves bleek vóór de invoering van het kadaster nooit op een bevredigende wijze mogelijk. Ze waren zo grillig van vorm, dat er aan plaatsing van grensstenen niet behoefde gedacht te worden. Deze grilligheid is een gevolg van een eeuwenlang proces van samenvoeging, splitsing en andere veranderingen. Door deze situatie is het dan ook moeilijk uit te maken welke enclave authentiek is en in hoeverre. Voor ons is dat evenwel ook van geen belang daar we de toestand nemen zoals hij momenteel is.

Met inbegrip van de dorpskom onderscheidt Brekelmans een vijfentwintig Belgische enclaves, daarnaast een tiental Nederlandse percelen, gelegen in Belgische enclaves, en dan nog Nederlandse enclaves in België, waaronder een perceel "De Blokken", dat - in tegenstelling tot de andere - tenminste nog door een "landtong" met Nederland is verbonden. Deze mededeling alleen is wel voldoende om in wanhoop naar het hoofd te grijpen als men tot taak zou krijgen de situatie hier eens even uit de doeken te doen. Op enige spectaculaire exponenten hiervan, die het bij de bezoeker van Baarle-Nassau altijd wel weer doen, wezen we al in ons vorige artikel.

 

Niets bereikt

In de loop der historie zijn er verschillende malen pogingen gedaan orde te scheppen. Soms zag het er naar uit, dat er iets zou gebeuren en dat het varken op één oor na gevild was. Het leek echter wel of de duivel zelf de hand in het spel had, want altijd deed zich wel het een of andere voor, waardoor de boel maar weer in de ijskast ging. Waarover de inwoners van de dubbelgemeente vermoedelijk nooit enig traantje gelaten hebben.

Het jaar 1648 (vrede van Munster) vormde een goede gelegenheid schoon schip te maken. Niemand schijnt daartoe echter behoefde te hebben gevoeld. Men was in die tijd gewend aan ligging van vele dorpen, heerlijkheden en leengoederen in andermans gebied. Een enclave van de zuidelijke Nederlanden in de Baronie van Breda vond eigenlijk niemand als iets bijzonders. Er ontstond nu - nog veel duidelijker dan in de Middeleeuwen - verschil van souvereiniteit tussen Baarle-Nassau en Baarle-Hertog. Zodoende bracht 1648 de definitieve basis voor de splitsing, die we thans nog kennen.

 

Tweede kans

Een tweede kans beide gemeenten samen te smelten kwam er in 1815 bij de vestiging van het Koninkrijk der Nederlanden, waarbij de twee verschillende Baarles tot één en dezelfde staat gingen behoren. Niet alleen bleven er twee gemeenten, maar elk van hen bleef zelfs tot een andere provincie behoren: Baarle-Hertog onder Antwerpen en Nassau onder Noord-Brabant. De heren vonden het welletjes of hadden iets anders aan hun hoofd. Het ziet er naar uit, dat de toenmalige gemeentelijke en provinciale indeling met ambtelijk automatisme maar op de vroegere toestand heeft teruggegrepen. Bij de vaststelling van de kadastrale scheiding van 1836 werd het bestaan van de enclaves eigenlijk nog eens sterk benadrukt.

Een derde gelegenheid tot wijziging deed zich voor in 1843, namelijk bij de grensregeling tussen Nederland en België. Het jaartal 1843 treft men ook aan op de huidige grenspalen tussen beide landen. Een gemengde commissie had tot taak de grenzen vast te stellen. Er werden dikke processen-verbaal geproduceerd voor de beschrijving van de grenzen, want men zat daarbij al direct in de moeilijkheden. Pogingen tot grondruil, waarbij Castelré aan België en Zondereigen aan Nederland zouden worden afgestaan, stuitten vooral af op de bezwaren van de Belgische regering om de op de enclaves wonende bevolking naar een andere staat te laten overgaan. Intussen had in Baarle zelf reeds een feitelijke grensregeling plaats gehad.

 

Geen grenspalen

De commissie heeft haar taak nooit helemaal geëindigd. Over een lengte van 36 kilometer is nooit de grens officieel vastgesteld. Een aandachtige beschouwer van een stafkaart van de betrokken streek valt onmiddellijk op, dat - terwijl men elders aan de grens overal op nogal willekeurige afstanden geplaatste ijzeren grenspalen aantreft - deze in het gebied van Baarle eigenlijk ontbreken. Paal 214 staat op Groot Bedaf tegen de grens bij Poppel in een weiland in het dal van de Nieuwkerkse Ley. De eerstvolgende paal 215 vindt men dan 36 kilometer verder naar het westen bij de Oude Loop in het gebied van de Lange Gracht. Voor het gedeelte tussen deze twee palen heeft de commissie in 1843 de grens nooit definitief vastgesteld. Wel liggen kadastraal de verschillende enclaves nauwkeurig vast. Het is dus niet zo, dat men niet zou weten wat gebied van welke staat is.

 

Dans ontsprongen

De eerste pogingen tot opheffing van de enclaves dateren van 1789. De Nassause gehuchten Ulicoten en Castelré kwamen daarbij als ruilobjecten van de Republiek aan de orde. Van de zijde van de bewoners van Baarle-Hertog rezen daartegen allerhande bezwaren, zowel materiële als staatkundige en kerkelijke. Ulicoten en Castelré werden van Belgische kant als armoedige gehuchten gekwalificeerd. De ijveraars, die de belangen van Baarle-Hertog behartigden, voelden bij hun actie o.a. de behoefte de Hollandse bewering te ontkennen, dat kooplieden en fabrikanten zich alleen maar te Baarle hebben gevestigd om er fraude te bedrijven.

Hoe Baarle-Hertog zich ook weerde, op 7 augustus 1789 hebben de commissarissen van beide betrokken regeringen een plan tot gebiedsruiling opgesteld. Dit hield in, dat de kern van Baarle-Hertog aan de Republiek der Nederlanden zou worden toegevoegd en dat de gehuchten Ulicoten en Castelré naar de Zuidelijke Nederlanden zouden overgaan. In Brussel bleken de plannen nogal goed te worden ontvangen. Hoe dat ook bij de andere autoriteiten het geval moge zijn geweest, vast staat dat de transactie geen doorgang heeft gevonden. Baarle-Hertog ontsprong de dans. Vermoedelijk heeft het dit te danken gehad aan de in 1792 begonnen oorlog van Frankrijk tegen Oostenrijk en de verovering van België op het einde van 1794.

 

Nieuwe poging

Een tweede poging na 1815 om de enclaves op te heffen werd ondernomen nadat zich in 1818 moeilijkheden voordeden tussen de gemeente Baarle-Nassau en de "Antwerpse" gemeente Minderhout. Net als nu nog het geval is, behoorde Castelré in burgerlijk opzicht wel tot Baarle-Nassau, maar kerkelijk ressorteerde het ook toen reeds onder de Belgische plaats Minderhout, waarvan het veel minder verwijderd ligt. Ged. Staten van Noord-Brabant wilden Castelré echter alleen afstaan als Baarle-Nassau - zonder enige verdere compensatie - heel Baarle-Hertog zou krijgen. Aan de Belgische kant liet men een heel ander geluid horen. "Antwerpen" meende niet alleen recht op Castelré te hebben maar zelfs op heel Baarle-Nassau. Dit standpunt werd o.a. gemotiveerd met het feit, dat België in 1807 aan Holland Luyksgestel had afgestaan en daarvoor nooit enige vergoeding had ontvangen. Van Noord-Brabantse zijde werd een limietscheiding in die geest ontworpen. Hierna veranderde "Antwerpen" van standpunt. Men wilde Baarle-Hertog wel laten schieten, maar wenste in ruil daarvoor het Nederlandse Putte ten zuiden van Bergen op Zoom te hebben. Daarvan wilde Holland niet horen.

 

Spaak in wiel

Er werd verder gedokterd. België kwam twee keer met een ander plan. In 1829 zwichtte de provincie Noord-Brabant. Het stelde het provinciebestuur vóór Castelré en Putte aan Antwerpen af te staan in ruil voor de hele gemeente Baarle-Hertog. Op 5 juli 1830 kwamen gedeputeerden met dit voorstel in de Provinciale Staten. Kort daarop brak de Belgische Opstand uit en deze verhinderde de uitvoering der plannen. Zo ontsprong Baarle-Hertog opnieuw de dans. Van Putte en Castelré kan natuurlijk hetzelfde gezegd worden.

Het duurde tot 1875 - bijna een eeuw na het begin van de eerste pogingen - eer opnieuw geprobeerd werd de toestand te saneren. De namen Castelré en Ulicoten werden weer als ruilobjecten genoemd. Vlot gingen de zaken niet. Baarle-Hertog vocht voor zijn zelfstandigheid met als beste kruiwagens de Turnhoutse volksvertegenwoordiger P.J.M.A. Dierckx en het kamerlid baron De Broqueville. Zo gingen er nog zeventien jaar voorbij alvorens de plannen van 1875 in een wetsvoorstel waren gekristalliseerd. Het bereikte in 1892 de Belgische Kamer. Met Nederland was in dat jaar overeenkomst bereikt. Ulicoten en Castelré zouden geruild worden tegen Baarle-Hertog. De betrokken inwoners zouden niet gedwongen kunnen worden van nationaliteit te veranderen. Een wetsontwerp in deze geest werd ook door de Nederlandse regering ingediend bij de Kamers.

 

Smeekschrift

Baarle-Hertog voelde dat het nu toch wel menens ging worden en de raad ontwierp op 13 oktober 1892 een hartstochtelijk smeekschrift aan koning Leopold II en de Kamer. Hertogs burgemeester stelde zich aan het hoofd van de protestbeweging, waarbij hij baron De Broqueville en de Turnhoutse senator graaf De Merode naast zich vond. Baarle-Hertog won: het Belgische regeringsvoorstel werd 7 juni 1893 in alle secties van de Kamer verworpen. In Nederland bracht het betreffende wetsvoorstel het nooit verder dan een schriftelijke behandeling. In september 1897 trok de regering het in. Voor de derde keer was Baarle-Hertog de dans ontsprongen.

In 1903 schijnt de kwestie weer ter sprake te zijn gekomen totdat ze tussen 1909-1911 voor de zoveelste keer stof opwierp. Men wilde de enclaves opruimen zonder annexatie en de grens dwars door de eigenlijke dorpskom trekken. Dat was echter allemaal eerder gedacht dan gedaan. Resultaat kwam er dan ook niet uit de bus.

Na de eerste wereldoorlog kwam "Baal" op de agenda voor de besprekingen tussen Nederland en de geallieerden. Men had vermoedelijk belangrijker zaken te regelen en zo is de zaak nooit zelfs maar onderwerp van gesprek geworden. In de crisisjaren van 1930 werd het in Baal toch wel wat al te gortig met de smokkelarij. Dat meende in ieder geval het Nederlandse Kamerlid mr. J.N.J.E. Heerkens Thijssen die op 14 februari 1935 in de Eerste Kamer voor sanering pleitte. Hij achtte het een landsbelang "een zo voor de hand liggende bron van smokkelarij uit de weg te ruimen".

 

Duitsers krijgen kous op de kop

Tijdens de bezetting van de laatste wereldoorlog waren de twee Baarles de Duitsers een doorn in het oog vanwege de deviezensmokkel. Zonder notie voor de historische gegroeide situatie zouden zij dat varkentje van Baal wel eens even wassen. De "Generalkommissar für Finanz und Wirtschaft" verordende voor Baarle, dat de uitzonderingstoestand op het gebied van douanerechten werd opgeheven. Dit gebeurde 25 juli 1944. De Belgische enclave Baarle-Hertog moest op het gebied van douane en deviezen behandeld worden alsof het gewoon Nederlands gebied was. Och arme! In Baal bestonden dingen, die nog sterker waren dan de Duitse macht. Al na een paar dagen bleek de nieuwe bepaling niet uitvoerbaar en toen bleef er voor de "Generalkommissar" niets anders over dan ze maar weer met hangende pootjes in te trekken.

 

Lust vergaan

Na de oorlog (1947) meende het lid van de Nederlandse Eerste Kamer mr. E.M.J.A. Sassen weer eens een plan tot grenswijziging te moeten lanceren. Overigens tevergeefs. Sindsdien is de lust om Baal aan te pakken in Nederland heel gering geweest. Die werd er zeker niet groter op toen Nederland in de jaren 1956-1959 een proces over een omstreden enclave in de buurt van het Molenrietven verspeelde.

Het uiteindelijke resultaat van alle ondernomen pogingen is geweest, dat de allermerkwaardigste situatie nu nog onveranderd voortduurt. We kunnen ons niet voorstellen, dat men daar in een van de Baals bezwaar tegen heeft. Het omgekeerde lijkt eerder het geval. De huidige toestand heft Baal ver uit boven wat het zou zijn zonder de enclave-chaos, die gewoon tot een bron van bestaan is geworden. De geldmolen draait nog beter dan "Baol Draaiom". Er is "commerce", vertier en gezelligheid zoals men elders aan de grens tevergeefs zal zoeken. Daarom zeggen ze in Baal: "Laot zo mar!"

 

PIERRE VAN BEEK