CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Kostbare collectie wapens in Willem II-straat

Het Nieuwsblad van het Zuiden - woensdag 7 mei 1969

Een verrassende wending nam plotseling het onderhoud, dat we dezer dagen hadden met de wapenhandelaar W.A.M. Valkenburg in zijn woning aan de Willem II-straat te Tilburg. Terwijl onze verwonderde blik over diens wapencollectie langs de wand gaat, zegt hij, zo even tussen neus en lippen weg: "Ze komen uit alle werelddelen en veel heb ik er zelf uit meegebracht." Dat klinkt nogal boud. De wereld is zo groot en werelddelen hebben we per saldo vijf stuks, die nou niet precies allemaal in de buurt liggen. "Ja, ik heb inderdaad al die werelddelen bezocht en daar gejaagd. Ben op plaatsen geweest waar zelfs een inboorling nooit een voet had gezet"... Dat ontvalt daar terloops die vriendelijke, niet meer zo jeugdige (83 jaar) heer Valkenburg, die generaties van Tilburgers hebben gekend als de rustige immer in de Willem II-straat gevestigde wapenhandelaar. Eerst op nr. 7 naast hotel Noord-Brabant en in latere tijden op nummer 58, méér in de richting van de Tuinstraat. Hij bewoont daar zijn zaak, die tegelijkertijd eigenlijk een gesloten huis is. Je loopt er niet zo maar in en uit, maar moet bellen om er binnen te komen. In plaats van de gezochte wapenhandelaar ontdekken we dus eigenlijk ook zo'n soort wereldreiziger, een gewaarwording, die de nieuwsgierigheid prikkelt en het hoofddoel van het bezoek even op een zijlijn rangeert. Reizen in vijf werelddelen mag in onze tijd misschien niet meer zo'n geweldige onderneming betekenen, in het tijdperk, dat de heer Valkenburg mede op expeditie toog, nl. op 19-jarige leeftijd tussen 1907 en 1914, keek men daar nog wel anders tegenaan. En het daadwerkelijk doen vergde heel wat durf en ondernemingslust. Hoe kon dat allemaal? Dat zullen we vertellen.

 

De periode van het grote avontuur viel nog buiten de Tilburgse tijd van de heer Valkenburg, die zich in 1911 in onze stad vestigde. Hij is Zuid-Limburger van geboorte en stamt uit een geslacht van geweermakers. Verre voorvaderen, in ieder geval voor zo ver bekend vanaf 1732, hielden zich met het maken van geweren bezig. Eerst in de Belgische wapenstad Luik, daarna in het Zuid-Limburgse Hulsberg, dat in de buurt van Valkenburg ligt. De heer Valkenburg is dus, bij wijze van spreken, "met geweren opgevoed" om het nóg gevaarlijker beeld van geweren, die met de moedermelk zijn ingezogen nu maar eens te vermijden! Dus werd ook hij voor geweermaker opgeleid. Dan is de stap naar wapenhandelaar niet meer zo ver.

Op jeugdige leeftijd stond onze heer Valkenburg reeds als een uitstekend schutter bekend. Daaraan had hij dan ook het voorrecht te danken, dat hij werd uitverkoren een van de twee jagers te zijn van een Nederlands-Belgische geologische expeditie, die met tussenpozen in de periode van 1907 tot 1914, tot het uitbreken van de eerste wereldoorlog, de wildernissen van werelddelen doorkruiste.

 

Schieten om te eten

Deze expedities plachten te bestaan uit een 25-tal personen, waaronder zich geologen, ingenieurs, doktoren en o.a. ook twee jagers bevonden. "Er was veel liefhebberij om als jager met zo'n expeditie mee te gaan", zegt de heer Valkenburg. "Je moest er ook een examen voor afleggen." Dat hij tot de uitverkorenen behoorde, beschouwt hij nu nog steeds als een groot voordeel. Taak van de jagers was in hoofdzaak door het schieten van wild voor het levensonderhoud van de hele expeditie te zorgen. Geen buit zou in bepaalde perioden vaak ook geen eten betekend hebben daar men onherbergzame en onbewoonde streken onderzocht. Dit ging vaak met grote moeilijkheden gepaard. De herinnering daaraan schijnt bij onze zegsman weer levendig voor de geest te staan door de wijze waarop hij, zonder nadere uitweiding, zegt: "Ik heb vreselijk honger geleden en ik heb vreselijk dorst geleden."

Herinneringen aan de strijd voor de voedselvoorziening treffen we aan in de geweien- en skelettenafdeling van zijn woning. "Allemaal zelf meegebracht." Allerlei soort geweien van edel wild hangen hier langs de wanden. Er werd zelfs een grote lamp van gemaakt. Dit alles hangt hier echter niet op de eerste plaats als jachttrofee maar meer als herinnering aan de dagen van onderzoek.

 

Er op of er onder

Onder dat alles trekt de schedel van een tijger de aandacht. Natuurlijk is ook hieraan een verhaal verbonden zoals hier alles zijn geschiedenis heeft. "Een expeditielid had de stommiteit begaan die tijger in zijn bil te schieten. Dat beest werd natuurlijk woest, waardoor onze situatie nogal benauwend werd. Ik bibberde echt wel wat toen ik met gericht geweer op enige meters voor het dier stond. Stel dat het geweer ketste. Daar moest je altijd rekening mee houden. Het ketste niet. Het schot ging recht in het oog en die tijger viel morsdood neer."

De heer Valkenburg geeft ook nog een klein college weg over het tegemoet treden van dieren. "Ik heb nog nooit een dier gezien, dat zonder reden de mens aanviel. Normaal vluchten de beesten. Je moet natuurlijk wel goed uitkijken en geen domme dingen doen, bv. geen leeuw of tijger bij zijn jongen lastig vallen."

 

"Te wapen"

Langs de omweg van de expeditie keren we dan weer tot de wapens terug, waarvoor we eigenlijk gekomen waren. De heer Valkenburg heeft heel wat geweren zelf gemaakt. Bij zijn studies in Engeland, in Suhl (Thüringen Duitsland) en in Parijs heeft hij het fabricageproces onder de knie gekregen. Dat begint met een stang staal, waarin een gat wordt geboord en waarin trekken en velden (een soort brede schroefdraad) worden aangebracht, die de kogel zijn draaiende beweging en snelheid moeten geven. Tweede belangrijke fase vormt het slotwerk en het eindigt met een al of niet fraai bewerkte kolf. "Geweermaken is werken in metaal en in hout. In beide moet je eigenlijk meester zijn." Dit spreekt duidelijk uit ons getoonde wapens, waarvan soms niet alleen de notehouten of de fijne wortelnotehouten kolven maar ook de lopen kunstig versierd en ingelegd zijn.

 

Damastloop

Je behoeft niet meer dan volslagen leek te zijn om toch op het eerste gezicht in de ban te raken van een dubbelloper, waarbij de heer Valkenburg het woord "damastloop" laat vallen. De bewondering stijgt met de gegeven explicatie nadat het woord "damast" al enige richting aan de gedachten heeft gegeven. De lopen van dit geweer zijn versierd met wat er op enige afstand uitziet als graveerwerk. "Nee, u vergist zich, dat is niet gegraveerd maar er op gelegd." Bij het tasten met de vingers moet ge dit direct toegeven, alleen valt het moeilijk te geloven in een vakmanschap, dat tot het leveren van zulke precisiearbeid in staat is. Men heeft te maken met als ciseleerwerk tot heel fijne krulletjes ineengedraaid, haardun ijzerdraad, dat zo strak op de lopen bevestigd zit alsof het er één geheel mee uitmaakt. Wat het dan ook eigenlijk doet. "Dit wordt nu nog gemaakt?" "Als dat eens waar was, dan waren we rijk genoeg! Geen mens ter wereld kan dat zo nog maken. Het procédé is uitgestorven met de dood van hen die het hebben uitgevonden en toegepast."

 

Om te strelen

De heer Valkenburg neemt het geweer in de hand zodat er het licht zijdelings over speelt. Daardoor glanzen de fijne krulletjes als roosjes van oud zilver. De lust om ze even te strelen is onweerstaanbaar en ge doet dat met een tere hand, omdat de gedachte aan koud metaal al lang ver weg is. In de plaats daarvan streelt ge bijna iets levends, zodat ge u helemaal niet meer zoudt verbazen als het onder uw hand ging bewegen als een klein dier, dat adem haalt. Nu heeft de naam "damast" geen enkel geheim meer, want zoals het fijnste damast leeft en glanst op de tafels van de koningen zo leeft dit geweer met zijn damastlopen. De heer Valkenburg ziet het iedere dag, maar ook hij zegt nog in nooit aflatende verrukking: "Het is een wonder zulke lopen te kunnen maken."

 

Vervalsing

"Worden die lopen niet nagemaakt of vervalst?" "O ja, dat wel. Dat kunnen ze heel aardig de dag van vandaag. Je moet er een vakman bijhalen om de vervalsing te constateren. Ik heb die gevalletjes nog al eens bij de hand." "Hoe doet u dat? Of is het vakgeheim?" "Niet precies helemaal. We nemen het wapen uit elkaar, vijlen er op een bepaalde plaats een streepje over en smeren dat met een zekere vloeistof in. Wat dat is, zeg ik niet! Als daarna het damastpatroon te voorschijn komt, is het echt. Bij vervalsing blijft het weg." "Waar bestaat het vervalsen uit?" "Valse damast wordt er met sjablonen opgebracht."

Heel veel allerhande handvuurwapens en ook andere, kleinere wapens bedekken de wanden van de kamer, waar wij ons bevinden. Vreemde en exotische zaken springen naar voren. Zoals een enorme dikke standbuks met een lengte van 1.80 meter en een gewicht van naar schatting vijftien tot twintig kilogram. De kolf is fraai uitgestoken. De Valkenburgers kunnen dat allemaal, maar: "De laatste jaren doen we het niet meer. Het wordt niet betaald." De loop in ingelegd met zilver in allerhande figuren en in een eveneens versierd, zilveren kader lezen wij: "Ant. Valkenberg, geweerfabrikant te Hulsberg PRV Limburg". (Die PRV betekenen provincie.) Hier hebben we te maken met 's heren Valkenburgs meest geliefde bezit, hoewel niet het kostbaarste in geld gewaardeerd. Het betreft een werkstuk, dat van het vakmanschap van zijn vader getuigt. Dus een familiestuk, dat trots waard is en in de familie moet blijven. Het mag hiermee niet gaan als met het gebrandschilderde familiewapen, een burcht met twee valken, dat in oude tijden in zijn grootmoeders woning boven de deur stond maar door niemand blijkt bewaard.

 

Intermezzo

"Uw vader heette dus Valkenburg met een 'E' volgens dat geweer." De heer Valkenburg lacht: "Als zo'n ambtenaar van de burgerlijke stand op zo'n dorpje een borrel op had, schreef hij maar iets in. Mijn vader heette 'berg', ik heet 'burg', net als een van mijn broers. Maar dan heb ik nog twee broers, waarvan de ene weer 'berg' en een andere zelfs 'borgh' heet." Dit even als folkloristisch intermezzo in de wapenschouw!

 

Goud ingelegd

Het kostbaarste bezit van de hele verzameling wordt gevormd door een padrigeweer. Een achterlader met grendel, afkomstig uit India, die werkt met een percussion, dat een soort slaghoedje genoemd zou kunnen worden. Voor een leek zegt dat niet zo veel, maar in de ontwikkeling van het geweer betekent dat percussion een hele vooruitgang na de vuursteen. "Dat gele inlegwerk van de loop is zeker koper?" "Pardon, klinkklaar goud. De rest van het gele beslagwerk is wél koper."

Vuursteengeweren krijgen wij verschillende te zien o.a. van rond 1700 en een uit 1887. Dat zijn bovenladers, waarin het kruit door de loop aangestampt moest worden. Op de "pan" werd ongelatineerd kruit gelegd, dat snel ontbrandt. En dan maar kijken of de steen goed ketst en het kruit pakt. Houd je kruit droog, gold hierbij als eerste parool. Ieder schot met zo'n geweer geeft een ontzaglijke hoop rook af. Zulk kruit heet daarom "zwart kruit" al heeft het zelf die kleur niet. In de oorlog tussen Pruisen en de Oostenrijkers in 1792 vochten de Oostenrijkers met dit soort geweren, vertelt de heer Valkenburg. De Pruisen beschikten echter over een geheim wapen nl. pistongeweren. Deze werkten niet meer met een vuursteen maar met een percussion. Dit betekende, dat de Pruisen niet op het weer waren aangewezen, omdat hun kruit niet nat kon worden. Ze vielen zelfs bij voorkeur tijdens de regen aan en wonnen slag op slag. Totdat een van hun geweren in handen van de Oostenrijkers viel.

Heel wat geweren vragen aandacht. Een geval van 1.60 meter lengte, dat door twee man werd bediend: één voor richten en de andere voor het aansteken van het lont. "Dit is voor geen geld te koop. Ik geloof niet, dat u in heel Nederland zo'n tweede kunt vinden." Er is een 18 kilo zware walbuks uit de eerste helft van 1600. Daarmee werd gevochten op de wallen van de Marokkaanse stad Fez. Alleen de kolf is door een nieuwe vervangen.

 

Geniepige wapens

We zien ook heel geniepige wapens. "Gaat u eens even opzij." Één druk op een knop en terzijde van de loop springt plotseling met een zwaai een geniepige ponjaard als een bajonet naar voren als verrassing in een man-tegen-man-gevecht. Een percussionpistool van rond 1760 blijkt ook met een venijnig steekwapen naast de loop te zijn uitgerust. Zo passeren ze de revue, antieke handwapens uit vele landen. Of het nu hele lange geweren zijn, waarbij de verbeelding Arabieren door de woestijn ziet jagen, veel of weinig versierd, zeldzaam of kostbaar, een zelfs voorzien van een koninklijke kroon en een ander steekwapen met een Joods embleem er op, de schietwapens hebben alle een paar dingen gemeen: met allemaal kan nu nog geschoten worden en het jongste is minstens honderd jaar oud. Vele van deze haalde de heer Valkenburg ter plaatse. O.a. geldt dit voor een met zilver ingelegd duelpistool van 1550, dat hij meebracht uit Boersa in Klein Azië. Zijn oudste geweer is het padrigeweer uit India. Dit dateert van 1450.

Aan de vele andere handwapens die we zagen met wat daar zoal bij behoort, gaan we voorbij om te vertellen, dat de heer Valkenburg iedere veertien dagen de politie over de vloer krijgt. Dat is voorschrift bij het toezicht op naleving van de vuurwapenwet. Er mogen nu eenmaal geen vuurwapenen verkocht worden zonder vergunning. "Proberen dat wel eens mensen?" "Maar genoeg! Als wapenhandelaar dien je een stevig karakter te hebben. Je krijgt soms verleidelijke aanbiedingen. Dat gaat soms zo: Iemand kiest een wapen uit. Dan vraag ik om de vergunning. Hebben ze niet. Ben je gek, zeggen ze dan. Hier heb je een briefje van duizend. Wat kan u het schelen. Dan zeg ik: Mijnheer, dat gaat hier niet. En in België kan ik alles zonder vergunning krijgen, luidt het dan meestal. Dat weet ik. U zult het daar dan moeten gaan halen. Ik lever in ieder geval niets zonder een bon. Ook niet al legt u een kapitaal op tafel."

Het is wel duidelijk, dat de functie van wapenhandelaar een vertrouwenspositie betekent. Het feit, dat de Valkenburgs het in Tilburg al zo lang hebben uitgehouden (twee zonen drijven ook nog een munitiefabriek in de Karrestraat), bewijst dat zij zich dat vertrouwen waardig hebben getoond. De politie weet wat zij aan Valkenburg heeft. Maar de veertiendaagse controle gaat desondanks door met de regelmaat van een klok.

 

Kleiduiven

We hebben ook een enigszins pijnlijke geschiedenis aangeroerd. Wie in Tilburg Valkenburg zegt, zei tot voor enige jaren ook schietbaan. Sinds 1920 onderhield de heer Valkenburg tot 1967 een schietbaan aan de Dongenseweg, die hem bijzonder aan het hart gegroeid was. Daar werd op een honderdmeterbaan schijfgeschoten met geweer. Men had er twee pistoolbanen plus drie revolverbanen. En dan was er het in de lekenwereld weinig bekende skeetschieten of te wel het schieten op kleiduiven, een sport waarvan de heer Valkenburg de grote animator was. We moeten bekennen tot voor ons huidige gesprek met een geheel verkeerd idee over kleiduivenschieten te hebben rondgelopen. Gelukkig dat we ons daarbij ooit in gezelschap van dierenbescherming en politie hebben bevonden, die het blijkbaar ook niet wisten. Die kleiduiven zijn helemaal geen duiven maar gewoon gebakken schoteltjes met een doorsnee van 12 centimeter. Met een speciaal daarvoor geconstrueerd apparaat worden die schoteltjes de lucht in geslingerd en nu is het de kunst en de sport van de jager zo'n schoteltje in de vlucht te raken. Een nogal onschuldige bezigheid, waaraan ook Tilburgs voormalige burgemeester Vonk de Both graag placht deel te nemen.

 

Misverstand

In 1920 had men in Tilburg echter nog nooit van kleiduivenschieten of skeetschieten gehoord. Het gerucht had echter lange benen. Nadat men aan de Dongenseweg al eens een paar keer was afgeloerd, kwam er - vermoedelijk op instigatie van de dierenbescherming - een waarschuwing van de marechaussee. "Weet u wel, dat u in overtreding bent," sprak het gezag, "jullie schieten houtduiven. Er zijn aangeschoten duiven gevonden." Dat was een verbazingwekkende beschuldiging, die natuurlijk werd ontkend. De volgende dag stonden er drie marechaussees verdekt opgesteld. Ze konden niets zien, maar hoorden alleen vreemde orders vanachter de bosjes zoals: "Geeft eens een lage, een hoge, een gemiddelde." Op een zeker moment verscheen de "opper" om alles in beslag te nemen. Toen kwam de aap, in casu de kleiduif, uit de mouw. De "duiven", waarop geschoten werd, bleken schoteltjes. Ook de marechaussee had toen nog nooit van kleiduiven gehoord. Het spreekt vanzelf dat er bij die ontknoping hartelijk is gelachen.

 

Weg schietbaan

Sinds 1967 is de heer Valkenburg echter het lachen vergaan als hij aan zijn roemruchte schietbaan denkt. Hij heeft deze aan de gemeente af moeten staan. Van al de terreinen, die men hem ter compensatie heeft aangeboden, was er geen een voor schietbaan geschikt, o.a. omdat men aan een oriëntatie verbonden is. Zo moest de schietbaan gedwongen geliquideerd worden, wat de heer Valkenburg ook als een verlies voor Tilburg ziet. In het verleden werden op de schietbaan vier maal per jaar, in de zomermaanden, telkens tweedaagse wedstrijden in het kleiduiven schieten gehouden. Daaraan namen jagers en schutters deel uit België, Frankrijk, Spanje, Duitsland, Engeland en Luxemburg. Zeer bemiddelde mensen, die in hotel "Modern" en "Riche" plachten te logeren. Sinds 1967 is dat voor Tilburg verleden tijd geworden. Deze schietwedstrijden worden nu voortaan gehouden in het Belgische Retie en in Utrecht.

Als de heer Valkenburg niet zo'n prettig mens was, zou hij erg verbitterd moeten zijn. En - om het nu zo maar eens te noemen - de "grote teleurstelling" heeft hij nog niet verwerkt. "Die schietbaan is een stuk van mijn leven geweest." Het blijkt dat het niet ging om zo maar een stuk woeste grond, want de heer Valkenburg had er als natuurliefhebber ook uit alle landen van Europa zelf meegebrachte heesters geplant en zien opgroeien. "Één keer ben ik er nog geweest. Ik had wel kunnen schreien als een kind. Daar gaan nu over mijn werk de bulldozers heen. Ik heb gezegd: Ik kan het niet aanzien. Nooit kom ik hier nog terug!"...

 

Jagersvereniging

Tot slot hebben we ook nog even gepraat over de Kon. Ned. Jagersvereniging. Dezer dagen is de heer Valkenburg afgetreden als secretaris-penningmeester van de afdeling Tilburg, een functie die hij tweeëntwintig jaar heeft vervuld. "Wat is eigenlijk het doel van die vereniging?" hebben we gevraagd. Het antwoord daarop luidde: "Weidelijk jagen". Dat blijkt een soort ethisch begrip in de jagerswereld. Misschien wordt dit nog het best getypeerd door het voorbeeld, dat een twee maal gemiste haas voor zich de vrijheid heeft verdiend. Er mag géén derde schot op gelost worden. Hier is drie maal dus eens geen scheepsrecht. Nooit mag er op een "pootje" geschoten worden. De haas moet lopend geraakt worden. Daarom geldt in de kringen van de Jagersvereniging dan ook als een grote euveldaad het jagen met een browninggeweer, waarmee vijf schoten achter elkaar gelost kunnen worden. Verder zorgen de leden er voor onder elkaar de pachten voor de jacht niet op te jagen. Met die pacht zijn de laatste jaren heel gekke dingen gebeurd. In de Braakman ging een jacht van voorheen 20.000 gulden ineens weg voor 45.000 per jaar, wat hier 1.000 gulden per ha betekende.

Dit alles kwamen wij te weten toen we bij de heer Valkenburg eens even naar zijn wapencollectie wilden gaan kijken, maar spoedig in de ban van zijn vertelkunst raakten, die ons van het een naar het ander meesleepte.

 

PIERRE VAN BEEK