CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Reisartikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

In het hartje van Savoie

 

 

Een onzer redacteuren heeft, voordat het grote seizoen geopend was, enige weken doorgebracht in het meedogenloze land van de "Haute Maurienne", een gedeelte van Savoie in Frankrijk. Hij zocht daar wat minder beschavingszegeningen en wat méér oerwereld. Beide vond hij in Bonneval-sur-Arc, een simpel bergdorp met plm. 160 inwoners, dat op 1835 meter hoogte om zijn bestaan vecht tussen gletsjers, sneeuw en meer dan 3000 meter hoge bergtoppen. Aanvankelijk de enige vreemdeling in het dorp kwam hij in nauw contact met de bewoners, wat hem 'n uitstekende gelegenheid bood van hun levenswijze kennis te nemen. Zijn ervaringen zal hij nu weergeven in enige artikelen, waarvan men hier het eerste aantreft.

 

 

1. Hele volksmassa's zag de "Maurienne" voorbijtrekken

 

Naar de binnenlanden van Afrika konden we niet gaan en evenmin naar de steppen van Azië in welke laatste we ons overigens bij Stalin weinig op ons gemak zouden gevoeld hebben. Toen hebben we zitten zoeken, waar we nu ergens - niet al te ver van huis - een vredig stukje wereld zouden kunnen vinden, dat er zo nog een beetje uitziet gelijk God het uit zijn hand heeft laten vallen. Al snuffelend en lezend stuitten we op de Haute Maurienne, een deel van de Franse Savoie. En toen wisten we het ineens: "Bonneval-sur-Arc, dát zou het worden! En dan liefst vóór de weg over de Col de l'Iseran geopend was!" Tot dan toe immers ligt Bonneval aan het einde van de wereld, aan het einde van het dal van de Arc, dat met zijn lengte van 120 km misschien wel het langste dal van Europa is. Zelfs Valais in Zwitserland bezit ze zo groot niet. Ons interesseerde echter alleen dat allerlaatste stukje van de Haute Maurienne, op een twintig kilometers van de Italiaanse grens, die hier een stevige barrière vormt van een keten met sneeuw en gletsjers bedekte bergen.

 

Volksmassa's

Zoals heel Savoie kan ook de Maurienne bogen op een roemrijke geschiedenis. Eeuwen en geslachten zijn door het dal van de Arc voorbijgetrokken, want het heeft altijd tot de voornaamste verbindingswegen naar Italië behoord. In de tiende eeuw hebben de Moren dit land tachtig jaar bezet gehouden. De naam herinnert hier nog aan. Er zijn enige passen, waar Hannibal is overgetrokken, en hele volksmassa's zag de Maurienne voorbijtrekken. De Hunnen, de Oost-Gothen, de Bourgondiërs, de Lombardiërs, de Arabieren, Fransen, Engelsen, Spanjaarden, pausen, keizers, koningen, soldaten, schriftgeleerden, pelgrims, studenten, kooplieden, edelen en poorters, Pepijn de Korte, Karel de Grote, Lodewijk de Vrome, Karel de Kale, Hendrik IV, Frederik Barbarossa, Rabelais, Montaigne, de Cavalier Marin, Montesquieu, de Chateaubriand passeerden er. En nu... wij uit Tilburg! "Als allen - schrijft Paul Guiton in zijn prachtig boek over Savoie - een steentje hadden meegenomen, was er nu geen enkel meer te vinden in de bedding van de rivier." (de Arc...)

 

Oude cultuur

Velen van deze passanten, die vaak blijvers voor geruime tijd waren, hebben hun sporen nagelaten. Men vindt ze in de kerken, de overblijfselen van kloosters en de door steden en dorpen gezaaide kapellen in marmer, steen, hout, en frescoschilderingen. Om dat alles te zien met de ogen van de ziel moet men een aparte reis maken. Hoe schoon en hoe vol verrassende ontdekkingen deze ook zou zijn - ons doel vormde die kunst niet, al hebben we er wel wat van gezien. Wij waren gegaan om eenvoudige mensen te zien en voor de natuur in haar oergeweld. Daarom hebben we na Modane - waar de trein door een tunnel, die we op school als Mont Cenis-tunnel leren maar die merkwaardig genoeg helemaal niet door deze berg doch door de Mont Fréjus naar Italië schiet - achter ons te hebben gelaten, het uiteinde van het dal opgezocht. Dat ging via de oorlogsverwoestingen in Lanslebourg, Lanslevillard, Termignon en Bessans. De Duitser heeft hier lelijk huisgehouden op zijn terugtocht - zoals trouwens ook lager in de Maurienne en op tal van andere punten in Savoie. Hele stadjes hebben tegen de grond gelegen maar er wordt volop gebouwd. Behalve in Bessans, dat zg. als represaille voor de maquis (die er volgens de inwoners niet waren!) finaal werd platgebrand. Dat ligt er nog zoals de vluchtende bezetter het achterliet. De reden? De bureaucraten kunnen het niet eens worden over de plaats, waar de grote weg naar de Col de l'Iseran moet komen. Dus gebeurt er voorlopig niets en behelpen de duizend inwoners zich zo goed en zo kwaad als het gaat. En dat is nogal kwaad!

 

Stranding in Bessans

We hadden gedacht in de namiddag van onze aankomst te Bessans per autobus nog ons eindpunt te zullen bereiken. Zo argeloos waren wij, die zulk een comfort nog een alledaags verschijnsel vonden. De eerstvolgende bus zou vertrekken... over twee dagen. Er gingen er maar drie per week en vanmorgen was ze juist aan de beurt geweest... Zo strandden wij dus ongezocht en ongewild in Bessans, want we hadden geen zin de zeven kilometer, die ons nog van Bonneval scheidden, met bagage te voet af te leggen. De stranding heeft ons echter niet berouwd. We zouden haar integendeel niet gaarne gemist hebben. Bessans met zijn ruïnestraatjes van wat eens karakteristieke huizen vormden, bleek voor de tourist, die niet op de eerste plaats het comfort zoekt en er toch niet langer blijven hoeft als hij zelf wenst, machtig interessant.

Voor de oorlog probeerde Bessans ook wat van de touristenkoek te krijgen. Ruïnes van hotels getuigen het, maar de tourist van vandaag, die de weg over de Col de l'Iseran naar Val d'Isère zoekt, raast het in zijn auto voorbij. Er zouden er trouwens ook maar weinigen onderdak vinden. Slechts het enige overgebleven hotel verkeerde thans in een zodanige staat van restauratie, dat het weer een paar touristen kon opnemen. De voortekenen wijzen er op, dat het een prima hotel zal worden, maar vandaag moesten wij nog door de krullen en over kalkbedekte vloeren en trappen naar onze kamer waden. Overigens een ongemak, dat door het prachtige uitzicht op de sneeuwbedekte bergen rondom ruimschoots vergoed werd.

 

 

 

2. Waar mensen en koeien samen wonen

 

Op ons program stond Bessans niet! Nu we er echter tóch gestrand zijn, zouden we er gewetenswroeging van overhouden als we er niet een aantal regels aan wijdden. Voor het eerst maken we hier kennis met de typische huizen uit Savoie. Typisch zowel door hun bouw en indeling als door het gebruikte materiaal. Alle woningen - op enkele na, die er nu als ruïnes liggen - en ook de weinigen, waarin men nog huizen kan, zijn opgetrokken uit onregelmatige, op elkaar gestapelde keien, zoals men die overal in de bergen vindt en de daken bestaan uit vele kilo's zware "loses", grote, platte stenen van een tot twee decimeter dikte, welke dakpansgewijs over elkaar zijn gelegd.

 

Vrijwillige samenwoning

Het kost niet veel moeite in een van deze merkwaardige huizen, die bovendien nog bijna een meter in de grond zitten, binnen te treden, want we hebben spoedig een "schoenmaker" opgeduikeld, die we willen belasten met het bespijkeren van onze schoenen. Een half uur en langer nog wel zit onze schoenmaker, die eigenlijk boer is, op onze schoenen te hameren en terwijl wachten wij - al koutend - in de laaggezolderde woonkamer, die - schrik niet! - behalve de mensen ook koeien en geiten herbergt. Zo maar zeven van die in deze streken niet al te vette koebeesten staan daar op een rij. In de meest letterlijke zin: in de huiskamer. Er valt niet enige afscheiding waar te nemen. Deze huisvesting van het vee, die al heel zonderling aandoet - al weten we, dat het Nederlandse Twente ook nog enkele van die sporadische gevallen kent, al vertellen we dat hier dan ook maar liever niet! - vormt hier geen uitzondering doch is regel. Al de huizen, die we hier en in Bonneval later nog betreden zullen, geven er de bevestiging van. Wat deze methode van wonen betreft, kan men hier de streek gerust een eeuw achter noemen.

 

Henri Bordeaux en Bessans

Dom zijn de bewoners van deze contreien echter lang niet. We hebben het al gemerkt toen we des avonds kennis maakten met de koster terwijl hij in de stilte van de schemering traditiegetrouw het Angelus luidde, in de toren van de oude kerk. "Ik ken Parijs op mijn duimpje", verzekerde hij ons, wat we toen nogal weinig geloofwaardig vonden. En onze boer-schoenmaker en zijn eega hebben zelfs "La maison morte" van Henri Bordeaux gelezen. Hiertegenover moeten wij - tot onze schaamte - toegeven alleen de naam van Bordeaux doch niet zijn boek te kennen.

De niet-verwachte kennis - zowel van onze schoenmaker als onze koster - hebben echter elk een eigen oorzaak. Henri Bordeaux koos namelijk als plaats van handeling voor zijn boek een huis in Bessans, dat sindsdien ook de naam van "la maison morte" (het dode huis) draagt. Het staat op twintig pas afstand van het huis van onze schoenmaker, om de hoek. De bewoners van Bessans blijken er niet weinig trots op, dat Bordeaux zijn keus op hun dorp heeft laten vallen. Natuurlijk willen we het "Maison morte" zien. En lezen moeten we straks het boek ook! Tot onze verbazing hebben we de toegang tot dit huis echter al op onze filmrol staan, want wanneer we er aankomen, blijken we toevallig reeds eerder als onderwerp voor onze eerste foto te Bessans het mooie doorkijkje, dat zich hier presenteert, te hebben uitgekozen.

 

Mysterie

Jammer genoeg is de bewoonster van "het dode huis" niet aanwezig, zodat we ons tot de buitenkant moeten bepalen. Uiterlijk is het een huis nagenoeg als de andere in Bessans, dat zich echter onderscheidt door een muurschildering boven de deur. De zijgevel heeft ook nog een merkwaardigheid, namelijk een klein venstertje in volmaakt Moorse stijl. De Moren mogen dan ook al eens de Maurienne bezet gehouden hebben - zulke vensters treft men hier toch nergens aan. Geen mens kan dan ook verklaren hoe het in dit huis verzeild geraakt is. Dit vormt dus het mysterie van "het dode huis", dat alleen hierdoor reeds in staat moet zijn dichters tot schone dromen te inspireren...

En nu onze koster en Parijs! Dat tweede mysterie heeft ons de pastoor onthuld. We troffen hem op een prille morgen vol zomerzon, druk boerend in zijn grote tuin. Een rijzige postuur, vlot in de omgang en niets boers over zich, niettegenstaande het feit, dat hij ijverig bezig was met het planten van kolen terwijl een automatische sproeier de tuin van het zo nodige vocht voorzag. Die moderne sproeier vormde eigenlijk wel het meest opvallende bij deze pastorie. Ze onderscheidde zich namelijk verder alleen van de andere huizen, doordat er een telefoon naar toeliep en er een verbazend disharmoniërend zinken dak op lag.

 

Oude fresco's

"Of mijnheer pastoor zelf z'n hele tuin verzorgde?" vroegen we. "Ja," lachte hij, "dat hoort er hier bij!" Toen vroegen we om de sleutel van de Sint- Antoniuskapel naast de kerk. Met grote langzame passen, die de bergbewoner kenmerken, is hij met ons naar boven geklommen naar de kapel en heeft daarna, hier zowel als later in de kerk, voor de explicatie gezorgd. Deze uit 1526 daterende kapel, die tot staatsmonument verklaard werd, is van binnen beschilderd met merkwaardige fresco's, die in hoofdzaak het leven van Christus uitbeelden of allegorische voorstellingen van de deugden en ondeugden. De schilder van deze fresco's, waarvan sommige tengevolge van het vocht veel geleden hebben, is niet bekend. Kennelijk zijn ze echter niet van één hand afkomstig, want er bestaat een opmerkelijk verschil in kwaliteit. Een deel ervan is zelfs bepaald primitief. Men neemt aan, dat hier ooit een hele groep aan het werk is geweest.

 

Taxichauffeur in Parijs

Van het een naar het ander pratende onthult de pastoor ons een merkwaardige gewoonte van zijn dorpelingen. Bessans telt 1000 inwoners. In de winter, die hier bar hard kan zijn, valt er de kost niet te verdienen. Al wat jong en gezond is, trekt daarom des winters weg. Zelfs heel ver! Een deel laat zich te Marseille als zeeman aanmonsteren, anderen worden tot het voorjaar fabrieksarbeider in de zijdefabrieken van Lyon en tot slot is er de derde groep, die des winters in Parijs de functie van taxichauffeur uitoefent. Welnu, tot deze laatste groep heeft in zijn jonge tijd ook onze koster behoord. Door deze uit nood geboren trekgewoonte verspeelt mijnheer pastoor tegen de winter zo ongeveer de helft van zijn parochianen. Hoe intussen een boer uit de stille bergen van Bessans uitgerekend in Parijs met een taxi gaat rijden, vormt ook weer een van de mysteries van dit zo merkwaardige land...

 

 

 

3. Hier leeft dat andere Frankrijk!

 

Savoie is nog volop katholiek

Tot heden hebben we nog verzuimd er op te wijzen, dat in het zo graag als ontkerstend voorgestelde Frankrijk Savoie behoort tot de streken, waar het katholicisme het minst geleden heeft. Ook op de dag van vandaag is Savoie nog katholiek. Misschien niet puriteins genoeg naar Nederlandse smaak. Misschien wat nonchalant in onze ogen - in ieder geval zonder enig spoor van Calvinisme! En dat geloof leeft, waar het de voorname punten betreft. Men loopt er niet demonstratief mee te koop. Denkt er niet aan het monopolie van superkatholiek op te eisen (daarvoor hebben zich immers al anderen candidaat gesteld!) maar men verbergt zijn geloof evenmin. 't Leeft als het ware onbewust, spelenderwijs als bij een kind omdat hun hele leven er in zijn diepste grond van doortrokken is van geslacht op geslacht. Al is het officieel voor de staat niet het geval, hier in Savoie en in de Haute Maurienne zijn katholicisme en gemeenschapsleven heel natuurlijk dooreen geweven. En men kan zich haast niet voorstellen, dat het er anders zou kunnen zijn.

 

Kapellen en kruisen

Wellicht staan er nergens ter wereld - ook niet in Oostenrijk! - zoveel kapellen. Drie grote kapellen in één klein dorp behoort hier heus niet tot de zeldzaamheden! Wellicht ook staan er nergens zoveel wegkruisen en zoveel kleine veldkapelletjes, die men hier "oratoire" noemt, als juist in Savoie. Namen van heiligen van wier bestaan een Nederlandse katholiek misschien nooit gehoord heeft, treft ge er langs de openbare weg aan. Maar daartussen zijn er ook vele bekenden. Op de eerste plaats Onze Lieve Vrouw, w.o. "Celle qui pleure sur la Salette", O.L. Vrouw van Salette in verschillende voorstelling: zittend met de handen voor de ogen en stralend, met een krans van rozen omhangen voor de kinderen aan wie ze verscheen. Verder kunt ge er ontmoeten de H. Clara, de H. Bartholomeus, St. Antonius, St. Landry en niet te vergeten St. Sebastiaan. Vooral naar deze laatste gaat hier de bijzondere voorkeur uit. Tal van dorpen bezitten hun Sint-Sebastiaankapel.

 

Ook de steden!

De kapellen zijn oud en verweerd doordat de eeuwen er aan geknaagd hebben, maar zij vormen geen dood attribuut in het landschap als een herinnering aan een ver-verleden tijd, die zo geheel anders en zoveel beter was. Ze worden onderhouden. Er hangen ex-voto's van de laatste jaren naast de hele oude en wanneer, bij feestelijke gelegenheden, de processie rondtrekt, worden de kapellen - zo we zelf meegemaakt hebben - daarin betrokken om als rustplaats voor het Allerheiligste te dienen. De pastoor van Bessans klaagde dan ook niet over het geloofsleven van zijn parochianen. Er stierf er geen een, verzekerde hij ons met voldoening, zonder om de laatste H.H. Sacramenten te vragen.

Dit alles hebben wij ervaren in de dorpen van Savoie. Doch in de steden is het niet veel anders. In St-Jean-de-Maurienne, waar een bisschop zetelt, verzekerde ons een kanunnik, dat 95% der katholieken regelmatig zijn godsdienstplichten vervulde en in de hoofdstad Chambéry mochten we getuige zijn van de plechtige H. Communie van de kinderen, die met zulk een luister plaats vond tijdens een solemnele H. Mis, dat dit in Nederland zeker nergens overtroffen wordt. De grote kathedraal met haar indrukwekkend interieur was daarbij stampvol met gelovigen, die er anderhalf uur voor over hadden. Alle meisjes-communicanten waren gesluierd en de jongens droegen om de linkerarm een grote, rose strik met afhangende linten en franjes. Deze strik werd de hele dag niet afgelegd en zo konden we op onze wandeling door de stad steeds weer de communicanten herkennen door hun zichtbaar herinneringsteken aan de grote gebeurtenis van die morgen. Een uiterlijkheid zegt ge? Toch niet helemaal want het benadrukt voor de knaap ongetwijfeld de belangrijkheid van een feit als een plechtige H. Communie.

 

Ook hier is Frankrijk!

Wie in Savoie reist, komt dan ook wel tot de conclusie, dat er nog een ander Frankrijk bestaat dan het officiële en dat van Parijs, waar wij, Nederlanders, zo graag heen gaan. We moesten echter eens wat meer naar Savoie trekken (en dan niet alleen naar het on-Savoiese Chamonix!). Misschien, dat we dan wel een beetje genazen van onze eigenwaan!

 

 

 

4. In Bessans bloeit de kunst

 

Toen we in een vorig artikel bij de pastoor van Bessans en zijn parochianen zaten, hebben we ons laten verleiden tot een beschouwing over het katholicisme in Savoie zoals wij meenden het daar aan te treffen. Alvorens nu van Bessans afscheid te nemen moeten we echter toch eerst nog wat vertellen over de kunst, die hier van oudsher inheems is.

Wat jong en gezond is, trekt des winters het dorp uit. We verhaalden dat reeds. Ouderen en invaliden blijven evenwel achter. Velen van dezen beoefenen in de wintermaanden - en ook wel des zomers - de houtsnijkunst. Ze snijden uit een bepaald soort pijnboom met grote vaardigheid en vooral liefde en toewijding beelden: Lieve Heren aan het kruis, Mariabeelden, heiligen en... duivels. De duivels van Bessans met hun wat platgedrukte lijven en een bol met ketting aan een poot zijn bekend door heel Frankrijk.

 

Van geslacht op geslacht

Ook een familielid van onze boer-schoenmaker toonde ons zijn hele en half afgewerkte scheppingen. Goedkoop waren ze echter niet. De heiligenbeelden, welke later meestal nog beschilderd worden, kunt ge aantreffen in de oratoires. Ook al het grote houtsnijwerk in de kerk komt van de hand van locale kunstenaars, hetzij uit de 17de, hetzij uit het einde der 19de eeuw. Vooral zekere Clappier blijkt in de versiering van de kerk en haar altaren een belangrijk aandeel gehad te hebben. "Clappier?"... zo peinsden we. "Waar hadden we die naam hier direct na onze aankomst toch al meer gehoord?"... Och ja, zo heette immers eveneens de eigenaar van ons hotel! En op onze desbetreffende vraag kon de pastoor bevestigen, dat deze inderdaad een afstammeling was van de productieve beeldensnijder. Een bewijs hoe hier geslacht op geslacht gebonden blijft aan de geboortegrond - ondanks de tijdelijke uittochten naar andere streken.

 

Alles op zeven kilometer!...

Ten slotte hebben we afscheid genomen van Bessans en toch maar besloten de voettocht naar ons einddoel Bonneval te wagen. Het hoogstnodige in de rugzak en met een afspraak, dat de bus van de volgende dag onze koffer mee zou brengen. Vrij, als een vogel, zijn we de zeven kilometer afgestapt. Langs de Sint-Sebastiaankapel (natuurlijk St. Sebastiaan!), met haar aan de bovenkant naar binnen buigende zijmuren en de 16de-eeuwse fresco's van de Italiaanse school aan binnen- en buitenkant en een groot kruisbeeld in massieve voet terzijde. Langs de kapel van Notre Dame des Graces, langs het kruis met de lijdensattributen als spons, speer enz., gesneden uit hout, langs de veertien grote kruisen met elk een opschrift van de kruisweg, langs een oratoire en een herinneringskruis...

Dat alles vindt ge in de Haute Maurienne langs de weg over een afstand van slechts zeven kilometer. En dan komt ge ten slotte in Bonneval uit... bij het grote Missiekruis van enige jaren vóór de oorlog en de kapel van Onze Lieve Vrouw. Echter niet dan nadat ge, links in het veld, in de verte een oratoire wit hebt zien afsteken tegen het groen van de velden. En dan weet ge tenslotte nog niet, dat ge aan het eind van het dorp u nóg zo'n veldkapel wacht en dat, even onder de grote weg, die naar de Col de l'Iseran leidt, een ja wat anders dan een Sint-Sebastiaankapel over al de huizen van het dorp heenkijkt... Zo is de Haute Maurienne, zo is Savoie!...

 

Eerlijk herderinnetje

Onze wandeling valt niet zwaar - ondanks de gloeiende zon - want Bonneval ligt slechts een honderd meter hoger dan Bessans. Dit betekent in de practijk, dat de weg geen merkbare stijging vertoont. Het grote hoogteverschil ligt tussen Bessans en Lanslevillard. Geen voertuig komt ons tijdens de hele tocht achterop. Dit doet alleen het kleine herderinnetje, dat we kort tevoren bij haar koeien zagen. Ze hijgt zelfs van het harde lopen als ze ons heeft ingehaald en is blij, dat ze er ten slotte door roepen in geslaagd is ons tot stilstaan te bewegen om ons... ons fototoestel te overhandigen. We hebben het laten liggen op een plaats, waar we hadden uitgerust en waar zij even later passeerde... Onder dit gunstig voorteken bereiken we het einddoel van onze lange reis.

 

 

 

5. Germain, de kleine herdersjongen van Bonneval

 

Toet!... toet!... Daar is het weer, het ietwat melancholische, holklinkende hoorngeluid, dat wij nu al een paar dagen achtereen gehoord hebben. We weten nu, dat het zeven uur in de morgen is en dat op het muurtje, naast onze karakteristieke woning, Germain, de kleine herdersjongen van Bonneval, deze geluiden verwekt op een kromme koehoorn. De eerste dagen hebben we ons nieuwsgierig afgevraagd wat die iedere morgen terugkerende wekroep, hier ruim 1800 meter hoog in de bergen, te beduiden had, maar sinds we Germain hebben aangesproken weten we het. Deze tienjarige knaap met zijn grijnslachende snoet en zijn zwart weerbarstig haar, dat altijd als een borstel omhoog staat, nodigt zijn mededorpsgenoten uit hun geiten naar de verzamelplaats te brengen, want hij, Germain, trekt weer de bergen in om de geiten van de hele dorpsgemeenschap te hoeden. Uit alle kleine straatjes komen ze aangekuierd. Met drie, vier, vijf en meer tegelijk. Dan neemt Germain de hele kudde onder zijn hoede en trekt er mee naar boven langs het met grote stukken rots bezaaide pad. Tegen het vallen van de avond keert hij weer en zo gaat het dan de hele zomer door.

 

De hele zomer "vacantie"

Of Germain dan niet naar school hoeft? Neen, voorlopig niet. Eind Mei zijn voor hem de schooldeuren gesloten en ze zullen niet weer vóór 1 October voor hem opengaan. In de ruwe Haute Marienne, waar Bonneval gelegen is, duurt de zomer kort. Dan moet het vee gehoed worden en dat is belangrijker dan leren op school. Daar is immers de winter goed genoeg voor. Germain is natuurlijk niet de enige herdersjongen in Bonneval. Er zijn er velen van zijn soort - en ook meisjes - die de hele dag met de koeien in de alpenweiden zitten. Germain zorgt echter voor de geiten en hij vormt bovendien een speciale relatie van ons vanaf het moment, dat wij hem voor de eerste keer hebben aangesproken om onze nieuwsgierigheid te bevredigen. Hijzelf is zich daarvan uitstekend bewust.

Iedere keer, dat wij hem in de bergen of op weg naar huis ontmoeten, spreekt hij ons aan met de vraag: "Hebt u een mooie wandeling gemaakt?" Al heel spoedig hebben we in de gaten gekregen, dat dit een diplomatieke vraag is. Ze bedoelt namelijk niets anders dan er achter te komen WAAR we die dag weer naar toe geweest zijn. En dan gaan we maar samen op een grote kei zitten en vertellen wij van onze tocht van die dag. "Ja, daar is het 'joli'", bevestigt hij steeds. "U houdt veel van de bergen, niet waar mijnheer?" Op die vraag wacht hij geen antwoord af, want dat kan hij zelf geven. Daarentegen wil hij wél graag uit onze mond horen of in Holland ook zulke bergen zijn. "Neen, die zijn er bij ons niet. Daar is alles plat en je kunt er heel ver kijken." Dat kan hij maar half geloven en hij zou het wel eens graag willen zien. Germain zal echter nooit in Holland komen. Hij blijft bij zijn geiten en straks - als hij groot is - wordt hij boer. En dan zwoegt en slaaft hij als de andere boeren van dit doodarme dorp om in de zes maanden van de twaalf, dat men hier niet in de sneeuw zit, de kost voor een heel jaar te verdienen. Wat eigenlijk niet lukt. Zo zien we de toekomst van Germain - tenzij hij zich ontwikkelt tot iemand met initiatief en ondernemingsdurf en het er op waagt zijn weinig gastvrije geboortegrond vaarwel te zeggen. Er zijn er immers die het doen. Voorlopig evenwel doolt Germain nog door de bergen. ZIJN bergen en in deze dagen ook een beetje de onze!

 

Altijd bloemen

We hebben hem gevraagd wat hij toch zo de hele dag daar bij die geiten doet. Behalve "op de geiten passen" weet hij daar niet veel van te vertellen. We betrappen hem echter toch ook wel eens op andere bezigheden. Gisteren bijv. bouwde hij door de snelstromende Lenta een "brug" uit keistenen en een paar stukken plank. "Om de geiten erover te laten", verklaarde hij. En bloemen plukken doet hij iedere dag. Zo'n fleurig veldboeket, waartussen de heerlijkste narcissen, waarvan sommige weiden hier vol staan. "Wat doe je met die bloemen?" hebben we hem een keer gevraagd. "Voor 't raam zetten!" luidde het antwoord. Eergisteren had hij geen bundel bloemen maar een garf haarachtig fijn "gras" verzameld, dat wij op onze tochten nergens ontdekt hebben. De hele bundel samen leek wel 'n blonde paardestaart maar bleek veel zachter dan paardenhaar. Hij streelde het liefkozend, zoals men een kind over de haren strijkt. Wat hij daar nu weer mee deed? "Voor het raam zetten", lachte hij met een gezicht, dat zich afvroeg hoe wij nu zulk een domme vraag konden stellen. Ja, Germain houdt veel van bloemen - haast zoveel als van zijn geiten... Vaak regent het in zijn bergen. Meestal onweer, dat niet eeuwig duren blijft. Dan zit Germain onder zijn grote parapluie en wacht geduldig tot de bui over is. Van een regenjas heeft hij nooit gehoord.

De parapluie betekent in Bonneval een belangrijk attribuut. Ze is van een groot formaat, bij voorkeur ver-versleten en er zit altijd een balein los - als het er tenminste geen twee zijn! Zo staat het gesteld met de parapluie van Germain en met alle parapluieën van de boeren van Bonneval, die ze met evenveel voldoening gebruiken tegen de neerplenzende regen als tegen de zengende zonnestralen. 't Lijkt allemaal heel idyllisch. Vooral in de ogen van de tourist, die hier slechts een paar weken blijft in de beste tijd van het jaar. Doch het leven in Bonneval is voor zijn inwoners allesbehalve een idylle. Daarover hopen we nog te vertellen.

 

 

 

6. Bonneval: een "mauvais pays"

 

In Bonneval staan vijf huizen, die we normaal zouden kunnen noemen. Vier daarvan zijn hotels, waaronder dat van de Alpenclub, en het vijfde is dat van een Bonnevallenaar, die in Canada enig fortuin gemaakt heeft om daarna naar zijn geboortegrond terug te keren. De hotels, waartoe ook het chalet van de Franse Alpenclub behoort, worden beheerd door vreemdelingen in de streek - één zelfs door een Italiaan. Van deze nieuwe gebouwen staat er slechts één aan de ingang van het dorp en de overige liggen er zelfs buiten. Dit betekent, dat het oude dorp een gesloten eenheid vormt van niets dan eeuwenoude huizen in echt Savoiese trant met heel smalle, ongelijke straatjes en een minuscuul pleintje als centrum. Er valt nergens een huis uit stijl, er is nergens een dissonant, zodat ge u, als ge hier ronddwaalt, in een geheel andere wereld weet, waarvan ge vroeger misschien wel eens ooit gefantaseerd hebt, doch in wier bestaan in de werkelijkheid ge toch niet geloofde.

 

Merkwaardige huizen

Ge staat voor dezelfde huizen als in Bessans, doch daar lagen de meeste tegen de grond. Dit dorp zal nooit meer zijn oude karakter volledig terugkrijgen - Bonneval daarentegen bleef tijdens de oorlog ongerept. De inwoners hebben dit - volgens hun eigen verhalen - aan zichzelf te danken, omdat ze de veertig Duitsers, die in de laatste dagen op hun dorp afkwamen om het plat te branden, eenvoudig hebben weggejaagd. De vijand moest daarbij nog een gewonde met zich terugslepen.

Ook hier zitten de huizen een meter in de grond. Net als in Bessans zijn ze opgetrokken van kilo's zware keien, die met cement bijeengehouden worden, en torsen zij brede daken van platte keistenen, die soms wel een vierkante meter groot zijn. Men behoeft dus niet te vragen welk een gewicht er op het dak ligt. Dit bedraagt overal meerdere tonnen. Doch de zware bomen, die als balken dienen, kunnen het dragen en de muren zijn er ook op berekend. Er bestaan zelfs huizen, waarvan de muren meer dan een meter dik zijn.

De hele huizenbouw is trouwens berekend op het klimaat, dat een van de ergste vijanden van deze dorpelingen moet genoemd worden. Zes maanden van het jaar zit Bonneval... in de sneeuw. Het vriest er des winters 23 graden en dan kan er nog een ijzige wind tempeesten. Met het oog hierop hield men de ramen van de huizen heel klein. En natuurlijk zijn het dubbele, die bovendien nog met een venster kunnen worden afgesloten. Voordeuren bezit elk huis echter liefst drie achter elkaar, waartussen zich telkens een portiekje bevindt. Men kan derhalve steeds de ene deur sluiten voor men de andere opent, een systeem dat tot gevolg heeft, dat de koude van buiten nooit rechtstreeks tot het woonvertrek doordringt.

 

Schapenmest als "turf"

Alle huizen ook dragen een soort balkon onder het ver overstekende dak, welke ruimte benut wordt voor het opstapelen van brandstof. Met die brandstof is het eigenaardig gesteld, want behalve uit hout bestaat ze in hoofdzaak uit... schapenmest. Kolen behoren hier tot de ongekende luxe-artikelen zoals trouwens zoveel zaken, die u en ik vanzelfsprekend vinden. Tot nu toe hadden we altijd gedacht, dat het enkel de Arabieren en de bewoners van de Aziatische steppen waren, die in de woestijn hun vuurtje van kamelenmest stoken. En dat heeft ons steeds een onsmakelijke geschiedenis geleken. Welnu, in Bonneval vindt ge diezelfde gewoonte weer. En zo'n geval ziet er heus niet zo gek uit als het lijkt. We moesten verscheidene dagen in Bonneval rondlopen alvorens we er achter waren, dat de mooi vierkante, bruine "turven", die in de zon te drogen of netjes opgestapeld op de balkons lagen, uit niets anders dan schapenmest bestonden. Wél hadden we ons verwonderd afgevraagd waar hier toch ergens veen gevonden werd, want een moerassige indruk geeft de streek helemaal niet. Bij een van onze vele praatjes aan de boerenhaard kwam toen de onthulling. De "koeken" worden met zorg uit de mesthoop gestoken, die voor wat het schapenmest betreft een compacte massa vormt.

Men stookt deze "turf" in een open vuur, dat zich in een hoek van het vertrek bevindt en aan één kant afgescheiden wordt door zo'n zelfde platte steen als men voor dakbedekking gebruikt. Boven dit vuur hangt altijd een zwartberoete ketel, die aan een draaiende "boom" heen en weer bewogen kan worden. Deze stookinrichting vertoont dus heel veel overeenkomst met de oude Brabantse haardvuren. Alleen de grote brede schouw ontbreekt. Het vuur ligt bovendien op een stenen verhoging van ongeveer een halve meter, waarvan ook de oppervlakte niet veel meer dan een halve vierkante meter bedraagt. "Of zo'n vuur niet erg stinkt?" hebben we gevraagd en daarop heeft men openhartig erkend, dat het niet bepaald reukloos was. Waarvan wij nu maar het onze denken, want zien (én ruiken!) stoken hebben we de "turven" niet.

 

Grote armoede

Wie nu concludeert, dat de mensen hier toch wel zeer arm moeten zijn, slaat de spijker precies op de kop. Misschien valt er in heel Frankrijk wel geen grotere armoe op het platteland te vinden dan juist hier. En dit alles ondanks het zwoegen en sloven. En hier wordt wat afgezwoegd. Van des morgens vijf uur tot des avonds tien, ja elf uur zijn de boeren in de weer met geen ander resultaat dan dat ze juist het leven houden. Hun bestaan ligt beslist beneden het minimum. Voor comfort is er geen geld en voor ontspanning geen tijd. De werkkleding, waarin velen door de week rondlopen, tart vaak iedere beschrijving. Ze is wel heel, doch vormt een fantastische staalkaart van lappen. Alleen des Zondags komt men behoorlijk voor de dag.

Met nadruk heeft men ons verzekerd, dat er gezinnen van vier tot vijf personen bestaan wier hele jaarinkomen niet meer dan 50.000 francs, dat is... ruim 500 gulden, beloopt. Dit vormt dan de opbrengst van de verkoop van een tweetal koeien per jaar en enige schapen. Iets anders bezit men niet om handel mee te drijven. Al wat er verder geproduceerd wordt, heeft men zelf nodig. Men maakt zijn eigen boter, zijn eigen kaas en zelfs zijn eigen "borreltje". Dit laatste wordt geproduceerd uit planten van de bergen. Men verkrijgt dan een geel-troebelig vocht met een alcoholpercentage van vijftig procent. We hebben er alleen een scheutje van geproefd, in de koffie, die er - naar onze smaak - helemaal door bedorven werd. De hele wortel van de plant zat intussen nog in de fles, waaruit men ons "neutje" inschonk. Ook wordt er hier en daar uit bergbloemen wel een liqueur gemaakt. Dat is evenwel weer een andere drank en daarmee hebben we geen kennis gemaakt.

De geringe opbrengst van het land is ook voor eigen behoefte nodig. Dit komt omdat 't er zo kort dag is en de akkertjes er zo klein zijn. En dit laatste heeft weer tot gevolg, dat het gebruik van moderne landbouwwerktuigen zinloos is. Een dorsmachine bijv. zou voor het hele dorp haar rente niet eens opbrengen. Tot het voornaamste landbouwwerktuig behoort de ploeg, die door een muildier getrokken wordt. De eg schijnt er echter onbekend. Bij het ploegen werken er altijd meer vrouwen dan mannen op de akker, want achter de ploeg lopen steeds twee of drie vrouwen, die met een riek de kluiten kapotslaan.

 

"Kwaad land"

Enig conservatisme is wellicht aan dit alles ook niet vreemd. Toen de overheid wilde bijdragen voor de aanleg van een waterleiding heeft men dit geweigerd. Men had immers zijn hele leven het water uit de Arc geschept en daar was er altijd genoeg.

Als hoofdschuldige van al hun misère, waarvan ze zich terdege bewust blijken, geven de Bonnevallers niet de grond, die goed genoeg is, maar het klimaat aan. Die gruwelijke winter met zijn vele sneeuw, die hen noodzaakt in zes maanden de kost voor een jaar te vergaren. In alle gesprekken gaat het hierover en zij noemen hun dorp vlakaf: "un mauvais pays", een kwaad land! En dat is de Haute Maurienne, een "mauvais pays" voor wie er altijd wonen moet!

 

 

 

7. Ze klagen... maar met reden

 

Het kan best waar zijn, dat - zoals een Bretonse dame ons verzekerde - het een typische eigenschap van de Franse boer is, dat hij altijd klaagt - de boeren van Bonneval doen het in ieder geval dan toch met heel wat méér reden dan welke boer van het Westen ook. Wanneer bij ieder gesprek, dat ge aanknoopt - met onverschillig wie in deze kleine gemeenschap - telkens weer reeds in de eerste vijf minuten die sombere woorden "un mauvais pays" vallen, dan wil het er bij ons niet in, dat dit niets meer dan een hebbelijkheid zou zijn. De tekenen wijzen trouwens te zeer op het tegendeel. We willen daar nog eens een en ander van vertellen.

 

Arbeid te over

Het vee brengt een enorme zorg mee. De koeien en de geiten gaan iedere dag in de zomer weer opnieuw de bergen in en keren des avonds naar hun stallen terug. Dan moet er gemolken worden ("tirer les vaches" zeggen ze hier plastisch!), vaak nog laat in de avond. De schapen daarentegen blijven des nachts in de bergen - al of niet onder bewaking. Is er geen bewaking dan dient er van tijd tot tijd toch ook eens naar omgekeken en die schapen staan dikwijls hoog en uren ver. Zo'n inspectie vergt minstens een halve dag.

De stallen moeten van tijd tot tijd worden schoongemaakt. Met kruiwagens kunt ge hier, waar de grond zo ongelijk is door de keistenen, niets uitrichten. Derhalve gebruikt men bakken ter grootte van een kruiwagenbak met vier burries eraan. Hiermede wordt de koeienmest de stal uitgedragen. Doch daar is altijd twee man voor nodig. Wie ooit zo'n volle bak heeft zien dragen, twijfelt er niet meer aan of dat een zware last is.

Er moeten boter en kaas gemaakt, het huishouden vergt van de vrouw ook nog iets en er valt altijd wat te repareren aan de soms eeuwenoude huizen. Of anders wel aan de schoenen. Maar schoenmaker, timmerman en metselaar kent deze gemeenschap niet. Wie zou ze trouwens kunnen betalen. Dus trekt de boer zelf maar aan de slag.

 

Vele "ambachten"

"Wie hier niet zichzelf weet te helpen, kan niet leven!" verzekerde ons onze relatie, waar we dagelijks een paar maal over de vloer kwamen omdat we in het leegstaand huis van zijn oom, die naar Chambéry getrokken was, een voor een Parijs' echtpaar bestemde kamer hadden gehuurd. Waar we intussen ieder ogenblik uit verjaagd konden worden als de Parijzenaars zouden opdagen al hebben ze ons dan ook met vree gelaten.

De ene dag was het metselen, met troffel, schietlood en waterpas. De winter had een venster lelijk toegetakeld. De volgende dag moest er getimmerd worden en glas gezet. Geheel nieuwe sponningen voor dubbele ramen en twee nieuwe vensters. De schaafbank, die hier bijna iedere boer een in eigendom bezit, was er voor naar buiten gesleept en er kwam tegelijkertijd een stel gereedschap voor de dag, waar een beroepstimmerman zich niet voor behoefde te schamen. Wel vijf soorten schaven lagen er bij. Dat alles was eigendom van onze boer. Twee dagen heeft het gemetsel en getimmer in beslag genomen terwijl een zoon van een jaar of zeventien daar nog assistentie bij verleende. Het resultaat was echter een prima raam zodat men zich voor wat dit betreft voor de winter weer geborgen wist.

 

Wasdag

Treft ge doorgaans in bergstreken grote, gemetselde bakken aan, waarin de vrouwen de was doen - in Bonneval speurt ge naar een zo toch gemakkelijk aan te brengen inrichting tevergeefs. De vrouwen hebben er blijkbaar geen behoefte aan. De Arc stroomt immers vlak voor de deur! Het is wel een sneljagende bergstroom maar dat hindert niet. Iedere dag ziet ge de een of andere vrouw aan de slag. Men gebruikt bij dit wassen een bakje van dikke planken, dat het best vergeleken kan worden met een kistje, waaraan deksel en één zijkant ontbreken. Dit bakje zet men met de hoge kant naar voren aan de oever en knielend op een kussen erin wordt de was behandeld op een vóór tegen het bakje geplaatste plank, die schuin in de rivier afloopt en daar steunt tegen een flinke kei. Men wrijft het goed met een grote, vierkante blok zeep in en daarna wordt het gekneed en geslagen tot het zuiver is. Opgemerkt dient, dat het water steeds ijskoud is en dat de kracht van de stroom een vermoeiende invloed uitoefent. Daarom zijn er ook vrouwen, die liever een van de bergbronnen uitkiezen daar deze beide nadelen missen. Bronnen treft ge genoeg in de omgeving aan. Wie van Bessans gewandeld komt over de grote weg, kan daar bijv. het merkwaardige schouwspel waarnemen, dat er ergens midden op een berghelling een straal water naar buiten komt. Ge hebt daar zo'n bron voor u! Bij het wassen dragen de vrouwen een tot kap gevouwen witte doek, waar zich binnenin een krant bevindt, die dient tot bescherming tegen de vaak koude wind. Op primitieve doch niet minder vernuftige manier weet men zich te helpen.

 

Ons probleem

Ook onze was is gedaan in de rivier. En men heeft er extra zorg aan besteed. Toen stonden we evenwel voor het probleem van het strijken van ons overhemd. We hadden het namelijk wel vermoed, dat onze bereidwillige wasvrouw zich niet in het bezit van een strijkijzer zou verheugen en deze veronderstelling werd bewaarheid. "Maar u zult wel iemand in het dorp vinden, die voor u strijken kan", stelde ze ons gerust. "Dan hebben we iemand op het oog!" juichten we, alsof we zo ineens een inval kregen. In werkelijkheid echter hadden we al eerder over het probleem, dat we komen zagen, nagedacht. "Hoe dan?" "De madame uit het tabakswinkeltje!" "Ja, die heeft een dochter en die zal het wel doen!" We meenden lachend te moeten opmerken, dat het ons - als eerzaam huisvader - niet om de dochter maar om het strijkijzer te doen was... Nu, dat strijkijzer was daar ook! We hadden de welstand van madame uit het winkeltje goed getaxeerd. Dus zijn we toen ons overhemdje droog was, door drie deuren in het winkeltje gedoken met als resultaat, dat - na een half uur - ons overhemdje keurig gestreken was. Niet door de dochter maar door madame zelf, die voor deze dienst geen geld durfde vragen en drie maal herhaalde, dat het veel te veel was toen wij haar tóch een kleinigheid in de hand stopten...

 

Ze kennen het niet

Later, bij de afrekening, weigerde ook onze hospita en wasvrouw geld te vragen voor het wassen en nog tal van andere diensten, die zij ons bewezen had. "Och, dat betekende allemaal niets!" Daarmee werd het van haar kant als afgedaan beschouwd. Zo zijn de mensen in Bonneval nog. De kunst van het exploiteren van touristen is hun (gelukkig!) volmaakt vreemd. Daar zullen ze voorlopig dan ook zeker niet rijk van worden!...

 

 

 

8. Waarom niet emigreren?

 

Als ge ze altijd weer hoort praten, die boeren van Bonneval, over hun "mauvais pays", die kwade streek, dan komt vanzelf de vraag naar voren: "Waarom emigreert ge niet?" En ge voegt er aan toe, dat dit zelfs boeren in Nederland doen, een argument, dat veelzeggend moet zijn, omdat ge weet, dat uw Bonnevallers Holland zowat als een boerenparadijs beschouwen. Ze weten wel, dat misschien overal elders een beter bestaan te veroveren valt dan in Bonneval, bijv. in de Midi in Frankrijk, om niet te ver van huis te gaan. Maar emigreren... vertrekken uit Bonneval?... Neen, daar voelen ze toch ook weer niet voor. Dan toch liever blijven vechten en worstelen... Ze hebben nu ineens allemaal bezwaren. Wat moeten ze elders gaan doen? Ze zijn niet op de hoogte van moderne landbouwmethoden... ze hebben zo weinig school gehad... Ze zullen overal zo links staan te kijken... Argumenten, die wel enigszins verbazen als men weet, dat de Savoyarden toch eigenlijk altijd de wereld ingetrokken zijn al was het maar met marmotjes, die hier zoveel in de bergen leven, of als schoorsteenveger... In de tijd, dat er nog schoorstenen waren, zond Savoie toch over de hele wereld (we citeren Voltaire):

     ... Ces honnêtes enfants

     Qui de Savoie arrivent tous les ans

     Et dont la main légèrement essuie

     Ces longs canaux engorgés pas la suie.

(... haar brave kinderen, die elk jaar uit Savoie komen en met vaardige handen de lange rookkanalen, die door het roet verstopt zijn, schoonmaken.)

En ge denkt ook aan het naburige Bessans, waarvan vijfhonderd man des winters naar Parijs, Lyon of Marseille trekt. Bonneval bezit ook wel zo'n enkele trekker naar de fabrieken van Lyon, maar voorgoed hun "mauvais pays" verlaten... daar hebben ze niet van terug. We verdenken er hen een beetje van, dat al hun argumenten tegen de emigratie gezocht zijn om de eigenlijke reden te verbergen: ze kunnen niet loskomen van hun geboortegrond.

 

Slechts vier namen

Om er iets van te begrijpen hoe vast zij hier geworteld zitten, behoeft ge niets anders te doen dan een bezoek te brengen aan het kleine kerkhofje naast de kerk. Het ligt stampvol met graven en tegen de wanden van de kerk hangen nog kruisen en kransen van graven, die vermoedelijk overgegraven werden. De merkwaardige ontdekking, welke ge hier doet, is dat op het hele kerkhof slechts vier familienamen domineren. Het zijn de namen: Brun (bij welke familie ook wij onze kamer gehuurd hebben!), Blanc, Anselmet en Culet. Sporadisch treft ge nog een andere aan. In dat geval staat er toch bijna altijd weer te lezen: "Echtgenoot of echtgenote van"... en wéér stuit ge dan op een van die vier bekenden... Wanneer ge op het eenvoudige monumentje op het dorpspleintje de namen leest van de niet minder dan drieëntwintig gesneuvelden uit de eerste wereldoorlog (wat heel veel is voor deze kleine gemeenschap!) zijn het weer vooral Blancs, Bruns, Anselmets en Culets, die het offer van hun leven brachten... En ten slotte zouden we er een weddenschap over durven aangaan, dat bij de twee gefusilleerde gijzelaars van wereldoorlog nummer II een dezer namen zeker niet zal ontbreken. Ons bezoek aan het kerkhof betekende tevens de oplossing van het raadsel waarom er in het dorp des Zondags bij de Hoogmis zoveel rouw gedragen werd. Ieder is bijna familie van iedereen...

 

Hun kerkhof

Wat verder de kerkhoven in deze streek betreft: het valt op hoe de geringe ruimte tussen de graven door hoogopgeschoten onkruid overwoekerd wordt, waarbij de grootbladige weegbree mede de boventoon voert. Toch betekent dit geen verwaarlozing. Andere tekenen wijzen duidelijk op het tegendeel. Ge moet echter eerst enige tijd in Bonneval geleefd hebben om de verklaring te vinden. Ze is even origineel als simpel: Men heeft eenvoudig geen tijd om het kerkhof te wieden. De strijd om het bestaan vraagt heel wat voornamere bezigheden.

De tekens van piëteit, die ge op het kerkhof vindt? Geen der graven, die blijkbaar met het oog op het ruimtegebrek petieterig klein gehouden zijn, of het draagt een versiering. Vaak een langwerpig, houten getimmerte, zwart geverfd, dat aan een kinderledikantje denken doet, een mooi kruis en vooral grote kransen, uit aan ijzerdraad geregen kragen, waarmede allerlei figuren, van bloemen en harten tot zwevende engelen toe, gebogen zijn. Deze kransen zijn uitstekend tegen het klimaat bestand. Het valt op hoe goed er ook zelfs de oude nog uitzien. Verder vraagt men zich enigszins verwonderd af hoe deze mensen zulke gedenktekenen, die toch niet zo goedkoop zullen zijn, kunnen betalen. Neen, de doden worden niet vergeten en het onkruid tussen hun laatste rustplaatsen spreekt hier zeker niet de bij ons gebruikelijke taal...

 

Uitgerekend op Zondag...

Voor wie Bonneval niet kent, klinkt het argument van gebrek aan tijd wellicht lachwekkend. Daarom voelen we ons gedrongen hier nog een andere, curieuze ervaring te vermelden. Op een Zondag, waarop het in de morgenuren plechtige processie geweest was, troffen we in de namiddag, tot onze niet geringe verbazing, een aantal vrouwen, met assistentie van de jeugd van beiderlei geslacht, bezig met... houdt uw hart maar vast!... de schoonmaak van... de kerk!... En niet zo maar een beetje geveeg en geboen! Ze hadden al de banken naar buiten gesleept en midden op de straat gezet. Daar werden ze geschrobd en geschuurd, er werd water geplast zoals een werkdag dat niet eens te zien krijgt. De regen, die tegen het einde van de karwei ook een woordje mee kwam spreken, kon aan de arbeid geen afbreuk doen. De vrouwen van Bonneval zijn méér dan wat regen gewend. Ze lieten zich eenvoudig natregenen en hielden niet op alvorens de laatste bank haar beurt gehad had en weer door jongens en meisjes in de kerk op haar plaats gezet was.

Slafelijke arbeid op Zondag in optima forma zult ge zeggen! Ja, en nog wel onder auspiciën van... de pastoor! Omdat we al lang genoeg in Bonneval met de mensen hadden meegeleefd, vonden we het voortaan een onnozele vraag: "Waarom gebeurt dat hier uitgerekend op Zondag?" Waarom we ze maar wijselijk achterwege hebben gelaten. Die mensen hebben eenvoudig op geen enkele andere dag van de week tijd voor zulk een werk. Zes dagen ploeteren ze, maar de zevende dag... dan houden ze schoonmaak in de kerk. Al zal dit dan ook wel niet iedere week gebeuren! Voor de rest: Nederlandse en Tilburgse boeren mogen hooi binnenhalen op Zondag als het weer dit nodig maakt...

 

 

 

9. Ook 's winters is het geen "zalig nietsdoen"

 

Nog hebben we u niet geheel in kennis gebracht met de bevolking van het uiterste eind van het dal van de rivier de Arc! Bonneval vormt namelijk niet het allerlaatste bewoonde gedeelte van de Haute Maurienne. Deze weinig benijdenswaardige eer komt toe aan het gehucht l'Ecot, dat een deel van Bonneval vormt, doch nog een uur gaans verder en ook hoger in de bergen ligt. 2015 meter geeft de kaart er voor aan. Dit houdt in, dat we hier verzeild raken in de op een na hoogst gelegen bewoonde plaats van heel Frankrijk. Het record wordt gehouden door St. Vèran in Queyras, dat 2040 meter noteert.

 

Om te schilderen

In l'Ecot treft ge niet één modern huis aan. Dat zou trouwens vlakweg belachelijk staan. Als een legkaart zitten de huizen van alsmaar rotsblokken in elkaar geschoven met enkele korte straatjes, die plotseling rechte hoeken maken om de wind geen vat op de woonsteden te geven. Deze zijn van een kleiner type dan die in Bonneval en op hun daken van platte keien woekert overal een droog, rood mos, dat het geheel reeds van verre een bizonder schilderachtig aanzien geeft. Ja, te schilderen valt hier overal in deze dorpen van de Haute Maurienne, alom liggen er de karakteristieke hoekjes voor het grijpen.

De helft van l'Ecot is evenwel reeds sinds jaren verlaten. In dit gedeelte, dat enigszins verwijderd ligt van de nog bewoonde gebouwtjes, vervallen de lege huizen langzaam tot ruïnes. Hier is een strijd tegen het klimaat gestreden, die verloren werd. Slechts enkele gezinnen, allen boeren, wonen er te l'Ecot. De meeste leden hiervan zoeken evenwel tijdens de winter hun toevlucht in Bonneval. Slechts een paar mensen blijven dan achter om een oogje in het zeil te houden. l'Ecot en Bonneval leven vriendschappelijk te samen. De inwoners zijn trouwens ook weer wederzijdse familie.

 

Hooi in de bergen

Wat de mensen van Bonneval en l'Ecot dan wel in de wintermaanden uitvoeren? Het beeldensnijden wordt hier niet algemeen beoefend al komt het toch wel hier en daar voor. Hoofd en hand van deze mensen schijnen er niet naar te staan. Men verzekerde ons evenwel, dat er ook gedurende de winter genoeg te doen viel. Al was het alleen maar met de verzorging van het vee, dat nu immers in de stallen gevoerd moet worden. Verder behoort tot de voornaamste wintertaken het beneden halen van het hooi. Daarmede staat het nog niet zo eenvoudig gesteld. Dit hooi wordt namelijk des zomers hoog op de alpenweiden, waar het geoogst werd, opgeborgen in speciaal daarvoor gebouwde schuren. Deze schuren zijn opgetrokken uit zg. droge stenen. Hieronder verstaat men dezelfde rotsblokken als waarvan men de huizen bouwt, doch voor de schuren worden ze los op elkaar gestapeld, zonder dat enig cement of leem haar bindt. Tussen de overblijvende kieren worden kleinere keien gestopt en tussen de spleetjes, die er dan nog zijn, weer kleinere.

De mensen bezitten hier grote vaardigheid in deze wijze van bouwen. Als leek en vreemdeling staat ge er versteld van wat mooie rechte muren men tot stand brengt. En wie denkt, dat het wel overal door de spleten zal waaien, vergist zich. De veldwegen en akkers zijn in deze streken ook vaak afgesloten door muurtjes van deze "droge stenen", waardoor het land, als men er van hoog uit de bergen op neerkijkt, een heel merkwaardig aanzien heeft.

 

Transport per slee

Het des zomers in de bergschuren opgestapelde hooi wordt eerst des winters naar beneden gehaald. Men heeft daarvoor namelijk de sneeuw nodig omdat het transport geschiedt met zelfgemaakte sleden, die ge bij iedere boerderij aantreft. Voor voertuigen met wielen is op de onregelmatige wegen, als we de muildierenpaadjes zo tenminste nog noemen mogen, geen plaats. Eerst wordt het hooi in grote zware pakken gebonden en dan gaat het, met meerdere sleeën achter elkaar, naar beneden. Op de sleden zit een boer, die de primitieve voertuigen met behulp van twee er aan elkaar bevestigde stokken in het goede spoor houdt. Zo'n hooitransport moet - naar men ons verzekerde - 'n helse karwei zijn, omdat er vaak grote vaart en kracht achter zit. Wanneer er veel sneeuw gevallen is, moet er evenwel eerst een spoor voor de sleeën gemaakt worden. Soms werkt men daar alleen reeds een dag of drie aan. Alles is in dit land even moeilijk!

In de omgeving van Bessans daarentegen zagen we op onze terugtocht een primitieve kabelbaan, die met een soort windas functioneerde en waarmede het hooi uit de bergen naar beneden werd gehaald. Niet iedere plaats biedt hiertoe echter wellicht de gelegenheid. In ieder geval Bonneval mist zo'n "lift" en doet het met de primitieve methode.

 

Eskimo's

De wijze van werken met sleden roept onwillekeurig herinneringen op aan het leven der Eskimo's. Welnu, we moeten erkennen, dat onze gedachten reeds naar Eskimo's uitgingen toen we met de huizen van deze streek en de beschermingsmaatregelen tegen de koude kennismaakten. De lage ingang van de woningen in de vorm van een gangetje kon immers best van de ijshut van de Eskimo's afgekeken zijn. Daarom zagen wij in de Bonnevallers de Eskimo's van de Haute Maurienne!...

 

 

 

10. Boeren als goochelaars?

 

De indrukken, die ge opdoet als ge met de bewoners van het uiteinde van de Haute Maurienne verkeert, zijn vele. Maar steeds weer stuit ge op het primitieve van het hele bestaan van deze mensen. In hun vleesbehoefte voorzien zij zelf door het slachten van schapen, die men er genoeg heeft. En toch zit zelfs ook hieraan weer een probleem vast als het om regelmatig vers vlees gaat. Een heel schaap voor een gezin van vier of vijf personen is immers te veel om achter elkaar op te eten en het restant zou te lang bewaard moeten worden. Daarom leent men elkander vlees uit. Een schaap wordt met vier gezinnen gedeeld. De eigenaar, die aan de beurt van slachten is - een bezigheid, die op een houten bok op straat verricht wordt - houdt één kwart voor zich zelf en leent de overige driekwart aan drie bevriende relaties of familieleden. De volgende week slacht een van dezen. Hij geeft zijn geleend kwart schaap terug aan de eerste slachter, houdt het tweede voor zichzelf en leent de rest weer op zijn beurt aan twee families uit. Zo gaat het steeds rond zodat men altijd over vers vlees de beschikking heeft.

 

De winkel

Brood bakken doet men zelf niet. Dit wordt aangevoerd uit het 20 km lager gelegen Lanslebourg. De Bonnevallenaren zelf gebruiken dikke, ronde broden - in de hotels daarentegen krijgt men "baguettes", het bekende staafbrood, voorgezet. Wil men als tourist zelf een "baguette" kopen, dan kunt ge in Bonneval niet terecht in een bakkerswinkel (deze is er niet), maar moet ge het gaan halen in het hotel bij de oude brug, dat zich met de verkoop van brood en ook van de ansichtkaarten bezighoudt.

Behalve in de hotels kunt ge in heel Bonneval geen ansichtkaarten bemachtigen. Ook niet in 't tabakswinkeltje van de madame met 't strijkijzer. Winkeltje is eigenlijk een nog veel te weidse naam voor haar bedrijfje, waar we enkele malen zijn binnen geweest. Ge komt in een donkere ruimte, waar een chaotische wanorde schijnt te heersen door de slordige opstapeling van alle mogelijke goederen en waar een niet te definiëren geur zweeft. Alleen madame weet de weg in deze chaos en vermoedelijk is ook zij wel de enige, die manoeuvreren kan met het versleten voorhistorisch weegschaaltje.

In een Franse tabakswinkel behoort men postzegels te kunnen krijgen. Bonneval had ze echter niet voor het buitenland. Op een daarvoor bestemde ansicht moet vijf franc. Voor diezelfde ansicht moeten de Fransen in eigen land echter een postzegel van 8 franc gebruiken. Wat nogal zonderling is. In ieder geval had men slechts zegels van 8 franc in voorraad. De door ons gevraagde konden echter speciaal gerequireerd worden. Morgen kwam de postbode uit Lanslebourg de post halen. Dan kon onze bestelling worden opgegeven. De daarop volgende dag zou hij dan de zegels wel meebrengen. En aldus is geschied. Waarmede onze vrienden dus nu meteen ook weten, waarom ze zo lang op hun eerste kaart hebben moeten wachten. Ja, in Bonneval is het leven behalve hard heel dikwijls toch ook gecompliceerd door z'n simpelheid...

 

"Hocus pocus!"...

We hebben nog een andere ontdekking gedaan. In het begin van ons verblijf in de Haute Maurienne hebben we zowaar een ogenblik geloofd, dat de boeren van Bonneval (en ook die van Bessans!) goochelaars waren. Een goochelaar tovert konijnen uit een hoed - welnu, de boeren in deze streken toveren geiten... van onder de bedstee vandaan. Ge moogt het eerste dan altijd nog wonderlijker vinden dan het laatste - het komisch effect is in beide gevallen nagenoeg even groot wanneer ge dit voor de eerste keer meemaakt.

In de woonkamers met koeien wordt hier bovendien ook nog geslapen door de menselijke bewoners. Zo'n woonkamer-stal beschikt altijd over minstens één en soms twee bedsteden. In het laatste geval liggen deze naast elkaar en zij bestaan uit hout. De opening - afgesloten door een gordijntje van Brabants bont - is in tegenstelling tot onze bedsteden lachwekkend klein, waardoor het hele geval eer aan een janklaassenspel dan aan een bedstee denken doet. Onder, vóór de slaapruimte, bevindt zich steeds een vaste houten bank en de ruimte onder het bed dient tenslotte als... stal voor de geiten. Doordat de zitting van de bank omhooggeklapt kan worden, biedt zij tevens de gelegenheid om de geiten langs deze weg te voederen. Hetgeen dan ook gebeurt, al zijn de geiten ook wel aan de stalzijde te bereiken. Deze weg wordt namelijk gebruikt bij het in- en uitbrengen van de beesten. Moeten ze gemolken worden, dan steekt de boer een hand achter de bank en aan een poot trekt hij een beest de "huiskamer" in, waar dan de melkmanipulatie plaats vindt. Tot grote verbazing van de bezoeker der lage landen, die zijn ogen haast niet geloven kan bij de vele, zonderlinge zaken, die hij hier ervaart.

 

Zo modern!

Bonneval kent slechts op één punt de moderne tijd. Men beschikt er namelijk over electriciteit. Door het gebruik van de waterkracht is de electrische stroom erg goedkoop. Zo kon het gebeuren, dat we in de woning, waar wij geregeld over de vloer kwamen, naast het open haardvuur een moderne, electrische cuisinière van f 250 aantroffen. Een ware weelde, maar... het was gekocht op afbetaling zoals men ons zonder enige schroom vertelde. Wat we overigens wel zonder zo'n bekentenis aangenomen zouden hebben. Nu gingen de verlangens van de vrouw des huizes nog uit naar een electrisch strijkijzer. Twaalf gulden voor zo'n ideaal kon bruin echter voorlopig nog niet trekken. De prijzen van de koeien en schapen waren het laatste jaar tóch al zo sterk gedaald!...

 

 

 

11. Zondag in Bonneval

 

Druk waren ze die Zondagmorgen in de weer, de kleine jongens van Bonneval. Nu niet met hun geiten of hun koeien maar met geheel andere bezigheden. Ze plukten bloemen in de velden, hele armen vol, en ze hakten jonge boompjes af, die ook vol met bloesemtrossen hingen. Wilde druiven noemden ze die. Men kon ze zelfs eten als de vruchten, die nu nog komen moesten, straks rijp waren. Daar was het nu echter niet om begonnen. Na de Hoogmis trok de processie uit, vertelde ons Germain, die natuurlijk ook van de partij was. De afgehakte boompjes werden aan weerskanten van de kerkingang en bij de ingang van de kapellen geplaatst, de bloemen op de straat gestrooid en tussen de tralies van de ramen gestoken in de straatjes, waar straks het Allerheiligste zou voorbij gedragen worden.

Toen de versieringen waren aangebracht, luidde feestelijk klokkegelui de Hoogmis in. In Bonneval beleeft ge nog plezier aan het luiden van de klokken, want ge kunt dat zien vanaf de straat. De vier klokken, die de toren rijk is, zijn namelijk zó opgehangen, dat ze eigenlijk niet in de toren maar voor de helft in de niet afgeschermde galmgaten hangen. Zodra ze in beweging gebracht worden, beieren ze een eind buiten de gaten uit, wat een ongewoon schouwspel oplevert. Tegelijkertijd ziet ge door de galmgaten ook de luider in volle actie want de klokken worden niet met een touw geluid doch door het heen en weer trekken van de klokkestoel. Één voor één kregen de vier klokken hun beurt. De kleinste liet de luider daarbij dansen in een ongewoon rhythme alsof hij er een spel mee aan het spelen was.

 

Omringd door vrouwen

We waren vroegtijdig de kerk ingegaan, omdat we eens op ons gemak de klederdrachten van de vrouwen wilden bewonderen, want daarvoor staat Bonneval bekend. Trouwens in tal van andere kleine dorpjes van de Haute Maurienne vormt de Zondagse kerkgang van de vrouwen een gebeurtenis voor de vreemdeling, omdat zij hier nog trouw gebleven zijn aan de aloude Savoyardse dracht. Ten einde geen opzien te verwekken hadden we goed uitgekeken naar de "mannenkant". En toen we de heren der schepping vooraan in de kerk rechts zagen plaats nemen, hadden we voor ons zelf een plaats rechts achter uitgezocht. Helaas om bij de aanvang van de H. Mis tot de ontdekking te komen, dat hier alle vrouwen áchter en alle mannen vóór in de kerk zitten - zowel aan de rechter- als aan de linkerkant. Dit kwam dus hierop neer, dat we ons tenslotte - al onze goede voornemens ten spijt - geheel opgesloten vonden tussen de vrouwen. Met vlak naast ons mevrouw van de Burgemeester, die geen Bonnevalse is, en ook modern gekleed ging. Niemand scheen ons onze "doodzonde" echter kwalijk te nemen en we hebben niet vernomen, dat er later "schande" over gesproken is...

 

Fraaie klederdracht

Het costuuum van de vrouwen bleek stemmig en schoon. Men droeg een kapvormig hoofddeksel van een donkere kleur met wat borduursel en een gepijpte strook als een aureool om het hoofd. Gekleurd lint, dat bij bijna allen verschillend was, soms wel vuurrood, sloot het in bandeaux gekamd haar af en viel in een brede strook naar beneden of achter op het linkeroor. De japonnen waren zwart met een smal, vingerbreed kraagje en - als men niet in de rouw was (dan ontbraken ook de kleurige linten van het hoofddeksel!) - bedekt met een grote, driehoekig gevouwen omslagdoek of shawl van glanzende zijde in prachtige kleuren. Deze doeken waren allemaal verschillend en het leek ons, dat men hiermede tegen elkaar wedijverde. We troffen prachtexemplaren aan. Deze kledij wordt alleen getoond bij de kerkgang des Zondags en bij feestelijke gelegenheden. Toen we dan ook de volgende dag een van de meisjes, die we in de kerk in stilte "de pauw van het dorp" genoemd hadden, weer met haar zware schoenen en dikke wollen kousen en een vuile schort voor met een jongen de mest uit de stallen zagen dragen, hadden we moeite daarin onze "pauw" van des Zondags te herkennen.

 

Tóch thuis!

Het koor van de kerk bestond uit drie "zangers". De kunst van het zingen bleek hun echter volkomen vreemd. Het was eenvoudig vreselijk om aan te horen en indien hier niet alleen de goede bedoeling gegolden had, zou het ergerlijke profanatie geweest zijn. Neen, muzikaal van aard zijn deze mensen niet. Maar toch werden we gepakt door hun Credo, want die woorden vormden tenminste bekende klanken in het hier voor ons geheel vreemde milieu. En hetzelfde geldt voor de Latijnse gebeden van de nog jonge pastoor. Voor de zoveelste maal ervoeren we in den vreemde, dat een katholiek eigenlijk thuis is overal op de wereld, waar katholieken zijn. Alleen de wijze, waarop de zegen met het Allerheiligste gegeven werd, bleef ons volkomen vreemd omdat het niets weg had van het plechtige gebaar dat wij daarbij kennen, maar alles van een wilde zwaai. Een kwestie van temperament geweest?

 

De processie trekt

De processie zelf had niet zo veel om het lijf. Geen vlaggen, geen vaandels - alleen een door vier boeren gedragen baldakijn voor het Allerheiligste en voorop de misdienaars met het kruis. Deelnemers: allen, die de H. Mis bijwoonden en daaronder wij als de enige vreemdeling en tourist van het dorp. Voetje voor voetje trok de processie omhoog naar de Sint-Sebastiaankapel, waar alleen de priester met het Allerheiligste en de drie zangers binnengingen. Zij zongen het Tantum Ergo, dat door de kleine deur van de kapel met haar dikke muren slechts gedempt tot ons kwam. Dan knielden we allen op het oneffen pad van ronde keien en de pastoor gaf de zegen met het Allerheiligste, terwijl de besneeuwde bergen en gletsjers rondom toezagen op dit eenvoudig, landelijk gebeuren. Bij de lager gelegen kapel van Onze Lieve Vrouw aan de grote straatweg herhaalde zich hetzelfde tafereel, waarna deze processie, die ter ere van het H. Hart gehouden werd, met een korte plechtigheid in de kerk haar einde vond.

Inmiddels wees de klok twaalf uur en daarmede was voor velen de Zondag om. De schitterende costuums verdwenen weer voor een week in de kast, de arbeid van alle dag vroeg weer de aandacht. Des middags maakten daarenboven - zoals we reeds verhaalden - vrouwen en kinderen de kerk schoon. Tot een gewone werkdag werd de Zondag toch niet. De mannen hielden hun Zondagse pakken aan, ze kwamen wat buurten tegen de pui van het raadhuis of ze amuseerden zich met een balspel, dat met zware metalen ballen gespeeld werd en waarin men met een ware hartstocht opging...

Zó was de Zondag in Bonneval!...

 

 

 

12. Geconfronteerd met het oer-geweld

 

Het aantal kleine wandelingen, dat de tourist in de omgeving van Bonneval kan maken, is niet groot. Wel dat daarentegen van de grotere tochten en de bestijgingen van toppen boven de 3000 meter. Ge moet u niet laten misleiden door het woord "excursions", waarmede de Alpenclub in haar kleine gids van de Haute Maurienne die grotere tochten aanduidt. 't Is dan ook maar goed, dat zij er tegelijkertijd nadrukkelijk bij vermeldt, dat voor deze excursies "enige bergervaring" vereist wordt. Zo is het. Ge behoeft er op de eerste plaats niet aan te denken met stadsschoenen op pad te gaan en voorts dient ge iets te weten van de gevaren, die in de bergen kunnen dreigen. Als ge daarenboven nog alleen er op uittrekt, is dubbele voorzichtigheid geboden.

Een onzer tochten voerde ons naar de op 2590 meter hoogte gelegen hut van de Alpenclub, de refuge des Evettes, waarbij we tevens een bestijging van de 3940 meter hoge top Ouille de Midi hadden ingelast. Wee echter degene, die zonder een gedetailleerde kaart op pad tijgt! En daartoe zijn wij gedwongen geweest, omdat we zo'n kaart in heel Bonneval niet konden kopen - daarvoor moest ge minstens in Chambéry zijn! - en onze Michelinkaart niet uitvoerig genoeg was.

 

Als ge het maar weet

Maar wat doet ge in deze situatie en als ieder u zegt, dat de route gemakkelijk te vinden is. Eenmaal goed op weg ontdekt ge echter dra, dat zij, die u de route beschreven, dit te veel gedaan hebben van eigen standpunt uit, er onvoldoende rekening mede houdend, dat het voor hen niet te missen herkenningsteken voor u als vreemdeling een volkomen vreemd iets is. Ja, als ge de route ook eenmaal een keer gemaakt hebt, vindt ge het zelf eveneens doodeenvoudig, doch de eerste keer blijkt het vaak een zoeken en tasten met het voortdurende risico verkeerd te lopen en - wat erger is - ook vast te lopen of te klimmen, zodat er niets anders opzit dan op uw schreden terug te keren. En dat is in de bergen steeds een hard gelag, dat ge niet gaarne betaalt. De beginneling tracht hieraan te ontkomen, doch de enigszins gevorderde bergwandelaar bezit de overtuiging, dat hij goed doet zulk een offer te brengen. Doet hij het niet, dan kunnen zich zeer onaangename verrassingen voordoen.

Zo'n tocht naar Les Evettes is geen heksentour. Hij wordt alleen wat lastig als ge dat wat eigenlijk de route moest zijn op verschillende plaatsen veranderd vindt in een speelse bergbeek of wanneer die route wegkruipt onder grote plakken sneeuw. Dat zijn de nadelen van een vroege vacantie. Straks als het volop zomer is, zijn deze hindernissen verdwenen en vindt ge het gras wel platgetreden zodat de weg zichzelf wijst. Maar in die periode ontmoet ge ook niet overal die kleine bergbeken en de vele watervallen, die ge overal rutselen en ruisen hoort en die de schoonheid van het landschap verhogen. Het eerste uur zijn er geen moeilijkheden, want dan stijgt het muilezelpad zacht naar l'Ecot langs de naar beneden stormende Arc, die zich even voor het gehucht bij Pont de la Lame met groot geweld door een kloof worstelt. Het is ook van hieruit, dat ge een prachtig overzicht hebt van dit deel van het dal.

 

Hard en wild

Merkwaardig genoeg treft ge hier nergens dennebomen aan. De omgeving van Bonneval is slechts een paar larixen rijk. De rest van de begroeiing bestaat uit loofhout, waaronder veelvuldig de reeds eerder vermelde wilde druiven en ook enkele berkebomen. Dit alles behoeft ge bij l'Ecot evenwel al niet meer te zoeken. Hier heeft iedere boomgroei opgehouden en ontmoet ge de Maurienne in al haar gestrengheid. Neen, de Haute Maurienne is niet lieflijk van aanzien doch wild en woest en van een ontzaglijke hardheid.

Geen wonder, dat ge het wezen van dit bergland vindt uitgedrukt in de gezichten en het karakter van zijn bewoners. De mensen hier zijn somber en ernstig als de bergen, die hen omgeven. Ge merkt geen zweem van de bekende Franse zwier en luchtigheid. Daarenboven lijken allen, zowel de mannen als de vrouwen, oud voor hun tijd. En knap zijn deze laatsten helemaal niet. Met haar langwerpige gezichten met ingevallen wangen en uitstekende jukbeenderen hebben ze zelfs iets droefgeestigs over zich. Doch zo zijn nu ook de bergen van de Haute Maurienne. Wat voor ons geen tegenvaller betekent omdat we het van tevoren geweten en ze juist daarom met opzet uitgekozen hebben.

 

Van aangezicht tot aangezicht

Van l'Ecot naar de pas des Evettes vormt een hele klim, waarbij menig zweetdruppeltje gelaten moet. Dan is het echter niet ver meer naar de hut en wat de natuur hier biedt vormt een ruimschootse beloning voor alle opofferingen. Een mens kan jaar in jaar uit per auto alle bergwegen van de wereld afrijden zonder ooit de bergen te leren kennen. Wie daarin slagen wil, moet in de bergen gaan. En dat kunt ge alleen te voet! Les Evettes nu confronteert u van aangezicht tot aangezicht met de kracht, die er van het hooggebergte uitgaat. Naar welke windstreek ge u hier ook keert, overal stuit ge op het oergeweld, dat eens deze gigante massieven opstuwde. Al straalt er ook zo'n heerlijke zon over deze wereld als op de dag van onze tocht, lieflijk is hier niets. Zelfs de kleine meertjes met gedeeltelijk gesmolten sneeuw erin hebben iets dreigends, dat van oppassen spreekt. Er zou geen magische kracht in de bergen moeten schuilen en er zou geen zuiging van het gevaar moeten uitgaan als ge u niet liet verleiden om - liggend op de buik - in het dal van Reculaz te kijken nu ge daarvan het bestaan ontdekt hebt. Vijfhonderd meter diep schouwt ge naar beneden in de afgrond, waarin de waterval haar kolom omlaag stort en waar een eenzaamheid heerst, dat ge gelooft, dat hier nog nooit de mens zijn voet gezet heeft. Dit is niet meer dan verbeelding! Tot de waarachtige werkelijkheid behoort echter, dat ge hier de bergwereld betrapt in haar intieme geheimen, zowel als in de grootheid van haar saamgebalde kracht. Zeggen, dat een mens zich tegenover dit alles klein gevoelt, zou nog van grote verwaandheid getuigen! Ge wordt hier eenvoudig fijngewreven tot pulver, dat tussen Gods vingers doorvalt en wegstuift op de wind, die niet eens merkt, dat hij iets meedraagt!

 

Geen droom

Dan zet ge uw rugzak neer. Gaat er zelf naast zitten, de handen om de opgetrokken knieën gevouwen en in lange teugen, die tot de bodem van uw longen gaan, drinkt ge... ja, drinkt ge... bergen! Een uur lang totdat de zon u in de schaduw van de hut geschoven heeft en ge door de kilte uit uw bergroes ontwaakt. Toch hebt ge geen droom beleefd. 't Was alles werkelijkheid, zoals de Haute Maurienne die verschaft aan wie haar zoeken wil!...

 

 

 

13. Een mens huivert van zoveel machtsvertoon

 

Eens stond op Les Evettes, waarover wij in ons laatste artikel spraken, een chalet-hotel van de Alpenclub. De Duitsers hebben het verwoest. De geblakerde ruïnes, tal van verwrongen kachels en gebroken aardewerk verraden nu nog alleen hoe goed men hier geïnstalleerd was. En toch kunt ge er niet erg om rouwen, dat thans slechts een klein, houten gebouwtje een deel van de taak van het chalet-hotel vervult. Te veel comfort in de bergen vergalt de vreugde van het vrijbuitersbestaan, die er nu weer volop valt uit te leven. De sleutel van de hut kunt ge krijgen in Bonneval, waar we hem maar gelaten hebben omdat een overnachting hier niet op ons program staat. Ons wacht de top van de Ouille du Midi, de meest toegankelijke drieduizender uit deze streek. (Hij is 3040 meter hoog en niet 3940 meter zoals abusievelijk in ons vorig artikel werd gedrukt.)

De gletsjers van de Evettes, die op een klein uurtje afstand - al lijken ze ook nog zo dichtbij - liggen te glinsteren in de zon, kunnen de vergelijking met die van het dal van Chamonix niet doorstaan. We laten ze daarom voor wat ze zijn om direct de Ouille du Midi op het lijf te rukken. Berginstinct en een zichtbare pas, die ge eerst bereiken moet, wijzen hier, waar elk pad ontbreekt, de weg. Zo zigzaggen we naar boven over grasbegroeide hellingen, over stenen en over sneeuw. Zwetend doch ook genietend. Het lage land wordt geschroeid door een hittegolf en ook hier laait de zon. Echter niet langer dan ge zelf verkiest, want telkens wanneer ge stilstaat, voelt ge de heerlijke koelte van de hoogte en de zuiverheid van de lucht, die de menselijke prestatiekracht zó sterk opvoert, dat de uren van het klimmen en gaan niet eens meer behoeven geteld te worden. Ge verheugt u al bij voorbaat over de wonderen, waarvan ge weet, dat ze zo aanstonds op de pas voor u zullen opengaan. Eenmaal op die hoogte immers kijkt ge neer in een geheel ander gebied, dat tot heden door de bergrug, die ge beklimt, voor het oog verborgen wordt.

 

Groot moment

Dit lang verbeide moment is eindelijk daar! Ge voelt u niet bedrogen. Daaronder ligt de Vallonet met het imponerend circus van die naam, dat beheerst wordt door de 3627 meter hoge Alberon, een van de reuzen uit dit gebied. Wat machtige wanden vallen daar loodrecht naar beneden. Ge durft die hoogte niet te schatten en evenmin de dikte van de sneeuw- en ijslaag, welke zich boven deze uitdagende wanden in zuivere doorsnee vertonen. Hier valt alleen maar te zwijgen en te bewonderen, zonder adem te halen, want als al dat ijs en al die sneeuw eens naar beneden kwamen...

De kam van de pas naar de top van de Ouille du Midi is, beschouwd in het licht van de hier heersende verhoudingen, gemakkelijk begaanbaar en dan staat ge tenslotte op het allerhoogste punt. Er is uitzicht naar alle vier de windstreken. Al wat de bergwereld bieden kan, overschouwt ge hier in één blik in vogelvlucht. Aan de kant van het dal van de Arc toont onze berg zich het meest uitdagend. Wild, woest en ongenaakbaar vallen de flanken naar beneden met daartussen hellekrochten, die iedere prooi, welke hun tussen de tanden raakt, vermorzelen zullen. Ge huivert van zoveel machtsvertoon. Nu ziet ge het gezicht van de berg zonder het masker, dat hij draagt wanneer ge vanuit het dal naar deze goedaardige lobbes naar boven kijkt. Er bestaan geen lobbesen onder de drieduizenders en wee degene, die zich hiervan niet bewust is. Vandaag evenwel hebben we alle gunstige factoren mee en daarom wordt de rust op deze winderige en koele hoogte, die onweerstaanbaar tot nieuwe krachtinspanningen inspireert, ook een figuurlijk hoogtepunt van natuurgenot.

 

Altijd anders

De tegenstelling tot de kanten van de vallei van Vallonet is wel groot als ge het decor op de achtergrond even wegdenkt. Het steenslagveld onder de top en de sterk naar beneden hellende alpenweiden doen bepaald lieflijk aan in vergelijking tot wat ge eerst te aanschouwen hebt gekregen. Zo weet ge hier u zelf te staan op de grens van twee werelden en voor de zoveelste maal ontvlamt ge opnieuw in bewondering voor de bergen. Als bewakers van de eeuwigheid staan ze vastgemetseld, eeuwen achtereen. Ze blijven altijd zich zelf met als grootste wonder, dat ze nooit hetzelfde zijn.

Wie honderd keer dezelfde berg bestijgt, zal honderd keer in vervoering geraken omdat hij steeds weer nieuwe ontdekkingen doet. Een heimelijk genot is het daarbij dan nog ook telkens weer te ervaren hoe de berg voortdurend met de mens spot en er op uit is hem in het ootje te nemen. Hij doet het ook weer vandaag. De afdaling langs de zo verlokkelijk uitziende bergweiden wordt niet het gemakkelijk wandelingetje, waarmede zij zich aandiende. Omdat ge de juiste route niet kent, tronen de weiden u telkens mee naar plaatsen, waar de hindernissen verscholen liggen. Daar valt die lieflijke weide achter een mollige groene heuvel plotseling vijftig meter naar beneden, wat tot klauteren of teruggaan dwingt. Zo eist zo'n afdaling in onbekend gebied toch nog het ene uur na het andere uw energie op, die ge zo straks boven bij de rust op de top van de berg nog ongetemd waande en uw overmoed heeft tenslotte een lelijke deuk gekregen als ge bij de waterval van Vallonet uw weg naar beneden zoekt voor de nu werkelijk laatste etappe op de terugweg naar Bonneval, dat ge al veertien uur geleden verlaten hebt.

Ge kijkt nog eens om naar de Ouille du Midi. Ge kunt het haast niet geloven, dat ge die middag daar boven waart. Hij is weer zo ver weg als iets uit een onwerkelijke wereld. Zwijgend als een sfinx kijkt hij in het dal van de Arc, maar voor u is hij toch niet meer de sfinx en nog veel minder de lobbes, want ge hebt met hem oog in oog gestaan en hem diep in het hart gekeken. Die onvergankelijke winst zult ge straks in het eigen hart mee naar de lage landen dragen.

 

 

 

14. Het grote avontuur

 

We hadden een groot avontuur ontworpen. Het avontuur van ons leven! Daarvoor zijn we thans op weg. Veilig in onze broekzak weten we een sleutel met een grote, koperen plaat er aan, waarop gegraveerd staat: "Refuge du C.A.F. (Club Alpin Francais) Carro 3, Bonneval-s/-Arc, Savoie". Deze sleutel werd ons overhandigd door mevrouw van de burgemeester, die we in vertrouwen genomen hebben. Met de waarschuwing: "Wees voorzichtig, want ge zult vandaag geheel alleen boven zijn" trokken we op pad. Niet zo vroeg als gewoonlijk, daar we immers vandaag toch niet meer behoeven terug te keren. Ons plan is te overnachten in de op 2760 meter hoogte bij de Italiaanse grens gelegen berghut Du Carro. Dat is een tocht van vijf uur klimmen en gaan, rust niet inbegrepen. In de bergen maar een peulschilletje!

De eerste drie uur leveren geen moeilijkheden op. Daar het pad al die tijd nagenoeg horizontaal blijft langs de rivier de Arc, hebben we gelegenheid te over ons te verheugen op de berggeneugten die wij gaan beleven. In de hut staat een kachel, er zijn matrassen met dekens en er is hout. In onze rugzak dragen we proviand mee voor twee dagen. Misschien kunnen we het er wel drie mee uithouden als het weer dit onverhoeds nodig mocht maken. We zien ons zelf reeds in 't vroege namiddaguur alleen voor de hut zitten met de zalige wetenschap, dat de rest van de dag geheel voor ons is. Geen vermoeiende terugtocht voor de boeg, enkel slechts luieren en zalig niets doen.

Fantaseren en naar de zwijgende bergen en mystieke gletsjers kijken om er tenslotte als het ware één mede te worden en geheel weg te glijden in een droom, die ons boven al het aardse uitdraagt... Ieder uur van bergeenzaamheid is immers eeuwigheid!... Misschien ook zijn de elementen ons vijandig gezind. Beginnen ze des avonds om de hut te tempeesten. Maar dan zullen we ons toch veilig weten tussen haar beschuttende wanden. We zullen vuur maken, ons potje koken en wachten tot de afdaling mogelijk wordt... Zo fantaseren we maar... De bergen hebben geroepen en als ge die roep eens verstaan hebt, raakt ge er nooit meer van los...

 

"Don Quichotte"

Één mens ontmoeten we in die eerste drie uur. Een lange, magere boer, rijdend op een muildier op een geïmproviseerd zadel, dat hem noodzaakt de benen wijd uit te steken. Waar hebben we die figuur toch meer ontmoet? "Don Quichotte!" flitst het plotseling door ons brein al ontbreekt dan ook de speer... Als er weer een half uur verstreken is, bevinden wij ons op zoek naar onze Don Quichotte als de enige, die uitkomst kan geven in onze moeilijkheden. Aan het einde van het dal moeten we ergens bij een rivier naar boven. Zó heeft men de route beschreven. Maar we vinden hier drie rivieren, waarvan we maar één met zekerheid als de Arc, waar het in ons geval juist niet om gaat, kunnen thuisbrengen. En de hardnekkige verzekering, dat het pad goed te zien was, klopt ook niet. Er valt geen pad te bekennen. Als we nu eens verkeerd zouden lopen? Daar zitten allerlei consequenties aan vast.

We hebben gezien, waar Don Quichotte zijn Rossinant bij een chalet heeft vastgebonden. Weliswaar is dat een half uur geleden doch alleen hij kan ons zekerheid verschaffen omtrent de route. Dus deponeren we onze rugzak in het gras en maken "de weg terug". Gelukkig! Nog staat het muildier vastgebonden. Het hinnikt onrustig zodra het ons ontwaart en zijn baas moet merken, dat er "onraad" is. Er komt echter niets te voorschijn gesprongen dan een jong geitje. Hoe we ook fluiten en roepen: geen Don Quichotte! Alleen zijn jasje bengelt aan een uitstekend deel van het chalet, waarvan de deur openstaat. Onze redder in de nood is zeker naar boven geklommen om daar te werken. Dan zal hij de eerste uren wel niet terugkomen en dus zijn we geheel aan ons eigen instinct overgeleverd...

 

Geitachtig probleem

Wéér gaat het nu voorwaarts. Voor de derde maal dezelfde route tot aan onze rugzak. Er moet een keus gemaakt! Dwars door bergweiden klimmen we naar boven en... vinden na een half uur een pad. Het geitje, dat met ons meegelopen is, blijft ons hardnekkig vergezellen, hoe vaak we ook proberen het tot teruggaan te bewegen. Het laat zich niet afschrikken door een koude beek, die doorwaad moet worden en zelfs de sneeuw waarop we onze laatste hoop gevestigd hadden, schrikt het beest niet af. Het huppelt er vrolijk overheen en wanneer we ten slotte aan het klauteren geraken, lacht het eenvoudig om al de krachten, die wij daarvoor gebruiken. Nooit echter loopt het diertje als een hond vooruit. Het blijft steeds op onze hielen en wacht geduldig tot we weer een "trapje" hoger gaan. Waar gras of planten staan, verzorgt het in die tijd zijn diner. Staan wij stil - het beest ook. Gaan wij zitten - het geitje laat zich door de knieën zakken en vlijt zich naast ons neer. Dan moeten we het telkens wegslaan van onze rugzak en de tas van ons fototoestel, want het leer oefent een grote aantrekkingskracht uit. Het kan niet nalaten er aan te knabbelen.

Dit onnozele geitje dreigt tenslotte tot een probleem uit te groeien. Wat moet daar vannacht mee gebeuren als we in de hut zijn? We kunnen het toch niet mee naar binnen nemen! Zal het bestand zijn tegen de nachtelijke koude op die hoogte? Zal het niet verdwalen? Zal er boven nog voedsel groeien? En verlies van een geitje moet heel wat betekenen voor die mensen daar beneden!...

 

Zo zijn die alpenweiden!

Geruime tijd voert het pad door weelderige weiden vol bloemen. Ge moet ooit zo'n weide in Juni geroken hebben om te weten wat een bedwelmende geur daar van uitgaat. Deze is zo sterk, dat hij zich zelfs heeft medegedeeld aan ons geitje, waarvan hij weer overgaat op onze hand als we het beestje aaien. Deze geur vindt ge terug aan de koeien en zelfs in de melk, die ze leveren, zoals we reeds eerder ondervonden hebben.

We hebben door de bergen gezworven in Juni, Juli, Augustus en September, maar weten nog steeds niet aan welke maand we de voorkeur moeten geven voor wat de flora betreft. Hij is altijd even rijk en telkens weer verschillend. Nu bloeien overal de gentianen, de grote anemonen en een soort zware boterbloemen om maar niet te spreken van het vele andere waarvoor we geen naam weten. Vooral die boterbloemen. Het zijn als het ware prachtig gevulde rozen. Ook tonen ze veel overeenkomst met onze dotterbloem. Ze zijn trouwens even groot en dik. Alleen uit de bladeren leiden we af, dat ze tot de familie der ranonkelachtigen behoren.

Op grotere hoogte komen we in de wereld van de vetplanten. Daarvoor echter moet ge in Augustus zijn om ze in al hun weelde te genieten. Er ligt nog te veel sneeuw of hij is er te kort verdwenen. Alleen de eerste sporen van deze planten vertonen zich nu. Edelweiss zoeken we tevergeefs. En toch komt het in deze regionen op bepaalde plekken veelvuldig voor, zelfs niet eens op zo grote hoogte als waarop wij ons thans reeds bevinden. Gisteren nog bracht onze gastheer een hele bundel mee van zijn tocht naar de schapen.

De rijkdom aan bloemen vormt een van de kenmerken van de Franse Alpen. Hier behoeven nog geen beschermende maatregelen getroffen te worden zoals op door touristen platgelopen plaatsen en hier is het geen "doodzonde" een bloempje te plukken. Maar waarvoor zoudt ge ze plukken, met één gedroogd edelweissje, dat we thuis sinds twintig jaar in een boek weten als herinnering aan een Zwitserse reis, en thans een verse gentiaan in een knoopsgat van onze blouse zijn we vandaag volop tevreden.

Na de bloemenvreugde begint echter een ernstiger zaak onze aandacht geheel en al op te eisen. Daarover in een volgend artikel.

 

 

 

15. De verstoorde droom

 

Al méér dan vijf uur bevinden we ons nu op pad naar de hut Du Carro. Meestal over een goed zichtbaar spoor totdat dit definitief onder de sneeuw verdwijnt. We schatten op ongeveer 2700 meter hoogte te zijn. De basis van een berg, waarover onze korte routebeschrijving spreekt, zijn we langsgetrokken. We zien de kleine pas, die moet genomen worden en de tepelvormige rots, waarvan sprake is, menen we ook te onderkennen. Achter de pas moet een hoogvlakte liggen. Die dienen we lijnrecht naar het Oosten over te steken en dan ligt de hut voor ons. Met hernieuwde energie klimmen we over de sneeuw, die hard bevroren blijkt en daarom prachtig draagt, naar de pas. Nog enkele meters en daar is de wereld aan de overkant. Helaas niet het lang verbeide plateau maar een hele grote "kom", rondom met sneeuw bedekt en in het midden een dichtgevroren meertje. Het is alsof we een slag op het hoofd krijgen! De vrees van straks is nu werkelijkheid geworden! We zijn op de verkeerde weg! Zullen de hut nooit vinden!...

De enige richting, die ons nog naar het begeerde doel lokt, durven we niet inslaan want daartoe zouden we de hele "kom" moeten dóórlopen om daarna te verdwijnen tussen twee bergen, waardoor juist een grote onheilspellende wolk komt aangedreven. Verrassen doet ze niet, want gedurende de hele tocht hebben we angstvallig de verandering van het weer gadegeslagen. Sinds enkele dagen kennen we hier die streken van het klimaat. 's Morgens gaat ge op pad met een strakblauwe lucht, tegen de middag komen er enige witte wolkjes in, die alsmaar groter en grauwer worden. Die wolken schuiven ineen, sluiten de blauwe hemel geheel af, worden donkerder en dan begint het te regenen of te onweren. De situatie is thans zodanig, dat spoedig het laatste stukje hemelblauw zal zijn opgesoupeerd. Nog gauw profiteren we hiervan voor een laatste rust en ter verwerking van de desillusie. Wég is de overnachting in de hut, aan stukken liggen al onze dromen...

 

Hun ware aard

We zien het wolkendek zich langzaam vast opeenpakken, de nevels zakken lager en met het verdwijnen van de laatste zonnestralen doet zich ook de koude voelen. Hiertegen zijn we goed bewapend met wollen reservekleding. Deze is echter niet in staat het "unheimische" van de hele sfeer te verdrijven. Alleen ons trouwe geitje behoedt ons voor een gevoel van algehele verlatenheid. Niets is er meer overgebleven van die vredige, witte stilte der zonbeschenen sneeuwvelden van zo straks, waarop we ons wereldveroveraar waanden.

De bergen staren ons aan met gefronste wenkbrauwen en sommige ballen reeds de vuisten. Ze laten hun masker vallen en tonen weer hun ware aard. Ge moogt in de waan verkeren, dat ge vriendschap met hen gesloten had - in werkelijkheid zijn het wilde beesten. Ge kunt ze wel eens aaien zoals de dompteur zijn getemde tijgers - vertrouwen kunt ge ze nooit en vroeg of laat nemen ze een kans waar om u een klauw te geven. Eens is het hun genoeg, dulden ze het niet langer, dat ge hen zo op het lijf rukt en schudden ze eenvoudig af wat hun toorn heeft gaande gemaakt... Dat moment lijkt nu niet ver meer. Een hardnekkige nevel, een verstuikte voet bijvoorbeeld - onder normale omstandigheden niet het ergste! - hier op deze hoogte, die niet ver van de 3000 meter meer zal zijn, kan dit tot de meest tragische gevolgen leiden...

 

Geen risico nemen

Een korte berekening leert spoedig, dat - als we hier nog langer blijven ronddolen - we nooit meer voor het duister het veilige Bonneval zullen bereiken. Nu zit er dat nog in! "Wie in de bergen gaat, moet op tijd weten om te keren - hoe hard zo'n besluit ook valt" is een axioma voor de bergtourist. Weer klinken ons de waarschuwende woorden van de burgemeesteresse in de oren: "Wees voorzichtig, want ge zult geheel alleen boven zijn!" Hier mag niet langer gedraald en mogen geen risico's genomen worden. We móéten naar beneden vóór het onweer losbarst. Bonneval ligt minstens vier uur ver. Droog halen we dat natuurlijk nooit doch als we maar bij de schuren van la Duis aan het einde van het dal van de Arc komen, zullen we veilig zijn. Daar is beschutting en ze liggen op slechts 2000 meter. Maar hier van deze grote hoogte moeten we weg!

We "rutschen" over de sneeuw naar beneden. Dat gaat snel. De route, die we gekomen zijn, hebben we in ons hoofd. Als we ten slotte - nog altijd in gezelschap van het geitje, welks probleem nu ook is opgelost - bij de reddende schuren arriveren, vallen de eerste druppels en spoedig giet het. Donder en bliksem blijven gelukkig achterwege. Anderhalf uur schuilen we. Nu eens in de ene, dan weer in de andere schuur, waarbij we gelegenheid te over hebben na te gaan hoe hier - in geval van nood - een nachtverblijf kan worden ingericht. De meeste schuren, die geheel leeg zijn, bevatten toch twee schoven stro, kennelijk hier gebracht voor omstandigheden als waarin wij thans dreigen te gaan verkeren. Hier kan geslapen worden als het moet! Dit avontuur trekt ons echter allerminst. Dan toch maar liever de deugdelijkheid van onze regenjas beproefd.

 

Door de regen

En zo besluiten we door de regen naar Bonneval te gaan... Nooit hebben we zó snel in de bergen gelopen!... Het droge pad van des morgens is nu echter veranderd in een beek. Pogingen om van kei tot kei te stappen worden spoedig als te tijdrovend opgegeven. We plassen door het water voort. Bij het passeren van het chalet, waar we kennis maakten met het geitje, loopt het beestje naar het huisje, dat het herkent. Don Quichotte verblijft natuurlijk al lang in drogere oorden. De veronderstelling, dat we nu wel van het beestje verlost zullen zijn, blijkt een vergissing. Het gaat met ons mee naar l'Ecot. Hier leveren we het bij de eerste boer de beste af, die het met een "O, dat komt wel in orde!" - traditiegetrouw - onder de bedstee stopt. Bij soortgenoten! Van die zorg zijn we nu ook bevrijd.

Als we ten slotte des avonds om 9 uur, na een afwezigheid van dertien uur, in het duister Bonneval binnenvallen, kijkt onze gastheer, die met zijn familie aan de avondpap zit, alsof er een geestverschijning voor hem opdoemt! "We hadden u vanavond niet meer verwacht!" Neen, natuurlijk niet! Als we ons avontuur verteld hebben, luidt de conclusie: "U hebt verstandig gedaan!" Dat verzoet tenminste de teleurstelling der mislukking.

Omdat we per se wilden weten, waar we nu eigenlijk wél geweest waren, hebben we op de terugreis te Chambéry een kaart van de geografische dienst van het leger gekocht. Onze hele dooltocht konden wij er op terugvinden. Nu eens waren we op het goede, dan op het verkeerde pad geweest. We bereikten een hoogte van 2958 meter. Dat is 200 meter hoger dan de hut. Deze hadden we... op nog geen 1000 meter naar het Oosten gemist... Nu nooit meer zonder goede kaart op stap!

 

 

 

16. Naar de Col de l'Iseran

 

Wanneer men weet, dat Bonneval gelegen is aan het begin van de grote weg over de Col de l'Iseran, de hoogste autoweg van Europa, waarvan het bekende Val d'Isère aan de andere kant het eindpunt vormt, wekt het enige verwondering, dat Bonneval niet tot grotere touristische ontwikkeling is gekomen. Vooral wanneer men het vergelijkt met Val d'Isère. Het contrast tussen beide plaatsen kon nauwelijks groter zijn. Wie een afbeelding van Val d'Isère van 1935 en een van thans naast elkaar legt, komt tot de ontdekking, dat deze plaats een snelle ontwikkeling heeft doorgemaakt.

Rondom de enkele huizen van vijftien jaar geleden zijn daar de hotels als paddestoelen uit de grond gerezen, omdat Val d'Isère, dat - gelijk Bonneval - ook op ruim 1800 meter ligt, een centrum van internationaal tourisme is geworden. Zowel voor het zomertourisme als voor de wintersport. Bonneval daarentegen is geheel zichzelf gebleven en ziet er nog nagenoeg eender uit als het er 100 jaar geleden ook moet hebben uitgezien. Het contrast tussen de stilstand en de vooruitgang valt te sterker op omdat de ligging van beide plaatsen nagenoeg hetzelfde is: op gelijke hoogte, aan het einde van een dal en rondom door bergen omgeven. Wat er ook van zij: de ene plaats groeit zienderogen en de andere sluimert voort...

 

De "lege" weg

De weg naar de Col de l'Iseran kruipt in grote zigzaglijnen omhoog tot 2769 meter. Hij heeft hiervoor 14 km nodig. Over een lengte van nog 16 km daalt hij dan naar Val d'Isère af. Voor de voettourist is het niet nodig al deze kilometers af te leggen. Hij kan grote afkortingen maken, waardoor hij zich van de genoemde 14 km bijv. ongeveer de helft kan besparen. Zo'n tocht gaat dan natuurlijk over niet al te goede bergpaden, die vaak allerlei avonturen bieden. Maar dat verlangt de bergwandelaar juist.

Bij ons bezoek is - althans de eerste helft van de dag - de pas nog voor alle verkeer afgesloten. Een zonderlinge gewaarwording vormt het daarom als we - na een klim van een klein uur over een bergpad - plotseling belanden in een hoogdal, waardoor zich de grote heirbaan slingert. Men stelle zich voor: een prachtige macadamweg in een volkomen verlaten wereld. Geen enkele auto, geen fietser, geen wandelaar, niets om van deze weg gebruik te maken. Slechts een paar zwarte vogels met gele snavels beschrijven er hun kringen in de lucht. Verder overal de grote eenzaamheid met niets dan het ruisen van de rivier de Lenta en het rutselen van het smeltwater, dat hier en daar te voorschijn komt van onder de tot aan de rand van de weg reikende sneeuwvelden. Nóg is de weg gesloten maar lang zal dat niet meer duren, want overal is het eigenlijke wegdek reeds zover sneeuwvrij gemaakt, dat er een auto zou kunnen passeren.

 

Tussen sneeuwmuren

Dat vrij maken blijkt een hele karwei geweest in de nabijheid van het op een somber punt gelegen kantonniershuis. Weinig of nooit dringt hier de zon door tot deze opvallend scherpe bocht van de weg, die nog een paar meter diep onder de sneeuw zou zitten indien er niet een smalle baan van iets breder dan een auto doorheengeploegd was. De ruimte onder de brug over de kloof is nog geheel gevuld met harde sneeuw, die wij benutten om er over naar boven te klimmen, dankbaar gebruik makend van de voetstappen, die er als wegwijzers voor ons staan afgedrukt. Onderweg storen we twee marmotten in hun spel. Gewoontegetrouw gaan ze nieuwsgierig rechtop zitten om daarna snel in een hol te verdwijnen als we hen te dicht naderen. Deze marmotten komen hier veelvuldig voor. Ze zijn bruin van kleur en wel eens zo groot als de Guinese biggetjes, die wij bij ons marmotjes plegen te noemen.

Een voorbeeld van de wijze, waarop de winterse winden en sneeuwstormen hier te keer gaan, vormt een ongeveer twintig meter lange tunnel. Aan beide zijden is er de sneeuw zó ver ingejaagd, dat de spitsen der sneeuwbergen in het midden van de tunnel bijna elkaar raken. Op een ander punt van de weg lopen we door een complete sneeuwgang van wel vijftien tot twintig meter lengte. Ook deze hebben de kantonniers gegraven. De sneeuwmuur aan de bergkant is - naar schatting - vijf meter hoog en die aan de andere zijde drie. Het wegdek daartussen vormt één ijsbaan van het nu in de ochtenduren nog bevroren smeltwater. Hier tussen deze witte muren, waarvan de ene in de schaduw ligt en de andere gedeeltelijk door een felle zon beschenen wordt, is de stilte, zo mogelijk, nog immenser dan elders. Het is ons of we voortschrijden door een weg uit een onwezenlijke wereld. Het zou de route naar de hemel kunnen zijn. In ieder geval voelen we hem als iets heiligs aan. 'n Soort tabernakel! En onbewust lopen we nog voorzichtiger om de heiligschennis van het toch al nauwelijks hoorbaar geluid van onze voetstappen volkomen te onderdrukken. Geen auto en geen tourist zijn hier dit jaar nog gepasseerd. Hoe lang zal die maagdelijkheid nog bewaard blijven?

Naarmate we hoger komen wordt het uitzicht steeds imposanter. De machtige Alberon laat zich nu van heel ver tegen zijn kop kijken. Deze blijkt getooid met een reusachtige kuif in de vorm van een sneeuwlaag, die ver over de vaste rotsbodem heensteekt. Alpinisten kennen die "kuiven" wel, want ze hebben menig ongeluk op hun geweten, daar ze plotseling kunnen afbreken als men er overheen loopt.

 

Het leven begint

Wanneer we eindelijk op de pashoogte belanden, komt er vanuit de richting Val d'Isère een kleine vrachtauto naar boven geklommen. De eerste van dit seizoen. Hij begint met de ravitaillering van het hotel, dat eerstdaags zijn deuren weer openen zal. Dus ook vanuit Val d'Isère ligt de route reeds open. Het hotel, dat van buiten méér op een electrische centrale dan op een hotel lijkt, verraadt hoe hier des winters de winden te keer gaan. Alle deuren en ramen zijn met ijzeren platen afgesloten. Sommige hiervan zijn door de winden sterk ingedeukt. We staan er bij als het eerste geopend wordt en zien hoe door de kleinste kieren toch nog sneeuw in de keuken is doorgedrongen. Neen, van de winter in deze streken en op deze hoogte schijnen wij ons geen voorstelling te kunnen vormen.

Na een lange rust dalen we drie kilometer af in de richting van Val d'Isère. En dan ligt hier het vacantie-oord van onze koningin in de diepte aan onze voeten. Het rode dak beschut hotel "Le Savoie". Dat wisten we reeds en een oriënteringstafel wijst ons de Solaise, de berg, waar de koninklijke familie placht te skiën. In een paar uurtjes zouden wij er naar toe kunnen lopen. We stellen ons evenwel tevreden met het uitzicht en aanvaarden de terugweg naar Bonneval. Bij de "heilige" sneeuwmuren treffen we nu aan weerskanten in de primitieve hand van de kantonniers het opschrift aan: "Col ouvert. N'oubliez pas les cantonniers." En daaronder een gesloten conservenbus met gleuf als offerblok. Nu is de pas dus geopend en de kantonniers vragen hen financieel te gedenken voor hun noeste arbeid.

 

De eerste!

De hele dag reeds zijn we op of nabij de weg geweest. Niemand nog is afgedaald naar Bonneval. Wij gaan dit nu doen! Het kan niet anders, of wij zijn de enige tourist van de hele wereld, die in het jaar O.H. 1950 als eerste de Col de l'Iseran en daarmede de hoogste verkeersweg van Europa gepasseerd hebben. Stom toeval, maar daarom niet minder een unieke gebeurtenis. Dit is ons record! Nog vóór we Bonneval weer bereikt hebben, komen ons achtereenvolgens achterop: een wielrijder en een motorrijder met bijbehorende "engel" uit de Elzas. Ook recordhouders in hun afdeling! Maar zij kunnen dat zelf niet weten. Van Bonneval komt een motor naar boven geklommen. Dat record is al vergeven! De daarop volgende auto uit dezelfde richting zal echter wel weer een eersteling zijn. De pas is dus geopend. Het touristisch verkeer heeft een aanvang genomen. Het seizoen begint! Nu moeten we zien, dat we gauw naar huis toe komen!...

 

 

 

17. Gegrepen door de magie

 

"Wat ziet ge daar toch in? Waarom in die bergen rond te lopen en je zo te vermoeien in de vacantie?" heeft men ons wel eens gevraagd. En iemand, die over sarcasme beschikte, voegde daar nog bij: "Als je boven bent, ga je toch weer naar beneden!"... Wat zult ge daarop antwoorden? Och, niet veel! Ge glimlacht maar een beetje voor je zelf heen, want de vragensteller heeft afdoende verraden, dat hij er nooit iets van begrijpen zal. Hij gelijkt op de man, die voor uw boekenkast staand de verbaasde kreet slaakt: "Wat doe je toch met al die boeken! En heb je die allemaal gelezen?" De boekenwurm en de berg-enthousiast zijn in dit opzicht volkomen aan elkaar gelijk. Ge hebt "het" of ge hebt "het" niet. En wie "het" niet bezit, zal 't nooit krijgen! Daarom komen er mensen in de bergen, die nooit een berg zien - laat staan dat ze er iets van begrijpen.

Wie het niet te definiëren "dat" echter ingeboren zit, raakt onmiddellijk in de ban van de magie, die er van de bergen uitstraalt. Voor hem zijn de bergen geen dode steenmassa's maar veranderen ze in werkelijk levende wezens met een eigen gezicht en een eigen taal. Hij kan er stille gesprekken mee voeren als met goede vrienden - kan er ook mee vechten alsof het grimmige vijanden waren. We geloven dat in dit vechten met de berg, die zich nooit of te nimmer zonder strijd gewonnen geeft en waarbij het dikwijls hard om hard gaat, voor een deel de vreugde gelegen is van de echte alpinist, die de steilste wanden met onverschrokken doodsverachting te lijf gaat. In geringere mate is dit eveneens het geval bij de eenvoudige bergwandelaar, die zich met minder moeilijke tochten tevreden stelt.

 

Eeuwig heimwee?

Wellicht komt er ook iets bij van de eeuwige jacht naar geluk of het eeuwige heimwee naar een verloren paradijs. Het heimwee naar een wereld, die eens geweest moet zijn doch in het leven van een drukbevolkte stad zelfs geen sporen meer heeft achtergelaten. Een wereld waar het leven nog ongekunsteld en waarachtig is... En is het dan geen intense vreugde te ontdekken, dat deze nog werkelijk bestaat? Ge kunt ze vinden in het hooggebergte, overal waar ge door snobisme platgereden paden te ontwijken weet. Wij hebben ze aangetroffen in de Haute Maurienne in de Franse Savoie. Ze biedt alles wat een mens nodig heeft om nu eens werkelijk zich zelf te zijn en zich ootmoedig neer te buigen voor een grondig gewetensonderzoek tot de diepste diepte van het klokhuis van zijn ziel. Hoeveel zaken, waarvoor hij zich het vuur uit de sloffen heeft gelopen, ziet hij hier tussen het decor van de eeuwig naar de hemel wijzende toppen, die daar staan als evenzoveel waarheidsgaranties, tot giganteske belachelijkheid ineenschrompelen!... En ten slotte vraagt hij zich af of de onbekende dichter van wie de woorden stammen: "Wie lacht niet als hij de mens beziet?"... dan misschien toch nog gelijk gehad heeft...

 

Zo bespottelijk!

In onze artikelenreeks, die we hiermede afsluiten, hebben we gepoogd een indruk te geven van 't volk en van 't land van de Haute Maurienne. Hopelijk is het daaruit duidelijk geworden, dat hetgeen zeer vele touristen in hun vacanties zoeken, hier ontbreekt. Ge kunt er niet gezellig winkelen, er wordt op het middaguur geen pantoffelparade gehouden, er zijn geen volgepropte terrassen, waar de dames met haar toiletten elkaar de loef pogen af te steken. Cocktail-op-een-barkruk, dans en jazzband of andere muziek, dat alles hoort er hier niet bij. Ge moet de streek hebben leren kennen zoals wij ze zagen om goed te beseffen hoe enorm belachelijk al die dingen hier zouden zijn! Wie het niet stellen kan zonder al die zaken doch meent dat vacantie en ontspanning enkel bestaan in het elders voortzetten van de thuis afgebroken biljartpartij, moet beslist wegblijven uit de Haute Maurienne. Voor eigen welzijn maar nog méér voor dat van de streek en haar bewoners! Wie evenwel door onze verhalen misschien een nieuwe horizont heeft zien opengaan totdat hem een spontaan: "Dat is nou eens iets voor mij!" ontsnapte - hij - en ook alleen hij - kan gaan! Hij zal niet gedesillusioneerd maar geestelijk rijker terugkomen!...

 

 

Voetnoot redactie NTC

Bovenstaand treft men het laatste artikel aan van een lange reeks, waarin onze redacteur verhaald heeft van een vacantie in de Franse Alpen. Zijn indrukken zijn vele en veelsoortig geweest zoals men zal ervaren hebben en hij heeft ze met zoveel liefde en vuur weergegeven, dat wij er niet aan twijfelen of een weinig bekend gedeelte van Frankrijk is nader tot onze lezers gebracht.

Intussen is ook wel weer gebleken, dat een journalist nog werkt - zelfs wanneer hij vacantie houdt.

 

 

 

Bronvermelding:

"In het hartje van Savoie" verscheen in 17 afleveringen in de Nieuwe Tilburgse Courant op:

- donderdag 29 juni 1950

- vrijdag 30 juni 1950

- zaterdag 1 juli 1950

- maandag 3 juli 1950

- woensdag 5 juli 1950

- donderdag 6 juli 1950

- vrijdag 7 juli 1950

- zaterdag 8 juli 1950

- donderdag 13 juli 1950

- vrijdag 14 juli 1950

- dinsdag 18 juli 1950

- donderdag 20 juli 1950

- maandag 24 juli 1950

- woensdag 26 juli 1950

- donderdag 27 juli 1950

- maandag 31 juli 1950

- woensdag 2 augustus 1950