In het hartje van
Savoie
Een onzer redacteuren heeft,
voordat het grote seizoen geopend was, enige
weken doorgebracht in het meedogenloze land van
de "Haute Maurienne", een gedeelte van Savoie in
Frankrijk. Hij zocht daar wat minder
beschavingszegeningen en wat méér oerwereld.
Beide vond hij in Bonneval-sur-Arc, een simpel
bergdorp met plm. 160 inwoners, dat op 1835
meter hoogte om zijn bestaan vecht tussen
gletsjers, sneeuw en meer dan 3000 meter hoge
bergtoppen. Aanvankelijk de enige vreemdeling in
het dorp kwam hij in nauw contact met de
bewoners, wat hem 'n uitstekende gelegenheid
bood van hun levenswijze kennis te nemen. Zijn
ervaringen zal hij nu weergeven in enige
artikelen, waarvan men hier het eerste aantreft.
1. Hele
volksmassa's zag de "Maurienne" voorbijtrekken
Naar
de binnenlanden van Afrika konden we niet gaan en
evenmin naar de steppen van Azië in welke laatste we
ons overigens bij Stalin weinig op ons gemak zouden
gevoeld hebben. Toen hebben we zitten zoeken, waar
we nu ergens - niet al te ver van huis - een vredig
stukje wereld zouden kunnen vinden, dat er zo nog
een beetje uitziet gelijk God het uit zijn hand
heeft laten vallen. Al snuffelend en lezend stuitten
we op de Haute Maurienne, een deel van de Franse
Savoie. En toen wisten we het ineens:
"Bonneval-sur-Arc, dát zou het worden! En dan liefst
vóór de weg over de Col de l'Iseran
geopend was!" Tot dan toe immers ligt Bonneval aan
het einde van de wereld, aan het einde van het dal
van de Arc, dat met zijn lengte van 120 km misschien
wel het langste dal van Europa is. Zelfs Valais in
Zwitserland bezit ze zo groot niet. Ons
interesseerde echter alleen dat allerlaatste stukje
van de Haute Maurienne, op een twintig kilometers
van de Italiaanse grens, die hier een stevige
barrière vormt van een keten met sneeuw en gletsjers
bedekte bergen.
Volksmassa's
Zoals heel Savoie kan ook de Maurienne bogen op een
roemrijke geschiedenis. Eeuwen en geslachten zijn
door het dal van de Arc voorbijgetrokken, want het
heeft altijd tot de voornaamste verbindingswegen
naar Italië behoord. In de tiende eeuw hebben de
Moren dit land tachtig jaar bezet gehouden. De naam
herinnert hier nog aan. Er zijn enige passen, waar
Hannibal is overgetrokken, en hele volksmassa's zag
de Maurienne voorbijtrekken. De Hunnen, de
Oost-Gothen, de Bourgondiërs, de Lombardiërs, de
Arabieren, Fransen, Engelsen, Spanjaarden, pausen,
keizers, koningen, soldaten, schriftgeleerden,
pelgrims, studenten, kooplieden, edelen en poorters,
Pepijn de Korte, Karel de Grote, Lodewijk de Vrome,
Karel de Kale, Hendrik IV, Frederik Barbarossa,
Rabelais, Montaigne, de Cavalier Marin, Montesquieu,
de Chateaubriand passeerden er. En nu... wij uit
Tilburg! "Als allen - schrijft Paul Guiton in zijn
prachtig boek over Savoie - een steentje hadden
meegenomen, was er nu geen enkel meer te vinden in
de bedding van de rivier." (de Arc...)
Oude cultuur
Velen van deze passanten, die vaak blijvers voor
geruime tijd waren, hebben hun sporen nagelaten. Men
vindt ze in de kerken, de overblijfselen van
kloosters en de door steden en dorpen gezaaide
kapellen in marmer, steen, hout, en
frescoschilderingen. Om dat alles te zien met de
ogen van de ziel moet men een aparte reis maken. Hoe
schoon en hoe vol verrassende ontdekkingen deze ook
zou zijn - ons doel vormde die kunst niet, al hebben
we er wel wat van gezien. Wij waren gegaan om
eenvoudige mensen te zien en voor de natuur in haar
oergeweld. Daarom hebben we na Modane - waar de
trein door een tunnel, die we op school als Mont
Cenis-tunnel leren maar die merkwaardig genoeg
helemaal niet door deze berg doch door de Mont
Fréjus naar Italië schiet - achter ons te hebben
gelaten, het uiteinde van het dal opgezocht. Dat
ging via de oorlogsverwoestingen in Lanslebourg,
Lanslevillard, Termignon en Bessans. De Duitser
heeft hier lelijk huisgehouden op zijn terugtocht -
zoals trouwens ook lager in de Maurienne en op tal
van andere punten in Savoie. Hele stadjes hebben
tegen de grond gelegen maar er wordt volop gebouwd.
Behalve in Bessans, dat zg. als represaille voor de
maquis (die er volgens de inwoners niet waren!)
finaal werd platgebrand. Dat ligt er nog zoals de
vluchtende bezetter het achterliet. De reden? De
bureaucraten kunnen het niet eens worden over de
plaats, waar de grote weg naar de Col de l'Iseran
moet komen. Dus gebeurt er voorlopig niets en
behelpen de duizend inwoners zich zo goed en zo
kwaad als het gaat. En dat is nogal kwaad!
Stranding in Bessans
We
hadden gedacht in de namiddag van onze aankomst te
Bessans per autobus nog ons eindpunt te zullen
bereiken. Zo argeloos waren wij, die zulk een
comfort nog een alledaags verschijnsel vonden. De
eerstvolgende bus zou vertrekken... over twee dagen.
Er gingen er maar drie per week en vanmorgen was ze
juist aan de beurt geweest... Zo strandden wij dus
ongezocht en ongewild in Bessans, want we hadden
geen zin de zeven kilometer, die ons nog van
Bonneval scheidden, met bagage te voet af te leggen.
De stranding heeft ons echter niet berouwd. We
zouden haar integendeel niet gaarne gemist hebben.
Bessans met zijn ruïnestraatjes van wat eens
karakteristieke huizen vormden, bleek voor de
tourist, die niet op de eerste plaats het comfort
zoekt en er toch niet langer blijven hoeft als hij
zelf wenst, machtig interessant.
Voor
de oorlog probeerde Bessans ook wat van de
touristenkoek te krijgen. Ruïnes van hotels getuigen
het, maar de tourist van vandaag, die de weg over de
Col de l'Iseran
naar Val d'Isère zoekt, raast het in zijn auto
voorbij. Er zouden er trouwens ook maar weinigen
onderdak vinden. Slechts het enige overgebleven
hotel verkeerde thans in een zodanige staat van
restauratie, dat het weer een paar touristen kon
opnemen. De voortekenen wijzen er op, dat het een
prima hotel zal worden, maar vandaag moesten wij nog
door de krullen en over kalkbedekte vloeren en
trappen naar onze kamer waden. Overigens een
ongemak, dat door het prachtige uitzicht op de
sneeuwbedekte bergen rondom ruimschoots vergoed
werd.
2. Waar mensen
en koeien samen wonen
Op
ons program stond Bessans niet! Nu we er echter tóch
gestrand zijn, zouden we er gewetenswroeging van
overhouden als we er niet een aantal regels aan
wijdden. Voor het eerst maken we hier kennis met de
typische huizen uit Savoie. Typisch zowel door hun
bouw en indeling als door het gebruikte materiaal.
Alle woningen - op enkele na, die er nu als ruïnes
liggen - en ook de weinigen, waarin men nog huizen
kan, zijn opgetrokken uit onregelmatige, op elkaar
gestapelde keien, zoals men die overal in de bergen
vindt en de daken bestaan uit vele kilo's zware
"loses", grote, platte stenen van een tot twee
decimeter dikte, welke dakpansgewijs over elkaar
zijn gelegd.
Vrijwillige samenwoning
Het
kost niet veel moeite in een van deze merkwaardige
huizen, die bovendien nog bijna een meter in de
grond zitten, binnen te treden, want we hebben
spoedig een "schoenmaker" opgeduikeld, die we willen
belasten met het bespijkeren van onze schoenen. Een
half uur en langer nog wel zit onze schoenmaker, die
eigenlijk boer is, op onze schoenen te hameren en
terwijl wachten wij - al koutend - in de
laaggezolderde woonkamer, die - schrik niet! -
behalve de mensen ook koeien en geiten herbergt. Zo
maar zeven van die in deze streken niet al te vette
koebeesten staan daar op een rij. In de meest
letterlijke zin: in de huiskamer. Er valt niet enige
afscheiding waar te nemen. Deze huisvesting van het
vee, die al heel zonderling aandoet - al weten we,
dat het Nederlandse Twente ook nog enkele van die
sporadische gevallen kent, al vertellen we dat hier
dan ook maar liever niet! - vormt hier geen
uitzondering doch is regel. Al de huizen, die we
hier en in Bonneval later nog betreden zullen, geven
er de bevestiging van. Wat deze methode van wonen
betreft, kan men hier de streek gerust een eeuw
achter noemen.
Henri Bordeaux en Bessans
Dom
zijn de bewoners van deze contreien echter lang
niet. We hebben het al gemerkt toen we des avonds
kennis maakten met de koster terwijl hij in de
stilte van de schemering traditiegetrouw het Angelus
luidde, in de toren van de oude kerk. "Ik ken Parijs
op mijn duimpje", verzekerde hij ons, wat we toen
nogal weinig geloofwaardig vonden. En onze
boer-schoenmaker en zijn eega hebben zelfs "La
maison morte" van Henri Bordeaux gelezen.
Hiertegenover moeten wij - tot onze schaamte -
toegeven alleen de naam van Bordeaux doch niet zijn
boek te kennen.
De
niet-verwachte kennis - zowel van onze schoenmaker
als onze koster - hebben echter elk een eigen
oorzaak. Henri Bordeaux koos namelijk als plaats van
handeling voor zijn boek een huis in Bessans, dat
sindsdien ook de naam van "la maison morte" (het
dode huis) draagt. Het staat op twintig pas afstand
van het huis van onze schoenmaker, om de hoek. De
bewoners van Bessans blijken er niet weinig trots
op, dat Bordeaux zijn keus op hun dorp heeft laten
vallen. Natuurlijk willen we het "Maison morte"
zien. En lezen moeten we straks het boek ook! Tot
onze verbazing hebben we de toegang tot dit huis
echter al op onze filmrol staan, want wanneer we er
aankomen, blijken we toevallig reeds eerder als
onderwerp voor onze eerste foto te Bessans het mooie
doorkijkje, dat zich hier presenteert, te hebben
uitgekozen.
Mysterie
Jammer genoeg is de bewoonster van "het dode huis"
niet aanwezig, zodat we ons tot de buitenkant moeten
bepalen. Uiterlijk is het een huis nagenoeg als de
andere in Bessans, dat zich echter onderscheidt door
een muurschildering boven de deur. De zijgevel heeft
ook nog een merkwaardigheid, namelijk een klein
venstertje in volmaakt Moorse stijl. De Moren mogen
dan ook al eens de Maurienne bezet gehouden hebben -
zulke vensters treft men hier toch nergens aan. Geen
mens kan dan ook verklaren hoe het in dit huis
verzeild geraakt is. Dit vormt dus het mysterie van
"het dode huis", dat alleen hierdoor reeds in staat
moet zijn dichters tot schone dromen te
inspireren...
En
nu onze koster en Parijs! Dat tweede mysterie heeft
ons de pastoor onthuld. We troffen hem op een prille
morgen vol zomerzon, druk boerend in zijn grote
tuin. Een rijzige postuur, vlot in de omgang en
niets boers over zich, niettegenstaande het feit,
dat hij ijverig bezig was met het planten van kolen
terwijl een automatische sproeier de tuin van het zo
nodige vocht voorzag. Die moderne sproeier vormde
eigenlijk wel het meest opvallende bij deze
pastorie. Ze onderscheidde zich namelijk verder
alleen van de andere huizen, doordat er een telefoon
naar toeliep en er een verbazend disharmoniërend
zinken dak op lag.
Oude fresco's
"Of
mijnheer pastoor zelf z'n hele tuin verzorgde?"
vroegen we. "Ja," lachte hij, "dat hoort er hier
bij!" Toen vroegen we om de sleutel van de Sint-
Antoniuskapel naast de kerk. Met grote langzame
passen, die de bergbewoner kenmerken, is hij met ons
naar boven geklommen naar de kapel en heeft daarna,
hier zowel als later in de kerk, voor de explicatie
gezorgd. Deze uit 1526 daterende kapel, die tot
staatsmonument verklaard werd, is van binnen
beschilderd met merkwaardige fresco's, die in
hoofdzaak het leven van Christus uitbeelden of
allegorische voorstellingen van de deugden en
ondeugden. De schilder van deze fresco's, waarvan
sommige tengevolge van het vocht veel geleden
hebben, is niet bekend. Kennelijk zijn ze echter
niet van één hand afkomstig, want er bestaat een
opmerkelijk verschil in kwaliteit. Een deel ervan is
zelfs bepaald primitief. Men neemt aan, dat hier
ooit een hele groep aan het werk is geweest.
Taxichauffeur in Parijs
Van
het een naar het ander pratende onthult de pastoor
ons een merkwaardige gewoonte van zijn dorpelingen.
Bessans telt 1000 inwoners. In de winter, die hier
bar hard kan zijn, valt er de kost niet te
verdienen. Al wat jong en gezond is, trekt daarom
des winters weg. Zelfs heel ver! Een deel laat zich
te Marseille als zeeman aanmonsteren, anderen worden
tot het voorjaar fabrieksarbeider in de
zijdefabrieken van Lyon en tot slot is er de derde
groep, die des winters in Parijs de functie van
taxichauffeur uitoefent. Welnu, tot deze laatste
groep heeft in zijn jonge tijd ook onze koster
behoord. Door deze uit nood geboren trekgewoonte
verspeelt mijnheer pastoor tegen de winter zo
ongeveer de helft van zijn parochianen. Hoe intussen
een boer uit de stille bergen van Bessans
uitgerekend in Parijs met een taxi gaat rijden,
vormt ook weer een van de mysteries van dit zo
merkwaardige land...
3. Hier leeft
dat andere Frankrijk!
Savoie is nog volop katholiek
Tot
heden hebben we nog verzuimd er op te wijzen, dat in
het zo graag als ontkerstend voorgestelde Frankrijk
Savoie behoort tot de streken, waar het katholicisme
het minst geleden heeft. Ook op de dag van vandaag
is Savoie nog katholiek. Misschien niet puriteins
genoeg naar Nederlandse smaak. Misschien wat
nonchalant in onze ogen - in ieder geval zonder enig
spoor van Calvinisme! En dat geloof leeft, waar het
de voorname punten betreft. Men loopt er niet
demonstratief mee te koop. Denkt er niet aan het
monopolie van superkatholiek op te eisen (daarvoor
hebben zich immers al anderen candidaat gesteld!)
maar men verbergt zijn geloof evenmin. 't Leeft als
het ware onbewust, spelenderwijs als bij een kind
omdat hun hele leven er in zijn diepste grond van
doortrokken is van geslacht op geslacht. Al is het
officieel voor de staat niet het geval, hier in
Savoie en in de Haute Maurienne zijn katholicisme en
gemeenschapsleven heel natuurlijk dooreen geweven.
En men kan zich haast niet voorstellen, dat het er
anders zou kunnen zijn.
Kapellen en kruisen
Wellicht staan er nergens ter wereld - ook niet in
Oostenrijk! - zoveel kapellen. Drie grote kapellen
in één klein dorp behoort hier heus niet tot de
zeldzaamheden! Wellicht ook staan er nergens zoveel
wegkruisen en zoveel kleine veldkapelletjes, die men
hier "oratoire" noemt, als juist in Savoie. Namen
van heiligen van wier bestaan een Nederlandse
katholiek misschien nooit gehoord heeft, treft ge er
langs de openbare weg aan. Maar daartussen zijn er
ook vele bekenden. Op de eerste plaats Onze Lieve
Vrouw, w.o. "Celle qui pleure sur la Salette", O.L.
Vrouw van Salette in verschillende voorstelling:
zittend met de handen voor de ogen en stralend, met
een krans van rozen omhangen voor de kinderen aan
wie ze verscheen. Verder kunt ge er ontmoeten de H.
Clara, de H. Bartholomeus, St. Antonius, St. Landry
en niet te vergeten St. Sebastiaan. Vooral naar deze
laatste gaat hier de bijzondere voorkeur uit. Tal
van dorpen bezitten hun Sint-Sebastiaankapel.
Ook de steden!
De
kapellen zijn oud en verweerd doordat de eeuwen er
aan geknaagd hebben, maar zij vormen geen dood
attribuut in het landschap als een herinnering aan
een ver-verleden tijd, die zo geheel anders en
zoveel beter was. Ze worden onderhouden. Er hangen
ex-voto's van de laatste jaren naast de hele oude en
wanneer, bij feestelijke gelegenheden, de processie
rondtrekt, worden de kapellen - zo we zelf
meegemaakt hebben - daarin betrokken om als
rustplaats voor het Allerheiligste te dienen. De
pastoor van Bessans klaagde dan ook niet over het
geloofsleven van zijn parochianen. Er stierf er geen
een, verzekerde hij ons met voldoening, zonder om de
laatste H.H. Sacramenten te vragen.
Dit
alles hebben wij ervaren in de dorpen van Savoie.
Doch in de steden is het niet veel anders. In
St-Jean-de-Maurienne, waar een bisschop zetelt,
verzekerde ons een kanunnik, dat 95% der katholieken
regelmatig zijn godsdienstplichten vervulde en in de
hoofdstad Chambéry mochten we getuige zijn van de
plechtige H. Communie van de kinderen, die met zulk
een luister plaats vond tijdens een solemnele H.
Mis, dat dit in Nederland zeker nergens overtroffen
wordt. De grote kathedraal met haar indrukwekkend
interieur was daarbij stampvol met gelovigen, die er
anderhalf uur voor over hadden. Alle
meisjes-communicanten waren gesluierd en de jongens
droegen om de linkerarm een grote, rose strik met
afhangende linten en franjes. Deze strik werd de
hele dag niet afgelegd en zo konden we op onze
wandeling door de stad steeds weer de communicanten
herkennen door hun zichtbaar herinneringsteken aan
de grote gebeurtenis van die morgen. Een
uiterlijkheid zegt ge? Toch niet helemaal want het
benadrukt voor de knaap ongetwijfeld de
belangrijkheid van een feit als een plechtige H.
Communie.
Ook hier is Frankrijk!
Wie
in Savoie reist, komt dan ook wel tot de conclusie,
dat er nog een ander Frankrijk bestaat dan het
officiële en dat van Parijs, waar wij, Nederlanders,
zo graag heen gaan. We moesten echter eens wat meer
naar Savoie trekken (en dan niet alleen naar het
on-Savoiese Chamonix!). Misschien, dat we dan wel
een beetje genazen van onze eigenwaan!
4. In Bessans
bloeit de kunst
Toen
we in een vorig artikel bij de pastoor van Bessans
en zijn parochianen zaten, hebben we ons laten
verleiden tot een beschouwing over het katholicisme
in Savoie zoals wij meenden het daar aan te treffen.
Alvorens nu van Bessans afscheid te nemen moeten we
echter toch eerst nog wat vertellen over de kunst,
die hier van oudsher inheems is.
Wat
jong en gezond is, trekt des winters het dorp uit.
We verhaalden dat reeds. Ouderen en invaliden
blijven evenwel achter. Velen van dezen beoefenen in
de wintermaanden - en ook wel des zomers - de
houtsnijkunst. Ze snijden uit een bepaald soort
pijnboom met grote vaardigheid en vooral liefde en
toewijding beelden: Lieve Heren aan het kruis,
Mariabeelden, heiligen en... duivels. De duivels van
Bessans met hun wat platgedrukte lijven en een bol
met ketting aan een poot zijn bekend door heel
Frankrijk.
Van geslacht op geslacht
Ook
een familielid van onze boer-schoenmaker toonde ons
zijn hele en half afgewerkte scheppingen. Goedkoop
waren ze echter niet. De heiligenbeelden, welke
later meestal nog beschilderd worden, kunt ge
aantreffen in de oratoires. Ook al het grote
houtsnijwerk in de kerk komt van de hand van locale
kunstenaars, hetzij uit de 17de, hetzij uit het
einde der 19de eeuw. Vooral zekere Clappier blijkt
in de versiering van de kerk en haar altaren een
belangrijk aandeel gehad te hebben. "Clappier?"...
zo peinsden we. "Waar hadden we die naam hier direct
na onze aankomst toch al meer gehoord?"... Och ja,
zo heette immers eveneens de eigenaar van ons hotel!
En op onze desbetreffende vraag kon de pastoor
bevestigen, dat deze inderdaad een afstammeling was
van de productieve beeldensnijder. Een bewijs hoe
hier geslacht op geslacht gebonden blijft aan de
geboortegrond - ondanks de tijdelijke uittochten
naar andere streken.
Alles op zeven kilometer!...
Ten
slotte hebben we afscheid genomen van Bessans en
toch maar besloten de voettocht naar ons einddoel
Bonneval te wagen. Het hoogstnodige in de rugzak en
met een afspraak, dat de bus van de volgende dag
onze koffer mee zou brengen. Vrij, als een vogel,
zijn we de zeven kilometer afgestapt. Langs de
Sint-Sebastiaankapel (natuurlijk St. Sebastiaan!),
met haar aan de bovenkant naar binnen buigende
zijmuren en de 16de-eeuwse fresco's van de
Italiaanse school aan binnen- en buitenkant en een
groot kruisbeeld in massieve voet terzijde. Langs de
kapel van Notre Dame des Graces, langs het kruis met
de lijdensattributen als spons, speer enz., gesneden
uit hout, langs de veertien grote kruisen met elk
een opschrift van de kruisweg, langs een oratoire en
een herinneringskruis...
Dat
alles vindt ge in de Haute Maurienne langs de weg
over een afstand van slechts zeven kilometer. En dan
komt ge ten slotte in Bonneval uit... bij het grote
Missiekruis van enige jaren vóór de oorlog en de
kapel van Onze Lieve Vrouw. Echter niet dan nadat
ge, links in het veld, in de verte een oratoire wit
hebt zien afsteken tegen het groen van de velden. En
dan weet ge tenslotte nog niet, dat ge aan het eind
van het dorp u nóg zo'n veldkapel wacht en dat, even
onder de grote weg, die naar de Col de l'Iseran
leidt, een ja wat anders dan een
Sint-Sebastiaankapel over al de huizen van het dorp
heenkijkt... Zo is de Haute Maurienne, zo is
Savoie!...
Eerlijk herderinnetje
Onze
wandeling valt niet zwaar - ondanks de gloeiende zon
- want Bonneval ligt slechts een honderd meter hoger
dan Bessans. Dit betekent in de practijk, dat de weg
geen merkbare stijging vertoont. Het grote
hoogteverschil ligt tussen Bessans en Lanslevillard.
Geen voertuig komt ons tijdens de hele tocht
achterop. Dit doet alleen het kleine herderinnetje,
dat we kort tevoren bij haar koeien zagen. Ze hijgt
zelfs van het harde lopen als ze ons heeft ingehaald
en is blij, dat ze er ten slotte door roepen in
geslaagd is ons tot stilstaan te bewegen om ons...
ons fototoestel te overhandigen. We hebben het laten
liggen op een plaats, waar we hadden uitgerust en
waar zij even later passeerde... Onder dit gunstig
voorteken bereiken we het einddoel van onze lange
reis.
5. Germain, de
kleine herdersjongen van Bonneval
Toet!... toet!... Daar is het weer, het ietwat
melancholische, holklinkende hoorngeluid, dat wij nu
al een paar dagen achtereen gehoord hebben. We weten
nu, dat het zeven uur in de morgen is en dat op het
muurtje, naast onze karakteristieke woning, Germain,
de kleine herdersjongen van Bonneval, deze geluiden
verwekt op een kromme koehoorn. De eerste dagen
hebben we ons nieuwsgierig afgevraagd wat die iedere
morgen terugkerende wekroep, hier ruim 1800 meter
hoog in de bergen, te beduiden had, maar sinds we
Germain hebben aangesproken weten we het. Deze
tienjarige knaap met zijn grijnslachende snoet en
zijn zwart weerbarstig haar, dat altijd als een
borstel omhoog staat, nodigt zijn mededorpsgenoten
uit hun geiten naar de verzamelplaats te brengen,
want hij, Germain, trekt weer de bergen in om de
geiten van de hele dorpsgemeenschap te hoeden. Uit
alle kleine straatjes komen ze aangekuierd. Met
drie, vier, vijf en meer tegelijk. Dan neemt Germain
de hele kudde onder zijn hoede en trekt er mee naar
boven langs het met grote stukken rots bezaaide pad.
Tegen het vallen van de avond keert hij weer en zo
gaat het dan de hele zomer door.
De hele zomer "vacantie"
Of
Germain dan niet naar school hoeft? Neen, voorlopig
niet. Eind Mei zijn voor hem de schooldeuren
gesloten en ze zullen niet weer vóór 1 October voor
hem opengaan. In de ruwe Haute Marienne, waar
Bonneval gelegen is, duurt de zomer kort. Dan moet
het vee gehoed worden en dat is belangrijker dan
leren op school. Daar is immers de winter goed
genoeg voor. Germain is natuurlijk niet de enige
herdersjongen in Bonneval. Er zijn er velen van zijn
soort - en ook meisjes - die de hele dag met de
koeien in de alpenweiden zitten. Germain zorgt
echter voor de geiten en hij vormt bovendien een
speciale relatie van ons vanaf het moment, dat wij
hem voor de eerste keer hebben aangesproken om onze
nieuwsgierigheid te bevredigen. Hijzelf is zich
daarvan uitstekend bewust.
Iedere keer, dat wij hem in de bergen of op weg naar
huis ontmoeten, spreekt hij ons aan met de vraag:
"Hebt u een mooie wandeling gemaakt?" Al heel
spoedig hebben we in de gaten gekregen, dat dit een
diplomatieke vraag is. Ze bedoelt namelijk niets
anders dan er achter te komen WAAR we die dag weer
naar toe geweest zijn. En dan gaan we maar samen op
een grote kei zitten en vertellen wij van onze tocht
van die dag. "Ja, daar is het 'joli'", bevestigt hij
steeds. "U houdt veel van de bergen, niet waar
mijnheer?" Op die vraag wacht hij geen antwoord af,
want dat kan hij zelf geven. Daarentegen wil hij wél
graag uit onze mond horen of in Holland ook zulke
bergen zijn. "Neen, die zijn er bij ons niet. Daar
is alles plat en je kunt er heel ver kijken." Dat
kan hij maar half geloven en hij zou het wel eens
graag willen zien. Germain zal echter nooit in
Holland komen. Hij blijft bij zijn geiten en straks
- als hij groot is - wordt hij boer. En dan zwoegt
en slaaft hij als de andere boeren van dit doodarme
dorp om in de zes maanden van de twaalf, dat men
hier niet in de sneeuw zit, de kost voor een heel
jaar te verdienen. Wat eigenlijk niet lukt. Zo zien
we de toekomst van Germain - tenzij hij zich
ontwikkelt tot iemand met initiatief en
ondernemingsdurf en het er op waagt zijn weinig
gastvrije geboortegrond vaarwel te zeggen. Er zijn
er immers die het doen. Voorlopig evenwel doolt
Germain nog door de bergen. ZIJN bergen en in deze
dagen ook een beetje de onze!
Altijd bloemen
We
hebben hem gevraagd wat hij toch zo de hele dag daar
bij die geiten doet. Behalve "op de geiten passen"
weet hij daar niet veel van te vertellen. We
betrappen hem echter toch ook wel eens op andere
bezigheden. Gisteren bijv. bouwde hij door de
snelstromende Lenta een "brug" uit keistenen en een
paar stukken plank. "Om de geiten erover te laten",
verklaarde hij. En bloemen plukken doet hij iedere
dag. Zo'n fleurig veldboeket, waartussen de
heerlijkste narcissen, waarvan sommige weiden hier
vol staan. "Wat doe je met die bloemen?" hebben we
hem een keer gevraagd. "Voor 't raam zetten!" luidde
het antwoord. Eergisteren had hij geen bundel
bloemen maar een garf haarachtig fijn "gras"
verzameld, dat wij op onze tochten nergens ontdekt
hebben. De hele bundel samen leek wel 'n blonde
paardestaart maar bleek veel zachter dan
paardenhaar. Hij streelde het liefkozend, zoals men
een kind over de haren strijkt. Wat hij daar nu weer
mee deed? "Voor het raam zetten", lachte hij met een
gezicht, dat zich afvroeg hoe wij nu zulk een domme
vraag konden stellen. Ja, Germain houdt veel van
bloemen - haast zoveel als van zijn geiten... Vaak
regent het in zijn bergen. Meestal onweer, dat niet
eeuwig duren blijft. Dan zit Germain onder zijn
grote parapluie en wacht geduldig tot de bui over
is. Van een regenjas heeft hij nooit gehoord.
De
parapluie betekent in Bonneval een belangrijk
attribuut. Ze is van een groot formaat, bij voorkeur
ver-versleten en er zit altijd een balein los - als
het er tenminste geen twee zijn! Zo staat het
gesteld met de parapluie van Germain en met alle
parapluieën van de boeren van Bonneval, die ze met
evenveel voldoening gebruiken tegen de neerplenzende
regen als tegen de zengende zonnestralen. 't Lijkt
allemaal heel idyllisch. Vooral in de ogen van de
tourist, die hier slechts een paar weken blijft in
de beste tijd van het jaar. Doch het leven in
Bonneval is voor zijn inwoners allesbehalve een
idylle. Daarover hopen we nog te vertellen.
6. Bonneval: een
"mauvais pays"
In
Bonneval staan vijf huizen, die we normaal zouden
kunnen noemen. Vier daarvan zijn hotels, waaronder
dat van de Alpenclub, en het vijfde is dat van een
Bonnevallenaar, die in Canada enig fortuin gemaakt
heeft om daarna naar zijn geboortegrond terug te
keren. De hotels, waartoe ook het chalet van de
Franse Alpenclub behoort, worden beheerd door
vreemdelingen in de streek - één zelfs door een
Italiaan. Van deze nieuwe gebouwen staat er slechts
één aan de ingang van het dorp en de overige liggen
er zelfs buiten. Dit betekent, dat het oude dorp een
gesloten eenheid vormt van niets dan eeuwenoude
huizen in echt Savoiese trant met heel smalle,
ongelijke straatjes en een minuscuul pleintje als
centrum. Er valt nergens een huis uit stijl, er is
nergens een dissonant, zodat ge u, als ge hier
ronddwaalt, in een geheel andere wereld weet,
waarvan ge vroeger misschien wel eens ooit
gefantaseerd hebt, doch in wier bestaan in de
werkelijkheid ge toch niet geloofde.
Merkwaardige huizen
Ge
staat voor dezelfde huizen als in Bessans, doch daar
lagen de meeste tegen de grond. Dit dorp zal nooit
meer zijn oude karakter volledig terugkrijgen -
Bonneval daarentegen bleef tijdens de oorlog
ongerept. De inwoners hebben dit - volgens hun eigen
verhalen - aan zichzelf te danken, omdat ze de
veertig Duitsers, die in de laatste dagen op hun
dorp afkwamen om het plat te branden, eenvoudig
hebben weggejaagd. De vijand moest daarbij nog een
gewonde met zich terugslepen.
Ook
hier zitten de huizen een meter in de grond. Net als
in Bessans zijn ze opgetrokken van kilo's zware
keien, die met cement bijeengehouden worden, en
torsen zij brede daken van platte keistenen, die
soms wel een vierkante meter groot zijn. Men behoeft
dus niet te vragen welk een gewicht er op het dak
ligt. Dit bedraagt overal meerdere tonnen. Doch de
zware bomen, die als balken dienen, kunnen het
dragen en de muren zijn er ook op berekend. Er
bestaan zelfs huizen, waarvan de muren meer dan een
meter dik zijn.
De
hele huizenbouw is trouwens berekend op het klimaat,
dat een van de ergste vijanden van deze dorpelingen
moet genoemd worden. Zes maanden van het jaar zit
Bonneval... in de sneeuw. Het vriest er des winters
23 graden en dan kan er nog een ijzige wind
tempeesten. Met het oog hierop hield men de ramen
van de huizen heel klein. En natuurlijk zijn het
dubbele, die bovendien nog met een venster kunnen
worden afgesloten. Voordeuren bezit elk huis echter
liefst drie achter elkaar, waartussen zich telkens
een portiekje bevindt. Men kan derhalve steeds de
ene deur sluiten voor men de andere opent, een
systeem dat tot gevolg heeft, dat de koude van
buiten nooit rechtstreeks tot het woonvertrek
doordringt.
Schapenmest als "turf"
Alle
huizen ook dragen een soort balkon onder het ver
overstekende dak, welke ruimte benut wordt voor het
opstapelen van brandstof. Met die brandstof is het
eigenaardig gesteld, want behalve uit hout bestaat
ze in hoofdzaak uit... schapenmest. Kolen behoren
hier tot de ongekende luxe-artikelen zoals trouwens
zoveel zaken, die u en ik vanzelfsprekend vinden.
Tot nu toe hadden we altijd gedacht, dat het enkel
de Arabieren en de bewoners van de Aziatische
steppen waren, die in de woestijn hun vuurtje van
kamelenmest stoken. En dat heeft ons steeds een
onsmakelijke geschiedenis geleken. Welnu, in
Bonneval vindt ge diezelfde gewoonte weer. En zo'n
geval ziet er heus niet zo gek uit als het lijkt. We
moesten verscheidene dagen in Bonneval rondlopen
alvorens we er achter waren, dat de mooi vierkante,
bruine "turven", die in de zon te drogen of netjes
opgestapeld op de balkons lagen, uit niets anders
dan schapenmest bestonden. Wél hadden we ons
verwonderd afgevraagd waar hier toch ergens veen
gevonden werd, want een moerassige indruk geeft de
streek helemaal niet. Bij een van onze vele praatjes
aan de boerenhaard kwam toen de onthulling. De
"koeken" worden met zorg uit de mesthoop gestoken,
die voor wat het schapenmest betreft een compacte
massa vormt.
Men
stookt deze "turf" in een open vuur, dat zich in een
hoek van het vertrek bevindt en aan één kant
afgescheiden wordt door zo'n zelfde platte steen als
men voor dakbedekking gebruikt. Boven dit vuur hangt
altijd een zwartberoete ketel, die aan een draaiende
"boom" heen en weer bewogen kan worden. Deze
stookinrichting vertoont dus heel veel overeenkomst
met de oude Brabantse haardvuren. Alleen de grote
brede schouw ontbreekt. Het vuur ligt bovendien op
een stenen verhoging van ongeveer een halve meter,
waarvan ook de oppervlakte niet veel meer dan een
halve vierkante meter bedraagt. "Of zo'n vuur niet
erg stinkt?" hebben we gevraagd en daarop heeft men
openhartig erkend, dat het niet bepaald reukloos
was. Waarvan wij nu maar het onze denken, want zien
(én ruiken!) stoken hebben we de "turven" niet.
Grote armoede
Wie
nu concludeert, dat de mensen hier toch wel zeer arm
moeten zijn, slaat de spijker precies op de kop.
Misschien valt er in heel Frankrijk wel geen grotere
armoe op het platteland te vinden dan juist hier. En
dit alles ondanks het zwoegen en sloven. En hier
wordt wat afgezwoegd. Van des morgens vijf uur tot
des avonds tien, ja elf uur zijn de boeren in de
weer met geen ander resultaat dan dat ze juist het
leven houden. Hun bestaan ligt beslist beneden het
minimum. Voor comfort is er geen geld en voor
ontspanning geen tijd. De werkkleding, waarin velen
door de week rondlopen, tart vaak iedere
beschrijving. Ze is wel heel, doch vormt een
fantastische staalkaart van lappen. Alleen des
Zondags komt men behoorlijk voor de dag.
Met
nadruk heeft men ons verzekerd, dat er gezinnen van
vier tot vijf personen bestaan wier hele jaarinkomen
niet meer dan 50.000 francs, dat is... ruim 500
gulden, beloopt. Dit vormt dan de opbrengst van de
verkoop van een tweetal koeien per jaar en enige
schapen. Iets anders bezit men niet om handel mee te
drijven. Al wat er verder geproduceerd wordt, heeft
men zelf nodig. Men maakt zijn eigen boter, zijn
eigen kaas en zelfs zijn eigen "borreltje". Dit
laatste wordt geproduceerd uit planten van de
bergen. Men verkrijgt dan een geel-troebelig vocht
met een alcoholpercentage van vijftig procent. We
hebben er alleen een scheutje van geproefd, in de
koffie, die er - naar onze smaak - helemaal door
bedorven werd. De hele wortel van de plant zat
intussen nog in de fles, waaruit men ons "neutje"
inschonk. Ook wordt er hier en daar uit bergbloemen
wel een liqueur gemaakt. Dat is evenwel weer een
andere drank en daarmee hebben we geen kennis
gemaakt.
De
geringe opbrengst van het land is ook voor eigen
behoefte nodig. Dit komt omdat 't er zo kort dag is
en de akkertjes er zo klein zijn. En dit laatste
heeft weer tot gevolg, dat het gebruik van moderne
landbouwwerktuigen zinloos is. Een dorsmachine bijv.
zou voor het hele dorp haar rente niet eens
opbrengen. Tot het voornaamste landbouwwerktuig
behoort de ploeg, die door een muildier getrokken
wordt. De eg schijnt er echter onbekend. Bij het
ploegen werken er altijd meer vrouwen dan mannen op
de akker, want achter de ploeg lopen steeds twee of
drie vrouwen, die met een riek de kluiten
kapotslaan.
"Kwaad land"
Enig
conservatisme is wellicht aan dit alles ook niet
vreemd. Toen de overheid wilde bijdragen voor de
aanleg van een waterleiding heeft men dit geweigerd.
Men had immers zijn hele leven het water uit de Arc
geschept en daar was er altijd genoeg.
Als
hoofdschuldige van al hun misère, waarvan ze zich
terdege bewust blijken, geven de Bonnevallers niet
de grond, die goed genoeg is, maar het klimaat aan.
Die gruwelijke winter met zijn vele sneeuw, die hen
noodzaakt in zes maanden de kost voor een jaar te
vergaren. In alle gesprekken gaat het hierover en
zij noemen hun dorp vlakaf: "un mauvais pays", een
kwaad land! En dat is de Haute Maurienne, een
"mauvais pays" voor wie er altijd wonen moet!
7. Ze klagen...
maar met reden
Het
kan best waar zijn, dat - zoals een Bretonse dame
ons verzekerde - het een typische eigenschap van de
Franse boer is, dat hij altijd klaagt - de boeren
van Bonneval doen het in ieder geval dan toch met
heel wat méér reden dan welke boer van het Westen
ook. Wanneer bij ieder gesprek, dat ge aanknoopt -
met onverschillig wie in deze kleine gemeenschap -
telkens weer reeds in de eerste vijf minuten die
sombere woorden "un mauvais pays" vallen, dan wil
het er bij ons niet in, dat dit niets meer dan een
hebbelijkheid zou zijn. De tekenen wijzen trouwens
te zeer op het tegendeel. We willen daar nog eens
een en ander van vertellen.
Arbeid te over
Het
vee brengt een enorme zorg mee. De koeien en de
geiten gaan iedere dag in de zomer weer opnieuw de
bergen in en keren des avonds naar hun stallen
terug. Dan moet er gemolken worden ("tirer les
vaches" zeggen ze hier plastisch!), vaak nog laat in
de avond. De schapen daarentegen blijven des nachts
in de bergen - al of niet onder bewaking. Is er geen
bewaking dan dient er van tijd tot tijd toch ook
eens naar omgekeken en die schapen staan dikwijls
hoog en uren ver. Zo'n inspectie vergt minstens een
halve dag.
De
stallen moeten van tijd tot tijd worden
schoongemaakt. Met kruiwagens kunt ge hier, waar de
grond zo ongelijk is door de keistenen, niets
uitrichten. Derhalve gebruikt men bakken ter grootte
van een kruiwagenbak met vier burries eraan.
Hiermede wordt de koeienmest de stal uitgedragen.
Doch daar is altijd twee man voor nodig. Wie ooit
zo'n volle bak heeft zien dragen, twijfelt er niet
meer aan of dat een zware last is.
Er
moeten boter en kaas gemaakt, het huishouden vergt
van de vrouw ook nog iets en er valt altijd wat te
repareren aan de soms eeuwenoude huizen. Of anders
wel aan de schoenen. Maar schoenmaker, timmerman en
metselaar kent deze gemeenschap niet. Wie zou ze
trouwens kunnen betalen. Dus trekt de boer zelf maar
aan de slag.
Vele "ambachten"
"Wie
hier niet zichzelf weet te helpen, kan niet leven!"
verzekerde ons onze relatie, waar we dagelijks een
paar maal over de vloer kwamen omdat we in het
leegstaand huis van zijn oom, die naar Chambéry
getrokken was, een voor een Parijs' echtpaar
bestemde kamer hadden gehuurd. Waar we intussen
ieder ogenblik uit verjaagd konden worden als de
Parijzenaars zouden opdagen al hebben ze ons dan ook
met vree gelaten.
De
ene dag was het metselen, met troffel, schietlood en
waterpas. De winter had een venster lelijk
toegetakeld. De volgende dag moest er getimmerd
worden en glas gezet. Geheel nieuwe sponningen voor
dubbele ramen en twee nieuwe vensters. De
schaafbank, die hier bijna iedere boer een in
eigendom bezit, was er voor naar buiten gesleept en
er kwam tegelijkertijd een stel gereedschap voor de
dag, waar een beroepstimmerman zich niet voor
behoefde te schamen. Wel vijf soorten schaven lagen
er bij. Dat alles was eigendom van onze boer. Twee
dagen heeft het gemetsel en getimmer in beslag
genomen terwijl een zoon van een jaar of zeventien
daar nog assistentie bij verleende. Het resultaat
was echter een prima raam zodat men zich voor wat
dit betreft voor de winter weer geborgen wist.
Wasdag
Treft ge doorgaans in bergstreken grote, gemetselde
bakken aan, waarin de vrouwen de was doen - in
Bonneval speurt ge naar een zo toch gemakkelijk aan
te brengen inrichting tevergeefs. De vrouwen hebben
er blijkbaar geen behoefte aan. De Arc stroomt
immers vlak voor de deur! Het is wel een sneljagende
bergstroom maar dat hindert niet. Iedere dag ziet ge
de een of andere vrouw aan de slag. Men gebruikt bij
dit wassen een bakje van dikke planken, dat het best
vergeleken kan worden met een kistje, waaraan deksel
en één zijkant ontbreken. Dit bakje zet men met de
hoge kant naar voren aan de oever en knielend op een
kussen erin wordt de was behandeld op een vóór tegen
het bakje geplaatste plank, die schuin in de rivier
afloopt en daar steunt tegen een flinke kei. Men
wrijft het goed met een grote, vierkante blok zeep
in en daarna wordt het gekneed en geslagen tot het
zuiver is. Opgemerkt dient, dat het water steeds
ijskoud is en dat de kracht van de stroom een
vermoeiende invloed uitoefent. Daarom zijn er ook
vrouwen, die liever een van de bergbronnen uitkiezen
daar deze beide nadelen missen. Bronnen treft ge
genoeg in de omgeving aan. Wie van Bessans gewandeld
komt over de grote weg, kan daar bijv. het
merkwaardige schouwspel waarnemen, dat er ergens
midden op een berghelling een straal water naar
buiten komt. Ge hebt daar zo'n bron voor u! Bij het
wassen dragen de vrouwen een tot kap gevouwen witte
doek, waar zich binnenin een krant bevindt, die
dient tot bescherming tegen de vaak koude wind. Op
primitieve doch niet minder vernuftige manier weet
men zich te helpen.
Ons probleem
Ook
onze was is gedaan in de rivier. En men heeft er
extra zorg aan besteed. Toen stonden we evenwel voor
het probleem van het strijken van ons overhemd. We
hadden het namelijk wel vermoed, dat onze
bereidwillige wasvrouw zich niet in het bezit van
een strijkijzer zou verheugen en deze
veronderstelling werd bewaarheid. "Maar u zult wel
iemand in het dorp vinden, die voor u strijken kan",
stelde ze ons gerust. "Dan hebben we iemand op het
oog!" juichten we, alsof we zo ineens een inval
kregen. In werkelijkheid echter hadden we al eerder
over het probleem, dat we komen zagen, nagedacht.
"Hoe dan?" "De madame uit het tabakswinkeltje!" "Ja,
die heeft een dochter en die zal het wel doen!" We
meenden lachend te moeten opmerken, dat het ons -
als eerzaam huisvader - niet om de dochter maar om
het strijkijzer te doen was... Nu, dat strijkijzer
was daar ook! We hadden de welstand van madame uit
het winkeltje goed getaxeerd. Dus zijn we toen ons
overhemdje droog was, door drie deuren in het
winkeltje gedoken met als resultaat, dat - na een
half uur - ons overhemdje keurig gestreken was. Niet
door de dochter maar door madame zelf, die voor deze
dienst geen geld durfde vragen en drie maal
herhaalde, dat het veel te veel was toen wij haar
tóch een kleinigheid in de hand stopten...
Ze kennen het niet
Later, bij de afrekening, weigerde ook onze hospita
en wasvrouw geld te vragen voor het wassen en nog
tal van andere diensten, die zij ons bewezen had.
"Och, dat betekende allemaal niets!" Daarmee werd
het van haar kant als afgedaan beschouwd. Zo zijn de
mensen in Bonneval nog. De kunst van het exploiteren
van touristen is hun (gelukkig!) volmaakt vreemd.
Daar zullen ze voorlopig dan ook zeker niet rijk van
worden!...
8. Waarom niet
emigreren?
Als
ge ze altijd weer hoort praten, die boeren van
Bonneval, over hun "mauvais pays", die kwade streek,
dan komt vanzelf de vraag naar voren: "Waarom
emigreert ge niet?" En ge voegt er aan toe, dat dit
zelfs boeren in Nederland doen, een argument, dat
veelzeggend moet zijn, omdat ge weet, dat uw
Bonnevallers Holland zowat als een boerenparadijs
beschouwen. Ze weten wel, dat misschien overal
elders een beter bestaan te veroveren valt dan in
Bonneval, bijv. in de Midi in Frankrijk, om niet te
ver van huis te gaan. Maar emigreren... vertrekken
uit Bonneval?... Neen, daar voelen ze toch ook weer
niet voor. Dan toch liever blijven vechten en
worstelen... Ze hebben nu ineens allemaal bezwaren.
Wat moeten ze elders gaan doen? Ze zijn niet op de
hoogte van moderne landbouwmethoden... ze hebben zo
weinig school gehad... Ze zullen overal zo links
staan te kijken... Argumenten, die wel enigszins
verbazen als men weet, dat de Savoyarden toch
eigenlijk altijd de wereld ingetrokken zijn al was
het maar met marmotjes, die hier zoveel in de bergen
leven, of als schoorsteenveger... In de tijd, dat er
nog schoorstenen waren, zond Savoie toch over de
hele wereld (we citeren Voltaire):
... Ces honnêtes enfants
Qui de Savoie arrivent tous les ans
Et dont la main légèrement essuie
Ces longs canaux engorgés pas la suie.
(...
haar brave kinderen, die elk jaar uit Savoie komen
en met vaardige handen de lange rookkanalen, die
door het roet verstopt zijn, schoonmaken.)
En
ge denkt ook aan het naburige Bessans, waarvan
vijfhonderd man des winters naar Parijs, Lyon of
Marseille trekt. Bonneval bezit ook wel zo'n enkele
trekker naar de fabrieken van Lyon, maar voorgoed
hun "mauvais pays" verlaten... daar hebben ze niet
van terug. We verdenken er hen een beetje van, dat
al hun argumenten tegen de emigratie gezocht zijn om
de eigenlijke reden te verbergen: ze kunnen niet
loskomen van hun geboortegrond.
Slechts vier namen
Om
er iets van te begrijpen hoe vast zij hier geworteld
zitten, behoeft ge niets anders te doen dan een
bezoek te brengen aan het kleine kerkhofje naast de
kerk. Het ligt stampvol met graven en tegen de
wanden van de kerk hangen nog kruisen en kransen van
graven, die vermoedelijk overgegraven werden. De
merkwaardige ontdekking, welke ge hier doet, is dat
op het hele kerkhof slechts vier familienamen
domineren. Het zijn de namen: Brun (bij welke
familie ook wij onze kamer gehuurd hebben!), Blanc,
Anselmet en Culet. Sporadisch treft ge nog een
andere aan. In dat geval staat er toch bijna altijd
weer te lezen: "Echtgenoot of echtgenote van"... en
wéér stuit ge dan op een van die vier bekenden...
Wanneer ge op het eenvoudige monumentje op het
dorpspleintje de namen leest van de niet minder dan
drieëntwintig gesneuvelden uit de eerste
wereldoorlog (wat heel veel is voor deze kleine
gemeenschap!) zijn het weer vooral Blancs, Bruns,
Anselmets en Culets, die het offer van hun leven
brachten... En ten slotte zouden we er een
weddenschap over durven aangaan, dat bij de twee
gefusilleerde gijzelaars van wereldoorlog nummer II
een dezer namen zeker niet zal ontbreken. Ons bezoek
aan het kerkhof betekende tevens de oplossing van
het raadsel waarom er in het dorp des Zondags bij de
Hoogmis zoveel rouw gedragen werd. Ieder is bijna
familie van iedereen...
Hun kerkhof
Wat
verder de kerkhoven in deze streek betreft: het valt
op hoe de geringe ruimte tussen de graven door
hoogopgeschoten onkruid overwoekerd wordt, waarbij
de grootbladige weegbree mede de boventoon voert.
Toch betekent dit geen verwaarlozing. Andere tekenen
wijzen duidelijk op het tegendeel. Ge moet echter
eerst enige tijd in Bonneval geleefd hebben om de
verklaring te vinden. Ze is even origineel als
simpel: Men heeft eenvoudig geen tijd om het kerkhof
te wieden. De strijd om het bestaan vraagt heel wat
voornamere bezigheden.
De
tekens van piëteit, die ge op het kerkhof vindt?
Geen der graven, die blijkbaar met het oog op het
ruimtegebrek petieterig klein gehouden zijn, of het
draagt een versiering. Vaak een langwerpig, houten
getimmerte, zwart geverfd, dat aan een
kinderledikantje denken doet, een mooi kruis en
vooral grote kransen, uit aan ijzerdraad geregen
kragen, waarmede allerlei figuren, van bloemen en
harten tot zwevende engelen toe, gebogen zijn. Deze
kransen zijn uitstekend tegen het klimaat bestand.
Het valt op hoe goed er ook zelfs de oude nog
uitzien. Verder vraagt men zich enigszins verwonderd
af hoe deze mensen zulke gedenktekenen, die toch
niet zo goedkoop zullen zijn, kunnen betalen. Neen,
de doden worden niet vergeten en het onkruid tussen
hun laatste rustplaatsen spreekt hier zeker niet de
bij ons gebruikelijke taal...
Uitgerekend op Zondag...
Voor
wie Bonneval niet kent, klinkt het argument van
gebrek aan tijd wellicht lachwekkend. Daarom voelen
we ons gedrongen hier nog een andere, curieuze
ervaring te vermelden. Op een Zondag, waarop het in
de morgenuren plechtige processie geweest was,
troffen we in de namiddag, tot onze niet geringe
verbazing, een aantal vrouwen, met assistentie van
de jeugd van beiderlei geslacht, bezig met... houdt
uw hart maar vast!... de schoonmaak van... de
kerk!... En niet zo maar een beetje geveeg en
geboen! Ze hadden al de banken naar buiten gesleept
en midden op de straat gezet. Daar werden ze
geschrobd en geschuurd, er werd water geplast zoals
een werkdag dat niet eens te zien krijgt. De regen,
die tegen het einde van de karwei ook een woordje
mee kwam spreken, kon aan de arbeid geen afbreuk
doen. De vrouwen van Bonneval zijn méér dan wat
regen gewend. Ze lieten zich eenvoudig natregenen en
hielden niet op alvorens de laatste bank haar beurt
gehad had en weer door jongens en meisjes in de kerk
op haar plaats gezet was.
Slafelijke arbeid op Zondag in optima forma zult ge
zeggen! Ja, en nog wel onder auspiciën van... de
pastoor! Omdat we al lang genoeg in Bonneval met de
mensen hadden meegeleefd, vonden we het voortaan een
onnozele vraag: "Waarom gebeurt dat hier uitgerekend
op Zondag?" Waarom we ze maar wijselijk achterwege
hebben gelaten. Die mensen hebben eenvoudig op geen
enkele andere dag van de week tijd voor zulk een
werk. Zes dagen ploeteren ze, maar de zevende dag...
dan houden ze schoonmaak in de kerk. Al zal dit dan
ook wel niet iedere week gebeuren! Voor de rest:
Nederlandse en Tilburgse boeren mogen hooi
binnenhalen op Zondag als het weer dit nodig
maakt...
9. Ook 's
winters is het geen "zalig nietsdoen"
Nog
hebben we u niet geheel in kennis gebracht met de
bevolking van het uiterste eind van het dal van de
rivier de Arc! Bonneval vormt namelijk niet het
allerlaatste bewoonde gedeelte van de Haute
Maurienne. Deze weinig benijdenswaardige eer komt
toe aan het gehucht l'Ecot, dat een deel van
Bonneval vormt, doch nog een uur gaans verder en ook
hoger in de bergen ligt. 2015 meter geeft de kaart
er voor aan. Dit houdt in, dat we hier verzeild
raken in de op een na hoogst gelegen bewoonde plaats
van heel Frankrijk. Het record wordt gehouden door
St. Vèran in Queyras, dat 2040 meter noteert.
Om te schilderen
In
l'Ecot treft ge niet één modern huis aan. Dat zou
trouwens vlakweg belachelijk staan. Als een legkaart
zitten de huizen van alsmaar rotsblokken in elkaar
geschoven met enkele korte straatjes, die plotseling
rechte hoeken maken om de wind geen vat op de
woonsteden te geven. Deze zijn van een kleiner type
dan die in Bonneval en op hun daken van platte keien
woekert overal een droog, rood mos, dat het geheel
reeds van verre een bizonder schilderachtig aanzien
geeft. Ja, te schilderen valt hier overal in deze
dorpen van de Haute Maurienne, alom liggen er de
karakteristieke hoekjes voor het grijpen.
De
helft van l'Ecot is evenwel reeds sinds jaren
verlaten. In dit gedeelte, dat enigszins verwijderd
ligt van de nog bewoonde gebouwtjes, vervallen de
lege huizen langzaam tot ruïnes. Hier is een strijd
tegen het klimaat gestreden, die verloren werd.
Slechts enkele gezinnen, allen boeren, wonen er te
l'Ecot. De meeste leden hiervan zoeken evenwel
tijdens de winter hun toevlucht in Bonneval. Slechts
een paar mensen blijven dan achter om een oogje in
het zeil te houden. l'Ecot en Bonneval leven
vriendschappelijk te samen. De inwoners zijn
trouwens ook weer wederzijdse familie.
Hooi in de bergen
Wat
de mensen van Bonneval en l'Ecot dan wel in de
wintermaanden uitvoeren? Het beeldensnijden wordt
hier niet algemeen beoefend al komt het toch wel
hier en daar voor. Hoofd en hand van deze mensen
schijnen er niet naar te staan. Men verzekerde ons
evenwel, dat er ook gedurende de winter genoeg te
doen viel. Al was het alleen maar met de verzorging
van het vee, dat nu immers in de stallen gevoerd
moet worden. Verder behoort tot de voornaamste
wintertaken het beneden halen van het hooi. Daarmede
staat het nog niet zo eenvoudig gesteld. Dit hooi
wordt namelijk des zomers hoog op de alpenweiden,
waar het geoogst werd, opgeborgen in speciaal
daarvoor gebouwde schuren. Deze schuren zijn
opgetrokken uit zg. droge stenen. Hieronder verstaat
men dezelfde rotsblokken als waarvan men de huizen
bouwt, doch voor de schuren worden ze los op elkaar
gestapeld, zonder dat enig cement of leem haar
bindt. Tussen de overblijvende kieren worden
kleinere keien gestopt en tussen de spleetjes, die
er dan nog zijn, weer kleinere.
De
mensen bezitten hier grote vaardigheid in deze wijze
van bouwen. Als leek en vreemdeling staat ge er
versteld van wat mooie rechte muren men tot stand
brengt. En wie denkt, dat het wel overal door de
spleten zal waaien, vergist zich. De veldwegen en
akkers zijn in deze streken ook vaak afgesloten door
muurtjes van deze "droge stenen", waardoor het land,
als men er van hoog uit de bergen op neerkijkt, een
heel merkwaardig aanzien heeft.
Transport per slee
Het
des zomers in de bergschuren opgestapelde hooi wordt
eerst des winters naar beneden gehaald. Men heeft
daarvoor namelijk de sneeuw nodig omdat het
transport geschiedt met zelfgemaakte sleden, die ge
bij iedere boerderij aantreft. Voor voertuigen met
wielen is op de onregelmatige wegen, als we de
muildierenpaadjes zo tenminste nog noemen mogen,
geen plaats. Eerst wordt het hooi in grote zware
pakken gebonden en dan gaat het, met meerdere sleeën
achter elkaar, naar beneden. Op de sleden zit een
boer, die de primitieve voertuigen met behulp van
twee er aan elkaar bevestigde stokken in het goede
spoor houdt. Zo'n hooitransport moet - naar men ons
verzekerde - 'n helse karwei zijn, omdat er vaak
grote vaart en kracht achter zit. Wanneer er veel
sneeuw gevallen is, moet er evenwel eerst een spoor
voor de sleeën gemaakt worden. Soms werkt men daar
alleen reeds een dag of drie aan. Alles is in dit
land even moeilijk!
In
de omgeving van Bessans daarentegen zagen we op onze
terugtocht een primitieve kabelbaan, die met een
soort windas functioneerde en waarmede het hooi uit
de bergen naar beneden werd gehaald. Niet iedere
plaats biedt hiertoe echter wellicht de gelegenheid.
In ieder geval Bonneval mist zo'n "lift" en doet het
met de primitieve methode.
Eskimo's
De
wijze van werken met sleden roept onwillekeurig
herinneringen op aan het leven der Eskimo's. Welnu,
we moeten erkennen, dat onze gedachten reeds naar
Eskimo's uitgingen toen we met de huizen van deze
streek en de beschermingsmaatregelen tegen de koude
kennismaakten. De lage ingang van de woningen in de
vorm van een gangetje kon immers best van de ijshut
van de Eskimo's afgekeken zijn. Daarom zagen wij in
de Bonnevallers de Eskimo's van de Haute
Maurienne!...
10. Boeren als
goochelaars?
De
indrukken, die ge opdoet als ge met de bewoners van
het uiteinde van de Haute Maurienne verkeert, zijn
vele. Maar steeds weer stuit ge op het primitieve
van het hele bestaan van deze mensen. In hun
vleesbehoefte voorzien zij zelf door het slachten
van schapen, die men er genoeg heeft. En toch zit
zelfs ook hieraan weer een probleem vast als het om
regelmatig vers vlees gaat. Een heel schaap voor een
gezin van vier of vijf personen is immers te veel om
achter elkaar op te eten en het restant zou te lang
bewaard moeten worden. Daarom leent men elkander
vlees uit. Een schaap wordt met vier gezinnen
gedeeld. De eigenaar, die aan de beurt van slachten
is - een bezigheid, die op een houten bok op straat
verricht wordt - houdt één kwart voor zich zelf en
leent de overige driekwart aan drie bevriende
relaties of familieleden. De volgende week slacht
een van dezen. Hij geeft zijn geleend kwart schaap
terug aan de eerste slachter, houdt het tweede voor
zichzelf en leent de rest weer op zijn beurt aan
twee families uit. Zo gaat het steeds rond zodat men
altijd over vers vlees de beschikking heeft.
De winkel
Brood bakken doet men zelf niet. Dit wordt
aangevoerd uit het 20 km lager gelegen Lanslebourg.
De Bonnevallenaren zelf gebruiken dikke, ronde
broden - in de hotels daarentegen krijgt men
"baguettes", het bekende staafbrood, voorgezet. Wil
men als tourist zelf een "baguette" kopen, dan kunt
ge in Bonneval niet terecht in een bakkerswinkel
(deze is er niet), maar moet ge het gaan halen in
het hotel bij de oude brug, dat zich met de verkoop
van brood en ook van de ansichtkaarten bezighoudt.
Behalve in de hotels kunt ge in heel Bonneval geen
ansichtkaarten bemachtigen. Ook niet in 't
tabakswinkeltje van de madame met 't strijkijzer.
Winkeltje is eigenlijk een nog veel te weidse naam
voor haar bedrijfje, waar we enkele malen zijn
binnen geweest. Ge komt in een donkere ruimte, waar
een chaotische wanorde schijnt te heersen door de
slordige opstapeling van alle mogelijke goederen en
waar een niet te definiëren geur zweeft. Alleen
madame weet de weg in deze chaos en vermoedelijk is
ook zij wel de enige, die manoeuvreren kan met het
versleten voorhistorisch weegschaaltje.
In
een Franse tabakswinkel behoort men postzegels te
kunnen krijgen. Bonneval had ze echter niet voor het
buitenland. Op een daarvoor bestemde ansicht moet
vijf franc. Voor diezelfde ansicht moeten de Fransen
in eigen land echter een postzegel van 8 franc
gebruiken. Wat nogal zonderling is. In ieder geval
had men slechts zegels van 8 franc in voorraad. De
door ons gevraagde konden echter speciaal
gerequireerd worden. Morgen kwam de postbode uit
Lanslebourg de post halen. Dan kon onze bestelling
worden opgegeven. De daarop volgende dag zou hij dan
de zegels wel meebrengen. En aldus is geschied.
Waarmede onze vrienden dus nu meteen ook weten,
waarom ze zo lang op hun eerste kaart hebben moeten
wachten. Ja, in Bonneval is het leven behalve hard
heel dikwijls toch ook gecompliceerd door z'n
simpelheid...
"Hocus pocus!"...
We
hebben nog een andere ontdekking gedaan. In het
begin van ons verblijf in de Haute Maurienne hebben
we zowaar een ogenblik geloofd, dat de boeren van
Bonneval (en ook die van Bessans!) goochelaars
waren. Een goochelaar tovert konijnen uit een hoed -
welnu, de boeren in deze streken toveren geiten...
van onder de bedstee vandaan. Ge moogt het eerste
dan altijd nog wonderlijker vinden dan het laatste -
het komisch effect is in beide gevallen nagenoeg
even groot wanneer ge dit voor de eerste keer
meemaakt.
In
de woonkamers met koeien wordt hier bovendien ook
nog geslapen door de menselijke bewoners. Zo'n
woonkamer-stal beschikt altijd over minstens één en
soms twee bedsteden. In het laatste geval liggen
deze naast elkaar en zij bestaan uit hout. De
opening - afgesloten door een gordijntje van
Brabants bont - is in tegenstelling tot onze
bedsteden lachwekkend klein, waardoor het hele geval
eer aan een janklaassenspel dan aan een bedstee
denken doet. Onder, vóór de slaapruimte, bevindt
zich steeds een vaste houten bank en de ruimte onder
het bed dient tenslotte als... stal voor de geiten.
Doordat de zitting van de bank omhooggeklapt kan
worden, biedt zij tevens de gelegenheid om de geiten
langs deze weg te voederen. Hetgeen dan ook gebeurt,
al zijn de geiten ook wel aan de stalzijde te
bereiken. Deze weg wordt namelijk gebruikt bij het
in- en uitbrengen van de beesten. Moeten ze gemolken
worden, dan steekt de boer een hand achter de bank
en aan een poot trekt hij een beest de "huiskamer"
in, waar dan de melkmanipulatie plaats vindt. Tot
grote verbazing van de bezoeker der lage landen, die
zijn ogen haast niet geloven kan bij de vele,
zonderlinge zaken, die hij hier ervaart.
Zo modern!
Bonneval kent slechts op één punt de moderne tijd.
Men beschikt er namelijk over electriciteit. Door
het gebruik van de waterkracht is de electrische
stroom erg goedkoop. Zo kon het gebeuren, dat we in
de woning, waar wij geregeld over de vloer kwamen,
naast het open haardvuur een moderne, electrische
cuisinière van f 250 aantroffen. Een ware weelde,
maar... het was gekocht op afbetaling zoals men ons
zonder enige schroom vertelde. Wat we overigens wel
zonder zo'n bekentenis aangenomen zouden hebben. Nu
gingen de verlangens van de vrouw des huizes nog uit
naar een electrisch strijkijzer. Twaalf gulden voor
zo'n ideaal kon bruin echter voorlopig nog niet
trekken. De prijzen van de koeien en schapen waren
het laatste jaar tóch al zo sterk gedaald!...
11. Zondag in
Bonneval
Druk
waren ze die Zondagmorgen in de weer, de kleine
jongens van Bonneval. Nu niet met hun geiten of hun
koeien maar met geheel andere bezigheden. Ze plukten
bloemen in de velden, hele armen vol, en ze hakten
jonge boompjes af, die ook vol met bloesemtrossen
hingen. Wilde druiven noemden ze die. Men kon ze
zelfs eten als de vruchten, die nu nog komen
moesten, straks rijp waren. Daar was het nu echter
niet om begonnen. Na de Hoogmis trok de processie
uit, vertelde ons Germain, die natuurlijk ook van de
partij was. De afgehakte boompjes werden aan
weerskanten van de kerkingang en bij de ingang van
de kapellen geplaatst, de bloemen op de straat
gestrooid en tussen de tralies van de ramen gestoken
in de straatjes, waar straks het Allerheiligste zou
voorbij gedragen worden.
Toen
de versieringen waren aangebracht, luidde feestelijk
klokkegelui de Hoogmis in. In Bonneval beleeft ge
nog plezier aan het luiden van de klokken, want ge
kunt dat zien vanaf de straat. De vier klokken, die
de toren rijk is, zijn namelijk zó opgehangen, dat
ze eigenlijk niet in de toren maar voor de helft in
de niet afgeschermde galmgaten hangen. Zodra ze in
beweging gebracht worden, beieren ze een eind buiten
de gaten uit, wat een ongewoon schouwspel oplevert.
Tegelijkertijd ziet ge door de galmgaten ook de
luider in volle actie want de klokken worden niet
met een touw geluid doch door het heen en weer
trekken van de klokkestoel. Één voor één kregen de
vier klokken hun beurt. De kleinste liet de luider
daarbij dansen in een ongewoon rhythme alsof hij er
een spel mee aan het spelen was.
Omringd door vrouwen
We
waren vroegtijdig de kerk ingegaan, omdat we eens op
ons gemak de klederdrachten van de vrouwen wilden
bewonderen, want daarvoor staat Bonneval bekend.
Trouwens in tal van andere kleine dorpjes van de
Haute Maurienne vormt de Zondagse kerkgang van de
vrouwen een gebeurtenis voor de vreemdeling, omdat
zij hier nog trouw gebleven zijn aan de aloude
Savoyardse dracht. Ten einde geen opzien te
verwekken hadden we goed uitgekeken naar de
"mannenkant". En toen we de heren der schepping
vooraan in de kerk rechts zagen plaats nemen, hadden
we voor ons zelf een plaats rechts achter
uitgezocht. Helaas om bij de aanvang van de H. Mis
tot de ontdekking te komen, dat hier alle vrouwen
áchter en alle mannen vóór in de kerk zitten - zowel
aan de rechter- als aan de linkerkant. Dit kwam dus
hierop neer, dat we ons tenslotte - al onze goede
voornemens ten spijt - geheel opgesloten vonden
tussen de vrouwen. Met vlak naast ons mevrouw van de
Burgemeester, die geen Bonnevalse is, en ook modern
gekleed ging. Niemand scheen ons onze "doodzonde"
echter kwalijk te nemen en we hebben niet vernomen,
dat er later "schande" over gesproken is...
Fraaie klederdracht
Het
costuuum van de vrouwen bleek stemmig en schoon. Men
droeg een kapvormig hoofddeksel van een donkere
kleur met wat borduursel en een gepijpte strook als
een aureool om het hoofd. Gekleurd lint, dat bij
bijna allen verschillend was, soms wel vuurrood,
sloot het in bandeaux gekamd haar af en viel in een
brede strook naar beneden of achter op het
linkeroor. De japonnen waren zwart met een smal,
vingerbreed kraagje en - als men niet in de rouw was
(dan ontbraken ook de kleurige linten van het
hoofddeksel!) - bedekt met een grote, driehoekig
gevouwen omslagdoek of shawl van glanzende zijde in
prachtige kleuren. Deze doeken waren allemaal
verschillend en het leek ons, dat men hiermede tegen
elkaar wedijverde. We troffen prachtexemplaren aan.
Deze kledij wordt alleen getoond bij de kerkgang des
Zondags en bij feestelijke gelegenheden. Toen we dan
ook de volgende dag een van de meisjes, die we in de
kerk in stilte "de pauw van het dorp" genoemd
hadden, weer met haar zware schoenen en dikke wollen
kousen en een vuile schort voor met een jongen de
mest uit de stallen zagen dragen, hadden we moeite
daarin onze "pauw" van des Zondags te herkennen.
Tóch thuis!
Het
koor van de kerk bestond uit drie "zangers". De
kunst van het zingen bleek hun echter volkomen
vreemd. Het was eenvoudig vreselijk om aan te horen
en indien hier niet alleen de goede bedoeling
gegolden had, zou het ergerlijke profanatie geweest
zijn. Neen, muzikaal van aard zijn deze mensen niet.
Maar toch werden we gepakt door hun Credo, want die
woorden vormden tenminste bekende klanken in het
hier voor ons geheel vreemde milieu. En hetzelfde
geldt voor de Latijnse gebeden van de nog jonge
pastoor. Voor de zoveelste maal ervoeren we in den
vreemde, dat een katholiek eigenlijk thuis is overal
op de wereld, waar katholieken zijn. Alleen de
wijze, waarop de zegen met het Allerheiligste
gegeven werd, bleef ons volkomen vreemd omdat het
niets weg had van het plechtige gebaar dat wij
daarbij kennen, maar alles van een wilde zwaai. Een
kwestie van temperament geweest?
De processie trekt
De
processie zelf had niet zo veel om het lijf. Geen
vlaggen, geen vaandels - alleen een door vier boeren
gedragen baldakijn voor het Allerheiligste en voorop
de misdienaars met het kruis. Deelnemers: allen, die
de H. Mis bijwoonden en daaronder wij als de enige
vreemdeling en tourist van het dorp. Voetje voor
voetje trok de processie omhoog naar de
Sint-Sebastiaankapel, waar alleen de priester met
het Allerheiligste en de drie zangers binnengingen.
Zij zongen het Tantum Ergo, dat door de kleine deur
van de kapel met haar dikke muren slechts gedempt
tot ons kwam. Dan knielden we allen op het oneffen
pad van ronde keien en de pastoor gaf de zegen met
het Allerheiligste, terwijl de besneeuwde bergen en
gletsjers rondom toezagen op dit eenvoudig,
landelijk gebeuren. Bij de lager gelegen kapel van
Onze Lieve Vrouw aan de grote straatweg herhaalde
zich hetzelfde tafereel, waarna deze processie, die
ter ere van het H. Hart gehouden werd, met een korte
plechtigheid in de kerk haar einde vond.
Inmiddels wees de klok twaalf uur en daarmede was
voor velen de Zondag om. De schitterende costuums
verdwenen weer voor een week in de kast, de arbeid
van alle dag vroeg weer de aandacht. Des middags
maakten daarenboven - zoals we reeds verhaalden -
vrouwen en kinderen de kerk schoon. Tot een gewone
werkdag werd de Zondag toch niet. De mannen hielden
hun Zondagse pakken aan, ze kwamen wat buurten tegen
de pui van het raadhuis of ze amuseerden zich met
een balspel, dat met zware metalen ballen gespeeld
werd en waarin men met een ware hartstocht opging...
Zó
was de Zondag in Bonneval!...
12.
Geconfronteerd met het oer-geweld
Het
aantal kleine wandelingen, dat de tourist in de
omgeving van Bonneval kan maken, is niet groot. Wel
dat daarentegen van de grotere tochten en de
bestijgingen van toppen boven de 3000 meter. Ge moet
u niet laten misleiden door het woord "excursions",
waarmede de Alpenclub in haar kleine gids van de
Haute Maurienne die grotere tochten aanduidt. 't Is
dan ook maar goed, dat zij er tegelijkertijd
nadrukkelijk bij vermeldt, dat voor deze excursies
"enige bergervaring" vereist wordt. Zo is het. Ge
behoeft er op de eerste plaats niet aan te denken
met stadsschoenen op pad te gaan en voorts dient ge
iets te weten van de gevaren, die in de bergen
kunnen dreigen. Als ge daarenboven nog alleen er op
uittrekt, is dubbele voorzichtigheid geboden.
Een
onzer tochten voerde ons naar de op 2590 meter
hoogte gelegen hut van de Alpenclub, de refuge des
Evettes, waarbij we tevens een bestijging van de
3940 meter hoge top Ouille de Midi hadden ingelast.
Wee echter degene, die zonder een gedetailleerde
kaart op pad tijgt! En daartoe zijn wij gedwongen
geweest, omdat we zo'n kaart in heel Bonneval niet
konden kopen - daarvoor moest ge minstens in
Chambéry zijn! - en onze Michelinkaart niet
uitvoerig genoeg was.
Als ge het maar weet
Maar
wat doet ge in deze situatie en als ieder u zegt,
dat de route gemakkelijk te vinden is. Eenmaal goed
op weg ontdekt ge echter dra, dat zij, die u de
route beschreven, dit te veel gedaan hebben van
eigen standpunt uit, er onvoldoende rekening mede
houdend, dat het voor hen niet te missen
herkenningsteken voor u als vreemdeling een volkomen
vreemd iets is. Ja, als ge de route ook eenmaal een
keer gemaakt hebt, vindt ge het zelf eveneens
doodeenvoudig, doch de eerste keer blijkt het vaak
een zoeken en tasten met het voortdurende risico
verkeerd te lopen en - wat erger is - ook vast te
lopen of te klimmen, zodat er niets anders opzit dan
op uw schreden terug te keren. En dat is in de
bergen steeds een hard gelag, dat ge niet gaarne
betaalt. De beginneling tracht hieraan te ontkomen,
doch de enigszins gevorderde bergwandelaar bezit de
overtuiging, dat hij goed doet zulk een offer te
brengen. Doet hij het niet, dan kunnen zich zeer
onaangename verrassingen voordoen.
Zo'n
tocht naar Les Evettes is geen heksentour. Hij wordt
alleen wat lastig als ge dat wat eigenlijk de route
moest zijn op verschillende plaatsen veranderd vindt
in een speelse bergbeek of wanneer die route
wegkruipt onder grote plakken sneeuw. Dat zijn de
nadelen van een vroege vacantie. Straks als het
volop zomer is, zijn deze hindernissen verdwenen en
vindt ge het gras wel platgetreden zodat de weg
zichzelf wijst. Maar in die periode ontmoet ge ook
niet overal die kleine bergbeken en de vele
watervallen, die ge overal rutselen en ruisen hoort
en die de schoonheid van het landschap verhogen. Het
eerste uur zijn er geen moeilijkheden, want dan
stijgt het muilezelpad zacht naar l'Ecot langs de
naar beneden stormende Arc, die zich even voor het
gehucht bij Pont de la Lame met groot geweld door
een kloof worstelt. Het is ook van hieruit, dat ge
een prachtig overzicht hebt van dit deel van het
dal.
Hard en wild
Merkwaardig genoeg treft ge hier nergens dennebomen
aan. De omgeving van Bonneval is slechts een paar
larixen rijk. De rest van de begroeiing bestaat uit
loofhout, waaronder veelvuldig de reeds eerder
vermelde wilde druiven en ook enkele berkebomen. Dit
alles behoeft ge bij l'Ecot evenwel al niet meer te
zoeken. Hier heeft iedere boomgroei opgehouden en
ontmoet ge de Maurienne in al haar gestrengheid.
Neen, de Haute Maurienne is niet lieflijk van
aanzien doch wild en woest en van een ontzaglijke
hardheid.
Geen
wonder, dat ge het wezen van dit bergland vindt
uitgedrukt in de gezichten en het karakter van zijn
bewoners. De mensen hier zijn somber en ernstig als
de bergen, die hen omgeven. Ge merkt geen zweem van
de bekende Franse zwier en luchtigheid. Daarenboven
lijken allen, zowel de mannen als de vrouwen, oud
voor hun tijd. En knap zijn deze laatsten helemaal
niet. Met haar langwerpige gezichten met ingevallen
wangen en uitstekende jukbeenderen hebben ze zelfs
iets droefgeestigs over zich. Doch zo zijn nu ook de
bergen van de Haute Maurienne. Wat voor ons geen
tegenvaller betekent omdat we het van tevoren
geweten en ze juist daarom met opzet uitgekozen
hebben.
Van aangezicht tot aangezicht
Van
l'Ecot naar de pas des Evettes vormt een hele klim,
waarbij menig zweetdruppeltje gelaten moet. Dan is
het echter niet ver meer naar de hut en wat de
natuur hier biedt vormt een ruimschootse beloning
voor alle opofferingen. Een mens kan jaar in jaar
uit per auto alle bergwegen van de wereld afrijden
zonder ooit de bergen te leren kennen. Wie daarin
slagen wil, moet in de bergen gaan. En dat kunt ge
alleen te voet! Les Evettes nu confronteert u van
aangezicht tot aangezicht met de kracht, die er van
het hooggebergte uitgaat. Naar welke windstreek ge u
hier ook keert, overal stuit ge op het oergeweld,
dat eens deze gigante massieven opstuwde. Al straalt
er ook zo'n heerlijke zon over deze wereld als op de
dag van onze tocht, lieflijk is hier niets. Zelfs de
kleine meertjes met gedeeltelijk gesmolten sneeuw
erin hebben iets dreigends, dat van oppassen
spreekt. Er zou geen magische kracht in de bergen
moeten schuilen en er zou geen zuiging van het
gevaar moeten uitgaan als ge u niet liet verleiden
om - liggend op de buik - in het dal van Reculaz te
kijken nu ge daarvan het bestaan ontdekt hebt.
Vijfhonderd meter diep schouwt ge naar beneden in de
afgrond, waarin de waterval haar kolom omlaag stort
en waar een eenzaamheid heerst, dat ge gelooft, dat
hier nog nooit de mens zijn voet gezet heeft. Dit is
niet meer dan verbeelding! Tot de waarachtige
werkelijkheid behoort echter, dat ge hier de
bergwereld betrapt in haar intieme geheimen, zowel
als in de grootheid van haar saamgebalde kracht.
Zeggen, dat een mens zich tegenover dit alles klein
gevoelt, zou nog van grote verwaandheid getuigen! Ge
wordt hier eenvoudig fijngewreven tot pulver, dat
tussen Gods vingers doorvalt en wegstuift op de
wind, die niet eens merkt, dat hij iets meedraagt!
Geen droom
Dan
zet ge uw rugzak neer. Gaat er zelf naast zitten, de
handen om de opgetrokken knieën gevouwen en in lange
teugen, die tot de bodem van uw longen gaan, drinkt
ge... ja, drinkt ge... bergen! Een uur lang totdat
de zon u in de schaduw van de hut geschoven heeft en
ge door de kilte uit uw bergroes ontwaakt. Toch hebt
ge geen droom beleefd. 't Was alles werkelijkheid,
zoals de Haute Maurienne die verschaft aan wie haar
zoeken wil!...
13. Een mens
huivert van zoveel machtsvertoon
Eens
stond op Les Evettes, waarover wij in ons laatste
artikel spraken, een chalet-hotel van de Alpenclub.
De Duitsers hebben het verwoest. De geblakerde
ruïnes, tal van verwrongen kachels en gebroken
aardewerk verraden nu nog alleen hoe goed men hier
geïnstalleerd was. En toch kunt ge er niet erg om
rouwen, dat thans slechts een klein, houten
gebouwtje een deel van de taak van het chalet-hotel
vervult. Te veel comfort in de bergen vergalt de
vreugde van het vrijbuitersbestaan, die er nu weer
volop valt uit te leven. De sleutel van de hut kunt
ge krijgen in Bonneval, waar we hem maar gelaten
hebben omdat een overnachting hier niet op ons
program staat. Ons wacht de top van de Ouille du
Midi, de meest toegankelijke drieduizender uit deze
streek. (Hij is 3040 meter hoog en niet 3940 meter
zoals abusievelijk in ons vorig artikel werd
gedrukt.)
De
gletsjers van de Evettes, die op een klein uurtje
afstand - al lijken ze ook nog zo dichtbij - liggen
te glinsteren in de zon, kunnen de vergelijking met
die van het dal van Chamonix niet doorstaan. We
laten ze daarom voor wat ze zijn om direct de Ouille
du Midi op het lijf te rukken. Berginstinct en een
zichtbare pas, die ge eerst bereiken moet, wijzen
hier, waar elk pad ontbreekt, de weg. Zo zigzaggen
we naar boven over grasbegroeide hellingen, over
stenen en over sneeuw. Zwetend doch ook genietend.
Het lage land wordt geschroeid door een hittegolf en
ook hier laait de zon. Echter niet langer dan ge
zelf verkiest, want telkens wanneer ge stilstaat,
voelt ge de heerlijke koelte van de hoogte en de
zuiverheid van de lucht, die de menselijke
prestatiekracht zó sterk opvoert, dat de uren van
het klimmen en gaan niet eens meer behoeven geteld
te worden. Ge verheugt u al bij voorbaat over de
wonderen, waarvan ge weet, dat ze zo aanstonds op de
pas voor u zullen opengaan. Eenmaal op die hoogte
immers kijkt ge neer in een geheel ander gebied, dat
tot heden door de bergrug, die ge beklimt, voor het
oog verborgen wordt.
Groot moment
Dit
lang verbeide moment is eindelijk daar! Ge voelt u
niet bedrogen. Daaronder ligt de Vallonet met het
imponerend circus van die naam, dat beheerst wordt
door de 3627 meter hoge Alberon, een van de reuzen
uit dit gebied. Wat machtige wanden vallen daar
loodrecht naar beneden. Ge durft die hoogte niet te
schatten en evenmin de dikte van de sneeuw- en
ijslaag, welke zich boven deze uitdagende wanden in
zuivere doorsnee vertonen. Hier valt alleen maar te
zwijgen en te bewonderen, zonder adem te halen, want
als al dat ijs en al die sneeuw eens naar beneden
kwamen...
De
kam van de pas naar de top van de Ouille du Midi is,
beschouwd in het licht van de hier heersende
verhoudingen, gemakkelijk begaanbaar en dan staat ge
tenslotte op het allerhoogste punt. Er is uitzicht
naar alle vier de windstreken. Al wat de bergwereld
bieden kan, overschouwt ge hier in één blik in
vogelvlucht. Aan de kant van het dal van de Arc
toont onze berg zich het meest uitdagend. Wild,
woest en ongenaakbaar vallen de flanken naar beneden
met daartussen hellekrochten, die iedere prooi,
welke hun tussen de tanden raakt, vermorzelen
zullen. Ge huivert van zoveel machtsvertoon. Nu ziet
ge het gezicht van de berg zonder het masker, dat
hij draagt wanneer ge vanuit het dal naar deze
goedaardige lobbes naar boven kijkt. Er bestaan geen
lobbesen onder de drieduizenders en wee degene, die
zich hiervan niet bewust is. Vandaag evenwel hebben
we alle gunstige factoren mee en daarom wordt de
rust op deze winderige en koele hoogte, die
onweerstaanbaar tot nieuwe krachtinspanningen
inspireert, ook een figuurlijk hoogtepunt van
natuurgenot.
Altijd anders
De
tegenstelling tot de kanten van de vallei van
Vallonet is wel groot als ge het decor op de
achtergrond even wegdenkt. Het steenslagveld onder
de top en de sterk naar beneden hellende alpenweiden
doen bepaald lieflijk aan in vergelijking tot wat ge
eerst te aanschouwen hebt gekregen. Zo weet ge hier
u zelf te staan op de grens van twee werelden en
voor de zoveelste maal ontvlamt ge opnieuw in
bewondering voor de bergen. Als bewakers van de
eeuwigheid staan ze vastgemetseld, eeuwen achtereen.
Ze blijven altijd zich zelf met als grootste wonder,
dat ze nooit hetzelfde zijn.
Wie
honderd keer dezelfde berg bestijgt, zal honderd
keer in vervoering geraken omdat hij steeds weer
nieuwe ontdekkingen doet. Een heimelijk genot is het
daarbij dan nog ook telkens weer te ervaren hoe de
berg voortdurend met de mens spot en er op uit is
hem in het ootje te nemen. Hij doet het ook weer
vandaag. De afdaling langs de zo verlokkelijk
uitziende bergweiden wordt niet het gemakkelijk
wandelingetje, waarmede zij zich aandiende. Omdat ge
de juiste route niet kent, tronen de weiden u
telkens mee naar plaatsen, waar de hindernissen
verscholen liggen. Daar valt die lieflijke weide
achter een mollige groene heuvel plotseling vijftig
meter naar beneden, wat tot klauteren of teruggaan
dwingt. Zo eist zo'n afdaling in onbekend gebied
toch nog het ene uur na het andere uw energie op,
die ge zo straks boven bij de rust op de top van de
berg nog ongetemd waande en uw overmoed heeft
tenslotte een lelijke deuk gekregen als ge bij de
waterval van Vallonet uw weg naar beneden zoekt voor
de nu werkelijk laatste etappe op de terugweg naar
Bonneval, dat ge al veertien uur geleden verlaten
hebt.
Ge
kijkt nog eens om naar de Ouille du Midi. Ge kunt
het haast niet geloven, dat ge die middag daar boven
waart. Hij is weer zo ver weg als iets uit een
onwerkelijke wereld. Zwijgend als een sfinx kijkt
hij in het dal van de Arc, maar voor u is hij toch
niet meer de sfinx en nog veel minder de lobbes,
want ge hebt met hem oog in oog gestaan en hem diep
in het hart gekeken. Die onvergankelijke winst zult
ge straks in het eigen hart mee naar de lage landen
dragen.
14. Het grote
avontuur
We
hadden een groot avontuur ontworpen. Het avontuur
van ons leven! Daarvoor zijn we thans op weg. Veilig
in onze broekzak weten we een sleutel met een grote,
koperen plaat er aan, waarop gegraveerd staat:
"Refuge du C.A.F. (Club Alpin Francais) Carro 3,
Bonneval-s/-Arc, Savoie". Deze sleutel werd ons
overhandigd door mevrouw van de burgemeester, die we
in vertrouwen genomen hebben. Met de waarschuwing:
"Wees voorzichtig, want ge zult vandaag geheel
alleen boven zijn" trokken we op pad. Niet zo vroeg
als gewoonlijk, daar we immers vandaag toch niet
meer behoeven terug te keren. Ons plan is te
overnachten in de op 2760 meter hoogte bij de
Italiaanse grens gelegen berghut Du Carro. Dat is
een tocht van vijf uur klimmen en gaan, rust niet
inbegrepen. In de bergen maar een peulschilletje!
De
eerste drie uur leveren geen moeilijkheden op. Daar
het pad al die tijd nagenoeg horizontaal blijft
langs de rivier de Arc, hebben we gelegenheid te
over ons te verheugen op de berggeneugten die wij
gaan beleven. In de hut staat een kachel, er zijn
matrassen met dekens en er is hout. In onze rugzak
dragen we proviand mee voor twee dagen. Misschien
kunnen we het er wel drie mee uithouden als het weer
dit onverhoeds nodig mocht maken. We zien ons zelf
reeds in 't vroege namiddaguur alleen voor de hut
zitten met de zalige wetenschap, dat de rest van de
dag geheel voor ons is. Geen vermoeiende terugtocht
voor de boeg, enkel slechts luieren en zalig niets
doen.
Fantaseren en naar de zwijgende bergen en mystieke
gletsjers kijken om er tenslotte als het ware één
mede te worden en geheel weg te glijden in een
droom, die ons boven al het aardse uitdraagt...
Ieder uur van bergeenzaamheid is immers
eeuwigheid!... Misschien ook zijn de elementen ons
vijandig gezind. Beginnen ze des avonds om de hut te
tempeesten. Maar dan zullen we ons toch veilig weten
tussen haar beschuttende wanden. We zullen vuur
maken, ons potje koken en wachten tot de afdaling
mogelijk wordt... Zo fantaseren we maar... De bergen
hebben geroepen en als ge die roep eens verstaan
hebt, raakt ge er nooit meer van los...
"Don Quichotte"
Één
mens ontmoeten we in die eerste drie uur. Een lange,
magere boer, rijdend op een muildier op een
geïmproviseerd zadel, dat hem noodzaakt de benen
wijd uit te steken. Waar hebben we die figuur toch
meer ontmoet? "Don Quichotte!" flitst het plotseling
door ons brein al ontbreekt dan ook de speer... Als
er weer een half uur verstreken is, bevinden wij ons
op zoek naar onze Don Quichotte als de enige, die
uitkomst kan geven in onze moeilijkheden. Aan het
einde van het dal moeten we ergens bij een rivier
naar boven. Zó heeft men de route beschreven. Maar
we vinden hier drie rivieren, waarvan we maar één
met zekerheid als de Arc, waar het in ons geval
juist niet om gaat, kunnen thuisbrengen. En de
hardnekkige verzekering, dat het pad goed te zien
was, klopt ook niet. Er valt geen pad te bekennen.
Als we nu eens verkeerd zouden lopen? Daar zitten
allerlei consequenties aan vast.
We
hebben gezien, waar Don Quichotte zijn Rossinant bij
een chalet heeft vastgebonden. Weliswaar is dat een
half uur geleden doch alleen hij kan ons zekerheid
verschaffen omtrent de route. Dus deponeren we onze
rugzak in het gras en maken "de weg terug".
Gelukkig! Nog staat het muildier vastgebonden. Het
hinnikt onrustig zodra het ons ontwaart en zijn baas
moet merken, dat er "onraad" is. Er komt echter
niets te voorschijn gesprongen dan een jong geitje.
Hoe we ook fluiten en roepen: geen Don Quichotte!
Alleen zijn jasje bengelt aan een uitstekend deel
van het chalet, waarvan de deur openstaat. Onze
redder in de nood is zeker naar boven geklommen om
daar te werken. Dan zal hij de eerste uren wel niet
terugkomen en dus zijn we geheel aan ons eigen
instinct overgeleverd...
Geitachtig probleem
Wéér
gaat het nu voorwaarts. Voor de derde maal dezelfde
route tot aan onze rugzak. Er moet een keus gemaakt!
Dwars door bergweiden klimmen we naar boven en...
vinden na een half uur een pad. Het geitje, dat met
ons meegelopen is, blijft ons hardnekkig
vergezellen, hoe vaak we ook proberen het tot
teruggaan te bewegen. Het laat zich niet afschrikken
door een koude beek, die doorwaad moet worden en
zelfs de sneeuw waarop we onze laatste hoop
gevestigd hadden, schrikt het beest niet af. Het
huppelt er vrolijk overheen en wanneer we ten slotte
aan het klauteren geraken, lacht het eenvoudig om al
de krachten, die wij daarvoor gebruiken. Nooit
echter loopt het diertje als een hond vooruit. Het
blijft steeds op onze hielen en wacht geduldig tot
we weer een "trapje" hoger gaan. Waar gras of
planten staan, verzorgt het in die tijd zijn diner.
Staan wij stil - het beest ook. Gaan wij zitten -
het geitje laat zich door de knieën zakken en vlijt
zich naast ons neer. Dan moeten we het telkens
wegslaan van onze rugzak en de tas van ons
fototoestel, want het leer oefent een grote
aantrekkingskracht uit. Het kan niet nalaten er aan
te knabbelen.
Dit
onnozele geitje dreigt tenslotte tot een probleem
uit te groeien. Wat moet daar vannacht mee gebeuren
als we in de hut zijn? We kunnen het toch niet mee
naar binnen nemen! Zal het bestand zijn tegen de
nachtelijke koude op die hoogte? Zal het niet
verdwalen? Zal er boven nog voedsel groeien? En
verlies van een geitje moet heel wat betekenen voor
die mensen daar beneden!...
Zo zijn die alpenweiden!
Geruime tijd voert het pad door weelderige weiden
vol bloemen. Ge moet ooit zo'n weide in Juni geroken
hebben om te weten wat een bedwelmende geur daar van
uitgaat. Deze is zo sterk, dat hij zich zelfs heeft
medegedeeld aan ons geitje, waarvan hij weer
overgaat op onze hand als we het beestje aaien. Deze
geur vindt ge terug aan de koeien en zelfs in de
melk, die ze leveren, zoals we reeds eerder
ondervonden hebben.
We
hebben door de bergen gezworven in Juni, Juli,
Augustus en September, maar weten nog steeds niet
aan welke maand we de voorkeur moeten geven voor wat
de flora betreft. Hij is altijd even rijk en telkens
weer verschillend. Nu bloeien overal de gentianen,
de grote anemonen en een soort zware boterbloemen om
maar niet te spreken van het vele andere waarvoor we
geen naam weten. Vooral die boterbloemen. Het zijn
als het ware prachtig gevulde rozen. Ook tonen ze
veel overeenkomst met onze dotterbloem. Ze zijn
trouwens even groot en dik. Alleen uit de bladeren
leiden we af, dat ze tot de familie der
ranonkelachtigen behoren.
Op
grotere hoogte komen we in de wereld van de
vetplanten. Daarvoor echter moet ge in Augustus zijn
om ze in al hun weelde te genieten. Er ligt nog te
veel sneeuw of hij is er te kort verdwenen. Alleen
de eerste sporen van deze planten vertonen zich nu.
Edelweiss zoeken we tevergeefs. En toch komt het in
deze regionen op bepaalde plekken veelvuldig voor,
zelfs niet eens op zo grote hoogte als waarop wij
ons thans reeds bevinden. Gisteren nog bracht onze
gastheer een hele bundel mee van zijn tocht naar de
schapen.
De
rijkdom aan bloemen vormt een van de kenmerken van
de Franse Alpen. Hier behoeven nog geen beschermende
maatregelen getroffen te worden zoals op door
touristen platgelopen plaatsen en hier is het geen
"doodzonde" een bloempje te plukken. Maar waarvoor
zoudt ge ze plukken, met één gedroogd edelweissje,
dat we thuis sinds twintig jaar in een boek weten
als herinnering aan een Zwitserse reis, en thans een
verse gentiaan in een knoopsgat van onze blouse zijn
we vandaag volop tevreden.
Na
de bloemenvreugde begint echter een ernstiger zaak
onze aandacht geheel en al op te eisen. Daarover in
een volgend artikel.
15. De
verstoorde droom
Al
méér dan vijf uur bevinden we ons nu op pad naar de
hut Du Carro. Meestal over een goed zichtbaar spoor
totdat dit definitief onder de sneeuw verdwijnt. We
schatten op ongeveer 2700 meter hoogte te zijn. De
basis van een berg, waarover onze korte
routebeschrijving spreekt, zijn we langsgetrokken.
We zien de kleine pas, die moet genomen worden en de
tepelvormige rots, waarvan sprake is, menen we ook
te onderkennen. Achter de pas moet een hoogvlakte
liggen. Die dienen we lijnrecht naar het Oosten over
te steken en dan ligt de hut voor ons. Met
hernieuwde energie klimmen we over de sneeuw, die
hard bevroren blijkt en daarom prachtig draagt, naar
de pas. Nog enkele meters en daar is de wereld aan
de overkant. Helaas niet het lang verbeide plateau
maar een hele grote "kom", rondom met sneeuw bedekt
en in het midden een dichtgevroren meertje. Het is
alsof we een slag op het hoofd krijgen! De vrees van
straks is nu werkelijkheid geworden! We zijn op de
verkeerde weg! Zullen de hut nooit vinden!...
De
enige richting, die ons nog naar het begeerde doel
lokt, durven we niet inslaan want daartoe zouden we
de hele "kom" moeten dóórlopen om daarna te
verdwijnen tussen twee bergen, waardoor juist een
grote onheilspellende wolk komt aangedreven.
Verrassen doet ze niet, want gedurende de hele tocht
hebben we angstvallig de verandering van het weer
gadegeslagen. Sinds enkele dagen kennen we hier die
streken van het klimaat. 's Morgens gaat ge op pad
met een strakblauwe lucht, tegen de middag komen er
enige witte wolkjes in, die alsmaar groter en
grauwer worden. Die wolken schuiven ineen, sluiten
de blauwe hemel geheel af, worden donkerder en dan
begint het te regenen of te onweren. De situatie is
thans zodanig, dat spoedig het laatste stukje
hemelblauw zal zijn opgesoupeerd. Nog gauw
profiteren we hiervan voor een laatste rust en ter
verwerking van de desillusie. Wég is de overnachting
in de hut, aan stukken liggen al onze dromen...
Hun ware aard
We
zien het wolkendek zich langzaam vast opeenpakken,
de nevels zakken lager en met het verdwijnen van de
laatste zonnestralen doet zich ook de koude voelen.
Hiertegen zijn we goed bewapend met wollen
reservekleding. Deze is echter niet in staat het
"unheimische" van de hele sfeer te verdrijven.
Alleen ons trouwe geitje behoedt ons voor een gevoel
van algehele verlatenheid. Niets is er meer
overgebleven van die vredige, witte stilte der
zonbeschenen sneeuwvelden van zo straks, waarop we
ons wereldveroveraar waanden.
De
bergen staren ons aan met gefronste wenkbrauwen en
sommige ballen reeds de vuisten. Ze laten hun masker
vallen en tonen weer hun ware aard. Ge moogt in de
waan verkeren, dat ge vriendschap met hen gesloten
had - in werkelijkheid zijn het wilde beesten. Ge
kunt ze wel eens aaien zoals de dompteur zijn
getemde tijgers - vertrouwen kunt ge ze nooit en
vroeg of laat nemen ze een kans waar om u een klauw
te geven. Eens is het hun genoeg, dulden ze het niet
langer, dat ge hen zo op het lijf rukt en schudden
ze eenvoudig af wat hun toorn heeft gaande
gemaakt... Dat moment lijkt nu niet ver meer. Een
hardnekkige nevel, een verstuikte voet bijvoorbeeld
- onder normale omstandigheden niet het ergste! -
hier op deze hoogte, die niet ver van de 3000 meter
meer zal zijn, kan dit tot de meest tragische
gevolgen leiden...
Geen risico nemen
Een
korte berekening leert spoedig, dat - als we hier
nog langer blijven ronddolen - we nooit meer voor
het duister het veilige Bonneval zullen bereiken. Nu
zit er dat nog in! "Wie in de bergen gaat, moet op
tijd weten om te keren - hoe hard zo'n besluit ook
valt" is een axioma voor de bergtourist. Weer
klinken ons de waarschuwende woorden van de
burgemeesteresse in de oren: "Wees voorzichtig, want
ge zult geheel alleen boven zijn!" Hier mag niet
langer gedraald en mogen geen risico's genomen
worden. We móéten naar beneden vóór het onweer
losbarst. Bonneval ligt minstens vier uur ver. Droog
halen we dat natuurlijk nooit doch als we maar bij
de schuren van la Duis aan het einde van het dal van
de Arc komen, zullen we veilig zijn. Daar is
beschutting en ze liggen op slechts 2000 meter. Maar
hier van deze grote hoogte moeten we weg!
We
"rutschen" over de sneeuw naar beneden. Dat gaat
snel. De route, die we gekomen zijn, hebben we in
ons hoofd. Als we ten slotte - nog altijd in
gezelschap van het geitje, welks probleem nu ook is
opgelost - bij de reddende schuren arriveren, vallen
de eerste druppels en spoedig giet het. Donder en
bliksem blijven gelukkig achterwege. Anderhalf uur
schuilen we. Nu eens in de ene, dan weer in de
andere schuur, waarbij we gelegenheid te over hebben
na te gaan hoe hier - in geval van nood - een
nachtverblijf kan worden ingericht. De meeste
schuren, die geheel leeg zijn, bevatten toch twee
schoven stro, kennelijk hier gebracht voor
omstandigheden als waarin wij thans dreigen te gaan
verkeren. Hier kan geslapen worden als het moet! Dit
avontuur trekt ons echter allerminst. Dan toch maar
liever de deugdelijkheid van onze regenjas beproefd.
Door de regen
En
zo besluiten we door de regen naar Bonneval te
gaan... Nooit hebben we zó snel in de bergen
gelopen!... Het droge pad van des morgens is nu
echter veranderd in een beek. Pogingen om van kei
tot kei te stappen worden spoedig als te tijdrovend
opgegeven. We plassen door het water voort. Bij het
passeren van het chalet, waar we kennis maakten met
het geitje, loopt het beestje naar het huisje, dat
het herkent. Don Quichotte verblijft natuurlijk al
lang in drogere oorden. De veronderstelling, dat we
nu wel van het beestje verlost zullen zijn, blijkt
een vergissing. Het gaat met ons mee naar l'Ecot.
Hier leveren we het bij de eerste boer de beste af,
die het met een "O, dat komt wel in orde!" -
traditiegetrouw - onder de bedstee stopt. Bij
soortgenoten! Van die zorg zijn we nu ook bevrijd.
Als
we ten slotte des avonds om 9 uur, na een
afwezigheid van dertien uur, in het duister Bonneval
binnenvallen, kijkt onze gastheer, die met zijn
familie aan de avondpap zit, alsof er een
geestverschijning voor hem opdoemt! "We hadden u
vanavond niet meer verwacht!" Neen, natuurlijk niet!
Als we ons avontuur verteld hebben, luidt de
conclusie: "U hebt verstandig gedaan!" Dat verzoet
tenminste de teleurstelling der mislukking.
Omdat we per se wilden weten, waar we nu eigenlijk
wél geweest waren, hebben we op de terugreis te
Chambéry een kaart van de geografische dienst van
het leger gekocht. Onze hele dooltocht konden wij er
op terugvinden. Nu eens waren we op het goede, dan
op het verkeerde pad geweest. We bereikten een
hoogte van 2958 meter. Dat is 200 meter hoger dan de
hut. Deze hadden we... op nog geen 1000 meter naar
het Oosten gemist... Nu nooit meer zonder goede
kaart op stap!
16. Naar de Col
de l'Iseran
Wanneer men weet, dat Bonneval gelegen is aan het
begin van de grote weg over de Col de l'Iseran,
de hoogste autoweg van Europa, waarvan het bekende
Val d'Isère aan de andere kant het eindpunt vormt,
wekt het enige verwondering, dat Bonneval niet tot
grotere touristische ontwikkeling is gekomen. Vooral
wanneer men het vergelijkt met Val d'Isère. Het
contrast tussen beide plaatsen kon nauwelijks groter
zijn. Wie een afbeelding van Val d'Isère van 1935 en
een van thans naast elkaar legt, komt tot de
ontdekking, dat deze plaats een snelle ontwikkeling
heeft doorgemaakt.
Rondom de enkele huizen van vijftien jaar geleden
zijn daar de hotels als paddestoelen uit de grond
gerezen, omdat Val d'Isère, dat - gelijk Bonneval -
ook op ruim 1800 meter ligt, een centrum van
internationaal tourisme is geworden. Zowel voor het
zomertourisme als voor de wintersport. Bonneval
daarentegen is geheel zichzelf gebleven en ziet er
nog nagenoeg eender uit als het er 100 jaar geleden
ook moet hebben uitgezien. Het contrast tussen de
stilstand en de vooruitgang valt te sterker op omdat
de ligging van beide plaatsen nagenoeg hetzelfde is:
op gelijke hoogte, aan het einde van een dal en
rondom door bergen omgeven. Wat er ook van zij: de
ene plaats groeit zienderogen en de andere sluimert
voort...
De "lege" weg
De
weg naar de Col de l'Iseran
kruipt in grote zigzaglijnen omhoog tot 2769 meter.
Hij heeft hiervoor 14 km nodig. Over een lengte van
nog 16 km daalt hij dan naar Val d'Isère af. Voor de
voettourist is het niet nodig al deze kilometers af
te leggen. Hij kan grote afkortingen maken, waardoor
hij zich van de genoemde 14 km bijv. ongeveer de
helft kan besparen. Zo'n tocht gaat dan natuurlijk
over niet al te goede bergpaden, die vaak allerlei
avonturen bieden. Maar dat verlangt de bergwandelaar
juist.
Bij
ons bezoek is - althans de eerste helft van de dag -
de pas nog voor alle verkeer afgesloten. Een
zonderlinge gewaarwording vormt het daarom als we -
na een klim van een klein uur over een bergpad -
plotseling belanden in een hoogdal, waardoor zich de
grote heirbaan slingert. Men stelle zich voor: een
prachtige macadamweg in een volkomen verlaten
wereld. Geen enkele auto, geen fietser, geen
wandelaar, niets om van deze weg gebruik te maken.
Slechts een paar zwarte vogels met gele snavels
beschrijven er hun kringen in de lucht. Verder
overal de grote eenzaamheid met niets dan het ruisen
van de rivier de Lenta en het rutselen van het
smeltwater, dat hier en daar te voorschijn komt van
onder de tot aan de rand van de weg reikende
sneeuwvelden. Nóg is de weg gesloten maar lang zal
dat niet meer duren, want overal is het eigenlijke
wegdek reeds zover sneeuwvrij gemaakt, dat er een
auto zou kunnen passeren.
Tussen sneeuwmuren
Dat
vrij maken blijkt een hele karwei geweest in de
nabijheid van het op een somber punt gelegen
kantonniershuis. Weinig of nooit dringt hier de zon
door tot deze opvallend scherpe bocht van de weg,
die nog een paar meter diep onder de sneeuw zou
zitten indien er niet een smalle baan van iets
breder dan een auto doorheengeploegd was. De ruimte
onder de brug over de kloof is nog geheel gevuld met
harde sneeuw, die wij benutten om er over naar boven
te klimmen, dankbaar gebruik makend van de
voetstappen, die er als wegwijzers voor ons staan
afgedrukt. Onderweg storen we twee marmotten in hun
spel. Gewoontegetrouw gaan ze nieuwsgierig rechtop
zitten om daarna snel in een hol te verdwijnen als
we hen te dicht naderen. Deze marmotten komen hier
veelvuldig voor. Ze zijn bruin van kleur en wel eens
zo groot als de Guinese biggetjes, die wij bij ons
marmotjes plegen te noemen.
Een
voorbeeld van de wijze, waarop de winterse winden en
sneeuwstormen hier te keer gaan, vormt een ongeveer
twintig meter lange tunnel. Aan beide zijden is er
de sneeuw zó ver ingejaagd, dat de spitsen der
sneeuwbergen in het midden van de tunnel bijna
elkaar raken. Op een ander punt van de weg lopen we
door een complete sneeuwgang van wel vijftien tot
twintig meter lengte. Ook deze hebben de kantonniers
gegraven. De sneeuwmuur aan de bergkant is - naar
schatting - vijf meter hoog en die aan de andere
zijde drie. Het wegdek daartussen vormt één ijsbaan
van het nu in de ochtenduren nog bevroren
smeltwater. Hier tussen deze witte muren, waarvan de
ene in de schaduw ligt en de andere gedeeltelijk
door een felle zon beschenen wordt, is de stilte, zo
mogelijk, nog immenser dan elders. Het is ons of we
voortschrijden door een weg uit een onwezenlijke
wereld. Het zou de route naar de hemel kunnen zijn.
In ieder geval voelen we hem als iets heiligs aan.
'n Soort tabernakel! En onbewust lopen we nog
voorzichtiger om de heiligschennis van het toch al
nauwelijks hoorbaar geluid van onze voetstappen
volkomen te onderdrukken. Geen auto en geen tourist
zijn hier dit jaar nog gepasseerd. Hoe lang zal die
maagdelijkheid nog bewaard blijven?
Naarmate we hoger komen wordt het uitzicht steeds
imposanter. De machtige Alberon laat zich nu van
heel ver tegen zijn kop kijken. Deze blijkt getooid
met een reusachtige kuif in de vorm van een
sneeuwlaag, die ver over de vaste rotsbodem
heensteekt. Alpinisten kennen die "kuiven" wel, want
ze hebben menig ongeluk op hun geweten, daar ze
plotseling kunnen afbreken als men er overheen
loopt.
Het leven begint
Wanneer we eindelijk op de pashoogte belanden, komt
er vanuit de richting Val d'Isère een kleine
vrachtauto naar boven geklommen. De eerste van dit
seizoen. Hij begint met de ravitaillering van het
hotel, dat eerstdaags zijn deuren weer openen zal.
Dus ook vanuit Val d'Isère ligt de route reeds open.
Het hotel, dat van buiten méér op een electrische
centrale dan op een hotel lijkt, verraadt hoe hier
des winters de winden te keer gaan. Alle deuren en
ramen zijn met ijzeren platen afgesloten. Sommige
hiervan zijn door de winden sterk ingedeukt. We
staan er bij als het eerste geopend wordt en zien
hoe door de kleinste kieren toch nog sneeuw in de
keuken is doorgedrongen. Neen, van de winter in deze
streken en op deze hoogte schijnen wij ons geen
voorstelling te kunnen vormen.
Na
een lange rust dalen we drie kilometer af in de
richting van Val d'Isère. En dan ligt hier het
vacantie-oord van onze koningin in de diepte aan
onze voeten. Het rode dak beschut hotel "Le Savoie".
Dat wisten we reeds en een oriënteringstafel wijst
ons de Solaise, de berg, waar de koninklijke familie
placht te skiën. In een paar uurtjes zouden wij er
naar toe kunnen lopen. We stellen ons evenwel
tevreden met het uitzicht en aanvaarden de terugweg
naar Bonneval. Bij de "heilige" sneeuwmuren treffen
we nu aan weerskanten in de primitieve hand van de
kantonniers het opschrift aan: "Col ouvert.
N'oubliez pas les cantonniers." En daaronder een
gesloten conservenbus met gleuf als offerblok. Nu is
de pas dus geopend en de kantonniers vragen hen
financieel te gedenken voor hun noeste arbeid.
De eerste!
De
hele dag reeds zijn we op of nabij de weg geweest.
Niemand nog is afgedaald naar Bonneval. Wij gaan dit
nu doen! Het kan niet anders, of wij zijn de enige
tourist van de hele wereld, die in het jaar O.H.
1950 als eerste de Col de l'Iseran
en daarmede de hoogste verkeersweg van Europa
gepasseerd hebben. Stom toeval, maar daarom niet
minder een unieke gebeurtenis. Dit is ons record!
Nog vóór we Bonneval weer bereikt hebben, komen ons
achtereenvolgens achterop: een wielrijder en een
motorrijder met bijbehorende "engel" uit de Elzas.
Ook recordhouders in hun afdeling! Maar zij kunnen
dat zelf niet weten. Van Bonneval komt een motor
naar boven geklommen. Dat record is al vergeven! De
daarop volgende auto uit dezelfde richting zal
echter wel weer een eersteling zijn. De pas is dus
geopend. Het touristisch verkeer heeft een aanvang
genomen. Het seizoen begint! Nu moeten we zien, dat
we gauw naar huis toe komen!...
17. Gegrepen
door de magie
"Wat
ziet ge daar toch in? Waarom in die bergen rond te
lopen en je zo te vermoeien in de vacantie?" heeft
men ons wel eens gevraagd. En iemand, die over
sarcasme beschikte, voegde daar nog bij: "Als je
boven bent, ga je toch weer naar beneden!"... Wat
zult ge daarop antwoorden? Och, niet veel! Ge
glimlacht maar een beetje voor je zelf heen, want de
vragensteller heeft afdoende verraden, dat hij er
nooit iets van begrijpen zal. Hij gelijkt op de man,
die voor uw boekenkast staand de verbaasde kreet
slaakt: "Wat doe je toch met al die boeken! En heb
je die allemaal gelezen?" De boekenwurm en de
berg-enthousiast zijn in dit opzicht volkomen aan
elkaar gelijk. Ge hebt "het" of ge hebt "het" niet.
En wie "het" niet bezit, zal 't nooit krijgen!
Daarom komen er mensen in de bergen, die nooit een
berg zien - laat staan dat ze er iets van begrijpen.
Wie
het niet te definiëren "dat" echter ingeboren zit,
raakt onmiddellijk in de ban van de magie, die er
van de bergen uitstraalt. Voor hem zijn de bergen
geen dode steenmassa's maar veranderen ze in
werkelijk levende wezens met een eigen gezicht en
een eigen taal. Hij kan er stille gesprekken mee
voeren als met goede vrienden - kan er ook mee
vechten alsof het grimmige vijanden waren. We
geloven dat in dit vechten met de berg, die zich
nooit of te nimmer zonder strijd gewonnen geeft en
waarbij het dikwijls hard om hard gaat, voor een
deel de vreugde gelegen is van de echte alpinist,
die de steilste wanden met onverschrokken
doodsverachting te lijf gaat. In geringere mate is
dit eveneens het geval bij de eenvoudige
bergwandelaar, die zich met minder moeilijke tochten
tevreden stelt.
Eeuwig heimwee?
Wellicht komt er ook iets bij van de eeuwige jacht
naar geluk of het eeuwige heimwee naar een verloren
paradijs. Het heimwee naar een wereld, die eens
geweest moet zijn doch in het leven van een
drukbevolkte stad zelfs geen sporen meer heeft
achtergelaten. Een wereld waar het leven nog
ongekunsteld en waarachtig is... En is het dan geen
intense vreugde te ontdekken, dat deze nog werkelijk
bestaat? Ge kunt ze vinden in het hooggebergte,
overal waar ge door snobisme platgereden paden te
ontwijken weet. Wij hebben ze aangetroffen in de
Haute Maurienne in de Franse Savoie. Ze biedt alles
wat een mens nodig heeft om nu eens werkelijk zich
zelf te zijn en zich ootmoedig neer te buigen voor
een grondig gewetensonderzoek tot de diepste diepte
van het klokhuis van zijn ziel. Hoeveel zaken,
waarvoor hij zich het vuur uit de sloffen heeft
gelopen, ziet hij hier tussen het decor van de
eeuwig naar de hemel wijzende toppen, die daar staan
als evenzoveel waarheidsgaranties, tot giganteske
belachelijkheid ineenschrompelen!... En ten slotte
vraagt hij zich af of de onbekende dichter van wie
de woorden stammen: "Wie lacht niet als hij de mens
beziet?"... dan misschien toch nog gelijk gehad
heeft...
Zo bespottelijk!
In
onze artikelenreeks, die we hiermede afsluiten,
hebben we gepoogd een indruk te geven van 't volk en
van 't land van de Haute Maurienne. Hopelijk is het
daaruit duidelijk geworden, dat hetgeen zeer vele
touristen in hun vacanties zoeken, hier ontbreekt.
Ge kunt er niet gezellig winkelen, er wordt op het
middaguur geen pantoffelparade gehouden, er zijn
geen volgepropte terrassen, waar de dames met haar
toiletten elkaar de loef pogen af te steken.
Cocktail-op-een-barkruk, dans en jazzband of andere
muziek, dat alles hoort er hier niet bij. Ge moet de
streek hebben leren kennen zoals wij ze zagen om
goed te beseffen hoe enorm belachelijk al die dingen
hier zouden zijn! Wie het niet stellen kan zonder al
die zaken doch meent dat vacantie en ontspanning
enkel bestaan in het elders voortzetten van de thuis
afgebroken biljartpartij, moet beslist wegblijven
uit de Haute Maurienne. Voor eigen welzijn maar nog
méér voor dat van de streek en haar bewoners! Wie
evenwel door onze verhalen misschien een nieuwe
horizont heeft zien opengaan totdat hem een
spontaan: "Dat is nou eens iets voor mij!" ontsnapte
- hij - en ook alleen hij - kan gaan! Hij zal niet
gedesillusioneerd maar geestelijk rijker
terugkomen!...
Voetnoot redactie NTC
Bovenstaand treft men het laatste
artikel aan van een lange reeks, waarin onze
redacteur verhaald heeft van een vacantie in de
Franse Alpen. Zijn indrukken zijn vele en
veelsoortig geweest zoals men zal ervaren hebben
en hij heeft ze met zoveel liefde en vuur
weergegeven, dat wij er niet aan twijfelen of
een weinig bekend gedeelte van Frankrijk is
nader tot onze lezers gebracht.
Intussen is ook wel weer
gebleken, dat een journalist nog werkt - zelfs
wanneer hij vacantie houdt.
Bronvermelding:
"In
het hartje van Savoie" verscheen in 17 afleveringen
in de Nieuwe Tilburgse Courant op:
-
donderdag 29 juni 1950
-
vrijdag 30 juni 1950
-
zaterdag 1 juli 1950
-
maandag 3 juli 1950
-
woensdag 5 juli 1950
-
donderdag 6 juli 1950
-
vrijdag 7 juli 1950
-
zaterdag 8 juli 1950
-
donderdag 13 juli 1950
-
vrijdag 14 juli 1950
-
dinsdag 18 juli 1950
-
donderdag 20 juli 1950
-
maandag 24 juli 1950
-
woensdag 26 juli 1950
-
donderdag 27 juli 1950
-
maandag 31 juli 1950
-
woensdag 2 augustus 1950