SNELMENU

PRINT PAGINA
INHOUD VAN BEEK
REGISTER TTP VAN BEEK
HOME
BRABANTS
 

Tilburgse Taalplastiek 01-10

onder redactie van Ben van de Pol


Nummer 1

 

Tilburgs

De stormachtige ontwikkeling die onze stad doormaakt, beperkt zich niet tot het stedebouwkundig aspect, maar vindt ook haar uitdrukking - zij het dan ook op een meer evolutionaire wijze - in de taal van onze autochtone bevolking. Langzaam wordt de gewesttaal verdrongen door het Algemeen Beschaafd Nederlands, waarbij een mengvorm van beide uitersten de brug voor de geleidelijkheid slaat. Is deze wijziging enerzijds winst, van de andere kant mag er ook van verlies gesproken worden.

Onze gewesttaal, zoals die werd en nog wordt gesproken door brede lagen van de bevolking, heeft zich steeds gekenmerkt door een plastische manier van zegging, waardoor vaak met een paar kernachtige woorden de toehoorder een beeld wordt voorgeworpen met een abruptheid en directheid, waarop het Algemeen Beschaafd soms jaloers mag zijn. Komt dit misschien omdat we zo dicht bij de grens wonen aan de overkant waarvan onze Vlaamse stamverwanten ons in smeuïgheid nog altijd de loef afsteken?...

De thans voor onze oren al wat archaïstisch geworden taal van het Tilburg-van-weleer frappeert echter niet alleen door haar beeldende kracht, maar ook door de levenswijsheid die zij uitdrukt, door een goedmoedige, volkse humor en haar gebondenheid aan een kleine levensgemeenschap, waarvan het cultureel niveau zich manifesteert in een "forsheid", welke voor hen, die er zich van bedienden, binnen het kader van de gewone omgangstaal viel. Wat op de dag van vandaag zeker niet meer het geval is; een reden waarom wij aan dit facet van onze gewesttaal grotendeels voorbij zullen moeten gaan.

Tekenend voor de kleine gemeenschap is het feit, dat tal van zegswijzen en uitspraken aan een bepaald met name genoemd persoon gebonden zitten. Soms was dit iemand van gewicht, vaker echter een doodgewone man uit het volk, die niettemin toch op een of andere wijze zoveel persoonlijkheid demonstreerde, dat hij door de volksziel onbewust werd "uitverkoren" - in goede of in kwade zin! - de schepper te zijn van een "gevleugeld woord" voor een gesloten gemeenschap, waaraan zijn naam enige generaties lang verbonden zou blijven.

In de loop der jaren hebben we een aantal uitdrukkingen, waarover het hier gaat, verzameld. Vele daarvan leven alleen nog bij de oudere generaties, andere kan men ook vandaag nog horen. Maar ze staan op het punt te verdwijnen. Want, evengoed misschien zelfs sterker als het Algemeen Beschaafd Nederlands, leeft ook de gewesttaal. Ook zij is voortdurend in beweging. Beide vernieuwen zich doordat er afslijt en er bij komt. Voor onze opzet is het kort dag! We zijn er van overtuigd, dat heel wat lezers ons aardige dingen te vertellen hebben en daarom rekenen wij op hun medewerking. Daarom vragen wij: "Stuurt u de typisch Tilburgse of gewestelijke uitdrukkingen die u kent in aan de redactie onder het motto "Onze Taal". Zo mogelijk met de verklaring van de betekenis er bij. Op gezette tijden hopen wij ze dan in ons blad te publiceren. Ter lering en vermaak!... En... "Van 't een komt 't ander!"...

 

zeispreuken - Tooten, Jan - Pelt, Jan van - waardeloos - leed

Ter illustratie van wat wij bedoelen, geven we hier een paar voorbeelden uit onze aantekeningen. "'t Is 'n uir, zeej Jan Tooten en de kat jongde in z'n pruik!" Men kan deze opmerking horen als iets niet goed lukt. Eenzelfde betekenis heeft ook: "'t Is frut, zeej Jan van Pelt" en "'t Is knudde mee den bok". Wie waren deze Jan Tooten en Jan van Pelt?... Wanneer iemand veel leed doorstaan heeft, beklemtoonde men dit graag met "De kaai en de straot hebben nie zoveul gelejen as hij"... Kijk, zoiets bedoelen we.

 

Een volgende keer meer! Hopelijk dank zij uw medewerking.

 

TILBURGER

 

 

Nummer 2

 

taalplastiek

Het vermogen iets uit te beelden noemt men plastiek. Niet alleen de beeldende of plastische kunsten zijn daartoe in staat maar ook de taal kan het. Zij roept dan door woorden een beeld voor onze geest. Daarbij komt het er op aan dát woord te gebruiken, waardoor het kenmerk genoemd wordt, dat het meest karakteristiek is. Dat woord noemt dan "de pittoreske lijn, waarmee in onze geest al de andere lijnen van het hele beeld verbonden zijn".

Tot de stijlfiguren die een rol in de taalplastiek spelen, behoort ook de vergelijking. Alle dichters gebruiken ze op een of andere wijze. Bekend - en voor sommigen berucht - zijn de breed uitgesponnen vergelijkingen van Homerus, die de eer genoten heeft er tot op de dag van vandaag zijn naam aan verbonden te zien. Ook de Tilburgse en Brabantse mens is sterk in het hanteren van de vergelijking. Van Homerus heeft hij nooit gehoord en van wat we hierboven vertelden ook niet, maar hij hanteert zijn vergelijking spontaan, opgekomen als in een flits, kort en kernachtig en vrij van gezochtheid.

 

spurrie - bamis - wittebrood - gaffel

We hebben er een paar voor u uit Tilburgse mond opgetekend. "Dat komt uit als spurrie mee 'n mikske", hoorden we eens een stadgenoot zeggen. Voor een niet-Brabander gaat deze uitdrukking beslist in nevelen gehuld. Daar hebben we op de eerste plaats "spurrie", een nagenoeg verdwenen akkerproduct, dat onze boeren eertijds voor veevoeder plachten te gebruiken. Men gebruikte het in de "baomistijd", in de tijd dat het vee in hoofdzaak op stal stond. Hoewel uitstekend veevoer kon men het maar een drie weken gebruiken, daarna rotte het weg, vertelde ons een boer. Zo heeft dit woord wel zijn beste tijd gehad.

Het gaat ons hier echter méér om dat duister "mikske", een verkleinwoord van "mik". Nu weten ze in Tilburg nog heel goed het verschil tussen "brood en mik", waar een "Hollander" ook nog naar moet raden, doch in die zin wordt "mikske" niet in onze vergelijking gebruikt. Daarnaast horen we het woord "mik" in de betekenis van "gaffel", die op haar beurt weer een hooivork is. En hiermee beginnen we dan wel in de buurt van onze "mik" te komen. Een "mik" duidt de vorm aan van een Griekse ie, dus een Y. Men kan die vorm vinden in houtgewassen daar waar de takken of stammen zich in V-vorm splitsen. De eerste wichelroedelopers bedienden zich van zo'n mik (bij voorkeur van een hazelaarstruik) en de schooljongens hadden een "mik" nodig voor hun kattepult.

Een eigenschap van spurrie is nu, dat hij - direct bij het UITKOMEN uit de grond zich in een "mik" splitst. Dit splitsen behoort dus eigenlijk tot de essentiële kenmerken van de spurrie. Zulke spurrie is échte spurrie. Het klopt dus prachtig en daarom gebruiken onze mensen de gegeven uitdrukking om aan te geven, dat iets is zoals het behoort te zijn...

 

kloppen - pet

Van kloppen gesproken! Daar schiet ons nog iets te binnen! We "vingen" in Tilburg twee vergelijkingen, waarin het werkwoord in de betekenis van "overeenstemmen" gebruikt wordt. Men kan ze op de huidige dag nog horen.

De eerste is: "Dat klopt als een zwerende vinger". Iedereen weet, dat een zwerende vinger pijn kan veroorzaken, die op kloppen gelijkt. Geducht zweren en dit soort "kloppen" zijn onafscheidelijk aan elkaar verbonden. Als de vinger flink "klopt", is het zweren-op-zich in ieder geval in orde. Wat niet wegneemt dat de patiënt wel kan menen, dat het met zijn vinger toch helemaal niet in orde is... Het geestige in deze zegswijze vinden we, dat in de uitdrukking het werkwoord "kloppen" in letterlijke zin gebruikt wordt terwijl het uiteindelijk een figuurlijke rol vervult. Ditzelfde is eigenlijk ook bij de spurriekwestie het geval.

Als nummer twee hebben we nog "Dat klopt als een politiemuts zonder klep". Een muts - en zeker een politiemuts - sloot vroeger de aanwezigheid van een "klep" aan dit hoofddeksel uit. Onder "klep" wordt dan verstaan het stijve gedeelte, dat tot het afnemen dient, zoals men dit aan den pet aantreft. Zou een muts een "klep" gedragen hebben dan was ze geen muts meer geweest. Als muts is ze eerst zonder klep in orde. Dan klopt het dus. Hoewel we tegenwoordig toch wel mutsen met klep kennen... Met het woord "klep" is het in onze contreien toch een beetje raar gesteld. Men duidt er ook de hele pet mee.

 

broek - deksel - schoppen - zwijgen

"Klepbroeken" kent onze huidige samenleving niet meer. Het was weleer een mannenbroek, die van voren met een ruim overslaand stuk sloot zoals men dat nu nog aan de gemsleren Tiroler broeken kent. "Klep" schijnt hier de betekenis van "deksel" gehad te hebben. In die zin wordt het trouwens wel meer gebruikt: "doe er de klep (het deksel) maar op !"... De platte uitdrukking: "Iemand voor zijn klep schoppen" kan o.i. hiermee wel verband gehouden hebben.

Militaire instructeurs hadden vroeger - en misschien nóg wel - het woord "menageklep" in hun vocabulaire, waarmee wel zeer plastisch "mond" werd aangeduid. De associatie met "deksel" dringt zich ook hier op.

En tot slot: In de periode van de "klepbroek" deden de oude vrouwkes het met een "open-toe-broek". De inrichting daarvan moet ge maar eens aan uw grootmoeder vragen...

 

TILBURGER

 

Correspondentie:

Aan allen die gegevens inzonden hartelijk dank. Ze komen te zijner tijd aan de orde.

 

 

Nummer 3

 

dialectkunde

Toen prof. dr. A.A. Weijnen, oud-rector van de R.K. Leergangen te Tilburg in 1958 zijn inaugurale rede als hoogleraar van de R.K. Universiteit te Nijmegen hield, betoogde hij daarin o.m. dat de studie van de taalkunde niet denkbaar is zonder de steun van de dialectkunde. We roepen dit in herinnering als een compliment en een aansporing voor hen, die zo vriendelijk waren aan onze oproep in ons eerste artikel te voldoen door ons een aantal typische Tilburgse zegswijzen te sturen. Zij kunnen daaruit de voldoening putten mede te werken aan iets wat niet alleen amusant is, maar wel degelijk een nuttige achtergrond heeft zoals wij dan ook reeds gesteld hebben.

Dialect - en dus ook ons Tilburgs dialect, waarop zo graag wordt "afgegeven" omdat eigenlijk alle andere dialecten mooier zouden zijn al weten wij niet waarom - heeft wel degelijk grote waarde en daarom betekent het voortschrijden van het Algemeen Beschaafd Nederlands niet uitsluitend winst. We zouden dit kunnen toelichten met een uitspraak van wijlen de taalgeleerde dr. Jac. van Ginneken in de Nieuwe Taalgids: "Het gevoel is in de cultuurtaal sterk op de achtergrond gedrongen. De gevoelsnuancen van de woorden zijn dan ook in de beschaafde taal niet half zo levendig als in de dialecten". Dat is het wat we eigenlijk in ons inleidend artikel ook betoogd hebben en waarvan we in deze rubriek de tastbare bewijzen van zullen trachten te leveren.

Tal van belangstellenden sturen ons brieven. De bruikbare stof hopen wij t.z.t. aan de orde te stellen al moeten wij wel om enig geduld vragen. "Van 't een komt 't ander" en zodoende kregen we stof onder ogen, die wel enigszins naast onze opzet staat, doch die voor Tilburgers toch te aardig is om ongebruikt te laten, alleen al omdat zij herinneringen wakker roept, die op haar beurt weer inspiratie kunnen worden tot wat we wel beogen.

 

zeispreuken - Tooten, Jan - waardeloos

We zijn te weten gekomen, dat onze "uir van Jan Tooten" niet compleet was. Er ontbraken twee woorden aan. Jan Tooten placht te zeggen: "'t is een uir mee zucht". Door die aanvulling wordt de uitdrukking eigenlijk pas verstaanbaar. Als men uit een "uir" (koe-uier) melk verwacht en men krijgt dan niets dan lucht (zucht), is dat iets anders dan wat het behoort te zijn of wat men verwacht, zoals Jan Tooten in zijn zegswijze geen jonge katjes in zijn pruik verwacht had.

Ook zijn we achter de identiteit van Jan Tooten geraakt. Het was een bakker in de Zwijsenstraat "een eindje voorbij de Varkensmarkt". Hij bezorgde zijn brood met een hondekar. Het feit dat hij 'n "gevleugeld woord" op zijn naam heeft staan, wijst reeds naar populariteit. En die bezat hij als vrijgezel en liefhebber van pretmaken dan ook wel. Een briefschrijver meldt ons de volgende historische anekdote.

Op een zaterdagavond zat Jan Tooten in het café van Fons Jongen aan de Korvelseweg naast de Capucijnenkerk, een echt stamcafé, waar door de gasten wel eens het een en ander werd uitgebroed. Het duurde de hond, die buiten in de kar moest wachten wat te lang. Het beest spande zichzelf uit, waarna een gast hem in het café haalde. Terwijl Jan zijn trouwe makker over de kop streelde: "brave jongen, ga maar liggen", reden stamgasten de bakkerskar naar het Capucijnenklooster en boden broeder portier al het brood aan: "voor de arme paters"...

Om half twaalf op het sluitingsuur, spande Jan zijn hond weer in. Hij deed het deksel van zijn kar open en mompelde: "Goed verkocht, alles kwijt"... Zo ging het op huis aan... Dit gebeurde werd in een weekblad in versvorm vereeuwigd. Het eerste couplet luidde:

Een karretje op het asfalt reed,

De maan scheen helder, de weg was breed,

Den hond, die lag te rusten,

Den bakker dronk met lusten,

Ik wens je wel thuis mijn vriend, mijn vriend,

Ik wens je wel thuis mijn vriend...

 

verdragen

En nu: "revenons à nos moutons", laten we weer tot ons eigenlijke onderwerp terugkeren. Een mooi staaltje van taalplastiek vinden we het volgende: "Een kastelein moet boonstaken op z'nen kop kunnen laten scherpen". Dit betekent, dat men als kastelein nogal wat moet kunnen "verduren" of zoals men ook wel hoort "over zijn kant moet kunnen laten gaan". Cafébezoekers kunnen wel eens zo lastig worden, dat ze hem het "bloed onder zijn nagels uithalen". Wie na te veel gedronken te hebben vomeert, "meet de kastelein na"...

 

beloven - koppig - beledigen

Van landelijke aard getuigt de uitdrukking: "Ik doe het al liepen de koeien in de kool", wat betekent, dat men het in ieder geval doet.

De landbouw levert wel meer originele en kernachtige taal op. Wanneer men zegt dat er met iemand "geen rechte voor te ploegen valt", geeft men aan, dat er met zo'n mens niets te beginnen is. "Hij wil geen kant uit", of "Hij wil hòt noch hèr", een terminologie die van de boer en de voerman stamt, daar het commandowoorden bij het mennen van het paard betreft. Wanneer men van iemand zegt, dat hij "niet in het tuig wil", betekent dit eveneens dat er met hem niets valt aan te vangen.

"Gij zijt het eerste varken neffen de zog" (zog is: zeug), lijkt ons niet bepaald een compliment. Om iemand "weg te zetten" in ieder geval krachtig genoeg!

 

Tot zover voor deze keer. Inzendingen onder het motto "Onze Taal" zien we gaarne tegemoet.

 

TILBURGER

 

 

Nummer 4

 

Pelt, Jan van

We wezen er reeds in een vorig "Plastiekje" op hoe tal van typisch gewestelijke uitdrukkingen van onze stad ten nauwste aan een met name genoemde persoon gebonden zitten, waardoor zij wel heel duidelijk hun eigen aard verraden. Aan de hand van een voorbeeld, waardoor zekere Jan van Pelt de "onsterfelijkheid" scheen verworven te hebben, stelden wij de vraag wie deze Jan van Pelt wel geweest kan zijn. Iemand die goed thuis schijnt in de bakkerswereld, heeft hem voor ons opgeduikeld.

Onze Jan van Pelt was een bakker, die op de hoek van de Korvelse dwarsstraat woonde en die ons geschilderd wordt als een rustige, goede man, die evenwel grote vaardigheid bezat in het met een stalen gezicht verkopen van droge grappen. Hij bezorgde vaak zijn brood in de destijds meer in zwang zijnde blauwe zak, die in het midden een opening had. Deze zak werd over de schouder gedragen met aan voor- en achterkant - aan beide zijden even zwaar - het brood er in.

 

verschrikkelijk

De naam Van Pelt heeft ook herinneringen wakker geroepen bij een voormalige bewoonster van de Berkdijksestraat, die nu in Dongen woont "waar het ook gezellig is", maar voor wie toch niets boven Tilburg gaat. Ze noemt Jaoneke van Pelt, die placht te zeggen: "Onze vadder hoest verdijsd". En om dat laatste woord gaat het dan. 't Kwam ons nogal vreemd voor, doch bij informatie is gebleken, dat het toch wel bij oudere mensen bekend is. Het heeft de betekenis van "verschrikkelijk".

 

Pigge, Jan - excuus

Het kon moeilijk anders of de "geit van Jan Pigge" is ook op komen draven. Meerdere briefschrijvers attendeerden er op en het heeft de schijn, dat we hier te maken hebben met iemand wiens "gevleugeld woord" het in het Tilburgse leven van vandaag nog altijd doet. Nog herhaaldelijk kan men in Tilburg horen: "'t Lijkt wel de geit van Jan Pigge!" of in een variant: "Jè, jè, ik heur 't, de geit van Jan Pigge!" In de plaats van Pigge wordt echter ook wel Pigmans gezegd.

Een briefschrijver meent, dat de uitdrukking ongeveer zestig jaar oud zal zijn en dat ze teruggaat tot de tijd, dat het wereldvermaarde circus Barnum en Baily op den Besterd stond. De dressuurnummers schenen op de heer Pigmans zoveel indruk gemaakt te hebben, dat hij zijn geit wat kunstjes trachtte te leren. Volgens anderen zou hij er nog meer gedresseerde dieren op na gehouden hebben. In ieder geval had hij een geit wier intelligentie hij op zekere dag publiekelijk demonstreerde in een soort circusvoorstelling. Een briefschrijver meldt, dat er zelfs van een echt circus sprake was, waarmee genoemde Tilburger niet alleen in Nederland maar zelfs in België successen geoogst heeft. De Tilburgse gymnastiek- en specialiteitenvereniging "De Spartanen" is uit dit circus voortgekomen, 'n afstamming, die zij nooit heeft verloochend. Vandaar, dat zij in haar naam de merkwaardige toevoeging "specialiteitenvereniging" voert. Dit wijst er nog op, dat men hier met méér dan een gewone gymnastiekvereniging te doen heeft.

Jan Pigge vertoonde dus op zekere avond zijn gedresseerde geit. Het dier weigerde echter hardnekkig zijn kunsten uit te voeren en toen redde zich Jan uit de min of meer netelige situatie met de kernachtige opmerking: "Na ver.... ze het en giesteren deej ze 't zo goed!" Dit excuus heeft waarschijnlijk een storm van hilariteit veroorzaakt. In elk geval is het zodanig ingeslagen, dat hierdoor de herinnering aan Jan Pigge en zijn geit tot nu toe is levend gebleven.

Wanneer thans iemand iets wil demonstreren, dat juist op het moment, dat men zijn diensten verwacht, hardnekkig weigert en hij durft zich het excuus "gisteren ging 't nog zo goed" te laten ontvallen, loopt hij in Tilburg groot risico ten antwoord te krijgen: "'t Lijkt wel de geit van Jan Pigge!". Neemt u de proef maar eens! Bv. met uw aansteker. Dat is zo'n instrument, dat nogal nukken vertoont en waarvan de eigenaar zich dan dikwijls geroepen voelt het pleit voor zijn eigendom op te nemen.

 

Dusée, Willeke - trouwen - straf

Als we goed zijn ingelicht was aan genoemd circus ook een Tilburgse artist verbonden, die naar de naam Dusée luisterde. Wat hier ook van zij, vast staat wel, dat zekere Tilburgse Dusée een verstokt vrijgezel was, en daarbij ook een grapjas, die de volgende woorden op zijn rekening geschreven ziet. Als er sprake was over trouwen, zei hij steeds: "Ze hebben Onze Lieve Heer gemarteld en gekruisigd, maar nog nie laten trouwen!" Een geestige climax, vindt u niet?

 

zeispreuken - Lepper, Poeper de - verdragen

Wie Poeper de Lepper was, weten we niet. Wanneer iemand verongelijkt wordt, kan men van oude Tilburgers echter de opmerking horen: "'n eerlijk hart moet wè lijjen, zeej Poeper de Lepper!"...

 

lijken - Rommelaar - zwijgen - Leyten - verleren

En hebt u ooit gehoord: "Hij beslècht Rommelère vink; die docht d'r deuntje!" Men zegt dit als iemand niet veel praat en maar stil "voor zich uit" zit te denken. Rommelaar was een "veugeltjesprutter", die een vink bezat, welk beestje niet zong. Maakte men daar aanmerking op dan zei hij steevast: "Die denkt d'r deuntje!"

We hebben nog een vink onder onze notities met de uitdrukking: "Hij beslècht Leyten's vink, hij leert achteruit!", wat o.a. gezegd wordt wanneer iemand dingen slechter doet dan hij ze voorheen deed.

"Beslècht" vinden we een mooi Tilburgs woord. De onbepaalde wijs hiervan moet zijn "beslechten". Het curieuze is, dat het werkwoord "beslechten" in het Algemeen Beschaafd Nederlands wel bestaat, maar in een geheel andere betekenis dan waarin het, in vervoegde vorm, in het zinnetje over de vink van Rommelaar gebruikt wordt. In het Algemeen Beschaafd betekent het "beslissen". Zo wordt bv. "een pleit beslecht". In Tilburg heeft het echter ook de waarde van "gelijken op" of "overeenkomen met". Van Dale's groot woordenboek der Nederlandse taal kent het in de Tilburgse betekenis niet.

 

woordgeslacht

Een ander opvallende zaak met die vink is dat ze in Tilburg vrouwelijk gebruikt wordt, terwijl dit woord eigenlijk een mannelijk geslacht heeft. In tegenstelling tot "de Hollander" heeft de Tilburger met de Brabander en de Vlaming in 't verleden een aangeboren, zuiver gevoel voor de woordgeslachten gehad. Hij had daar echter geen woordenboek voor nodig. Soms vergiste hij zich echter. Dat was met "vink" het geval en ook met "neus". Deze neus maakte hij vrouwelijk terwijl ze in werkelijkheid mannelijk was.

Sinds het gehaspel met de Nederlandse spelling heeft ook in onze streken het natuurlijke gevoel voor het geslacht van een woord een geduchte knauw gekregen. De huidige jeugd bezit het lang niet meer in die mate als haar voorouders. Vele jongeren hebben er thans ook bij ons net zoveel last mee als men vroeger "boven de Moerdijk" had. "Gelukkig" mag men er nu voortaan ook officieel "met de pet naar gooien", 'n vrijheid waarvan 'n dusdanig misbruik gemaakt wordt, dat men de gruwelijkste fouten tegen de geslachten in boeken en kranten te zien krijgt. Herhaaldelijk ziet men zelfs specifiek onzijdige woorden als vrouwelijk hanteren. Men moet dan niet denken met "moderne spelling" te doen te hebben. Het is doodgewoon gebrek aan kennis!... Tot welke excursie-op-een-zijweg Rommelaar z'n vink al niet kan leiden!...

 

Voor de volgende keer hebben we nog een paar "beroemde Tilburgers" in petto. Voor aanvulling houden wij ons - zoals steeds - aanbevolen. Weet u iets aardigs, zendt het in onder het motto "Onze Taal".

 

TILBURGER

 

 

Nummer 5

 

zeispreuken - Horst, den groffen

Bij het verzamelen van onze Tilburgse uitdrukkingen worden we telkens weer getroffen door de rijkdom van de kleurenscala van onze streektaal. Dat men daarbij vaak geen blad voor de mond neemt en ruim baan laat voor de emotie zeiden we reeds. Soms kan het wel eens erg grof worden, al zullen we daar geen exclusieve voorbeelden van geven. Wèl willen we er op wijzen, dat Tilburg zich vroeger blijkbaar over een ingezetene heeft kunnen verheugen, die aan zijn grofheid in de mond een afzonderlijk epitheton bij zijn naam kreeg. Ouderen van dagen herinneren zich wellicht nog de uitdrukking: "Dè kunde geleuven as ge wilt, zeej den groffen Horst en ie slikte 'nen borrel naor binnen!"...

 

roddel

En hebt u ooit gehoord: "Ieder moet mar weten wè-t-um paast"? Hiermee werd tot uitdrukking gebracht, dat men niets te maken wilde hebben met het geroddel en geklets over de evenmens door de spraakmakende gemeente die achter de horretjes zat te gluren.

 

Smulders, Tiesje

???Deze Tiesje Smulders was de eerste steenbakker van Tilburg. De protestantse kerk in de Zomerstraat moet met de eerste Tilburgse stenen gebouwd zijn.???

(De zetter heeft na het vorige item waarschijnlijk een stukje tekst over het hoofd gezien. Waarom Tilburger hier dus Tiesje Smulders eigenlijk ten tonele voerde, blijft onduidelijk - Red.)

 

Botermans - risico

Wanneer iemand moeilijk een beslissing kon nemen in 'n bepaalde aangelegenheid, omdat er risico aan verbonden was, zei de oude Tilburger: "Kom, kom, Botermans waogde z'n dochter wel en dè was zo'n kostelijk paand." Als vreemdeling in het Tilburgse Jeruzalem zal men lang naar de herkomst van dit gezegde moeten zoeken. Hier komt ze. De heer Botermans dreef destijds het voornaamste hotel van Tilburg, nl. "De gouden Zwaan", dat aan den Heuvel stond, daar waar zich nu de "Hema" bevindt. Zijn dochter trouwde met een kelner uit de zaak, een verbintenis, die de openbare mening nogal als een waagstuk beschouwde en dit - klein en dorps als de samenleving hier was - niet onder stoelen of banken stak. De eervolle levensloop van wijlen de bekende wethouder P.G. Bergmans, naar wie thans in Tilburg reeds sinds vele jaren een straat heet, heeft het bewijs geleverd hoe de volksopinie zich vergiste en hoe de "vox populi" niet de "vox dei" geweest is...

 

zeispreuken - Bronsgeest - snoepje toe - elders

Dezer dagen tekenden we ook nog op: "'t Zèn kender, zeej Bronsgist, gif ze 'n erwtje!" Wanneer men niet wist waar iemand uithing, kon men op een informatieve vraag wel eens ten antwoord krijgen: "Hij is zout haolen bij Bronsgist!" Bronsgeest (niet Bronsgist zoals de volksmond zei!) was de dezer dagen onder slopershanden gevallen kruidenierszaak van de latere firma De Bruyn, achter de Heikese kerk aan de Monumentstraat. Als de moeders hier hun boodschappen kwamen halen - en dat waren er vele! (moeders wel te verstaan!) - plachten de kinderen steeds "een snoepje toe" te krijgen. Van de betekenis der Bronsgeest-uitdrukking zijn we niet zeker. Ze kan bedoeld zijn als een plagerijtje tegenover de kinderen, maar als diepere zin zou men er ook wel kunnen uit halen, dat een kinderhand gauw gevuld is.

 

Stamps, Piet

In dit verband mogen we misschien ook in herinnering roepen het bekende volkstype Piet Stamp(s?). Als kind hoorden wij over hem vertellen, dat hij mensen ledige luciferdoosjes verkocht, die hij aanprees met de woorden: "Een cent de doos!"... Maakte men er aanmerking op dat de doosjes geen enkele lucifer bevatten, dan zou hij steevast geantwoord hebben: "Ik zeg toch één cent de dóós!", met de nadruk op "doos", zodat zich dus niemand bekocht behoefde te voelen. Hij had maar beter moeten luisteren!... Piet zong ook iets door de straten, dat begon met de woorden: "Rommelt (ruimt) de geiten en bokken mar op" enz.... Wie kan ons hiervan meerdere regels verschaffen?

 

druk hebben

Dan geven we verder hier nog een paar vergelijkingen. Nu de pruik opnieuw furore begint te maken, krijgt het volgende gezegde weer iets van actualiteit. "Hij heeft het druk as 'nen pruikmaoker mee ene klaant" werd gezegd van iemand, die zich een houding aanmeet alsof hij heel wat werk verzet, maar in werkelijkheid toch eigenlijk niet veel uitvoert. Onze zuiderburen in de Belgische Kempen zeggen hetzelfde op hun manier met de woorden "'t Is alsof-t-um Mol en Baolen moet afwerken en Desschel en Rethy d'rva(erbij)!"

"Hij heej 't zo druk as de pan mee Vastenaovend", komt de twee genoemde uitdrukkingen zeer nabij en zit ook vol ironie. Het wordt speciaal gezegd van iemand die over een werk van weinig betekenis veel drukte maakt. Het onderscheid is dan echter nogal subtiel, zo niet geheel te verwaarlozen.

 

handig

Van iemand die onhandig is, kan men horen, dat hij "bijdehand is als een pan zonder steel".

 

overheerlijk

Een gevoel krijgen "alsof een engeltje mee 'nen fluwelen sok over oew hart aait" is de geciviliseerde editie van een meer gangbare maar minder nette uitdrukking. Aan duidelijkheid laat ze niets te wensen over. Het moet heerlijk zijn!...

 

TILBURGER

 

Nummer 6

 

hiernamaals

De Brabantse en ook de Tilburgse mens pleegt met sommige zaken, die het hiernamaals betreffen, nogal op vertrouwelijke voet te staan. Hij laat O.L. Heer gemakkelijk met Zijn heiligen optreden zonder dat daarbij ook maar in de verste verte aan blasfemie of profanatie gedacht behoeft te worden. Consequent springt hij met duivelse zaken al even "gemoedereerd" om als een teken hoe de religie in zijn wezen verweven zit. Nu valt het op, dat we vooral uitdrukkingen tegenkomen, waarbij de duivel een rol speelt.

 

duivel - dom

Zo kan men iemand "te lomp om veur de duvel te daansen" horen noemen, wat betekent dat men zijn intelligentie niet hoog aanslaat.

 

duivel - kwaad - slordig

"Zo kwaad als het achterste end van den duvel" vormt de wat lange superlatief voor "kwaad" en wanneer het er ievrans (ergens) "uitziet alsof den duvel er gejongd heej" is het op de betreffende plaats maar een rommelig boeltje.

 

duivel - onttrekken, zich

Zodra iets moet gebeuren "al zou den duvel de kèrs (kaars) vasthauwen" valt er onder geen beding aan te ontkomen, zelfs niet al zou "de onderste steen boven komen".

 

duivel - koor

Vroeger placht ook "de duvel over het koor de kerk in te komen". Dat is natuurlijk wel verleden tijd (!), doch toen bedoelde men daarmee aan te geven, dat de eerbiedigheid op het kerkkoor wel eens wat te wensen overliet.

 

duivel - café

De uitdrukking "Als O.L. Heer een kerk bouwt, zet den duvel er een kapel neffe", slaat op de cafés die men gewoonlijk bij een kerk kan treffen. Men zou er ook een diepere zin uit kunnen halen en wel deze, dat de duivel steeds er op uit is de mens tot kwaad te verleiden. In het algemeen werd een café ook wel als "kapelleke" aangeduid. Wie "zeuven kapellekes had aangedaan", had derhalve zeven cafés bezocht.

 

duivel - afwezig

"As ge van de duvel sprikt (spreekt), rammelen z'n kuiten" en: "As ge over den duvel praot, trapte op z'nnen start" vraagt niet om een nadere verklaring.

 

duivel - zelfkennis

"Zo den duvel is, vertrouwt hij zijn gasten" is ook wel bekend.

 

duivel - snel - glad - bang

Wanneer iemand "den duvel te rap is", dan bedoelt men daarmee in letterlijke zin een vlug iemand en in de figuurlijke een gladde vogel. Als hij daarenboven dan nog "van geen hel of duvel bang is", pas dan maar op!

 

mensenkennis

Toen een levenswijs moederke van de buurvrouw een klacht over haar dochter te horen kreeg, verzuchtte dat moederke: "Och Heer, neem ze zoas ze zijn, aanders krijgde er geen"... Het menske wist dus wel, dat de mens geen engel en geen duivel is.

 

vertrekken - klap

"Wilde wel eens opduvelen" vormt een krachtig onderstreepte uitnodiging om te zorgen, dat men weg komt en wie "een opduvel verkocht wordt", krijgt een opstopper te incasseren.

 

kerk - geestelijkheid - liefdadigheid

De kerk en de geestelijkheid werd en wordt nog wel aangeduid als "het heilig huiske". Wie daar "iets" tegen deed, kon naar de volksopinie wel "zijn biezen pakken", want hij werd "met de nek aangekeken". Beter was het "de kerk in het midden te laten", d.w.z. de kerk te geven wat haar toekomt.

We hoorden ook eens van iemand zeggen, dat hij "het niet over de balk gooide" maar "de kerk in het midden wist te laten". Volgens onze zegsman zou dit dan de betekenis gehad hebben, dat de persoon in kwestie verstandig zuinig was, maar toch nog wel wat voor een arm mens kon missen.

 

gemeente - sprokkelen - liegen

Van die arme mensen waren er in Tilburg vroeger nogal, wat tot gevolg had, dat men - om des winters aan de stook te kunnen blijven - wel genoodzaakt was hout te gaan rapen of te sprokkelen. Dit gebeurde dan in "de bossen van onze grutvadder", waarmee de bossen van de gemeente bedoeld werden. Bij dat houtsprokkelen in de gemeentebossen ging er misschien wel eens iets méér mee dan een dood takje, want we beschikken ook nog over de vergelijking "hij liegt als een houtraper". Die lui konden er blijkbaar "ongegeneerd" op losliegen of "liegen dat ze zwart zagen". Van iemand die van liegen een gewoonte maakte, kon men horen zeggen, dat hij "van zijn eerste leugen niet gebarsten was!". 

De uitdrukking van "onze grutvadder" voor de gemeente werd trouwens nog meer gebruikt. Zo sprak men ook van "naor onze grutvadder (grootvader) gaon" als men bedoelde bij het Algemeen Burgerlijk Armbestuur te gaan aankloppen.

 

ketelbikkers - ruzie 

Leefden de houtrapers met de waarheid schijnbaar vaak op gespannen voet, de ketelboeners hadden ook geen al te beste reputatie. Nu nog hebben we de uitdrukking "vechten als ketelbuners". Ketelboeners waren mensen, die gekleed in witte pakken met een daaraan vastgemaakte dito muts de ketelsteen uit het inwendige van de stoomketels der fabrieken bikten. Dit gebeurde op gezette tijden. Dat was het zg. "ketelbunen", wat tot consequentie had, dat de fabriek stil lag, omdat men van te voren "de stoom had laten schieten". Met het steeds meer uit de tijd geraken van de stoomketels is uiteraard ook de behoefte aan het "ketelbunen" verminderd.

 

Tot zo ver voor deze keer! Weet u nog iets? Schrijf het dan.

 

TILBURGER

 

 

Nummer 7

 

schijnheilig - slachtoffer - duivel

Het is merkwaardig welk een afkeer het volk schijnt te hebben van "fijne" meense en kwezels. Het steekt dit in zijn taal niet onder stoelen of banken en houdt ervan die afkeer dan nog eens op een originele manier wat aan te dikken. Luister maar: "Van fèn (fijn in de betekenis van "vroom") meense en motrègen worde vern....; ge zijt nat zonder dè ge er èrg in hed." Voor ons taalgevoel ligt er wanneer het woord "fijn" in Tilburg gebruikt wordt, vaak nog een nuance in, die "vroom" eigenlijk niet bezit. Vooral in ons voorbeeld houdt "fèn" mede scherpe ironie in. Men bedoelt hier uiterlijk vroom. Dus zonder dat de innerlijke gesteldheid evenredig is aan het uiterlijk vertoon. De H. Schrift - en ook ons volk - noemt die "effenaaf" Farizeeërs! "De fèn zen de mèn, zeej den duvel, en de groffen komen vanzelf wel!" spreekt voldoende voor zichzelf.

 

Dusée, Willeke - lomp

De verstokte Tilburgse vrijgezel Dusée, die we al eens eerder ten tonele voerden, moest de schijnheiligen ook niet. Hij gaf zijn oordeel op de volgende, wel heel karakteristieke en vooral ook plastische wijze: "Ik zie ze nie gère, die sloef-sloef, 's mergens de kerk binnensjokken en zo lang stil blijven staon om die...ie...iep... in 't wijwaotersvat te dopen!"... Hoe scherp is dit gezien en hoe snijdt de afkeer er doorheen. Men lette vooral op het langaangehouden "die...ie...iep", dat zo treffend de trage beweging van het "soppen" aangeeft. Als men het even in gedachten nadoet, voelt men dat dit "soppen" zo traag geschiedt, opdat iedereen toch maar genoeg kans zal krijgen te zien hoe vroom men wel is... Deze éne zin van een eenvoudige Tilburgse mens is zó geladen van gevoel en vormt zo'n prachtvoorbeeld van plastiek, dat er geen litterator-van-professie bestaat, die hetzelfde, op een even beknopte wijze, beter weet uit te drukken!

Ons Willeke Dusée had nog méér in zijn mars. Hij scheen goed van de tongreep gesneden, 'n veelprater troefde hij af met: "As ge zo groot waart as ge lomp zijt, dan konde oew sigaar aon de zon aonsteken!"

 

armoede

Om aan te geven, dat het er in een huishouden een kale boel was, zei hij: "Ge vindt er niks as een opgedirkte dochter en 'nen zuurkoolkaai"... Voorheen maakten de mensen vaak zelf hun zuurkool in. Daarvoor gebruikte men een Keulse pot. Op de zuurkool kwam een plank te liggen en daarop, voor de druk, een straatkei. Het eten van zelfingemaakte zuurkool wees niet direct op weelde.

Ditzelfde gold voor aardappels met "lawaaisaus", een alledaags weversgerecht. Deze saus bestond uit niets anders dan het water, waarin de aardappels gekookt waren. Ook sprak men wel van "lawaaisoep" waarin het element water eveneens de hoofdrol speelde.

Wie "soep mee den heiligen pollepel" at, moest zich ook met heel dunne soep tevreden stellen. Het feit, dat de pollepel "geheiligd" was, vergoedde uiteraard, wel iets!

Wanneer van iemand gezegd werd, dat hij "al z'n leven hannekenkost had gegeten", dan zag hij er niet te best uit en was hij niet uit een gezeten burgerfamilie voortgekomen.

 

kwezel

De uitdrukking: "Een kwezel, 'nen ezel en 'nen notenboom moeten slaogen hebben" getuigt ook niet van sympathie voor de kwezel, die zich hier in een zonderling gezelschap bevindt. Daardoor echter wordt juist een komisch effect bereikt, dat zijn oorzaak vindt in het verrassende en op het eerste gezicht onverklaarbare. Dit laatste geldt méér voor de jongere dan voor de oudere generaties. De noteboom, die men vroeger bij schier iedere boerderij aantrof, is in de loop der tijden uit de mode geraakt. En zo weten velen niet meer, dat noten niet geschud of geplukt als bv. appels, maar afgeknuppeld werden. Hier is het slaan dus op zijn plaats. Niet op de kwezel natuurlijk!... De ezel behoort het evenmin te ondergaan, maar hij kreeg het helaas wel eens en de kwezel verdient het naar de volksmond blijkbaar. Die volksmond neemt geen blad voor de mond en is nu eenmaal niet teerhartig. Gelukkig meent hij het nooit zo kwaad als het klinkt, omdat er altijd de humor doorspeelt.

 

Stamps, Piet

Hoewel het buiten onze "taalplastiek" staat, moeten we nog even terugkeren naar onze vriend Piet Stamps, in de wandeling Stamp-zonder-s genoemd. We hebben het per saldo zelf uitgelokt!

Een belangstellend lezer zond ons de foto van deze Tilburgse figuur zoals men die hierbij aantreft. Ze zal ongetwijfeld bij de oudere generaties wel enige herinneringen losslaan. Een andere lezer deed ons het versje toekomen, dat Piet door de straten riep. Het luidt als volgt: "Rommelt de geiten en bokken maar op. Ik zal ze wel betalen. Ge hoeft ze niet te brengen bij mij aan huis, Piet zal ze wel komen halen!..."

Tijdens of kort vóór de eerste wereldoorlog (1914-1918) verscheen in de Nieuwe Tilburgse Courant de volgende geestige advertentie:

"Ik heb mijn schop verloren. Geen spijt van de schop maar wel van de centen. Ik hoop, dat de eerlijke vinder er zijn leven lang hard mee mag werken". PIET STAMPS

De lezer, die ons dit verschaft, geeft ook een "levensbeschrijving", die we - omdat ze zo sympathiek is - niet achterwege willen laten. Hij verhaalt dan: Als Piet op route was voor zijn broodje in de buitenwijken van de stad, vroeg hij wanneer het des middags tegen etenstijd ging wel eens aan een of andere bewoner, met krijt op de rug van zijn jas te willen schrijven: "Piet eet je mee?". Menigeen voldeed met genoegen aan Piets verzoek. Bij een volgend huis, waar de middagpot klaar stond, vroeg Piet dan aan de huisvrouw: "Wat staat er toch eigenlijk op mijn rug?" "Piet eet je mee?" las de vrouw. "Ja, ja", antwoordde Piet, "da's goed...", en hij ging meteen aan tafel zitten...

Oudere mensen, die Piet goed kenden, zeiden: "Hij is van betere komaf." Hij was een tamelijk grote, breedgebouwde man met vlugge stap en hij droeg meestal een zwarte hoed met grote rand. Piet had voor die tijd beschaafde manieren. Hij floot en zong straatdeuntjes en was vriendelijk voor een iedereen. "Veel straatfiguren heb ik in mijn jeugd gekend", zegt onze briefschrijver, "maar de persoon van Plet was verreweg de voornaamste onder al zijn soortgenoten." Ook voor de kinderen was Piet aardig en beleefd. Die kinderen kenden hem bij wijze van spreken "vanaf de wieg".

Als Piet al eens een borreltje op had, verkocht hij de ingezetenen geen last, de "pliesie" des te meer. Gebruikmakend van zijn grote lichaamskracht liet hij zich zo maar niet "opbrengen", al moest hij uiteindelijk wel steeds tegen de mannen van Hermandad het onderspit delven. Er liep één agent in Tilburg, Westenburg, voor wie Piet een lammetje was. Kwam deze agent bij het plukharen met de politie opdagen, dan kon Piet het verzet staken met de woorden: "Mee, jouw ga ik mee! Mar mee jouw alleen!"...

 

Tot zover dan voor vandaag. Hartelijk dank aan alle lezers, die ons gegevens verschaften. Gaan we verder?

 

TILBURGER

 

 

Nummer 8

 

spelling

Het zal de getrouwe lezer wel zijn opgevallen, dat we bij de weergave van onze Tilburgse zegswijzen willekeurig met de spelling omspringen. Dit vindt zijn verklaring in het volgende: om de juiste klank in de gewesttaal aan te geven, zouden we eigenlijk de fonetische spelling dienen te gebruiken. Daar zouden de meeste lezers echter niet wijs uit kunnen. Een meer populaire spelling die de gewestelijke klanken vaak toch wel aardig benadert, kan soms tot gevolg hebben, dat de zinnen voor de niet-Tilburger of niet-Brabander moeilijk leesbaar worden en juist zij mogen toch wel eens zien hoe kernachtig onze mens zich weet uit te drukken. Het liefst zouden we daarom alles in het Algemeen Beschaafd Nederlands weergeven, maar dan blijkt weer dat tal van uitdrukkingen daardoor toch heel wat aan hun kracht en smeuïgheid inboeten. Daarom blijven we wat hinken op twee gedachten. We trachten sommige gezegden, die dat verdragen kunnen wat aan te passen aan het Algemeen Beschaafd ter bevordering van de verstaanbaarheid voor de niet-ingewijde of vreemdeling in het Tilburgse Jeruzalem. Wanneer het uitdrukkingen betreft, welke daardoor te zeer aan waarde inboeten, trachten we ze in populaire dialectspelling weer te geven. Men zal derhalve steeds enige willekeur blijven aantreffen. En nu weer eens ter zake.

 

zeispreuken

In vroegere artikelen hebben we gezien hoe tal van uitdrukkingen aan met name genoemde personen verbonden zitten. Daarnaast kennen wij er waarbij, zonder naam, steeds een persoon als eigenlijke zegsman of zegsvrouw wordt aangegeven. De volkshumor laat zich hierbij meestal niet onbetuigd. Hier volgen er enkele:

 

zeispreuken

- "Werken is zaolig, zeej de begijn, en ze droegen mee z'n vieren 'nen boonstaak." We hebben hier te maken met een geestig sarcasme op iemand, die het air aanneemt heel wat te verzetten maar in werkelijkheid niet veel uitvoert.

- "Dwaolen is meenselijk, zeej den boer, en hij kuste de meid in het donker", wordt vergoelijkend gezegd voor een daad, die eigenlijk niet in den haak is.

- Bij het gezegde: "Ziezo, zeej de Fraansman, en hij bedoelde 'n schèr (schaar)" hebben we te maken met een aardig gevonden woordspeling door gelijkheid van klank. Men moet namelijk weten, dat het Franse woord voor "schaar" luidt "ciseaux", dat als "siezo" wordt uitgesproken.

- "Sôrt zuukt sôrt (soort), zeej den duvel tegen den schoorsteenveger" behoeft wel geen toelichting, evenmin als: "Daor 't volk is, is de nering, zeej de mosselenboer, en hij reej mee z'nen kreugel de kerk in". Prachtig is het woord "kreugel" voor "kruiwagen". We hebben ooit horen beweren, dat dit woord zó specifiek Tilburgs zou zijn, dat het nergens als hier en de naaste omgeving voorkomt. Dit lijkt ons echter een beetje overdreven.

- "Hier zie ik oe, zeej den blènde (blinde)" en "naauw heur ik oe, zeej den dove" kan iemand wel eens ten antwoord krijgen als hij "goed uit den hoek komt" of "de spijker op de kop slaat". De aardigheid zit hier in het contrast van het zien door de blinde en het horen door de dove.

- De Vlaamse grapjas Tijl Uilenspiegel wordt ook ten tonele gevoerd: "Dat is één, zeej Uilenspiegel, en hij gooide zijn moeder de trap af". Verder noteren we nog: "Waor 't rokt (rookt) is 't wèrm, zeej Uilenspiegel, en hij wèrmde (warmde) z'n eigen aan persm....."

- "Dè hebben we samen goed gelapt, zeej den urgeltrapper tegen den organist toen ze de trap afgingen" slaat op iemand, die zich een prestatie toe-eigent, welke hem eigenlijk niet toekomt. Hoe fijn geestig wordt hier iemand niet in de maling genomen.

- "Ieder z'n meug (smaak), zeej den boer, en hij at spek met vijgen". Men gaf ons ook de volgende variant op: "en hij at spek met de riek". Ons inziens is vooral het eerste van betekenis, dat over smaken niet valt te twisten. De combinatie van spek en vijgen is in ieder geval dol genoeg, wat trouwens voor het eten met de riek geldt, zien we hier geen betrekking meer tot de smaak maar méér tot de "manier waarop".

- "Das raak, zeej Peer de schouwveger, en hij pakte den duvel bij z'nen kop", vraagt niet om verklaring.

- Met "Wacht efkes, 't is nog wijd van lachen, zeej de bruid" weten we zelf niet goed weg.

 

nieuwsgierig

Los van bovenstaande groep geven we hier nog enige andere uitdrukkingen zoals wij die van een Hasseltse briefschrijfster mochten ontvangen.

Iemand, die grote nieuwsgierigheid aan de dag legde, kon te horen krijgen: "Komde van Gool, hedde soms geit op?" Het verband tot de nieuwsgierigheid ontgaat ons hier echter.

Nieuwsgierige kinderen konden van hun vader als ze vroegen waar hij naar toe ging vernemen: "Naor Hitselpitsel" en als ze dan wilden weten waar dit was volgde er: "Daor is het mee kraanten dichtgeplèkt." Het wil ons voorkomen, dat we hier wellicht met "gezinstaal" te doen hebben. Zoals men weet, verschilt de taal niet enkel van gewest tot gewest, van plaats tot plaats, maar zelfs wel van wijk tot wijk. Zo spreekt men bv. op de Heikant van Tilburg heel anders dan in het centrum. Als nog kleinere gemeenschappen hebben we dan het gezin, dat ook zijn eigen uitdrukkingen heeft, die eigenlijk alleen maar in dit bepaalde gezin verstaan worden.

 

eten - hussen - nieuwsgierig

Als wij onze moeder vroeger als kind vroegen, wat er in een op het vuur staande pan zat, of wat we die middag zouden eten, kregen we steevast ten antwoord: "Hussen mee singoren". Dit hield op de eerste plaats een terechtwijzing om de nieuwsgierigheid in en voorts, dat we er niets mee te maken hadden. Waar die "Hussen en singoren" vandaan kwamen, is ons tot de dag van vandaag een raadsel gebleven. Misschien hadden we hier ook met familie- of gezinstaal te maken. Of is de uitdrukking wellicht in breder kring bekend?

 

snel

Van iemand die erg rap was, kon men horen zeggen "Gij zijt zeker mee den Broekhovense tram meegekomen". Nu heeft er op Broekhoven nooit een tram gereden. "De Broekhovense tram" was dan ook de bijnaam van een oude baker, die altijd snel liep - eigenlijk was haar lopen snelwandelen! - zegt onze briefschrijfster.

 

Tot zover voor vandaag!

 

TILBURGER

 

 

Nummer 9

 

eten - hussen - nieuwsgierig

Sinds ons vorige artikeltje zijn we dank zij de medewerking van lezers weer een tikkeltje wijzer geworden met betrekking van de "Hussen en singoren". Een enthousiaste Amsterdammer, die nu in Tilburg woont maar zich "rasechte Mokumer" noemt - zelf zowel als ouders en grootouders van vaderszijde in de Amstelstad geboren - deelt ons mede, dat men in Amsterdam, als men te nieuwsgierig wordt wat de pot verschaft, ten antwoord krijgt: "Hussen met je neus er tussen". Het is ons inmiddels gebleken, dat deze variant eigenlijk ook in Tilburg de gangbare uitdrukking is.

De "dikke van Dale" weet er eveneens over mee te praten. Hij geeft waarachtig als geijkte term "Hussen met zinkhorens" of "met prikken, met sukanurie en wat er over is" als schertsend antwoord op de vraag: "Wat eten we vandaag?" Tilburg heeft derhalve niet het monopolie. En hier duiken nu ineens ook onze "singoren" op! Ze zijn derhalve een verbastering van "zinkhorens". Jammer dat we in Van Dale niet konden vinden wat dit nu eigenlijk zijn. "Hus" betekent "troep" of "boel". Zo kan men zeggen: "Ik geef geen cent voor de hele hus." Deze "hus" kunnen we echter moeilijk thuisbrengen in het kader van onze uitdrukking. Die "prikken" en "zinkhorens" zijn wel verleidelijk voor het opzetten van fantastische speculaties doch daar onthouden we ons maar van. We leven dus voort in het duister...

 

Amsterdam

Intussen verheugt ons de Amsterdamse interesse, die overigens niet zo vreemd is als ze op het eerste gezicht lijkt. Amsterdam bezit een sterk Brabantse inslag en is - naar onze smaak - eigenlijk de meest "on-Hollandse stad" van het westen. De Brabander voelt er zich direct thuis, zoals dit met de Mokumer omgekeerd in Brabant het geval is. Bovendien heeft ook Amsterdam zijn eigen "taalplastiek", die er waarachtig ook niet om liegt, al is ze van een enigszins andere aard als de Tilburgse.

 

pastoor - herhalen

En nu een ander chapiter! We hebben reeds in tal van uitdrukkingen gezien hoe er de religie in verweven zit. Engelen, hel, hemel en duvel zijn er al aan te pas gekomen. Het zou wel verwonderlijk zijn als de pastoor buiten schot bleef.

Zo zegt men "de pastoor doet ook geen twee missen veur één geld" als men weinig zin heeft gevolg te geven aan een uitnodiging hetzelfde nog eens te herhalen.

 

pastoor - slachten

"Mee de kromme errem (arm) lopen" raakt ook de pastoor, al behoeft dit wel enige uitleg. Vroeger - en in sommige dorpen wellicht thans nog - was het het gebruik, dat er in de slachttijd bij de boeren "iets van het varken" naar de pastoor werd gebracht, 'n "kermenaai" (karbonade) bijvoorbeeld. Dit gebeurde dan in de hengselmand, die uiteraard aan "een kromme arm" werd gedragen. De uitdrukking betekende derhalve, dat men wat van de slacht naar de pastoor bracht.

Er gaat het verhaal van zo'n dorpspastoor, die belangstellend bij het slachten stond te kijken en zich zichtbaar een beetje te opvallend in de voorpret verheugde, waardoor hij van de boer het volgende raadseltje op te lossen kreeg: "Witte gij, meneer pastoor, het verschil tussen O.L. Heer en dees vèrken? Nie? dan za'k 't oe zeggen: Onze Lieven Heer is veur alle minsen gestorven en dees vèrken veur mijn alleen". Dat zal wel niet zo "cru" gemeend geweest zijn als het klonk en de "kermenaai" zal desondanks toch wel "mee de kromme errem" gekomen zijn... En als het niet waar is...

 

vlaggen

Wanneer bij een vrouw of meisje "het lof langer is dan de mis" gebeurt er iets wat niet op zijn plaats is, in casu: de onderjurk komt onder de gewone jurk uit...

 

weten

Wie niet op de hoogte is van wat eigenlijk iedereen weet, "komt uit de leste mis en wit van niks". Een variant hierop in Tilburg is "Hij komt van Gool en wit van niks!"

 

kerks

"Hij is net zo kerks als een hond klippels" (knuppels) wordt gezegd van iemand, die niet graag naar de kerk gaat, zo min als een hond graag slaag krijgt met een knuppel. Vooral het gebruik van het niet bestaande woord "klippels" als parallel tot "kerks" getuigt van originaliteit en gevoel voor humor.

 

ongerust

"Als de hemel valt zijn alle boonstaken kapot" of "Als de hemel valt zijn we allemaal blaauw" is ook niet van humor ontbloot. Het wordt gezegd tegen iemand, die allerlei niet aanwezige bezwaren ziet. Zich dus eigenlijk overdreven zorgen maakt.

 

pastoor - molenaar - biechten

De molenaar scheen in het verleden niet veel vertrouwen genoten te hebben. Men insinueerde graag, dat hij van de te malen gebrachte rogge meel achterhield, zoals men van de kleermaker wel zei, dat hij "stof door het oog van de naald haalde". Als het allemaal waar was, valt het te begrijpen, dat de molenaar, wiens ziel wel heel zwart moest zijn, niet hard liep om te biechten te gaan, maar dit liever zo lang mogelijk uitstelde. Daarvan hebben we dan de uitdrukking overgehouden: "Als de mulder zijn Pasen gehouden heeft, is de pastoor door z'n werk".

 

duivel - molenaar - beslissen

Wantrouwen vindt men ook in "Dè zullen we den duvel en de mulder mar laten schaaien, die schaaien zo veul", waarbij op de eerste plaats de suggestie wordt gewekt, dat de molenaar nogal relatie met de duivel heeft. De uitdrukking wordt in het algemeen gebezigd als men bedoelt aan te geven, dat men een zaak op zijn beloop moet laten - er zich niet in moet verdiepen. Op de achtergrond zou men echter de hatelijkheid ten opzichte van de mulder kunnen zien, doordat hij meel voor zichzelf van het bezit van een ander "afscheidt". Een indruk van kleinzieligheid geven de gezegden wel en zucht tot kwaadsprekerij zal de uitvinders ervan vermoedelijk niet vreemd zijn geweest.

 

TILBURGER

 

 

Nummer 10

 

standsverschil

Er bestaat geen gymnasiast, die in zijn schooljaren niet geconfronteerd wordt met de Latijnse uitdrukking "Quod licet Jovi, non licet bovi", "Wat aan Jupiter geoorloofd is, mag daarom de os nog niet". Zoals men weet was bij de Romeinen Jupiter het hoofd van de godenwereld, "heerser over goden en mensen" zoals die ouden het gaarne plachten uit te drukken. De hier kernachtig vastgelegde levenswijsheid betekent per saldo, dat hooggeplaatste personen zich nu eenmaal méér veroorloven kunnen dan "de kleine man".

Zonder misschien van de Romeinen gehoord te hebben heeft ook de Tilburgse mens zijn levenservaring, die hij zeker niet minder plastisch vorm geeft in zijn eigen taal dan zijn illustere voorgangers het in de hunne deden. We vinden de Latijnse, klassieke waarheid nauwkeurig terug als we zeggen: "De een mag een paard stelen en de ander mag nog nie over de heg kijken". Men kan ook de variant horen "nog nie op stal kijken". Ze hebben wel geleerd, dat de mindere voor de meerdere gewoonlijk moet bukken. Daarom zegt men: "Een kalf kan tegen een koei nie stoten" en "een kwartje heeft het nog nooit van een gulden gewonnen". Ongetwijfeld bestond er in het verleden voor de "kleine man" veel minder kans zich omhoog te werken op de maatschappelijke ladder dan in onze democratische tijd. Wie arm was, bleef het in de regel wel en men legde zich daarbij maar berustend neer met de verzuchting: "Als ge as ezel geboren zijt, worde geen pèrd". De Italiaan bedoelt iets soortgelijks met: "Wie rond geboren wordt, kan niet vierkant sterven".

 

hussen

We zitten nog steeds met onze "Hussen en zinkhorens". Een lezer deelde mede dat "hussen" een oude vorm is van het werkwoord "hurken". Met dit gegeven in de hand is hij aan het fantaseren gegaan en daarbij komt hij uit bij "hurken met de neus tussen de knieën" (We hadden immers als meest bekende uitdrukking ook gemeld "Hussen met de neus er tussen"). "Maar", zo voegt onze briefschrijver er aan toe, "al heeft men een volkomen vaststaand gegeven, dan geeft bij taalonderzoek de fantasie nog geen betrouwbare uitkomst." Anders zou men in dit geval - en onmogelijk is het niet! - kunnen denken aan hun afkeer van de "lucht" bij een gewoonte van onze voorvaderen...

Tot zover de olijke briefschrijver wiens speelse geest misschien wel zijn inspiratie ontleende aan de omstandigheid, dat in Van Dale's groot Woordenboek juist boven het woord "hussen" het werkwoord "hurken" vermeld wordt...

 

unster - wegen - vallen

Omdat we hier niet aan wetenschap doen - hoogstens wat materiaal er voor verzamelen met uw aller medewerking - mogen we ons ook gerust vermeien in het spel der fantasie. Daartoe leent zich wellicht de uitdrukking: "Hij is op z'nen öster gevallen", wat betekent: "Hij is op z'n derrière gevallen".

Het woord "öster" luidt in het Algemeen Beschaafd Nederlands "unster". Het gaat hier om een, vooral tegenwoordig, nog weinig voorkomend weegapparaat. Men had minstens twee soorten van unsters, t.w. de zgn. "punder" of "ponder" en de veerbalans, weegschaal of veerunster. Deze veerunster, die men thans nog in de winkels kopen kan, is een enigszins primitief weegapparaat, dat werkt met een veer en waarbij men op een met streepjes verdeelde "wijzerplaat" het gewicht afleest. Het meest kenmerkende van dit weeginstrument is wel zijn gering formaat, zodat men het gemakkelijk in de zak kan steken. Vroeger plachten er bij voorkeur de voddenkooplui, de "toddekrèmers", mee te zijn uitgerust. Zuiver wegen doet het instrument niet, maar het geeft het gewicht "zo te rauwste" (globaal) aan.

In de tijd, dat men nog niet over zulke fraaie babyweegschalen beschikte, placht men een pasgeborene in een met twee punten bijeen geknoopte handdoek of luier wel aan "den öster" te wegen. We weten nu in Tilburg nog zo'n ex-baby rondlopen, die de eerste uren van haar bestaan "door den öster viel", omdat de knoop van de luier onder het gewicht (veertien pond wil de legende!) losschoot...

Zoals gezegd, men kan de veerunster gemakkelijk in de zak steken. Helaas is die er niet zo gemakkelijk weer uit krijgen. Dit wordt bemoeilijkt door de opvallend scherpe haak, die in de stof blijft steken. Het is derhalve begrijpelijk, dat de unster na gebruik door de voddenkooplui aan de broeksband werd opgehangen. En wel achter op de dij. Aan de voorkant zou hij maar gehinderd hebben bij het bukken of het opnemen van pak of zak. Viel onze "toddekrèmer" per ongeluk op z'n achterste, dan kon hij gemakkelijk letterlijk "op z'nen öster" vallen met alle nadelige gevolgen van dien, omdat de scherpe haak spoedig pijnlijke verwondingen maakte. Daarnaar zou dan de uitdrukking in de volksmond gekomen kunnen zijn - ook al betrof het een val waarbij helemaal geen "unster" mee betrokken was. Se non è vero... Als het niet waar is, is het toch goed verzonnen...!

 

ballotage - ponder - wegen

En nu even terug naar die andere unster, de "punder". "Denk er om, daor hangt den öster (ook wel: punder) achter de deur!", zo waarschuwden vrienden wel eens een jongeman als hij het plan had bij een zeker soort gegoede lui kennis met de dochter aan te knopen terwijl hij zelf geen vermogen bezat. Bedoeld werd de voordeur en de uitdrukking betekende, dat hij eerst financieel "gewogen" zou worden voor hij gelegenheid zou krijgen het huis verder binnen te gaan...

Volgens een oude Tilburger, die al lang ter ziele is, was de uitdrukking niet afgeleid van de veerbalans of de weeghaak die wij reeds beschreven, maar van de veel oudere zgn. Romeinse balans. Dit was een stalen (ook wel houten) lat, die aan een haak kon worden opgehangen en welke lat voorzien was van inkervingen. Een tweede haak diende ter bevestiging van het te wegen voorwerp en dan bevond zich aan het instrument nog een gewicht (waarschijnlijk een pond), dat over de lat heen en weer bewogen kon worden. De schuifring van het pond had aan de onderkant een nokje, dat in de inkervingen greep, zodat de ring bij het verschuiven wat gelicht moest worden. Als het pond met het aangehangen voorwerp in evenwicht was - en de lat derhalve waterpas hing - kon hierop het gewicht worden afgelezen. Om het pondsgewicht noemde men "dieën öster" ook wel "punder". Uiteraard heeft deze unster niet meer te maken met het "val-verhaal" van hierboven.

 

wervelwind

Nu nog eens een onopgelost raadseltje. Kort na de jongste storm werden we opgebeld door iemand, die vroeg of wij het Tilburgse woord voor "hevige storm" kenden. Toevallig had men het ons kort te voren gemeld. Een boer uit Goirle vroeg een stadgenoot of hij "diejen haaw-maaw" ook gezien had. Juist, om "diejen haaw-maaw" ging het ook in Tilburg! In beide plaatsen blijkt het woord dus bekend. Het is echter wel tientallen jaren geleden, dat wij het voor het laatste hadden gehoord. We vinden het een kostelijk woord. Vanwege zijn klank en vanwege het mysterie van zijn komaf. 't Roept allerlei exotische associaties op. We weten alleen, dat men in ons dialect de "ou" of "au" nogal eens graag voor de "aa" verwisselt: Kou - kaaw; schouw - schaaw; gauw - gaaw. We zouden dus ook aan "hou mouw" kunnen denken om verder te komen. Wie kan er een lichtje laten schijnen?

 

Zoals steeds houden wij ons gaarne voor toezending van uitdrukkingen aanbevolen onder het motto "Taalplastiek". Bij voorbaat hartelijk dank!

 

TILBURGER