Mobilisatie: Gijn en pijn
Het Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 27 februari 1969
Ze leven nog, de generaties, die het allemaal
zelf hebben meegemaakt. We bedoelen niet die van de tweede maar
van de eerste wereldoorlog. Direct was Nederland niet in die
oorlog betrokken, maar de daaruit voortvloeiende algemene
mobilisatie van de jaren 1914-1918 bracht in de eerste dagen
toch wel zoveel beroering, dat ze bijna ook als een
oorlogsverklaring ondergaan werd. Niemand wist wat er allemaal
boven het hoofd kon hangen. Spoedig na de afkondiging op die
vrijdag van de 31e juli 1914 werden Tilburg en de grensdorpen
door troepen overstroomd en inkwartiering was al wat de klok
sloeg. Dingen, die daags van te voren nog voor onmogelijk
gehouden zouden zijn, geschiedden nu, speciaal in de grensdorpen
waar nauwelijks één gezin van inkwartiering werd verschoond. Zes
tot tien soldaten op de open zolder van een arbeiderswoning
behoorden niet tot de uitzonderingen. Ook scholen, magazijnen en
boereschuren werden inderhaast volgepropt met mannen en jongens
uit streken, waarmee men nauwelijks ooit enig contact had
onderhouden. Het gezapige leventje van voorheen, dat later het
definitieve einde van "la belle époque" bleek te zijn, kreeg als
het ware een draai om zijn oren, dat het een hele slag om
maakte. Langzamerhand raakten onze mensen echter aan de nieuwe
situatie gewend en achteraf beschouwd was het allemaal nogal
meegevallen.
We moesten aan dit alles denken toen wij dezer
dagen een klein, in 1916 uitgegeven boekje
"Mobilisatieherinneringen van een Landweerman" in handen kregen.
Het bevat berijmde belevenissen uit de eerste
mobilisatiemaanden, die zich afspeelden in Tilburg en omgeving.
De schrijver verbergt zich achter de initialen J.B.S. De
schimmenplaatjes, kwistig door het boekje gestrooid, zijn van
C.J.M. Acket. Het werkje werd kennelijk met veel plezier
samengesteld. Tekst en plaatjes sprankelen van humor, zodat men
de indruk krijgt, dat die mobilisatie niet al te tragisch werd
opgenomen. Er was trouwens een echte Amsterdammer aan het woord.
Juist de Amsterdammers bleken het in Brabant goed te kunnen
vinden en de Brabanders met hen al evenzeer.
De in de eerste dagen, zonder aanziens des
persoons, opgeroepen Landweermannen vormden een bijzondere
categorie. Het waren namelijk huisvaders van middelbare
leeftijd, die meenden er toch eigenlijk niet meer bij te moeten
horen. Eenmaal naar huis gezonden geweest met groot verlof
hadden zij hun "kloffie" wel meegekregen, maar dit lag al jaren,
méér of minder veilig, in de motteballen als een verre
herinnering aan de tijd dat zij de spreekwoordelijke "rotzooi"
hadden verlaten. Geen mens had er aan gedacht zich nog eens in
dat rauwharige, blauwe pakje te zullen hijsen en alle
vermaledijde spullen serieus van de zolder te moeten vissen. Als
eerzame huisvader met een schaar van kinderen had menigeen van
hen zich een buikje gecultiveerd, waarvoor broeksbanden en
uniformenjassen uit de dagen van Olim geenszins in evenredige
proporties bleken meegeëvolueerd.
Historisch
Wat doe je echter als het vaderland roept? Je
kunt je met die kleine persoonlijke futiliteiten niet bezig
houden. Je bent soldaat en maakt gebruik van het nooit serieus
bekeken - laat staan gelezen - speciaal voor een gelegenheid als
deze uitgevonden formulier in het zakboekje. Zo kon het
gebeuren, dat een algemeen geacht hotelier-Landweerman zich
meldde in een uniform, dat in plaats van dichtgeknoopt, met een
behoorlijk eind dun touw naar schoenvetersysteem zat
dichtgeregen. Hij kende blijkbaar de vaderlandse wijsheid: "En
rekent d'uitslag niet, maar telt het doel alleen" (Historisch!).
De merkwaardige geest van de eerste
mobilisatietijd komt goed tot uiting in het boekje van onze
Amsterdammer, die met een grote vlotheid en gemak hele pagina's
over zijn belevenissen in een luchtige toon bij elkaar rijmt.
Kijkt u maar eens hoe dat gaat!
Naar het zuiden
"Hé!" roept er 'n jongen "daar kommen ze 'n 'an,
Het benne de schutters van Zwammerdam!"
..........
Een weekje in Hilversum, toen was 't al gedaan;
We kregen bevel om naar 't Zuiden te gaan.
Des morgens zaten we nog rustig in 't Gooi
En des avonds lagen wij al bij boer KLOMP in het
hooi.
Zestig man in één schuur, twee luitenants, één
kap'tein,
Twaalf koeien, zestig kippen, duizend vlooien en
één zwijn!
Goor water uit de pomp als eenige drank,
En bij wijze van opfrissching des nachts in den
stank.
Daar zie je hen voor je, boer KLOMP en z'n vrouw
Te zamen hurkend voor hun Brabantsche schouw.
"Verdorie!" piept hij... "twintig cent per man!
'k Zal es kijken, wijf, of er nog niet eentje bij
't verken kan."
Van te voren is er verhaald hoe boer Klomp bang
was gemaakt, dat hij helemaal geen betaling zou krijgen. Toen de
kapitein hem had gerustgesteld met "twintig cent per man"
kikkerde hij op. Hij begon zó over te vloeien van
vriendelijkheid, dat hij de kapitein met "overste" ging
aanspreken en vroeg of hij hem met een eitje of een tas koffie
plezier kon doen.
Maar:
Lang heeft boer KLOMP niet genoten van onze gaven
Twee weken later... hebben ze 'm al moeten
begraven.
rijmelt onze dichter, die zijn verhaal vervolgt
met:
Zes dagen bij den boer, dat was zes dagen te
veel,
Rrrrrt - toen was het weer: verandering van
tooneel!
Op de Hasselt
De schrijver wordt nu duidelijker met zijn
plaatsbenaming. Hij voert de lezer naar "de Hasselt" en blijkt
met "de rooi pannen", de populaire benaming voor het voormalige
studiehuis van de Missionarissen van Mill Hill aan de Tongerlose
Hoefstraat te Tilburg, niet onbekend.
Nu bij den pastoor in de Hasselt te gast,
Maar die had van ons al heel weinig last,
Want al die weken... ja, dat was me 'n bak...
Was 't immers dagelijks: "richting op 't rooie
dak!"
O, menschen, o, als ik dat rooie dak weer zie,
Dan denk ik aan al 't zweet, vergoten daar door
d'eerste Compagnie!
Dan verschijnt de boerderij "Erica" aan de Beekse
weg op het toneel:
O, Erica, uw naam zal mij nooit doen vergeten,
De schoenen, die de Compie bij jouw dak heeft
versleten!
..........
Met je spuit aan je schouder, en je bokkie op je
rug
Liep je voor plezier naar Hilvarenbeek en terug.
Al had je 'n blaar aan je hiel als 'n
varkensblaas zoo groot,
Al zweette je in 'n te nauwe jas je bijna half
dood,
Al liep je op schoenen zonder zolen of hakken,
Nooit was dat een reden dat je je mocht laten
zakken.
..........
De dokter aan den staart van 't bataljon
Meende, dat de man best mede kon,
En de sergeant, belast met het opteekenen der
namen,
Riep: "Ben jij 'n kerel? je moest je schamen!"
Toen lachten de biggen, en de jongen die zat,
Zei in 't zuiverst Jordaansch: "Zeg, jo, hij sait
wat!"
Alarm in Beek
De rijmelaar steekt de draak met een mars te
Tilburg, die eerst naar het noorden ging, dan naar het zuiden,
weer terug, dan naar het westen en daarna met een boogje...
Toen eindelijk... een toren!! Goddank! 't
beloofde land!
Ze marcheerden er heen... 't was Loon op Zand!
Zodra de compagnie van Tilburg naar Hilvarenbeek
werd overgeplaatst, leek het menens te worden, want men kwam nu
in de buurt van de grens al duurde het er niet lang:
Van Tilburg ging het naar Hilvarenbeek.
Helaas! daar zaten we niet meer dan een week!
We hadden 't zoo goed, we zaten er zoo warm,
Maar daar klinkt op 'n morgen plotseling 't
alarm!
..........
Over 't Marktplein, in de straten,
Overal zie je de soldaten,
Met de jassen nog open,
Zie je ze loopen.
Wat is er aan de hand?
Is er brand?
Onze Tinus staat te beven
En die roept: "heb 'k van m'n leven,
't Wordt nou meenens, 't wordt nou echt,
Morgen mot ik in 't gevecht!"
Op het plein
De kapitein
En die spreekt zijn mannen aan:
"Nou wordt 't donderen,
't Zal mij verwonderen,
Als wij morgen nog bestaan!"
Dan klinkt daar 't signaal: "Geeft acht!"
De burgerij in spanning, wacht...
De overste houdt 'n kleine speech,
De burgemeester trilt, zegt niets.
Een commando, kort en straf,
En het bataljon trekt af.
Met leege maag en in den regen
Marcheeren wij langs modderwegen;
In de verte dreunt het kanon,
En het landweerbataljon
Denkt: "Nou gaat het er op af,
Morgen liggen wij in ons graf!"
Tien uren later... in stede van op den vijand te
loeren,
Zaten wij aan de grens in het stroo te pandoeren!
Galgenhumor?
Onze rijmelende Landweerman schrijft geen
historie. Toch bestond er in de eerste dagen van de mobilisatie
inderdaad de vrees, dat er spoedig gevochten zou moeten worden
tegen de Duitsers. In een grensdorp was een hoofdofficier
daarvan zó ondersteboven, dat hij zich met zijn revolver
doodschoot. Zijn lijk werd in een moestuin bij een hotel
aangetroffen. Mogelijk speelt in al de gijn van de rijmelaar wel
enige galgenhumor mee.
Ze kregen ook de Duitsers te zien. Hoor maar:
Daar aan de grens kwam voor ons de tijd,
Dat wij pal stonden voor de neutraliteit.
Wij voelden het allen: Nou komt het er op aan!
Wij kwamen voor het eerst voor den vijand te
staan.
Het blijkt, dat die vijand bestaat uit een Duitse
patrouille met een sergeant aan de andere kant van de "meet" op
Belgisch gebied. De Duitsers trekken vooral de aandacht door de
wijze waarop zij militair gedrild blijken, in de houding
springen en met de hakken klappen:
De kapitein, die is paf, en hij denkt:
"Potverdrie!
Zoo leer ik 't nooit aan mijn Compagnie.
't Zijn brave kerels, om er mee pot te verteren,
Maar niet om er zoo ring-rang mee te exerceeren".
De kapitein keert terug naar zijn wacht, benieuwd
of zijn Landweermannen ook in de houding zullen springen als hij
binnenkomt. Hier zijn ervaring:
Hij opent de deur, treedt de kamer dan in,
Maar niemand van z'n soldaten verroert er 'n vin.
Een kijkt hem verbaasd met open mond aan,
Blijft met z'n handen in z'n zakken dan staan.
Een tweede zit er met z'n pijp in den mond,
Merkte nauwelijks, dat de kapitein er stond.
Een derde kijkt naar zijn chef en zegt: "oef!
Nou jongens! speel door! ik heb schoppen troef."
Dat bevalt de kapitein niet zo best. Hij zal daar
eens wat aan gaan doen. Blijkbaar niet zonder succes want:
Na dien dag was - dank zij die Duitsche theorie -
Ook het Hollandsche vendel 'n model-compagnie.
Grote vangst
De rijmelaar vergast ons verder op het dolle
verhaal van de soldaat Japie Komkommer, die onverwacht tegenover
drie Belgische, gewapende deserteurs komt te staan, die
bovendien nog Frans spreken ook. Zijn eigen angst
verdonkeremanend brengt hij de Walen, die graag mee wilden,
triomfantelijk in de wacht, waar hij een gelogen verhaal van
zijn grote heldendaad ophangt echter niet zonder er zelf de
draak mee te steken:
"'k Snap zelf niet, hoe 'k het heb geflikt,
Maar ik heb 3 Belgen ingepikt!
In Vessem had men een ander vertier. Dikke Marie
bleef in de herinnering als een monument en:
Nergens in Brabant dronk men meer bier
Dan in dit Vessemsche kwartier;
In Oisterwijk
Ook Oisterwijk maakte een goede beurt:
Daar hadden wij wel de aardigste dagen,
Daar viel het leven mak'lijk te dragen;
Niet te veel dienst en een goed kwartier
En 's avonds zorgde "onze mobilisatie" voor het
vertier.
Daar was het, dat de muziek van het
landweerbataljon
Zóó ging blazen, dat geen korps er tegen op
blazen kon;
Daar hadden wij 's avonds in het zaaltje van
MEIJS
Soirees en concerten, geheel naar den eisch.
Daar had je - om niet het beste tot het laatst te
bewaren -
Dat prachtige tiental, het keurkorps van Haaren.
Hij noemt dan een hele serie medewerkers met
naam, die echter blijkbaar militairen zijn.
Na Oisterwijk lagen de Landweermannen twee weken
in Tilburg, waarover verder niets wordt verteld. Toen ging het
opnieuw naar de grens, kennelijk te Baarle-Nassau, "om
smokkelaars te vangen":
In twee maanden tijd was al de buit, dien wij
kregen te pakken:
Één beschimmeld broodje en twee ledige zakken!
Daarvoor heb je maanden tegenover Weelde gestaan,
Ben je overdag en bij nacht op patrouille gegaan.
Aan 't Galgeven
Nadien genoot Tilburg, midden in de zomer toen
het drukkend warm was, voor de derde keer de eer:
Toen werd er gelast door den
compagniescommandant:
Zwemmen in het Galgenven, onder den jongsten
luitenant!
Als we het verhaal mogen geloven werd hier een
korporaal op het nippertje gered doordat men hem bij zijn lange
haren uit het water kon slepen. De man zou verdronken zijn als
de vijf dagen later komende order: "Haren kort knippen" een week
eerder was verschenen. Waaruit men dus maar eens ziet hoe nuttig
lang haar voor een soldaat wel kan zijn!...
De zestiende verhuizing bracht de Landweerman
opnieuw aan de grens. Het grootste avontuur bestond hier in de
visitatie door een getrouwd korporaal van twee smokkelende
Belgische schonen:
Ik zeg u, da's nooit 'n zuivere zaak,
Die juffers wegen wel 240 pond aan den haak.
..........
Onderzoek jij ze maar eens aan den lijve,
Dan zullen wij zoolang wel buiten blijven!"
Na de visitatie:
En de korporaal zei met 'n glunder gezicht:
"Asjeblieft hier heb je 't netto gewicht!
Het tarra, sergeant, dat ligt nog binnen:
8 brooden, 4 kazen en 40 el linnen,
..........
Luilekkerland
Onze geinige Landweerman zat ook nog een kleine
twee weken "in de Korvel" om vervolgens naar Den Bosch te
verdwijnen toen de Landweer het zuiden verliet om plaats te
maken voor jonge soldaten.
Den Bosch werd een zevende hemel:
Dat was voor kapitein, soldaat en luitenant
Nou je ware Luilekkerland!
..........
Al het vet, dat wij in Tilburg verloren hadden
met zweeten,
Kregen wij in den Bosch terug door het eten.
Men maakte er ook nog de Bossche kermis mee.
Afscheid van Goirle
Nu we dan toch in de rijmelarij zitten: hier een
niet uit bovengenoemd boekje afkomstig mobilisatieversje, dat
gepubliceerd werd in de Nieuwe Tilburgsche Courant van 3
november 1914. Het is een "Afscheid van Goirle", namens "De
Amsterdamse jongens". Er is ook een melodie van, want het werd
gezongen op een afscheidsavond in café Evers te Goirle, waaraan
toentertijd een grote concertzaal (zelfs met balkon!) verbonden
was.
Volgens de krant luidde het lied:
Goirle met je eigen taaltje,
('t Klonk in 't eerst ons zoo komiek)
Langzaam zijn w'er aan gaan wennen,
Nu klinkt het al sympathiek.
Als "de gij" ons "toch zoo innig"
"'n Taske thee" hebt voorgezet
Of ons "te middags" liet dineren
Met "'nen zuiveren forket".
Goirle met je schoon omgeving,
Waar ik frisse boslucht snoof,
Met je vier maal daagsche stoomtram,
Bijgenaamd "de warme stoof".
Goirle met je mooie heide,
Door ons allen gewaardeerd,
Omdat je daar als soldaten
Toch zoo zalig tirailleert.
Jammer dat het vers niet compleet is. We menen
namelijk te weten, dat er in ieder geval nog de volgende regels
bij hoorden:
Goirle is een aardig dorpje
Dat daar diep in 't Zuiden leit
Met zijn vlijtige bevolking
Levende van nijverheid.
Ook kwam er in vóór de regel:
Voordat ik je op kwam zoeken
Wist ik niet dat je bestond.
Wie weet het?
Mochten er lezers zijn, die zich het hele liedje
herinneren, dan zal de redactie gaarne de tekst in ontvangst
nemen.
In de mobilisatiedagen was er in de pers van
boven de Moerdijk nog wel eens wat te doen over "de jongens van
de grenzen". Afgaande op bovenstaand schijnt het nogal te hebben
losgelopen. Menig soldaat van toen is dan ook definitief in het
Zuiden blijven hangen.
PIERRE VAN BEEK
Voetnoot redactie:
De
complete tekst, inclusief de schimmenplaatjes, van het bijzonder
vermakelijke "Mobilisatie-herinneringen van een Landweerman"
staat ook onze website. (Klik in de auteurslijst op Acket,
C.J.M.)