Pierre
van Beek - Heemkunde-artikelen
Redactie:
Ben
van de Pol - Foto: Archief Pierre van Beek
Goirle
was vroeger centrum van kaatsballenindustrie
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 15 februari 1969
Goirle -
Monument voor de ballenfrutter
Als
rudimentair overblijfsel van kleine levensgemeenschappen
kennen wij het gebruik van bijnamen. In dorpen en gehuchten
plachten in de gewone omgangstaal zeer vele personen met een
bijnaam te worden aangeduid, die soms zo'n vaste voet had
gekregen, dat de officiële naam van de Burgerlijke Stand
geheel op de achtergrond raakte. Dat heeft wel eens ooit tot
tragikomische vergissingen aanleiding gegeven o.a. in het
vroegere Tilburg, waar een vreemdeling bij een fabrikant om
werk ging vragen en deze, in zijn blakende onschuld, beleefd
en onderdanig met zijn voor insiders niet zo vlijende bijnaam
aansprak. Uiteraard was dat niet de meest aanbevelenswaardige
manier van solliciteren...
Niet
alleen personen maar ook de gehele gemeenschappen waren met
een bijnaam uitgerust. Vele daarvan hebben zich tot in onze
dagen gehandhaafd. Zij werden ontleend aan een of ander
element, dat door de practisch steeds onbekende uitvinder als
karakteristiek voor een gemeenschap werd beschouwd. Aangezien
de volksgeest een scherpe waarnemer blijkt, die direct op de
man afgaat, sloeg hij nogal eens de plank raak. Diplomatie was
hem vreemd en bij zijn vindingrijkheid zag hij zich niet
belemmerd door fijngevoeligheid. Daarom kan een bijnaam nogal
eens hard aankomen - zelfs wanneer hij enkel humor tot basis
heeft, want vermaak ten koste van een ander pleegt zelden of
nooit gewaardeerd te worden door degene, die er het lijdend
voorwerp van is. Kranteschrijvers van zogenaamde lollige
stukjes over rechtbankzaken dienen daarmee rekening te houden
door de proef op zichzelf toe te passen.
Wat
die bijnamen betreft, daarbij speelt de intentie bij het
gebruik een belangrijke rol. Nu hebben we vaak de indruk
gehad, dat die intentie toch eigenlijk schelden en beledigen
was. In zo'n geval krijgt zelfs een overigens onschuldige
bijnaam een scherp en hatelijk karakter, waardoor hij tot
agressiviteit uitlokt. Een nuchtere beschouwing - ontdaan van
alle gevoelselementen - leert echter herhaaldelijk, dat de
bijnaam objectief vaak helemaal niet denigrerend is maar
gewoon neutraal en soms zelfs wel waarderend. Dit geldt voor
de scheldnaam van de Tilburgers en voor die van de Goirlenaren.
Het is over deze laatsten, de "ballenfrutters", dat
wij het hier eens willen hebben.
De
bijnaam "ballenfrutters" voor inwoners van Goirle is
afkomstig van een zeer oude, thans echter verdwenen tak van
nijverheid, die meer dan twee eeuwen geleden een tijdperk van
bloei beleefde. Het betreft hier de vervaardiging van ballen
voor de kaatssport. In de middeleeuwen gold deze als 'n
ridderlijk spel, dat zelfs aan het weelderige Bourgondische
hof zijn beoefenaars vond. Ook Karel van Gelder was er een
liefhebber van. Het betrof 'n openluchtsport die
waarschijnlijk van de Romeinen afkomstig is. In Nederland vond
zij veel ingang vooral in Friesland, waar men 't nog kent. Zij
het in een andere dan de oude vorm, wordt de sport ook nog
beoefend in Spanje, Frankrijk en België.
Karel
van Gelder en ook de latere prins Maurits lieten de benodigde
ballen vervaardigen in Brabant. We denken daarbij dan speciaal
aan Goirle, dat naast Dongen een centrum vormde van de
kaatsballenproduktie. Deze typische Goirlese tak van
huisnijverheid ging omstreeks 1860 definitief ten gronde bij
de opkomst van de gummibal. Ze was voornamelijk gevestigd in
de huidige Kerkstraat, die tot minstens in de twintiger jaren
nog vaak met de naam "Ketsheuvel" wordt aangeduid.
Het
ligt voor de hand, dat men in dit "Ketsheuvel" graag
"Kaatsheuvel" ziet en de naam dan in verband brengt
met de kaatsballenindustrie. Zo helemaal zeker is die
afleiding echter nog niet. Het Goirlese dialect kent helemaal
niet het werkwoord "ketsen" voor kaatsen. Men
spreekt van "katsen" en een kaatsbal is in het
dialect "katsenbal". Nu bestaat er een
Middelnederlands woord "ketsen", dat bijeendrijven,
tezamenjagen of bijeenscharen van vee betekent. In een
Tilburgse acte van 1499 komt de naam "ketterij" of
"ketserij" voor als deel van de Goolse Vloed. Dan is
er echter in Goirle nog geen sprake van ballenmakerij. In de
oudste tot nu toe daarover bekende officiële stukken komt
rond 1650 de naam "Ketsheuvel" te Goirle voor. Van
"Kaatsheuvel" wordt niet gerept. Vergelijkt men het
terrein van de Vloed, dat met "Ketserij" werd
aangeduid, met dat van de "Ketsheuvel" ten zuiden
van de Ley, dan ontdekt men hier een opvallende overeenkomst
nl. laaggelegen grasland. Heel dat "Kets" zou
derhalve best te maken kunnen hebben met het inscharen van vee
en die "heuvel" of "'hovel" is dan de kern
van gehucht of hertgang, waar dit geschiedde. De geleerden
moeten het nu maar verder uitpuzzelen. En nu terug naar de
kaatsballen.
28
firma's
Reeds
in 1665 telde Goirle 28 firma's, die zich met de levering van
kaatsballen bezighielden en vier jaar later werd op 31
december 1669 zelfs een ballenmakersgilde opgericht. Tussen
1790 en 1800 beleefde de industrie veel ups en downs. In 1800
treffen we dan ook nog maar acht ballenmakers boven de 18 jaar
aan. Het Tilburgse archief noemt: Adriaan van Enschot (72
jaar), Peter van Diessen, Jan van Diessen, P. v.d. Laak, P.
v.d. Sande en Jan v.d. Sande. In die tijd is als
ballenhandelaar bekend Laurentius v. Dun, getrouwd met Ida van
Besouw die een tante was van Adriaan van Besouw. Deze laatste
ontmoeten we in 1820 met Ger van Besouw als ballenhandelaar.
Ger was geboren 31-12-1749 en stierf 22-5-1829. Adriaan was
geboren 16-7-1797. Hij overleed 27-9-1831.
De
bovenvermelde families Van de Sande en Van Diessen waren aan
elkaar geparenteerd. Jan van de Sande trouwde 30 juli 1780 met
Helena Maria van Diessen. Deze Maria was een dochter van
Thomas van Diessen en Adriana Raymakers. Zij vestigden zich in
de "wijk Kerk" wat vermoedelijk de
"Ketsheuvel" is geweest. Door dit huwelijk was een
belangrijk deel van de ballenindustrie in één familie
verenigd. Jan en Peter van Diessen waren bloedverwanten van
Helena van Diessen. Deze Jan van Diessen was de vader van de
bekende Thomas van Diessen (dus niet van de eerder genoemde
Thomas!), die zo veel voor het geestelijke welzijn van Goirle
heeft gedaan. O.a. haalde hij de fraters en zusters naar
Goirle. Peter van Diessen was een oom van de bekende Thomas.
De
genoemde Van Enschot en Van Besouws waren stamvaders van de
latere Goirlese fabrikanten van die naam. De nog altijd volop
draaiende N.V. Stoomweverijen Besouw in de Kerkstraat houden
de laatste naam nog levendig.
Nog
twee handelaren
Zoals
Janson in zijn "Bijdrage tot de geschiedenis van Goirle",
waaraan we een deel van onze gegevens ontlenen, mededeelt, had
Goirle in 1850 nog twee ballenhandelaren en wel Peter van
Diessen en de wed. J.B. van Besouw, die later werd bijgestaan
door haar zoon Ger van Besouw. De firma J.B. van Besouw heeft
nog tot 1869 ballen geleverd maar op het laatst uitsluitend
uit voorraad. Peter van Diessen was in 1800 nog gewoon
ballenmaker. Eerst later vestigde hij zich als handelaar. Men
had in deze branche dus te doen met ballenmakers en
handelaars. "Drik" Eijsermans was eigenlijk van zijn
vak linnenwever. In de slappe tijd maakte hij echter ballen
voor Peter van Diessen. Hij overleed in de ouderdom van 86
jaar in 1926 en daarmee was de laatste Goirlese ballenmaker
heengegaan.
Fabricageproces
Janson
geeft ook het fabricageproces van de kaatsballen. Het omhulsel
bestond uit zacht schapenleer (bazaan), waarvan zes segmenten
met pekdraad aan elkaar werden gehecht. Een van de vakjes
bleef gedeeltelijk open voor het vullen. De vulling van de
betere soorten geschiedde met koe-, kalfs- of varkenshaar,
maar voor de goedkopere werd gedroogde run (fijngemalen
eikeschors) gebruikt. Wat we nog nooit eerder ergens vermeld
vonden is dat, blijkens een oud boek, de Hasseltse kapel te
Tilburg o.a. ooit dienst heeft gedaan als opslagplaats van
voor de Goolse ballenmakerij bestemd haar.
Voor
de verwerking werd het haar eerst gewassen en gedroogd. Het
zat dan in klissen in elkaar. Zo ging het in een trogvormige
bak, die alleen aan de lange zijkanten een opstaande rand had.
In de lengte liepen over de balk een twaalftal koorden ter
dikte van een pink, aan het einde vastgehecht op gelijke
afstanden van circa 5 cm en aan het hoofdeinde samengebundeld
en bevestigd aan een dwarshout, dat voorzien was van een
handgreep. Door het voortdurend krachtig neerslaan van de
koorden werden de klitten losgewerkt. Het was in die tijd een
vertrouwd toneel bij mooi weer die bezigheid buitenshuis te
zien uitvoeren terwijl het hulpje, tegen de muur gehurkt, de
gedeeltelijke vulling van de ballen verzorgde.
Aan
een van de zijkanten van de zitbank waren drie gaten geboord
in elk waarvan een houten vormpje paste. Deze vormpjes waren
van verschillende afmeting. De ballen kwamen halfgevuld in hun
respectievelijk vormpje liggen en werden dan door de
ballenmaker verder opgevuld. Daarna werd het vulsel met een
stompe priem vast aangestampt en werd het losse lipje
vastgehecht. Voor de eindbewerking gingen de ballen opnieuw in
de houdertjes. Met een ijzeren hamertje aan een dikke houten
steel werden de oneffenheden van de naden platgeklopt,
waardoor de ballen hun gladde vorm kregen.
Diverse
soorten
Goirle
exporteerde zijn kaatsballen naar "Holland" en
België en leverde ze niet alleen in verschillend formaat maar
ook in kleur. Men sprak van Gentse ballen, Friese, Franse
(voor Frankrijk of het Belgische Walenland?), kleintjes
oftewel goedkope. De kleintjes - en soms ook de Friese -
kregen een rood of blauw verfbad, waardoor ze tot op de helft
gekleurd raakten. Ze heetten dan "bonte ballen". De
andere waren "blanke" of "witte". De
goedkoopste waren de "geheel rode".
Uit
een oud boek, dat van 1816 tot 1830 loopt, blijkt dat er
grondstoffen (leer en haar) betrokken werden uit Valkenswaard
en Gilze. Ballen werden geleverd o.a. naar Eindhoven en
Turnhout. In de genoemde periode was de kaatsballennijverheid
al op weg naar haar einde en de produktie was niet
overweldigend. In veertien jaar tijd (1816-1830) verkocht de
firma A. van Besouw maar 3.050 blanke of witte ballen, 14.825
bonte, 2.825 Friese, 1.000 gemeene (gewone), 1.050 Gentse en
106 rode. Peter van Diessen bood, op hoge leeftijd, zijn
onderneming te koop aan Hendrikus Eijsermans maar die vond ze
te duur. Van Diessen liquideerde toen maar.
Contract
voor tien jaar
In
de tijd van het Ballenmakersgilde was de fabrikage en handel
geen gemoedelijk zaakje zo maar in het wilde weg. Dat leren
het reglement en een in het kader daarvan afgesloten contract.
In 1669 (31 december) sloten twaalf Goirlese fabrikanten een
contract met twee Delftse handelaren Gijsbrecht Jansse Velsen
en Roelants van Edenburch. De eersten kregen - net als de
Tilburgse thuiswevers - het materiaal van de handelaars aan
wie zij de afgewerkte partijen leverden. De laatsten
verklaarden zich bereid gedurende tien jaar alle ballen te
zullen afnemen.
De
handelaren waren dus voor een hele tijd onder dak, maar de
kopers hadden wel veel noten op hun zang. Het vereiste gewicht
per honderd ballen werd nauwkeurig uitgekiend. Dit verschilde
voor de diverse soorten. Leidse ballen moesten vijftien pond
per honderd wegen, Gentse daarentegen tien pond en een
vierendeel. Werd het totaal gewicht niet gehaald, dan moest
het tekort met een ballensurplus worden aangevuld.
Ook
de kwaliteitseisen waren omschreven. De ballen moesten gemaakt
zijn van "blanck schapenleer ende suyvere koehaer".
Die welke door de priem schade hadden opgelopen, moesten
"fraey ende net" gerepareerd worden, maar op iedere
honderd stuks mochten slechts drie gelapte ballen voorkomen.
Zwarte of vet geworden ballen wilde men niet. Levering moest
binnen de veertien dagen plaats vinden. Werd aan deze
voorwaarde niet voldaan, dan moest de leverancier voor iedere
vijftig ballen, welke te laat waren afgeleverd, zes gulden
boete betalen. Deze boete kwam echter niet ten goede aan de
afnemer maar aan "de arme".
Prijzen
Bij
verschil van mening was voorzien in een arbitrage-instantie.
Deze bestond uit "één persoon bij den coopers ende
één bij de vercoopers of vercoopers uyt de mr. ballemaeckers
of knechts te goeder naam en faam bekend staende". Tegen
hun uitspraak was geen beroep mogelijk. De prijzen lagen in
het aangehaalde contract per honderd stuks als volgt: Leidse
ballen 39 stuivers, Gentse 25 stuivers, Franse 20 stuivers,
witte kinderballen 12 stuivers en rode kinderballen 14
stuivers.
Er
waren ook wel enige bepalingen ten gunste van de leverancier.
Er was voorzien in de mogelijkheid tot toeslag op de prijzen
bij stijging van de grondstofprijzen. Het beslissende oordeel
hierover lag bij "officieren en schepenen van Goirle".
De in Goirle gemaakte ballen mochten aan geen handelaars
doorverkocht of geruild worden. Zelfs wegschenken was
verboden. Deze bepaling gold ook voor gebied buiten de
jurisdictie van Goirle. Op overtreding van de bepaling stond
een boete van niet minder dan honderd gulden. Voor die dagen
een wel zeer hoog bedrag.
Koning
klant
Een
op het eerste gezicht merkwaardig lijkende competentie van de
koper was, dat deze - in een periode van slapte of stilstand -
de produktie kon doen beperken. De kopers kwamen dan de bazen
eens even vertellen hoeveel knechten er ontslagen moesten
worden en hoeveel de bazen er mochten houden. Overtreding van
deze bepaling kwam ook op honderd gulden boete te staan. De
eerste twee jaar van het aangehaalde contract mochten bazen
geen jongens aannemen en na die twee jaar kon dit alleen met
goedvinden van de kopers. De klant kon dus als het ware
ingrijpen in de interne organisatie van het bedrijf, dat aan
handen en voeten gebonden leek. Dat was ook wel het geval,
maar dit vond o.i. zijn oorzaak in de hoofdbepaling van het
contract, waarin de kopers zich immers verplichten gedurende
niet minder dan tien jaar de hele produktie te zullen afnemen.
Stel nu eens, dat de bazen door het aanstellen van steeds meer
knechts die produktie opvoerden, dan zouden de afnemers
contractueel gedwongen zijn geweest ook een eventueel
abnormale produktie te kopen. Die afnemers waren niet gek en
wilden daarom hier wel een vinger in de pap houden. Overigens
een nogal omslachtige methode als er niet méér achter zat.
Zo
stond het dus met de ballenmakers of "ballenfrutters".
Geen
"frutten"
Het
woord "frutten" is gewestelijke taal voor het
Algemeen Beschaafd Nederlands "frutselen". Het
betekent: slordig in elkaar prutsen en heeft derhalve een
denigrerende betekenis. Uit hetgeen wij hierboven meedeelden
blijkt duidelijk, dat er van "frutten" of slordig in
elkaar prutsen van ballen geen sprake kon zijn. Hier werd een
volwaardig, met zorg gefabriceerd produkt geleverd.
In
de combinatie van "frutten" met Goolse ballen proeft
men duidelijk de bedoeling van neerhalen en eventueel kwetsen.
Van deze intentie ontdaan blijft er echter van de hele "ballenfrutter"
niets anders over dan een "maker van ballen". En dit
was een zeer eerzaam beroep of bijverdienste. Men zat in ieder
geval niet duimen te draaien maar probeerde op een
fatsoenlijke manier met werken de kost te verdienen - ook al
waren de verdiensten nóg zo schraal... Nu kan men niet eisen,
dat iedereen op de hoogte is van de historie van de Goirlese
kaatsballenindustrie. Als dit wel het geval was, zouden we
zeggen, dat wie de term "ballenfrutter" als
scheldnaam hanteert gewoon met zijn eigen domheid te koop
loopt.
Artistieke
visie
Zo
zwaar nemen ze in Goirle hun bijnaam nu echter ook weer niet.
Ze kunnen er zelfs plezier in hebben en er trots op zijn.
Hiervan getuigt o.a. het - overigens abstracte - beeld van een
"ballenfrutter", dat in het nieuwe gebouw van de
Boerenleenbank aan de Tilburgseweg te bewonderen valt en dat
vervaardigd werd door de Goirlese artieste H. Mols-van Gool.
PIERRE
VAN BEEK