De belangrijkste gebeurtenis op
de tweede dag van mijn bestaan vormde de doop. Hieraan ging
een dusdanige drukte en opwinding vooraf, dat het wel leek of
ik opnieuw geboren werd. Ik zag me opgetuigd met een
onmogelijke jurk, wier lengte van bijna twee meter zijde in
genen dele in verhouding tot de breedte stond. Daarenboven was
zij omwolkt met een zodanige verkwistende hoeveelheid tule,
dat ik er absoluut in verdwaald zou zijn om nooit meer boven
te komen, indien men mij niet de weg gewezen had. Intussen
straalde mams van vreugde omdat al die overdadigheid, welke ik
met maar weinig piëteit tegemoet trad, afkomstig was van haar
bruidskleed en sluier, die anderhalf jaar lang het suprême
moment van vandaag hadden liggen afwachten. Een idee dat ik
achteraf toch wel vermag te appreciëren. Met sleep en sluier
waren de zorgen nog niet uitgeput. Zeker met het oogmerk om
mij voor een longontsteking te vrijwaren werd ik tenslotte nog
omhuifd met een wollen cape-met-muts, zodat ik uiteindelijk
hermetisch van de buitenwereld was afgesloten.
Eindelijk dan was het grote
moment aangebroken, dat een uit zes man bestaande
familiestoet, die de ruim genomen wachttijd had zoekgebracht
met het beschuit-met-muisjes knabbelen, zich opmaakte om mij
kerkwaarts te vergezellen. Met tederheid en voorzichtigheid,
welke alleen nog maar door trots overtroffen werden, voelde ik
mij op de armen van oma-peet in een rijtuig gedragen en daarna
neergevleid op haar schoot als een kostbaar porseleinen
beeldje, dat geen stootje verdragen kan. Dra bleken deze
voorzorgen niet overbodig, want het naar de weidse naam van
rijtuig luisterend vehikel, dat kennelijk voor mij uit een
museum was gehaald, schokte zó ongenadig, dat de verende
welgedaanheid van oma als compensatie voor het verengebrek van
het rijtuig ten enenmale onmisbaar was om mij in behoorlijke
conditie te houden.
Halverwege onze tocht begon dan
ook paps zich onwel te voelen. Dit leidde ik ten minste af uit
de in zeer snel tempo groeiende nervositeit, waarmede hij zich
plotseling begon te betasten en daarna zijn zakken tot op hun
bodems ging peilen terwijl hij aldoor maar roder aanliep.
Reeds vreesde ik het ergste totdat het hoge en alles
ophelderende woord er uit kwam: "Ik heb mijn trouwboekje
vergeten". Alle inzittenden vonden dit een onmisbaar
attribuut. Dus volgde er een tik op de voorruit. Deze moest
meerdere malen herhaald worden om boven het wielengeratel uit
te stijgen en tot het oor van de hoog verheven koetsier door
te dringen. Tenslotte werden de teugels van de klepperende
Rossinant aangehaald, maar nog vóórdat het rijtuig
stilstond, was paps er al uitgevlogen voor "de weg
terug"... Zijn afscheidswoorden bestonden uit de
mededeling, dat hij wel per fiets zou nakomen...
PIETJE WIJSNEUS