Rechts
van de weg van Goirle naar Poppel bevindt zich, direkt na het
café met boerderij "Rust en Lust", een weinig
gebruikte, met eiken beplante oprijlaan. Er is niets dat erop
wijst, dat deze laan eens de toegangsweg vormde tot een
drukbezocht ontspanningsoord, dat de naam "De Golf"
droeg naar het gelijknamige hotel, dat zich aan het eind van
de laan bevond en waarvan het woord "Hotel" in het
pannedak reeds vanaf de Poppelseweg tussen het groen te lezen
viel als lokkende uitnodiging. Dat was in de twintiger jaren
toen "De Golf" een begrip vormde - niet alleen voor
de Goirlenaren maar evenzeer voor de Tilburgers. Auto's waren
er nog heel weinig - althans in vergelijking tot nu - fietsen
daarentegen des te meer. Des zondags tegen zes of zeven uur
kon men op mooie zomeravonden hele slierten fietsers - bij
voorkeur paartjes - vanaf "De Golf" door Goirle zien
terugkeren naar Tilburg.
De
trek naar de natuur had toen nog zo'n vlucht niet genomen als
nu. Hij stond pas in de kinderschoenen. De bouwer van het
hotel was destijds zijn tijd vooruit geweest, al is het in
oorsprong nooit zijn bedoeling geweest hier, in dit enigszins
afgelegen gebied, een hotel voor het publiek te stichten. Hij
had namelijk op Nieuwkerk, zoals de streek hier heet, ook een
flink klooster gebouwd en het hotel had hij zich gedacht als
logiesgelegenheid voor familieleden van degenen, die in het
klooster verbleven. De ontwikkeling is echter in andere
richting gelopen. In de tijd dat het hotel ook voor het
publiek werd geëxploiteerd, is het met die onderneming
eigenlijk steeds een hangen en wurgen gebleven. Tenslotte kwam
de oorlog over deze streek met als uiteindelijk resultaat dat
van het aardige hotel van weleer nu zelfs niet één steen
meer is overgebleven. Het werd ernstig beschadigd en daarna
afgebroken. Zelfs de laatste restanten zijn geheel opgeruimd.
Het
gehucht Nieuwkerk ligt voor een deel op Nederlands en voor een
deel op Belgisch gebied en ressorteert respectievelijk onder
de gemeenten Goirle en Poppel. Het hotel werd gebouwd door een
der voornaamste grondeigenaren van deze streek, de Belg De
Meester de Betzenbroeck, die in de wandeling wel gemoedelijk
"het meesterke" werd genoemd. Deze
grootgrondbezitter, die zijn domicilie had te Rijmenam bij
Mechelen, was een vriend van de natuur, die graag op Nieuwkerk
verbleef. In zijn met pentekeningen van eigen hand verlucht en
in het Frans geschreven dagboek noteerde hij in 1918:
"Als men zo pas het lawaai van de steden heeft verlaten,
doet het goed naar de stilte der bossen te luisteren, de
herinnering aan banale vriendschappen uit het hoofd te zetten
en weer de hartelijke ontvangst en het goede van vroeger terug
te vinden"... En elders, waar hij zijn Nieuwkerk een
"verloren hoek van de Kempen" noemt, getuigt hij als
volgt van zijn liefde: "Wat is de hei in haar wildheid
toch mooi, 's morgens als alles zingt en 's avonds als alles
bidt"...
Naam
van 1650
Nieuwkerk,
waar maar enkele huizen staan, een villa en het voormalige
klooster van de paters van de H. Familie, dankt zijn naam aan
een in 1650, dus gedurende de reformatietijd, voor de
katholieken van Tilburg, juist over de staatsgrens gebouwde
schuilkerk. Voordien werd het "Steenvoort" genoemd,
wat duidt op een met stenen geplaveide doorgang door de Maelse
Ley. Het gehucht behoorde tot de "Heerlijkheid Tilborch
en Goirle".
Gijsbertus
Steenbergensis, graaf van Hogendorp, kocht het in 1754 voor f
165.000,- van prins Willem van Hessen-Kassel, de toenmalige
gouverneur van Breda. Deze graaf Van Hogendorp overleed op 15
september 1785 in Den Bosch. Zijn zoon Diederik Johan
François volgde hem als heer van de heerlijkheid. Doordat de
Fransen in 1795 de heerlijkheid afschaften, was deze Van
Hogendorp in feite de laatste heer van Tilburg en Goirle. Hij
mocht echter zijn vaste goederen behouden. Bij zijn dood op 21
februari 1803 op zijn kasteel te Tilburg, liet hij drie zonen
na: Johan Diederik François, die zich bij voorkeur Diederik
Johan François noemde; Andries Willem en Gijsbert Jacob. De
laatste, in Amsterdam geboren op 9 mei 1783 en die algemeen
"graaf Jaques" werd genoemd, erfde Nieuwkerk. Hij
kwam door een val van zijn paard om het leven op 4 november
1845.
In
Belgische handen
In
1856 en 1860 werd het landgoed Nieuwkerk in twee veilingen
verkocht. Het werd geheel eigendom van Jean François de
Meester de Bocht, burgemeester van Heijndonck in België, die
aldaar o.a. een kasteel met hoeven en landerijen bezat. Hij
breidde zijn bezit nog met 100 ha heide van de gemeente Goirle
uit met de bedoeling ook deze grond te bebossen, net als zijn
oudere eigendom, dat uitmuntte door natuurschoon. Ook zijn
zoon, voor wie hij de heidevelden kocht, had zeer veel ambitie
voor de boscultuur maar stierf voortijdig, nl. in 1880.
Bij
de dood van Meester de Bocht van Heijndonck verviel Nieuwkerk
aan zijn dochter Jeanne Hermance de Meester de Bocht. Haar
labiele gezondheid noodzaakte haar notaris Louis Daamen uit
Tilburg als rentmeester aan te stellen. Bij haar overlijden
vermaakte mejuffrouw De Meester de Bocht een derde van
Nieuwkerk aan haar neef De Meester de Betzenbroeck, een derde
ging naar diens broer, dom Albert de Meester, Benedictijn te
Leuven, en 't laatste derde deel kreeg haar rentmeester ten
geschenke. Het lukte De Meester de Betzenbroeck spoedig het
deel van zijn broer in eigendom te krijgen en later verwierf
hij ook dat van notaris Daamen, echter niet dan nadat deze er
veel zware bomen had laten rooien.
Reuzenbomen
Uit
de veilingen van het midden der 19de eeuw blijkt, dat er toen
op Nieuwkerk verscheidene hectaren sparren werden
aangetroffen, waarvan sommige met een stamomvang van 2 meter,
eike- en beukelanen met bomen van eenzelfde dikte. We lezen
ook van een beuk met een omvang van 4 meter 22 centimeter,
welke geveld werd in 1909.
Na
de transactie met notaris Daamen in 1910 bezat De Meester de
Betzenbroeck heel Nieuwkerk, zo schrijft Janson in zijn
"Bijdrage tot de Geschiedenis van Goirle", waaraan
we een deel van onze gegevens ontlenen. Momenteel is Nieuwkerk,
dat een oppervlakte van ongeveer 350 ha beslaat, eigendom van
de kleinzonen van Meester de Betzenbroeck, baron Alain de
Jamblinne de Meux, bosbouwkundig ingenieur, wonende te Genk in
België, en diens broer.
In
de twintiger jaren, waarnaar onze persoonlijke herinneringen
uitgaan, vormde Nieuwkerk een echt natuurparadijs met nog
altijd prachtige lanen, oude beuken en eiken, dennen en
sparren en allerlei loofhout. Bovendien waren er de
historische achtergrond en verschillende attracties, waarbij
dan het hotel "De Golf" als centraal rustpunt
diende.
Eerste
wereldoorlog
Dit
hotel werd in de lente van 1914 geopend, was opgetrokken in
Engelse landhuisstijl en bezat een terras met een daarvoor
liggende, fraai aangelegde tuin en gazons. Tegen de donkere
achtergrond van het hoge geboomte voldeed 't zeer goed. Het
zat echter al direct niet zo goed met het hotel want in de
zomer van het openingsjaar brak de eerste wereldoorlog uit.
Dit bracht de bezetting van België door de Duitsers mee en
mobilisatie in Nederland. Dat betekende Duitsers aan de ene
kant van de grens en Nederlandse militairen aan de andere. Het
hotel kwam daarbij voor jaren in de "verboden
strook" te liggen, die niet anders dan met speciale
vergunning mocht worden betreden. Zo duurde het nog een hele
tijd alvorens deze streek tot leven kwam en verpozing zoekende
bezoekers tot zich trok.
Intussen
verrees achter het hotel 'n kleine speeltuin, wat een weidse
naam was voor de aanwezige schommel en nog 'n paar eenvoudige
kinderattracties. In latere jaren werd er een
miniatuurgolfbaan aangelegd. Dit betekende een gedurfde sprong
vooruit want in onze contreien wist men niet eens wat voor een
ding dat was. Het golfspel was hier volkomen onbekend. Ook met
de naam van het hotel "De Golf" wist dientengevolge
het publiek geen raad. Op zondag werd er bij het hotel in de
openlucht gedanst om nog maar te zwijgen van de amoureuze
wandelingetjes door de bossen.
Kettingbrug
Een
van de grote trekpleisters voor jeugd en ouderen vormde de
kettingbrug, waar een smal bospaadje, links van het hotel,
heen leidde. Een dergelijke attractie zijn we, buiten het
Belgische Bosrijk, nadien nooit meer tegengekomen. Over een
schilderachtige, midden in de bossen gelegen gracht met water
tot een halve meter diepte, liep een aan palen opgehangen brug
van los van elkaar, op zware kettingen bevestigde planken. Als
enige steun bezat de brug aan één kant een eveneens in een
boog hangende ketting. Door de steile opgangen en de grote
boog lag het diepste punt van de brug wel een paar meter lager
dan de uiteinden. Bij het oversteken geraakte zij in een
voortdurende beweging en daar de kettingleuning ook niet op
zijn plaats bleef, werd de waaghals tot de meest zonderlinge
capriolen gedwongen. Als hij ze voetje voor voetje trachtte te
overschrijden, gaven de steile uiteinden bovendien ook nog
moeilijkheden genoeg.
Spectaculair
De
geroutineerden stormden echter - zonder enig houvast en dus
ook de kettingleuning negerend - in grote vaart naar beneden,
waarbij de snelheid dan voldoende moest zijn om in één rush
de steile opgang aan de overkant meester te worden. Lukte dit
niet dan was Leiden nogal eens in last. Van de stand van het
water in de gracht hing het speciaal af hoe spectaculair de
overtocht werd. Was het niveau laag dan kwam men er wel
droogvoets overheen, bij hogere waterstanden hing het diepste
deel van de brug in het water en daar werd de voorbijstormende
ridder dan - tot grote hilariteit van de toeschouwers - op een
stortbad vergast. Menigeen maakte ook een ongewilde duik in de
gracht, wat op een heel nat pak kwam. Daar de steeds in
gewelddadige beweging zijnde brug heel wat te verduren had,
geraakten er nogal eens krammen uit de planken los. Dit kon
betekenen, dat enkele planken geheel of gedeeltelijk los op de
kettingen lagen. Ook dan lukte de "tour de force"
nog wel, al was het risico daardoor aanzienlijk vergroot.
We
hebben ons steeds afgevraagd waarom dergelijke kettingbruggen
niet in onze recreatieoorden voorkomen. Zijn ze helemaal in de
vergetelheid geraakt? Ze zouden het vandaag bij het publiek
nog uitstekend doen. We geven deze attractie dan ook ernstig
in overweging aan de directie van de "Beekse
Bergen". Water heeft men daar in ieder geval al bij de
hand.
"Dolmen"
Een
andere merkwaardige attractie bij "De Golf" vormde
de "Dolmen", ook wel "Stenen tafel" of
"Romeinse bank" genoemd, die op tien minuten afstand
van het hotel in een zeldzaam fraai en rustig stuk natuur, dat
men via een laan met kolossale beuken kon bereiken, te
filosoferen stond en raadsels opgaf als een Egyptische sfinx.
Niemand wist wat "Dolmen" betekende en van een
"Romeinse bank" had men al evenmin notie. Zo werden
er allerlei fantasieën geweven, die uitliepen in de gedachte,
dat die Romeinen toch wel reuzen moesten geweest zijn als zij
zulke "banken" gebruikten. En met die
"tafel" was het al evenzo gesteld al kon men hier
iets méér begrip voor opbrengen. Het leuke was dat het
mysterie altijd mysterie bleef. Het ging om drie schijnbaar
ruw bewerkte kolommen van ruim twee meter hoogte, die een
enorme platte steen suggereerden te torsen. Afgaande op de
naam "Dolmen", zoals die op de wegwijzer voorkwam,
zou men denken aan een prehistorische dodencultus ais ge
tenminste niet te dicht naderbij kwaamt.
"Spielerei"
In
werkelijkheid had men te maken met een "Kitsch-geval",
louter een "Spielerei" zonder diepere betekenis. De
kolommen bestonden uit met cement besmeerde baksteen en de
"zware deksteen" uit gewapend cement. Hij was echter
hol, wat een kwajongen gemakkelijk kon vaststellen. Met enige
handigheid bleek het mogelijk tegen een van de kolommen omhoog
te klauteren en zich op de deksteen te werken. Dan ontdekte
men het gat, dat de misleiding onthulde.
Van
dit soort "cementen speelsheid" kwam er op Nieuwkerk
méér voor. Op het Belgische gedeelte bevindt zich nu nog een
gedeeltelijk vernielde leuning aan de brug over de Ley, welke
een rustieke suggestie geeft maar in werkelijkheid eveneens
uit cement bestaat. Ten slotte lag er bij de
"Doolhof" nog een massieve boomstam met leuning, die
er rustiek uitzag hoewel het geval ook weer uit cement
bestond. Al dit soort werk op Nieuwkerk werd vervaardigd door
Ch. Geulem, uit Oude God, bij Antwerpen. Hij noemde zich
"rotsenmaker".
"Doolhof"
Die
"Doolhof" - nog een Nieuwkerkse attractie - vond men
aan de overzijde van de Grensdreef of Nieuwkerks Baantje in de
richting Poppel en vrij ver van het hotel verwijderd. Hij
bestond uit jonge aanplant en is in de gloriedagen van
"De Golf" bij ons weten nooit tot volle wasdom
gekomen. Daarom beantwoordde hij maar nauwelijks aan zijn
opzet.
Omdat
we hier later nog op terugkomen, gaan we stilzwijgend voorbij
aan het oude St. Janskapelleke, juist over de grens, de
gedenknaald waar de Duitsers in de 1e wereldoorlog trachtten
Meester de Betzenbroeck over de grens te slepen, het verdwenen
"Dennenoord", een verblijf van graaf Jaques van
Hogendorp, en "Het wit Huis". Liever staan we stil
bij een wel heel merkwaardig en eigenlijk luguber curiosum
zoals men niet gemakkelijk elders in deze vorm zal aantreffen.
We bedoelen de vermaarde grafkelder.
Grafkelder
Niet
ver van het hotel verwijderd bevond en bevindt zich nog een
echte grafkelder. Hij is bovengronds en er werd een hoge
heuvel over opgeworpen. Er loopt een brede gracht omheen, die
vroeger van 'n ophaalbrug voorzien was maar die hebben we niet
meer gekend. Later gaf een dam toegang tot de kelder, waarvan
de opening door zandwallen geflankeerd wordt. De omgeving was
er dicht begroeid, waarbij vier beuken op de hoeken
domineerden. Wat had dit alles te beduiden? Deze grafkelder
werd in 1823 gebouwd op last van graaf Diederik François van
Hogendorp, omdat zijn familie in verband met de teruggave door
de protestanten van de Heikese kerk aan de katholieken niet
meer over haar praalgraf in die kerk kon beschikken.
In
die grafkelder werden bijgezet: in 1839 Johan Diederik
François van Hogendorp, in 1845 Gijsbert Jacob van Hogendorp,
en in 1853 Maria Johanna van der Sleijden, de tweede vrouw van
graaf Johan Diederik François van Hogendorp. Nadien heeft er
geen bijzetting meer plaats gevonden. De stoffelijke
overblijfselen van de genoemden werden 13 mei 1861 naar
Dordrecht overgebracht. Sindsdien heeft de kelder leeggestaan.
In de mobilisatiejaren zouden er zelfs paarden in gestald
geweest zijn. Toen tegen het einde van 1944 in deze streken
fel gevochten werd, diende hij als toevluchtsoord voor
gevluchte bewoners van Nieuwkerk.
Een
koopje
Het
is wel interessant te weten hoe de Van Hogendorpen aan hun
gronden te Nieuwkerk zijn gekomen. Zoals op zovele plaatsen in
onze streken het geval was, had dit tot in het midden van de
17de eeuw "Steenvoirt" geheten gehucht voor het
grootste deel toebehoord aan de paters Norbertijnen van de
abdij van Tongerlo. Ca. 1590 had de abdij ze echter aan het
bisdom Den Bosch afgestaan. In de tweede helft der 18de eeuw
werden ze door de staat onteigend en openbaar verkocht. Daar
deze onteigening als een onrechtvaardigheid is ondergaan door
de katholieke bewoners van de omgeving, wenste geen enkele
katholiek er op te bieden. Zo kreeg de heer van de
Heerlijkheid Tilburg en Goirle, Gijsbertus Steenbergensis van
Hogendorp voor wie het gewetensbezwaar niet gold, het gebied
voor een koopje in zijn bezit. Hij betaalde er de ook toen
bespottelijke lage prijs van acht gulden per ha voor. Direct
bestemde hij de gronden voor boscultuur en jacht zodat
Nieuwkerk ten slotte een fraai landgoed met veel bos werd.
"Dennenoord"
Zijn
zoon Diederik François trad in de voetsporen van zijn vader.
Bij diens dood erfde - zoals reeds gemeld - de jongste van
zijn drie zonen Gijsbert Jacob Nieuwkerk. Na het bekleden van
verschillende diplomatieke functies vestigde hij zich te
Nieuwkerk in wat later het inmiddels op 12 december 1943 door
brand verwoeste "Dennenoord" zou worden. Het
verblijf van graaf Jaques lag langs het Nieuwkerks Baantje op
Nederlands gebied. Er grensde een rentmeesterswoning aan met
grote stal, schuur, bergplaatsje en het had een afzonderlijk
badhuisje. Graaf Jaques werkte voort in de geest van zijn
grootvader. Dus met liefde voor de bosbouw. Daarbij legde hij
kwekerijen, plantsoenen, serres en bloemperken aan. Achter
zijn woning had hij een Engelse tuin, 'n moestuin en een
boomgaard. Het hele complex was omgeven door een brede,
visrijke gracht, waarin sluisjes de aan- en afvoer van het
water regelden. De gracht bestaat nog. Er achter staat o.a.
een schilderachtig bakhuisje, waarin tijdens de laatste oorlog
nog mensen gewoond hebben.
We
stellen ons voor in volgende artikelen op enige punten nader
terug te komen, waarbij we dan ook willen verhalen van een zo
pas ondernomen "pelgrimage" door dit gebied om te
zien hoe de zaken er nu, na bijna een halve eeuw, erbij staan.
We willen er echter nu reeds op wijzen, dat Nieuwkerk voor het
publiek afgesloten terrein is, behoudens dan de openbare weg
naar Alphen, de zg. Grensdreef of 't Nieuwkerks Baantje.
(wordt
vervolgd)
PIERRE
VAN BEEK