CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Een bieboer verdedigt altijd zijn bieën

Het Nieuwsblad van het Zuiden - dinsdag 19 november 1968

"Ik zou m'n bieën veur geen geld van de wereld kwijt willen zijn!" Als ge zo'n spontane exclamatie te horen krijgt, reken dan maar, dat ge bij Tinus Oerlemans (68 jaar) in het Udenhoutse Biezenmortel aan het goede adres zijt om iets over bijenhouderij en de daarin schuilende liefhebberij te weten te komen. In vergelijking tot vroeger is de bijenhouderij en daarmee ook het aantal imkers sterk teruggelopen. Het aanschijn van het Brabantse land heeft een aanzienlijke wijziging ondergaan. Uitgestrekte heidevelden vielen aan ontginning ten offer. Wallen, heggen, slootkanten met alles wat daar groeit en bloeit verdwenen. Aloude produkten als koolzaad en boekweit raakten uit de mode. En het is toch maar van de bloesem, dat de bijen het moeten hebben. Ten slotte brengt de moderne mens vaak ook niet meer het geduld op voor een zo rustige en, op het eerste gezicht, weinig spectaculaire liefhebberij. Eens behoorde echter de "biestand" of "biehal" tot de aantrekkelijkheden van het Brabantse landschap. Men kon die aantreffen achter in de tuinen van de woningen maar ook langs de boskanten nabij akkers of heidevelden. Karakteristieke bouwseltjes met open voorkant, een beetje wrak en scheef onder een dak van stro of oude pannen. Daaronder paradeerden dan - met vóór het vlieggat een wriemelend propje leven - in enkele en soms wel in dubbele rij boven elkaar, de ook meestal door de imker zelf in stille wintermaanden ineengenaaide korven. Minstens tien keer per dag ging de imker in de zomer eens even kijken. 's Zondags zat hij vaak de hele dag bij zijn "stand", zoals een duivemelker bij zijn duiven. Dat waren liefhebbers. Zó bont maakt Tinus Oerlemans, die boer is, het niet. Maar liefhebber: Dát wel! Hij denkt er een tikkeltje van te hebben meegekregen in zijn bloed. Al is het dan nogal ver af - een oom van zijn grootmoeder was "ene grote bieman". Van jongs af aan hebben de bijen ook hem nu in hun ban. Hij is er zo'n beetje mee getrouwd en het is een goed huwelijk. Hij verdedigt ze door dik en dun al hebben ze hem ook nóg zo gestoken...

 

Het bieënbloed begon bij Tinus Oerlemans te werken op zijn twintigste jaar. Hij zou wel eens een door zijn broer ontdekte zwerm gaan "scheppen". Nu had hij van zoiets nog weinig verstand al wist hij natuurlijk wel, dat ge de koningin in de korf moet zien te krijgen en dat dan 't "leger" wel volgt. Hij bracht het voor mekaar, betaalde daarvoor echter zijn eerste tol in de vorm van heel wat venijnige steken. Nu moest er natuurlijk verder gewerkt worden. Daarbij groeide de ambitie want al spoedig bleek, dat in de wereld van de bijen heel wat dingen te koop zijn, waarvan de oningewijde niet de flauwste notie bezit.

Tot 1942 bleef Oerlemans werken met korven, die hij zelf maakte. Mag het houden van bijen een wat archaïstisch karakter vertonen, dit betekent niet, dat onze bieboer daarbij veel conservatisme aan de dag legde. Hij was altijd bereid iets nieuws te leren. Toen hem een broeder van de S.V.D., die er ook wel iets van wist, op de voordelen van de kasten boven de korven wees, was hij direct bereid op die kasten over te stappen al kunt ge in zijn "biestand" nog altijd wel enige van die niet meer gebruikte korven aantreffen. "Mijn eerste kast ging ik in Oisterwijk halen. Ze kostte honderd gulden. Dat was heel duur. Maar ik haalde er het eerste jaar 20 pond honing uit, die ik voor f 5,- per pond verkocht." De voldoening, waarmede hij dit vertelt, verraadt wel, dat de nasmaak van de hoge prijs niet lang geduurd heeft toen bleek dat het geïnvesteerde geld er zó vlug uit was. Zo werd spoediger dan verwacht ook de weg voor een volgende, oude kast gebaand.

 

Nooit uitgeleerd

De ene bieboer is de andere niet! Oerlemans bleek de man, die niet tevreden is met zo maar een beetje aanknoeien. Hij wilde graag het naadje van de kous weten en studeerde en experimenteerde met het gevolg, dat, naarmate hij dieper in het leven van de bijen doordrong, er zich steeds nieuwe horizonten openden, waaraan geen einde bleek te komen. Hij was ongemerkt verzeild geraakt in het grote avontuur van de geheimen van de natuur. Dit dwong hem uiteindelijk tot de nederige bekentenis, die Socrates al vele eeuwen geleden moest doen: "Alles wat ik weet, is dat ik niets weet." En dat is dan het begin van alle wijsheid. Oerlemans zegt het alleen maar wat anders: "Je raakt nooit uitgeleerd en ontdekt altijd weer iets nieuws"...

Men had ons Oerlemans als een goede bieboer aangewezen. Dat blijkt ook spoedig, als hij een college over het leven van de bijen en het bijenhouden begint weg te geven, dat een leek de oren er van tuiten. Er lijkt een bioloog aan het woord en je vraagt je af of hij dat allemaal uit boeken of uit de praktijk heeft geleerd. Vermoedelijk wel uit beide al valt het op hoe hij de nadruk op de praktijk legt: "Ge kunt de theorie wel leren maar uiteindelijk doet het de ervaring".

In het begin heeft hij wel eens onaangename verrassingen beleefd. Oerlemans heeft dertig jaar op "Huize Assisië" gewerkt en dan kon hij thuis zijn eigen bijen niet zo goed in de gaten houden. "Méér dan eens is het hem overkomen, dat bij zijn thuiskomst bijen de benen - of juister: de vleugels - hadden genomen en op zwerf waren gegaan. Nu lappen ze hem dat niet meer zo gemakkelijk. Niet omdat het karakter van de bijen veranderd is, maar omdat hun imker tijdig een stokje voor zo'n neiging weet te steken. Dat houdt in: rekenen, luisteren en kijken wat er in het "volk" te koop is.

 

Open boek

Als een imker concludeert: "Hij schiet de hurrekammen deur", dan is deze voor de leek onbegrijpelijke taal voor de bieboer het teken, dat er in de korf neigingen tot zwermen bestaan. Hij merkt dit o.a. op aan een speciale manier van ratenbouw. Vooral in korven valt dit goed te constateren, daar hier alles zijn natuurlijke gang gaat, dit in tegenstelling tot de kasten, waar de ontwikkeling meer gedirigeerd is.

Uit een lang betoog, waarin koninginnen: "Tuut, tuut, tuut" zeggen en andere bijen "kwaken", begrijpen we ten slotte, dat de kunst om zwermen te voorkomen neerkomt op het beletten, dat er méér dan één koningin in het "volk" zit. "Als ik vroeger een korf opvatte, was dat voor mij als een open boek", zegt Oerlemans. "Dit gold ook voor de vliegplank. In het voorjaar kon ik precies aflezen wat daar binnen in de winter allemaal was gebeurd. Was de koningin verongelukt? Dan lag die dood op de plank. Hoe het met het voedsel stond, kon ik ook subiet zien." Die koningin is een figuur in het bijenleven, waar heel wat om draait. Zij zorgt namelijk voor de eierproduktie en dus voor het nageslacht. Zij legt twee soorten eieren, t.w. bevruchte en onbevruchte. Uit de bevruchte komen bijen en koninginnen voort.

 

Apart menu

Een van de vele curieuze zaken in de bijenwereld is dat het in beide gevallen om dezelfde eitjes gaat. En nu stijgt de verbazing ten top: een koningin ontwikkelt zich doordat zij een apart voedselmenu krijgt. Dat voedsel is de befaamde koninginnemelk. In Marokko wordt dit produkt zelfs door de mens verzameld en naar Frankrijk geëxporteerd. Daar levert het een hoge prijs op omdat het voor geneesmiddel wordt gebruikt.

Nu komt natuurlijk de vraag op hoe een voor de voedselvoorziening zorgende bij weet wie uitverkoren is om tot koningin te worden opgevoed en derhalve recht op koninginnemelk heeft. Een aanwijzing daartoe is de vorm van het vakje in de raat, de zg. koninginnedop. Wie een honingraat goed bekijkt, zal gemakkelijk ontdekken, dat hier drie soorten vakjes voorkomen, die zich in grootte van elkaar onderscheiden. Een paar allergrootste steken duidelijk waarneembaar boven de andere uit. Dat zijn de koninginnedoppen.

De bijengemeenschap bestaat uit drie soorten bijen, t.w. koninginnen, darren en werkbijen. De laatste doen wat hun naam aangeeft. De darren zijn de uit onbevruchte eitjes voortgekomen mannetjes. Ze hebben geen andere taak dan voor de bevruchting van jonge koninginnen te zorgen. Misschien zorgen ze ook nog voor het warm houden van het broedsel, maar daarover bestaat geen zekerheid. Dat is alles wat ze uitvoeren plus eten. Noch in noch buiten de korf nemen ze aan werkzaamheden deel.

 

Dure kostgangers

"Het zijn maar dure kostgangers," zegt onze imker, "maar de andere bieën zijn ook niet gek. Ze hebben dat wel in de gaten en ze trachten zo vlug mogelijk van die darren af te komen." Rond half augustus of half september - dat kan wel een maand uit elkaar liggen - begint de gezamenlijke actie van de werkers tegen de luieriken. Ze krijgen gewoon geen eten meer, zwakken af en worden daarna buiten gejaagd om te sterven. "Men zegt wel, dat ze 'afgeslacht' worden, maar dat is niet helemaal juist. Ze worden uitgehongerd." De dar kan daar niets tegen ondernemen. Hij beschikt niet eens over een angel.

Als een zonderlinge speling van de natuur vermeldt onze zegsman ook het feit, dat in een "moerloze" zwerm bij werkbijen wel eens de eierstok tot ontwikkeling komt, maar verder gaat het mis want er worden ten slotte alleen darren geboren. Nu is de bieboer helemaal niet op veel darren gesteld, want dat zijn geen honingproducenten, waar het toch ook om begonnen is.

 

Steken

Voor de gewone man is het steken van de bij wel het meest spectaculaire aspect en vaak de enige wijze voor kennismaken. "Is het waar, dat een imker voor die steken immuun is?" "Ik heb in mijn leven heel wat steken opgelopen. Ze steken bij mij gewoon altijd in een oud gat omdat er geen andere plaats is. Ze kunnen je wijsmaken wat ze willen, maar bij mij doet een bieënsteek op het eerste moment nog altijd even zeer als veertig jaar geleden." Voor sommige mensen, die er erg gevoelig voor zijn, kan een bijensteek nog wel eens lelijk aankomen. Tinus Oerlemans kent zelfs iemand, die er gewoon bewusteloos van neervalt. "Maar daartegen kan een dokter tabletjes geven"...

 

Goede wenken

Omdat hij zijn geliefde bijen niet in een hoek wil zetten, neemt Oerlemans daarna het pleidooi voor de diertjes op. Een bij is uit zichzelf niet ondeugend. Als ze steken, doen ze dat uit noodzaak. Nooit enkel om wille van het steken zelf. Ze verdedigen gewoon hun huishouden en dat is hun goed recht. Het gevaarlijkste zijn ze in de nabijheid van de "biestand". Een zwerm daarentegen steekt bijna niet. "Ik durf die gerust te scheppen zonder een 'biekogel' op (beschermende kap met fijn gaas). Ge kunt met oe hand door een zwerm gaan zonder dat er iets gebeurt." Dat zal dan wel waar zijn, maar wij zouden toch niet graag de proef op de som nemen!

Tinus heeft ook nog goede wenken: nooit in paniek geraken om een bij. Niet er naar slaan! Als je aan de korf werkt en je krijgt toevallig een steek, de hand niet plotseling terugtrekken, want dan heb je meteen meerdere steken te pakken. Heeft een bij eenmaal gestoken, dan blijft de angel in de huid achter. Aan deze angel is een blaasje met gif verbonden, dat ook als de bij haar angel kwijt is nog een met het blote oog zichtbare pompende beweging blijft maken, waardoor méér gift in de huid dringt. Daarom moet men een angel nooit verticaal uit de huid trekken, want dan wordt het venijnige blaasje nog verder geledigd. Om een angel te verwijderen dient men met een duim schuin en hard over de gewonde plek te wrijven. Dan wordt het giftblaasje náást en niet ín de prik geledigd.

 

"Vette" hei

Een bieboer "slingert" zijn honing zelf. Bij dit procédé worden de uit de korven of kasten verwijderde, gevulde wasraten - na geopend te zijn - in een centrifuge gehangen. Door de draaiende beweging en de middelpuntvliedende kracht druipt de honing langs de centrifugewand naar beneden waar hij wordt gezeefd en opgevangen. Naast de liefhebberij is de verkoop van honing nog altijd een belangrijke factor. Daarom denkt een bieboer nog met plezier terug aan het jaar 1926. "De hei was toen ontzettend vet", zegt Oerlemans. "Het werd een geweldige oogst. Ik heb hem toen helemaal naar Den Bresser in Tilburg gebracht en verkocht voor 16 cent het pond." Nu verkoopt hij een jampotje vol honing voor f 1,50 en f 2,50. Deze laatste betreft heihoning, die schaarser is dan andere.

Bij het verwijderen van de met honing gevulde raten uit de korf moest vroeger een bijenvolk gedood worden. Men noemde dat "uitroken". De korf werd boven een in de grond gegraven gat geplaatst en daarin werd een in een opstaand houtje geklemd en in zwavel gedrenkt stukje dun karton - meestal een oude speelkaart - aangestoken. Dit werd voor de bijen de dood. Met de methode van de kasten is het doden overbodig geworden daar men de bijen gemakkelijk van de raampjes kan wrijven.

Sommige bieboeren slingeren bijna het hele jaar honing. Eerst als de bijen naar het fruit zijn geweest. Dan na de terugkeer van het koolzaad, verder na de zomerdracht, die van de lindebloesem en de klaver komt, en ten slotte in september als de bijen terug zijn van de hei. Oerlemans zijn bijen staan tegenwoordig op de Campinaheide bij Oisterwijk.

 

Te voet naar Esbeek

Vroeger trokken de bieboeren van Biezenmortel en omgeving veel naar Esbeek en nog wel verder. Dat betekende dan iedere zondag vroeg op pad, in Moergestel naar de eerste mis en dan weer op stap. Daar was zo wel een dag mee gemoeid. Die bieboer wist echter het nuttige met het aangename te verenigen. Niet alleen werden de echte kerk maar ook verscheidene "kapellekes" aangedaan om "er eentje te vatten". Dat "eentje" was dan wel eens zó betrekkelijk, dat er bij de terugkeer thuis de bekende "kennelijke staat" van overbleef. Een bieboer wist echter, dat hij niet met een borreltje op bij zijn bieën moest komen. De beestjes zijn daar helemaal niet op gesteld en reageren erg stekelig daar ze zich bedreigd voelen. Ook met reukwater in het haar moet ge oppassen want daar komen ze op af.

Tinus Oerlemans ziet voor de toekomst nog wel iets in de bijenhouderij als vrijetijdsbesteding, waaraan steeds meer behoefte ontstaat. In Arnhem legt men momenteel in plantsoenen plaatsen aan voor imkers om er hun bijen te zetten. Bovendien worden er weer specifieke "drachtplanten" aangeplant. Dat zijn planten, die veel nectar leveren. Ook bij de gemeente Udenhout is een verzoek ingediend om dit soort gewassen in grotere mate te planten. De Udenhoutse bieboeren hopen op inwilliging.

 

"Meulenhuis"

Tinus Oerlemans heeft zijn "biestand" achter in de hof. Achter zijn mooie boerderij met het dikke, rieten dak en een ook met riet gedekte los van het huis staande schuur, waar een knecht in het begin van deze eeuw zijn initialen op een balk heeft gesneden en waar ons nu een achttal biggen van veertien dagen oud, als levend marsepein tussen de benen lopen.

"Het Meulenhuis" noemden ze vroeger deze boerderij, die tussen 1885 en 1890 gezet is en sinds 1931 door Oerlemans wordt bewoond. In diezelfde tijd werd achter de hof, waar nu een weiland ligt, een standaardmolen, die eerst op de Zandkant aan de Oude Bosschebaan stond, heropgebouwd. De weduwe Coppens dreef hem met een knecht. Maar van die molen is nu niets meer over dan een verroeste pomp en een "geheim" fundament onder het maaloppervlak. Die stenen zijn eerst afgedekt met witte grond en daarom verraden die fundamenten zich nog in een droge zomer, want dan gaat daar het gras in een kring dood. Een nieuwe maalderij ligt nu tegenover de boerderij. Twee witgeschilderde molenstenen bij de ingang vertellen er wat hier te koop is.

 

"Biestand"

Bij Tinus Oerlemans in den hof kijkt ge thans over wijde velden en bij de fruitbomen, waaronder kanjers van appels liggen, staat zijn "biestand" onder een pannendak. We moeten onder het dak komen om te kijken. Tegen de achterwand hangen beduimelde, volgekriebelde briefjes: het abracadabra van een bieboer, die weten wil waar hij aan toe is. Als hij een kast opent en met blote handen een doekje of een papier of wat het ook zijn mag lospeutert, kijken we daar in een kriemelende bruine massa, waaruit de heerlijke geur van honing ons tegemoet komt. Tinus blaast er voorzichtig wat rook van een sigaar in en een kluitje bijen maakt ruim baan. Dan houdt hij een honingraat met aaneengekoekte bijen voor ons gezicht voor aanschouwelijk onderricht... Een bij zet zich op onze neus. Zei hij zo straks niet: "Bij de 'biestal' steken ze het meest?" Daar landt er ook een op onze hand... Was het parool niet: "Kalm blijven, nooit slaan?"... Daar houden we ons maar aan. Om een lang verhaal kort te maken: we zijn ongestoken thuisgekomen!...

 

PIERRE VAN BEEK