CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Reisartikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Als de bergen roepen...

 

 

1. Bregenz, de invalspoort van Vorarlberg

 

Wie eenmaal door de magische schoonheid van het hooggebergte gegrepen is, komt er nooit meer van los. Dat hebben we aan ons zelf ondervonden. Vandaar, dat ieder jaar, naarmate de lente naar haar einde spoedt, de roep der bergen sterker wordt totdat - zodra de zomer zijn intrede gedaan heeft - er niet meer aan te weerstaan valt. Dan wordt de rugzak gepakt en gaat het de verten tegemoet. De droom van vele lange wintermaanden wordt verwezenlijkt. Vorarlberg, het meest westelijk gelegen land van de Oostenrijkse bondsrepubliek, vormde dit jaar het hoofddoel van onze reis, waarmede we nu eens het voorbeeld van vele landgenoten volgden. Vorarlberg zit de laatste jaren iedere zomer namelijk vol Nederlanders. En men kan niet zeggen, dat ze daarmede een kwade keus gedaan hebben, want voor de bergvriend is het een verrukkelijk land. Zelfs wanneer hij liever niet langs platgetreden paden zijn weg zoekt, biedt Vorarlberg hem nog kansen te over. Een groot deel der touristen komt namelijk niet verder dan de dalen of de uitzichtbergen, die met een Seil- of kabelbaan te bereiken zijn, zodat de hartstochtelijke bergwandelaar nog overal de stilte en de eenzaamheid vindt, welke hem zo bij uitstek lief zijn.

 

Grens van drie landen

Voor wie vanuit Nederland komt, vormt de hoofdstad van Vorarlberg, Bregenz, de invalspoort van de bergen. Dit stadje met 15.000 inwoners heeft op zich niet veel te betekenen, al is het ook enige historische gebouwen alsmede een uitzichtberg, de Pfander, rijk. Het maakt een rommelige indruk en een oorlogsbombardement heeft er grote wonden in geslagen, die nog niet alle geheeld zijn al wordt er flink gebouwd. Als Bregenz zijn Bodensee niet bezat, zou men er liefst zo spoedig mogelijk weer weg willen. Maar het heeft zijn Bodensee! En dat maakt alles goed! Bij de gratie daarvan leeft Bregenz!

Alle aan meren gelegen steden - waar ter wereld ook! - hebben een eigen bekoring en zo straalt ook deze van Bregenz uit. Een avond aan het enorme Bodenmeer - dat men op school ook als "Meer van Constanz" leert doch zoals het hier uiteraard niet genoemd wordt - betekent een schat van nooit te vergeten herinneringen. Het is er goed toeven op de lommerrijke kaden of op de pier van de haven, waarin de grote, witte boten meren, die diensten of rondvaarten op het meer onderhouden. De boten zijn Oostenrijkse, Duitse of Zwitserse want door deze drie landen wordt de Bodensee begrensd. Wie in Bregens op een bank aan de kade zit, bevindt zich op Oostenrijks gebied, links van hem kijkt hij op de Zwitserse Alpen en aan zijn rechterhand weet hij Duitsland met als het meest aandacht trekkend punt het stadje Lindau, dat op een eiland in de Bodensee ligt, door een brug met het Duitse vasteland verbonden.

 

Bij avond

Vooral bij avond moet ge dat Lindau zien! Bij het vallen van de schemering rijst het met zijn lichten langzaam - als het ware phosphoriserend - uit het meer op. Een boeiend schouwspel, waarvan het moeilijk is zich los te maken. Hetzelfde geldt voor de zonsondergangen over deze immense watervlakte, die wel een zeeboezem had kunnen zijn. De schoonheid van de zonsondergang is echter sterk afhankelijk van de bewolking zodat nog niet iedere ondergang een evenement vormt. Wél is dat echter gegarandeerd iedere avond het oplichten van Lindau.

Tot heden hebben we steeds gedacht aan een Bodensee op een mílde zomeravond. Zij kan echter ook een ander gezicht vertonen, namelijk bij een sterke wind. Dan komt dat rimpelloze oppervlak in wilde deining, klotst het water met geweld tegen de schuine kademuren en raken de banken verlaten. Nu eerst komen de meeuwen, die zich thans in veel grotere getale dan voorheen vertonen, in hun element. Ze spelen mee in het spel van wind en golven, dat het toneel van lieflijk en groots indrukwekkend veranderd heeft.

De jeugd van Bregenz heeft haar korte vishengeltje met lang snoer, dat over een katrol loopt, terzijde gelegd en houdt zich nu bezig met het werpen van broodkruimels tussen elegant zeilende meeuwen. Met bewonderenswaardige behendigheid vangen de meeuwen de kruimels in de lucht of pikken ze in suizende glijvlucht van de oppervlakte van het water weg.

 

Hoger doel

Aan de Bodensee valt veel te genieten. Op een zomerse dag doch ook bij stormtijd. Maar Bregenz was ons doel niet. Als een goede gave des hemels is het ons slechts in de schoot gevallen. Méér naar het Oosten liggen de bergen, wier roep we al thuis verstaan hebben: eerst het Rätikon-gebergte en dan het Silvretta-gebied. Daar te geraken vergt nog een treinreis via Feldkirch naar Bludenz en dan een bustocht naar het op reeds 1047 meter hoogte gelegen dorpje Brand. Deze bustocht door het Brandner-dal vormt een inleiding op de berggeneugten, die komen gaan.

Bij Bludenz wordt met het laagland definitief afgerekend en in grote zigzaggen maakt de bus haar stoute klim naar het bekende touristenoord. De fraaiste vergezichten openen zich reeds tijdens deze reis doch voor ons betekent het nog slechts voorspel. Boven, waar de naakte rotsen en de sneeuwvelden onder een stralende blauwe hemel wachten, ligt ons paradijs. Maar om dit paradijs zal gestreden moeten worden, want bergen zijn als vrouwen: ze geven zich niet doch willen veroverd worden.

In een bijna schaduwloos Brand, dat geblakerd ligt door een reeds enige dagen durende hittegolf, des middags om half één als de zon loodrecht boven ons staat, beginnen we met een zware rugzak beladen, de klim naar de op 1969 meter gelegen Douglas-hut van de Österreichischer Alpen Verein. Een hoogteverschil van 900 meter moet er overwonnen worden. Afstand: 3 uur. Jawel, drie uur! Zó heet het! Goed dat we toen nog niet wisten wat ons boven het hoofd hing!...

 

 

 

2. Onder 'n moordende zon naar de Douglas-hut

 

De rugzakken van alle bergwandelaars en klimmers hebben één ding gemeen: ze zijn altijd te zwaar. Dus ook de onze als we in het Rätikon-gebergte naar de Douglas-hut (1969 meter) omhoog zwoegen. We wisten het van tevoren door de ervaring, hebben daarom alleen het onmisbaar geachte meegenomen, daarvan in Bregenz nog wat achtergelaten en betalen nu toch nog de tol aan onze grote rugzak, die zo gemakkelijk alles bergt, dat hij steeds een verleiding tot overbelasting vormt. We weten dan ook niet zeker of er geen ironie gescholen heeft in de opmerking van de Oostenrijkse douanier, die ons een eindweegs vergezeld heeft, toen hij zei niet verder te zullen meegaan "opdat we vlugger door zouden kunnen lopen".

"Wat douaniers hier in de bergen doen?" vraagt u. Tot goed begrip diene, dat zowel de Rätikon als de Silvretta het grensgebergte vormen tussen Oostenrijk en Zwitserland. Hier zijn overgangen en deze vragen bewaking. Op verschillende plaatsen in deze gebergten treft men op punten, die vele bergpaden bestrijken, zwaargebouwde douanehuizen aan en ook een aantal kleinere uitkijkposten. We hebben ze steeds gesloten gevonden. De douane verricht haar dienst blijkbaar liever in lager gelegen regionen. Gesmokkeld wordt er de laatste jaren toch niet meer tussen Oostenrijk en Zwitserland, vertelde ons een douaneman, die met onze verzekering alleen, dat we Nederlander waren, graag genoegen nam. Duidelijk zichtbaar had hij er veel meer plezier in uit te leggen, waar en hoe hier vorig jaar een 52-jarige Nederlandse dame, waarnaar men wekenlang gezocht had, dodelijk verongelukt was. Een hoog tegen een berg gelegen met gras begroeide helling bleek de plaats van het onheil. De lezer herinnert zich dit drama, waarover ook in ons blad geschreven werd, wellicht nog.

 

Kalmpjes aan!

Na ons afscheid van de douane trekken we alleen verder. Van vlug doorlopen is uiteraard geen sprake. Vlug vormt helemaal geen parool in de bergen. Kijk maar naar de tred van de bergbewoner, die men zich ook eigen dient te maken. Traag gaat het voorwaarts, stap voor stap, tree na tree, telkens iets doorbuigend in de knieën en het gewicht van de ene voet op de andere overplaatsend zodat de gang enigszins kwakkend wordt. Dit alles indachtig de Italiaanse spreuk: "Chi va piano va sano e va lontano", wie langzaam gaat, gaat goed en ver. En dat komt uit ook!

Volgens de regels der techniek zwoegen we voort, een weinig verbolgen op de moordende zon, waaraan we al ons zweet toeschrijven. Gretig kruipen we in de magere schaduw van een oud wegkruis met een bank. Schaduw en koel gras van de bergweide geven een weinig verkwikking. Lang kunnen we hier evenwel niet blijven want we zijn pas aan het begin van onze route. Het kruis zelf maant trouwens tot verder gaan na een oponthoud. Het doet dit in de volgende woorden: "Willst du Gottes Allmacht sehn, muszt du in die Berge höher gehn. Willst du Gottes Liebe sehn, so bleibst du beim Kreuze stehn." Wat vertaald luidt: "Wil je Gods Almacht zien, dan moet je hoger in de bergen gaan. Wil je Gods liefde zien, blijf dan bij het kruis staan."

 

Ha, die bron!

Onze volgende etappe wordt wel een bijzonder korte. Na een paar minuten lassen we reeds een nieuwe rust in bij 'n heerlijk frisse bron aan wier verleiding hier geen levend wezen weerstaan kan. Zij nodigt weer zelf tot rust en lafenis uit. Zie haar opschrift maar:

     Wanderer halte still und raste,

     Labe dich an meinen Trank.

     Trägst du mich woher ich komme,

     Träg ich dich wohin du gehst.

     Quellen rannen, Menschen sehn,

     Werden niemals stille stehn.

Hiervan luidt de vertaling:

     Zwerver houd stil en rust,

     laaf je aan mijn drank.

     Als je mij draagt naar waar ik vandaan kom,

     dan draag ik jou naar waar je heen gaat.

     Bronnen stromen, mensen zien,

     ze zullen nooit stilstaan.

Deze onverwacht op onze weg verschenen bron is een schone bron, namelijk een stuk boomstam met een zijtak, waaruit het water stroomt in een op de grond liggende holle boomstam, die permanent tot aan de rand gevuld blijft. Het te veel aan water stroomt weer over de grond weg. 't Is alles even natuurlijk zoals het in deze omgeving ook behoort te zijn.

 

Godendrank

Een moord zou men doen voor zulk een bron op zo'n hete tocht als de onze! Dat gaat hier natuurlijk met het hoofd een keer kopje onder en met beide armen tot op de bodem van de primitieve vergaarbak. Hier voelt een zwerver de zege van het water om van de frisse dronk nog niet eens te spreken. Doch bij het drinken is voorzichtigheid geboden. Dit water, dat van de sneeuwvelden komt, is ijskoud en mag slechts in een kleine hoeveelheid genoten worden. Maar vormt het niet juist daardoor een godendrank voor de verhitte zwerver? Ja, water, bronnen en beken, zij maken een van de vele verrassingen uit voor de vermoeide bergwandelaar, waarnaar hij straks, weer thuis teruggekeerd, immer heimwee zal hebben. Dit water is altijd drinkbaar en steeds heerlijk koud. Bij beek of bron deert de moordende zon niet meer.

Intussen zijn we nog niet halfweg van onze tocht voor deze middag. Dus weer de rugzak op de schouders en omhoog. Piano, piano, heel langzaam!...

 

 

 

3. "Böser Tritt", de barricade op weg naar de Douglas-hut

 

Het rekenen met de uren hebben we afgeleerd. Laten we volstaan met te zeggen, dat onze tocht naar de Douglas-hut een zware middag werd, waarin eerst enige verlichting kwam toen de zon achter de bergen schuil ging en we dus - nog geruime tijd vóór het invallen van de duisternis - in de schaduw konden lopen. Nu leek het leven weer waard geleefd te worden en schoot er tijd over zich te realiseren in wat een schoon brok natuur we hier rondzwierven. Ja, het was goed hier te zijn en alle vermoeienis woog ruimschoots op tegen wat het oog te genieten kreeg en tegen de vreugde in het hart om dat gevoel van mateloze vrijheid, dat men nergens sterker dan in het hooggebergte ondergaat. Als alle mensen zich eens aan deze levensbron konden laven! Wellicht is het beter zó, want indien iedereen in de bergen ging, zou de ware bergvriend zijn paradijs verliezen...

Touristen ontmoetten we niet veel op onze tocht. Slechts één Duits echtpaar, één Engelsman en nog drie Nederlandse meisjes. "Gunst, hoe leuk mijnheer, dat u ook Hollander bent!" juichen de achttien lentes. "En doet u het helemaal alleen en zonder stok?" Ze praat honderd uit, onze Nederlandse bakvis, die kennelijk haar eerste bergtocht maakt. Daar we geen vreugde verstoren willen, vertellen we maar niet, dat de bergstok juist de dagjesmensen verraadt (voor zover de stadsschoenen dit ook al niet doen!) en we verzwijgen eveneens dat we helemaal geen stok wensen doch de handen liever vrij hebben om beter te kunnen balanceren. Intussen worden we om het gemis van de stok erg beklagenswaardig gevonden, wat ons heerlijke binnenpretjes bezorgt. De beklagenswaardige staat namelijk tegenover ons, want... de drie Nederlandsen willen in Brand de laatste bus naar Bludenz halen. Dan moeten ze nog per trein naar Vandans, want daar horen ze thuis bij een groep van de Ned. Reisvereniging. Die bus naar Bludenz halen ze nooit! Dat weten we zeker! Dit betekent een gedwongen logeerpartij in Brand... wellicht ook ongerustheid in Vandans... Waarom dwaalden ze zo ver van hun standplaats af door via de Heinrich Hueter-Hütte naar de Douglas-Hütte te komen om daarna via Bludenz terug te willen! In ieder geval zijn ze nog vol goede moed. We laten ze ongestoord in hun onschuldige vreugde voortleven... De ontgoocheling zal spoedig genoeg komen...

 

Laatste barricade

Terwijl zij naar beneden gaan, beginnen wij aan het laatste en zwaarste deel van onze tocht. "Böser Tritt" luidt de weinig vertrouwenwekkende naam op de kaart voor dit deel van de route. Een "boze trede"? De werkelijkheid is gelukkig minder erg dan de naam doet vrezen. Het pad gaat hier alleen maar extra steil in zigzaggen omhoog en onder de voet is het alleen wat ruwer. Voeten met bespijkerde schoenen hebben daar evenwel geen last van. Een enorme rotswand rijst hier uit het dal omhoog als een barricade, die dreigend de bergwandelaar de toegang tot de Douglas-hut tracht te versperren. We werpen nog een laatste terugblik op de route, die we gekomen zijn. Als een licht gekleurde zigzaglijn tekent zich de afgelegde weg af, die - nu wij er boven staan - veel steiler lijkt dan toen wij er zelf op stonden. En hoe fantastisch kruipt rechts van ons tegen de Schafgafall het voetpad naar de Heinrich Hueter-hut naar boven. Vanaf ons standpunt lijkt het of de bergwandelaar hier aan één zijde permanent aan de dreiging van een duizelingwekkende diepte staat blootgesteld. Schijn bedriegt evenwel vaak in de bergen. Griezelig lijkende paden worden soms tam onder de voet van de wandelaar, die ze met van zelfvertrouwen zekere tred te lijf gaat. Dat is zo weer een van de vele verrassingen in de bergen.

 

De Lünersee

Wanneer we de barricade van de "Böser Tritt" genomen hebben, ligt er een geheel nieuwe wereld aan onze voeten opengevouwen. Verdwenen is met één slag de vermoeienis van de lange, hete middag, want majestueus strekt zich daar aan onze voeten, ingesloten door een krans van bergen, de Lünersee uit. Op 1943 meter boven de zeespiegel! Doordat er reeds lang geen zon meer schijnt, ja de eerste schemering valt, vertoont het meer zich thans slechts in zijn sombere schoonheid. De wetenschap, dat we dit alles morgen echter badend in het zonlicht zullen aanschouwen, maakt ons blij en opgewekt en met versnelde pas dalen we nu het pad af naar de Douglas-hut, die we weliswaar van ons punt uit nog niet kunnen zien, doch die zich, na tien minuten lopen, gemakkelijk ontdekken laat.

In de toch niet al te lichte gastenkamer zit de schemering al in alle hoeken gekropen, als we met een "Grüsz Gott" tot de weinige aanwezigen binnentreden. Zwaar ploft onze rugzak naast een stoel en wij blazen uit óp die stoel. Dat is het einde van onze eerste dag. Het duurt niet lang meer of er staan een dampende soep en "Bergsteigeressen" met een glas heerlijk koel bier voor ons op de ronde tafel. Dan weten we, dat we thuis zijn!

 

En nu... luieren

Met de herinneringen aan de vele zweetdruppels van de voorbije middag nog in gedachten maken we ons zelf echt gemeend wijs, dat we nu geen voet meer verzetten, dat het mooi genoeg geweest is en dat men zich toch niet zijn hele vacantie behoeft af te sjouwen... enfin, dat we hier drie weken blijven zitten luieren! Doodgewoon luieren! Hier zijn almweiden om op te liggen, bedden om in te slapen, er is water om te zwemmen, er is de koelte van de hoogte, die de hittegolf haar kracht ontneemt en er is een lange spijskaart in de hut voor de hongerige maag. Mijn liefje wat wil je nog meer...

Met dergelijke voornemens bezield gaan we die avond zeer vroeg naar bed. Liggend in dat bed kunnen we door het raam naar buiten kijken. Gelukkig en tevreden bespieden we het vallen van de avond, steeds de blik gericht op de machtige Kirchlispitzen, wier kalkgesteente, wanneer het buiten reeds geheel donker geworden is, nog altijd helder wit blijft oplichten alsof een zon ze bescheen. Staalblauw en rimpelloos ligt daaronder de Lünersee. De volmaakte bergvrede!... Met dit tafereel voor ogen, dat geen verbeelding maar pure werkelijkheid is, slapen we in...

 

 

 

4. Bron van levensvreugd om jaren op te teren!...

 

Als ge met de moeheid van een zware dag nog in de benen in het Rätikon-gebergte de op 1969 meter hoogte gelegen Douglas-hut komt binnenvallen en daar al de geneugten van een goed leven aantreft, kunt ge - onder de invloed van het ogenblik - wel het plechtige besluit nemen voorlopig geen vaarwel te zeggen aan deze vreugden, maar dan rekent ge toch buiten één ding. Dat éne ding heet: de roep der bergen. Zodra uw uitgeruste lichaam zijn normale soepelheid herkregen heeft, wordt ge opnieuw ontvankelijk voor die roep. En probeer maar eens er aan te weerstaan! De hartstochtelijke bergminnaar zou dat trouwens ook niet willen, want hij weet maar al té goed, dat die roep hem de weg wijst naar de bron van levensvreugd, waarop hij jaren vermag te teren...

Geen zwakheid maar eerder kracht vormde het dan ook, dat wij ons reeds de eerste ochtend na de aankomst in de Douglas-hut in alle vroegte op weg bevonden voor een kleine bergtour, die de functie van oriënteringstocht vervulde. Waren wij vroeg, de zon was er eerder en ze demonstreerde reeds spoedig een kracht, die de huid om beschermende crème tegen verbranden deed smeken. Waarvoor dus prompt gezorgd werd. En verder maar niet te veel met blote benen en armen gelopen, want men bederft hier door verbranding een aantal vacantiedagen eer men er erg in heeft, zoals een paar Nederlanders tot hun schade moesten ondervinden.

 

Natuurlijk stuwmeer

Zoals we wel verwacht hadden, bood de Lünersee nu een geheel andere aanblik dan op de avond van onze aankomst. Ze lag overgoten door zon. Van somberheid was er geen sprake meer. Thans eerst kon men goed zien hoe helder dit water was. Ook trad nu duidelijk naar voren hoe dit meer eigenlijk een hoogdal vormt, dat aan één kant door een lage bergrug, die de functie van een natuurlijke stuwdam vervult, wordt afgesloten. Daardoor had het dal geen afwatering en liep het vol smeltwater, dat in dartele beken van de sneeuwvelden op de berghellingen naar beneden komt geduikeld. Als in de zomer het peil van het meer daalt - zoals dit duidelijk aan de keienstranden langs de oevers te zien valt - komt dit alleen door de verdamping.

 

Bloemen

Deze dag leerde tevens hoe rijk de flora rond de Lünersee is. Het werd ons van deskundige zijde bevestigd en later zouden we ook zelf kunnen constateren, dat het Silvretta-gebied bijv. in dit opzicht heel wat armer bedeeld is. Iedere gelegenheid, die ons geboden werd, hebben we gaarne aangegrepen om in de geheimen van de bergflora door te dringen. Zo leerden we daar dan kennen verschillende soorten gentianen, de gelber speik, de fraaie trollblume wier andere naam van Adonisroosje haar echter beter typeert, de geurige prunelle, de coquette sondanella, de alpenaster, de alpenroos, het leinkraut, de gamsblume, de alpenmändl en het alpenviooltje, wat dan nog maar een paar namen zijn van de honderden soorten. Evenals bij ons de mensen, die dagelijks in de natuur leven, toch maar zeer weinig wilde bloemen kennen, bleek dit ook hier het geval. De eigenlijke bergbewoners weten u weinig namen te noemen. Het zijn de vreemdelingen, die de grootste interesse voor de bergflora aan de dag leggen en er ook het best in thuis blijken...

 

Altijd Scesaplana!

Onze oriënteringstocht bevestigt de juistheid van ons besluit in deze omgeving enige dagen te verblijven en niet - zoals aanvankelijk de bedoeling was - weer direct naar een volgende hut verder te trekken. Maar het luierplan is definitief van de baan! Hier valt te veel te beleven! Als de huttenwaard u vraagt: "U gaat morgen zeker op de Scesaplana?", wat zult ge anders dan "Ja!" zeggen. Er wordt niet minder van u verwacht. Wie Douglas-hut zegt, zegt Scesaplana! Scesaplana slaat hier de klok de hele dag door en het zou een obsessie worden als in deze welluidende, Italiaans klinkende naam niet zo'n heerlijke verwachting besloten lag. In ieder geval wordt hier iemand, die niet op de Scesaplana, een berg van 2967 meter, de voornaamste top in het Rätikon-gebied, geweest is, niet voor "vol" aangezien! Dus gaat ge morgen op de Scesaplana! En beken het nou maar eerlijk, dat die top thuis bij de voorbereiding der reis al maandenlang op uw programma gestaan heeft! Ge hebt het papiertje toch nog in uw zak! Ja, bij de klim naar de hut van gisteren onder die moordende zon was hij gedevalueerd, zijn koers zelfs tot nul gezakt, maar vanmorgen hebt ge toch de roep van de bergen gehoord. En toen klonk het eerst zacht en schuchter rhythmerend, daarna doordringender en niet meer ophoudend: Scesaplana!...

Als een sfinx hebt ge die berg in het dal van Brand zien staren, dichterbij ziet ge hem vanaf de Lünersee, doch ook dan geeft hij nog niets van zijn geheimzinnigheid prijs. Uit iedere mond valt hier het magische woord: Scesaplana! Honderden malen staat het geschreven in het huttenboek! Die berg zult ge zelf ontdekken! Dus gaan we morgen op de... Scesaplana!... Scesaplana!...

 

 

 

5. Welk heimwee gaat schuil achter de Scesaplana?...

 

Ontwakend slaan we de ogen op en onze eerste gedachte is: Scesaplana!... Vandaag zal het dus gebeuren: wij gaan op de Scesaplana! Als we straks in de vroege namiddag in de hut terugkeren, zullen we weten wie de Scesaplana is. Wij zullen geen vreemde meer zijn in het milieu van de Douglas-hut, we zullen meetellen en als er telkens weer die naam van Scesaplana valt in de gesprekken, dan zullen wij weten welk groot heimwee daar achter schuilt. Het lijkt ons of we opnieuw de bergdoop zullen ondergaan...

We hoeven slechts door het raam naast ons bed te kijken om te weten hoe buiten nog de ochtendschemering heerst. Wit als altijd staan de Kirchlispitzen in het grauw-blauw van de nog niet ontwaakte dag. 't Is ook nog zo bitter vroeg: pas half vier! Maar we willen extra vroeg zijn om tenminste een uur of wat de moordende zon te ontlopen. Liever nog waren we om één uur opgestaan, doch met het oog op de duisternis heeft men ons dit afgeraden. Niettemin, om een zonsopgang op een bergtop te beleven zou een nachtelijke tocht de moeite waard geweest zijn. Wie alleen gaat, dient echter dubbel voorzichtig te zijn!

 

Als 'n dief in de nacht...

Kleden en wassen neemt niet veel tijd in beslag. De hut ligt in volslagen rust gedompeld. We willen niemand in de slaap storen en met de schoenen in de hand sluipen we naar beneden. We voelden ons haast als een dief in de nacht en dienovereenkomstig snijdt het kraken van de trap ons door merg en been. De buitendeur van de hut staat wagenwijd open. Dus zijn er toch reeds anderen vertrokken?... Aan ontbijten valt niet te denken. Eerst om vijf uur kunt ge in de hut warme thee of koffie krijgen, wat overigens al mooi vroeg genoeg is! We hebben ons ontbijt reeds de avond tevoren klaargemaakt. We weten het veilig in onze rugzak en weten ook, dat wij het vandaag met koude thee zullen moeten doen, zo ergens op 2500 meter hoogte.

 

Zo veel geluk!...

We treden voor de deur van de hut en zuigen de longen vol frisse berglucht. Het is alsof met deze ook nieuwe energie naar binnen stroomt. Hoewel de nachten in de bergen erg koel plegen te zijn blijkt dit thans niet het geval geweest. De temperatuur is heerlijk mild als gevolg van de hittegolf, die reeds dagen zwaar op de dalen weegt. Er waait geen windje en er heerst een plechtige stilte, die slechts een paar keer door het geluid van een bergvink onderbroken wordt. In het Oosten speelt reeds de zon achter de bergen. Zij komt er nog niet bovenuit maar omkranst de verre toppen toch reeds met een lichte rand. Het belooft weer een dag uit duizenden te worden, precies gelijk gisteren en geheel in overeenstemming met de profetie van de "Hüttenwirt" (beheerder der hut), die wij de avond tevoren gepolst hebben over het weer, toen we hem van ons plan op de hoogte brachten.

Trillend van ondernemingslust staan we daar in de nog niet aangebroken dag met een gevoel alsof onze krachten verdubbeld zijn. Zwaar zwanger van beloften is deze morgen. Hoevele bergbeklimmers zitten niet dagen lang op gunstig weer te wachten. Ons valt dit als een rijpe vrucht in de schoot. Zóveel geluk kunt ge moeilijk vatten. Daarom aarzelt ge nog wat alvorens te vertrekken. Ge kijkt eens vragend naar het in zichzelf gekeerde meer, naar de Kanzelköpfe, de Kirchlispitzen en de Seekopf om u te overtuigen of het toch wel allemaal werkelijkheid betekent. Al antwoorden de bergen niet, ge weet nu dat het echt is! Gulzig drinkt ge de schoonheid, ondergaat de grote vrede, als iets wat eigenlijk niet meer van deze wereld is en slaakt in uzelf de hartstochtelijke kreet: "Dát is leven!"

 

Met lichte tred

Eindelijk besluiten we tot de eerste stap op het pad, dat langs de voet van de Seekopf langzaam stijgend naar boven kruipt in de richting van de Scesaplana. Ons horloge wijst kwart voor vier in de morgen. Met lichte tred lopen we voort. We gaan nu niet gebukt onder een zware rugzak maar hebben een kleine meegenomen, die eigenlijk niets anders bevat dan ons ontbijt, driekwart liter thee met beker en ons fototoestel. Vol vertrouwen in de vastheid van het weer hebben we het zelfs bestaan regenjas en wollen kleding in de hut te laten. Bij ander weer als dat van de laatste dagen zou een zo lichte uitrusting voor een berg van 3000 meter onverantwoordelijk geweest zijn maar we handelen op deskundig advies. Hoewel de lichte last het lopen tot een lust maakt, vorderen we in het begin niet hard. Te dikwijls staan we stil om om te kijken naar 't schouwspel achter ons. Het uitzicht blijft voorlopig steeds hetzelfde: het meer met de omringende toppen en de langzaam kleiner wordende hut. Maar toch verandert het ook weer voortdurend door het gaan van de zon, die zich langzaam (doch voor ons te vlug) aan de bergen omhoog trekt. Na een half uur is de hut uit het gezicht verdwenen. Het is dan de prachtige wand van de Seekopf (2699 meter) die tot stilstaan dwingt of het gefluit van een "Murmeltier" (marmot), waarvan we vele holen aantreffen. Het is een leuk gezicht zo'n marmot, die zich op de achterpoten opricht, nieuwsgierig rondkijkt, fluit en dan meteen in een hol verdwijnt.

 

Daar komt de sneeuw!

Spoediger dan verwacht bereiken we de eerste sneeuw. Het ene uitgestrekte veld volgt op het andere, zodat er van het eigenlijke pad met de markeringen niets meer te zien valt. Het wordt nu een wereld van sneeuwvelden, die nu eens vrij vlak liggen, doch dan weer aardig steil hangen. Waren er geen half gesmolten sporen geweest van andere voorbijgangers van de vorige dag, dan zou ons - onder deze omstandigheden - niets tot verder gaan hebben kunnen bewegen. Thans is evenwel gevaar van verdwalen uitgesloten. De sneeuw verkeert nog in bevroren toestand wat het gemakkelijke gaan bevordert. Ieder ogenblik kunnen we echter door de zon achterhaald worden. Ze beschijnt reeds een aantal toppen aan de oostelijke horizont, waar zich spits aan spits rijgt. Een zee van toppen ontmoet daar het oog, zo uitgestrekt, dat ge nauwelijks geloven kunt, dat achter die bergen toch ook nog wel eens het laagland komt. Dit toneel alleen reeds zou de moeite van de tocht lonen...

 

 

 

6. Op weg naar de top van de Scesaplana

 

Als we straks van onze tocht naar de Scesaplana terugkeren, zal de eerste vraag van de "Hüttenwirt" zijn: "Hoe lang hebt u er over gedaan?" Dat weten we zeker! Men rekent hier graag met de uren! Een record zullen we zeker niet kunnen melden, doch wat deren ons de uren. We zijn geen "Gipfelfresser" en daarom gaat het bij ons niet om de top alleen. Het kijken onderweg vormt evenzeer een doel op zich. Dus besteden we daar alle tijd aan en kan het ons geen zier schelen als we niet in de drie daarvoor vastgestelde uren boven zijn. Trouwens, wanneer hier uren worden aangegeven, vormen dit enkel de loopuren zodat men er nog een derde van de tijd voor rust moeten bijtellen. Zo wordt het vier uur naar de top. Dat betekent, dat wij nog nauwelijks op de helft zijn.

Slechts anderhalf uur hebben wij van het genot van de schaduw kunnen genieten. Toen kwam de zon boven de bergen uit en thans overgiet zij de wereld, waarin voor ons geen plekje schaduw te vinden valt. Hierdoor wordt de tocht aanmerkelijk verzwaard. Het prettige op deze grote hoogte is echter, dat men alleen last van de warmte heeft bij het gaan. Als men stil staat, voelt men direct een heerlijke koelte. In een fraaie boog gaat onze route horizontaal over een sterkhellend sneeuwveld. Dan weer bevinden we ons op vaste rotsen, waarachter nieuwe sneeuwvlakten wachten. Met schijnbaar grote omwegen slingert de "weg" zich naar het doel, dat voorlopig nog steeds aan het oog onttrokken blijft.

 

Op dit punt...

In een grote bergkom treffen we onder een zware steen een metalen plaat met opschrift aan. Weer en wind hebben de letters gedeeltelijk onleesbaar gemaakt. Met veel moeite kunnen wij brokstukken van woorden onderscheiden: ".... is op deze plaats ..... (naam) uit Kufstein door sneeuwstorm overvallen en omgekomen ....." De plaat vermeldt tevens een onleesbare datum. Deze ontmoeting dwingt tot enige ogenblikken zelfinkeer. Hier liet een man - natuurlijk van een vriend der bergen! - het leven! Wie de grillen van de bergen niet kent, zal het moeilijk kunnen geloven. Wij wandelen hier nu op een stralende zomerdag onder een strakblauwe lucht. Overal bijna heeft de weg méér moeilijkheden opgeleverd dan juist op dit punt. Niets zweemt hier ook maar naar gevaar. En toch...

De woorden "sneeuwstorm" en "overvallen" verklaren alles. Wie geen leek in de bergen is, weet hoe prachtig zomerweer plotseling in barre winter kan omslaan. Wee de bergwandelaar, die hiertegen niet is uitgerust en de onheilstekenen niet weet te verstaan. Veel gevaarlijker dan het beklimmen van een moeilijke berg is voor ons dan ook altijd nog niet te weten wat men bij het gaan in de bergen behoort te weten. Door dit schuldig gemis gebeuren vele ongelukken. Men verbaast er zich alleen maar over, dat het er nog niet meerdere zijn indien men telkens weer ervaart hoe argeloos sommigen in dunne kleding, zonder proviand en met absoluut onvoldoende schoeisel op grote hoogten door de bergen huppelen... Alleen een dag uit duizenden als de onze is, motiveert het weglaten van de gebruikelijke reservekleding. Wat niet wil zeggen, dat men op het weer geen acht behoeft te slaan.

 

Treden maken

Nog altijd straalt de lucht in een maagdelijk blauw wanneer we eindelijk, een honderd meter onder de top, in een grote kom belanden, waarvan alle hellingen, die een toegang tot de top mogelijk maken, geheel met sneeuw bedekt zijn. De steilte der hellingen schrikt wel enigszins af, doch de sporen verraden, dat anderen hier toch ook gegaan zijn. Daar zit niets anders op dan treden te maken. Onder invloed van de zon is de bovenste sneeuwlaag reeds enigszins zacht geworden en daardoor biedt iedere stevige, schuin naar beneden gerichte schop met de neus van de schoen een veilige stand. Tree na tree, stap na stap gaat het zo steil omhoog. Een vermoeiend karwei op deze lange helling zodat er telkens na een paar meter gerust moet worden. Maar toch is het een heerlijke en vreugde gevende arbeid, die men voor geen geld zou willen missen. Een rust op deze helling geeft het gevoel van tussen hemel en aarde te leven. De steeds dreigende mogelijkheid van onvrijwillig naar beneden te "rutschen" maakt het geval extra pikant. Zo'n glijpartij is hier echter absoluut zonder gevaar. Ze bezit alleen het nadeel, dat men weer opnieuw aan zijn klim beginnen moet.

 

De "Grat"

Na 't sneeuwveld met succes te hebben overwonnen, belanden we op 'n sneeuwvrije "Grat", dit is een spitse bergkant, die zowel rechts als links schuin naar beneden afhelt. Deze "Graten" kunnen soms messcherp zijn, zodat men er zelfs met moeite nauwelijks schrijlings overheen kan komen. Onze "graat" bezit gelukkig een tamelijk brede rug. Daarentegen is hij nogal ruw en erg steil zodat handen en voeten er aan te pas moeten komen. Hij vraagt voorzichtigheid want hier kan een val ernstige gevolgen hebben. Ondertussen vormt het een onbeschrijfelijk genot naar beneden te kijken aan de direct afvallende rechterkant. Het oog wordt hier geboeid door zulk een weergaloze woestheid van verweerde en gespleten rotsmassa's, die aan hellekrochten ontstegen lijken, dat men het verder klauteren eenvoudig vergeet om geheel op te gaan in de aanschouwing van dit oergeweld... De Scesaplana verdedigt zijn top magnifiek. Nog een paar meters... en daar hebben we het hoogste punt bereikt. We staan boven op de Scesaplana!...

 

 

 

7. De vreugde van een rust op een bergtop

 

Om de vreugde van een "Gipfelrast" (rust op de top van een berg) naar haar juiste waarde te kunnen taxeren moet ge haar zelf ondervonden hebben. Na een klimtocht van uren, die heel wat zweet gekost heeft, bent ge dan aan het lang begeerde doel! Eindelijk vindt ge de wereld aan uw voeten uitgespreid en weet ge u gegrepen door dat oneindige gevoel van ruimte en vrijheid, dat u - ook figuurlijk - hoog uitheft boven de dingen van de wereld der mensen en u als het ware met ziel en lichaam doet opgaan in een Godswereld, die hier in al haar zwijgzaamheid toch zo'n welsprekende taal spreekt. Dat is een nieuw-geboren worden! Alleen weggelegd voor de bergbeklimmer!...

Om onze vreugde tot de bodem leeg te puren stellen we de kennismaking met een geestverwant, die een aantal meters van ons verwijderd naar de verten zit te staren, nog maar een poosje uit. We kennen dat schouwen naar de wereld, die men zo pas veroverd heeft! Ook hij geniet zijn "Gipfelrast", ondergaat de schoonheid als het grote geluk en daarbij moet men niet als spelbreker optreden. Dus gaan wij op de andere uithoek van de top zitten, die een tamelijk ruim plateautje draagt. En doen als hij: schouwen naar de verten...

De horizont naar alle windstreken vormt een bijna gesloten kring van alsmaar bergtoppen. Er zijn toppen in de voorgrond en toppen ver weg, de ene rij na de andere. Men kan waarlijk van een zee van toppen spreken. De Zuidhellingen van al deze bergen zijn donker omdat ze de rotsen vertonen, op de Noordkanten daarentegen plakken enorme sneeuwvelden. We kijken ver in Zwitserland, waar we Chur kunnen zien liggen. Hier heerst volop de zomer! Vooral aan de voet van de Scesaplana, waar lagere bergen zijn met zonovergoten weiden, die daar liggen als keurig geschoren gazons van enkel groen, heeft het landschap een uitgesproken lieflijk karakter. Eerst ver weg op de achtergrond komen de met sneeuw bedekte reuzen.

 

Brandtal Ferner

Aan de Noordzijde van de Scesaplana, wiens top zelf vrij van sneeuw is, kijkt ge echter in een winterlandschap, dat een grimmig gelaat zou vertonen als het ook niet grotendeels door de zon beschenen werd. Hier ligt de grote Brandner Ferner, een uitgestrekte met sneeuw bedekte gletsjer, waarin ge op 'n enkele plaats 't ijs kunt zien. Van boven af lijkt het of ge in een enorme kom kijkt aan het eind waarvan boven op de rand - niet zo heel ver weg - de Straszburger-hut staat, waarvan we niets weten dan dat iedere tourist met enthousiasme spreekt over de prettige "Wirtin" van deze hut. Vanwege die Brandtal Ferner (dus niet vanwege de "Wirtin") hebben we het niet aangedurfd onze route over die Ferner te nemen. Als we echter zien hoe zich zwarte stippen over de sneeuw voortbewegen in onze richting en ook constateren hoe er over de sneeuw vanaf de Scesaplana een spoor naar de hut leidt, betreuren we onze angst. Het gaan over de Brandtal Ferner brengt niet veel risico's met zich - zeker niet in gezelschap. Op de kaart ziet de Ferner er erger uit dan hij blijkbaar is. Iedere dag maken dan ook tal van touristen deze route.

Het minst interessant van het uitzicht is voor ons de richting naar het Noord-Oosten, want daar zien we wat van het laagland met een vaag stuk Bodensee. Waren ook hier nog bergtoppen aan de horizont geweest, dan zou de ring, waarvan we boven spraken, geheel gesloten en iedere verwijzing naar een bewoonde wereld afwezig zijn geweest. We genieten lang en veel van ons panorama op de vier hoeken van de wereld...

 

"Gipfelbuch"

Inmiddels vinden we tijd op zoek te gaan naar het "Gipfelbuch". Op iedere top van betekenis bevindt zich zulk een boek, waarin de bezoeker zijn naam met de datum van het bezoek schrijft, al of niet voorzien van een korte notitie over de gemaakte tocht of een impressie over het panorama. Dit boek zit meestal in een metalen bus verborgen in de "Steinmann", een stapel stenen, die eveneens op toppen van bergen worden opgericht en waarin de alpinist ook wel eens zijn visitekaartje deponeert. Dit gebeurde o.a. eens door een Nederlander uit Utrecht, die twee jaar later van een kennis bericht ontving, dat men toen zijn kaartje in de "Steinmann" gevonden had.

De "Steinmann" van de Scesaplana heeft echter plaats gemaakt voor een sierlijk, meters hoog kruis, dat bij ons bezoek vers in de vernis steekt. Aan de voet van het kruis treffen we een metalen kastje aan, in dit kastje een koperen bus, waarvan de twee helften over elkaar geschoven worden, en in die bus eindelijk het "Gipfelbuch". Zoals alle "topboeken", waarin we reeds vroeger onze neus staken, is ook dit - ondanks de zorgvuldige verpakking - niet aan de invloeden van het weer ontkomen. En dit alles niettegenstaande het op de bus aangebrachte verzoek het boek met de overschuivende helft naar boven in het metalen kastje te zetten. Met een plechtig gebaar verrichten wij het ritueel van naam inschrijven.

 

Bladeren

Het is altijd interessant in zo'n "Gipfelbuch" te bladeren want men treft, behalve namen, vaak geestige invallen aan. Zo bleek bijv. een Duits kapelaan het nodig geoordeeld te hebben te vermelden in hoeveel tijd hij "in toog naar boven was gezweet". Aan tekeningen ontbreekt het dikwijls evenmin in een topboek. Uiteraard komen in ons boek ook namen van Nederlanders voor. Tilburgers hebben we evenwel nog altijd zien schitteren door hun afwezigheid. Zo ook weer hier! Men heeft in onze stad de weg naar de toppen blijkbaar nog niet gevonden doch vergenoegt zich tot heden met de dalen. Toch zal het zeker geen kwaad doen als men ook eens een keer de hoogte zoekt...

Tussen de bedrijven door hebben we gelegenheid gevonden tot kennismaking met de andere bezoeker. Hij blijkt een Zwitser, bergminnaar in hart en nieren. En... reeds tegen de zestig! Hij is van de Zwitserse kant, vanuit de Scesaplana-hut naar boven geklommen. Veel praten behoeven we niet. We zijn geestverwanten en denken immers hetzelfde, wat niet uitgesproken behoeft te worden. We weten aan welke bron we onze dorst naar schoonheid lessen. Dus schouwen we weer spoedig beiden zwijgend en genietend naar de wereld onder ons. Zó vergaat er bijna een half uur. De meditatie wordt eerst onderbroken zodra zich nog drie touristen vanuit de richting van de Straszburger-hut op de top melden. Al zijn zij evenmin luidruchtig als wij, nu wordt het toch bepaald druk op onze top, hetgeen een stille aanmaning vormt eens aan de terugtocht te gaan denken.

 

 

 

8. Dat gaat in suizende vaart naar beneden!

 

Nog steeds zijn wij het er met ons zelf niet over eens wat nu eigenlijk wel het aangenaamste is: het beklimmen van een berg of het afdalen. Soms komen we in de verleiding aan het stijgen de voorkeur te geven al vergt dit ook steeds méér tijd dan een afdaling. In het eerste geval heeft men zijn tempo tenminste in de hand wat van het dalen niet steeds gezegd kan worden. Men loopt dan wel eens sneller dan eigenlijk lief is. Nu we echter op het punt staan van de Scesaplana naar beneden te gaan, is de keus niet moeilijk. We stemmen onmiddellijk voor dalen want we herinneren ons die prachtige, steile sneeuwhellingen, waarlangs we eens heerlijk, volgens de regels der kunst, naar beneden denken te "rutschen".

Ons afscheid van de top valt niet zo zwaar als we van tevoren gevreesd hebben. Daarvoor zorgt namelijk een school van wel dertig jongens en meisjes, die over de Brandtal Ferner vanaf de Straszburger-hut naar boven is gekomen om de top tot de laatste vierkante meter te bezetten. Dat is te veel hierboven. Juist als we aanstalten tot vertrekken maken, breken echter ook zij weer op. Daar ze voor de afdaling de steilste sneeuwhelling kiezen, die er te vinden valt, willen we dat toch eerst eens even afkijken alvorens zelf onze "rutschkunst" te tonen.

 

Daar gaat ie!

Geen der kinderen heeft tot "rutschen" (op de benen staand naar beneden glijden) de moed en men begint de afdaling op deze helling, die meer dan honderd meter de diepte ingaat om daarna te eindigen in een onschuldige sneeuwkom, met het schoppen van treden. Nummer één baant het pad en anderen volgen schuchter. Dan een misstap en de eerste glijdt in suizende vaart, op de buik liggend, naar beneden. Het duurt niet lang of nummer twee ziet zich een soortgelijk lot beschoren. Zijn glijtocht begint echter op de rug, dan buitelt hij - vermoedelijk door een slag van de rugzak in de nek - voorover, welk kunststuk nog enige malen herhaald wordt om besloten te worden met een glijvaart. Hoe hem deze acrobatiek bevallen is, kunnen we van onze hoogte niet meer beoordelen. We zien alleen, dat hij weer overeind springt. Van de hele school is er geen enkele, die het staande klaar speelt. Velen nemen echter het zekere voor het onzekere door maar direct in zithouding naar beneden te glijden. Dat levert tenminste hoogstens een wat natte broek op. Ten slotte is de hele groep weer vrolijk en uitgelaten in de diepe dalkom bijeen en wordt er verder getrokken.

 

Het goede voornemen

Daar we ons voorgenomen hebben hun manoeuvres niet te herhalen, kiezen we voor de terugweg de helling waar we tegenop gekomen zijn en die iets minder steil is dan de bovenvermelde. Nu moet de theorie in de practijk worden omgezet. Men dient met de benen een zo recht mogelijke hoek op de sneeuwhelling te vormen om niet achterover te slaan. Door het naar binnen drukken van de schoenzolen kan de vaart geremd worden als ze te hoog wordt. Een rechte hoek op de steile helling... ja zeker! Dat betekent zoveel mogelijk voorover gaan hangen maar juist niet te veel om niet onmiddellijk met de neus in de sneeuw te liggen. Ons wordt evenwel geen tijd gegund de juiste houding aan te nemen. We zetten nauwelijks onze hakken op de sneeuw of... rutsch, daar gaan we op de rug liggend in razende vaart naar beneden. Daar is geen houden aan en we wachten maar geduldig tot we ons zelf onder in de kom terugvinden. Waarbij dan blijkt, dat zelfs onze zakken vol sneeuw zitten.

Dat is in ieder geval snel gegaan. Gevaar zit aan zulke glijpartijen niet verbonden indien er maar geen stenen door de sneeuw steken en men zien kan dat men uiteindelijk op veilig terrein moet belanden. Er komen nog genoeg sneeuwvelden om beter op ons "qui vive" te zijn en naar beneden te glijden zoals het behoort. Alle nu volgende sneeuwhellingen zijn minder steil en we komen er dan ook vrijwel steeds overeindstaand glijdend overheen.

 

Uitzonderlijk genot

't Is een uitzonderlijk genot als een skiër over deze zonbeschenen hellingen naar beneden te glijden, waarbij de nu zacht geworden bovenste sneeuwlaag over de schoenen heenstuift. En tevens vormt het een kinderlijk genoegen telkens om te kijken naar de lange sporen, die ge in de sneeuw achterlaat. Behoefte tot rust laat zich nu niet zo sterk voelen als straks bij de klim naar boven. Onstuimig, alsof uw tweede jeugd is losgebroken, stormt ge naar beneden, het telkens betreurend als de sneeuwvelden door rotspartijen onderbroken worden. En ge vraagt u af waarom ge eigenlijk in de winter met zijn weinig zonuren de bergen in zoudt trekken wanneer ge hier in de zomer de winter vindt met alle voordelen van de lange dagen op de koop toe...

In heel wat minder tijd dan de heenweg leggen we de terugweg af. Veel sneller dan we hebben durven hopen. Het is eerst half twee in de middag als we wel vermoeid maar toch blakend van levensvreugd de hut binnenvallen na ruim negen en een half uur op route te zijn geweest. Na zo'n tocht is het goed rusten. Nu zijn we op de Scesaplana geweest en kunnen er van meepraten!...

 

Als we in de late namiddag langs het meer zwerven, dwaalt onze blik telkens weer onweerstaanbaar naar boven, langs de grote sneeuwvelden, die van hieruit slechts kleine plakken lijken, met heel ver daar boven en daar achter, nog steeds tegen een effen blauwe lucht, de top van de Scesaplana. Onwezenlijk ver weg lijkt hij nu. Ge kunt u haast niet meer voorstellen, dat ge vanmorgen nog daar boven waart. Oneindig schoon was het, maar omdat ge weet welke moeilijkheden u daar naast alle schoonheid wachten, zoudt ge die tocht morgen toch niet graag nog eens overdoen. Daar moet eerst meer tijd overheen gaan totdat in het gouden schrijn van uw herinnering niets dan enkel de vreugde van deze toer bewaard wordt.

 

 

 

9. Een berghut, die een hotel dreigt te worden

 

Vier dagen heeft de Douglas-hut ons tot een goed "pied-à-terre" gediend. Eigenlijk is dat langer dan een zwervershart verdragen kan, wel een bewijs hoe we ons hier thuis gevoeld hebben. Maar nu is het dan ook mooi genoeg geweest en zo vindt ons de vijfde dag reeds heel vroeg in de morgen op weg naar een nieuw doel, een andere hut - om precies te zijn de Lindauer-hut - welke vier uur verder gelegen heet te zijn. We kunnen evenwel geen afscheid nemen van de ons dierbaar geworden plek zonder u iets naders over de Douglas-hut te vertellen.

Wie het woord hut hoort, krijgt visioenen van een nederig stulpje met zwartberookte balken om het hoofd tegen te stoten en afwezigheid van elk comfort. Zo moet men zich in de Oost-Alpen, die het best ontsloten bergland van heel Europa vormen, een berghut evenwel niet voorstellen. Wanneer men daarentegen aan een eenvoudig hotel denkt, komt men dichter bij de waarheid. Speciaal geldt dit voor de Douglas-hut, die door het vele personeel dat er rondloopt en de uitgebreide spijskaart, welke men er u voorlegt, jammer genoeg voor de echte bergbeklimmer steeds meer van haar eenvoudige karakter dreigt te verliezen. We hebben ons zelfs laten vertellen, dat men het vorig jaar Augustus gepresteerd heeft er een kellner in rok te laten serveren! Wat in dit geval helemaal op een degeneratie van de waarachtige berghut wijst! Oorzaak ligt in het feit, dat de hut geëxploiteerd wordt door een hotel uit het nogal dure Brand en dat de gasten, die uit dit touristenoord gaarne eens een dagje naar boven klimmen, ook in de hogere regionen wel prijs stellen op het comfort van beneden. Velen van hen zijn eenmaal geen bergbeklimmers doch bezoeken de hut meer uit interessanterigheid.

 

Een heel complex

Om u te overtuigen, dat er van een eigenlijke hut geen sprake is, mogen we er op wijzen, dat die zg. hut bestaat uit drie lange gebouwen met verdieping. Rechter- en linkervleugel staan in een stompe hoek op het middenstuk gebouwd, zodat er zich vóór de hut, die op een hoogte boven het meer staat, een afgesloten plateautje bevindt, dat alleen via de hut bereikbaar is. Het hele gebouwencomplex rust met de achterzijde tegen de uitgehouwen rots en wel zodanig, dat het dak met het niveau van de rots, waarover een pad loopt, gelijk ligt. Vandaar de waarschuwing, dat het verboden is op het zinken dak te lopen, een attractie, waartoe de situatie onweerstaanbaar uitnodigt. Alle ramen van de hut geven een prachtig uitzicht op het meer aan de oever waarvan drie roeibootjes liggen, die men voor een paar schilling huren kan om te spelevaren. Vooral als er groepen schoolkinderen boven komen, wordt hiervan een druk gebruik gemaakt. Overigens vormt het geen onverdeeld genoegen zo'n luidruchtige groep tegen het lijf te lopen, want dan is de bergvrede voor enige tijd verstoord.

 

Alleen voor moedigen!

Om te zwemmen wordt het meer nauwelijks gebruikt, daar het water te koud is. Desniettegenstaande blijkt op 'n hete dag voor sommigen van tijd tot tijd de verleiding te groot en wagen zij even een duik. Deze "pret" duurt evenwel niet langer dan enkele tellen. Daarentegen is het met pootjebaden wel uit te houden indien men niet te dicht bij de monding van een bergbeek komt en geen bezwaar ziet in de keienbodem die het lopen tot een zware penitentie maakt. Wie de omgeving goed verkent, zal er evenwel ook een klein strandje van fijn steengruis, dat met zand gelijk staat, ontdekken. Hier is het pootjebaden inderdaad een genoegen.

Op de Douglas-hut werkt in de zomermaanden ook een Nederlander uit Utrecht. Als we het goed gezien hebben vervult hij daar het baantje van duivelstoejager, waartoe o.a. behoort het overroeien van de touristen naar de aan de overzijde van het meer gelegen Vera Alp. Door zo'n boottochtje wordt op de weg naar de Lindauer-hut een half uur tijd gewonnen. Wie uit de richting van de Alp naar de Douglas-hut, waar de bootjes normaal gemeerd liggen, wil oversteken, zet beide handen aan de mond en roept zolang "Oehoe!!" of iets anders tot 't de Nederlandse gelegenheidsbootsman behaagt hem of haar te komen ophalen. Een attractie voor de spelevaarders vormt een klein in het meer gelegen eilandje, een boven water uitstekende rots, die zich verder zien laat naarmate het waterpeil in het meer daalt.

Dat is zo de situatie rond de Douglas-hut, die we deze morgen voorgoed vaarwel gezegd hebben.

 

De herinnering

Wanneer we om half zes op pad gaan, komt de zon nog niet boven de bergen uit. Dat betekent een heerlijke wandeling in de schaduw. Eerst door groene weiden naar de Vera Alp en dan door geheel met bloemen overdekte weiden naar het punt waar de eerste stijging van de weg begint. Spoedig verdwijnen dan meer en hut uit het gezicht. De Scesaplana blijft u nog lang nastaren, maar ge realiseert u nu toch, dat ge afscheid genomen hebt van een plek, waar ge veel levensvreugd genoten hebt en waar ge desniettegenstaande nooit zult wederkeren, omdat ge uit principe nimmer teruggaat naar de plaats, waar ge eens gelukkig zijt geweest. Terugkeer loopt altijd op desillusie uit omdat een mens zijn genoten vreugden in de loop van de tijd idealiseert. En het is beter te leven van de veridealiseerde herinneringen dan ze opnieuw aan werkelijkheid te gaan toetsen. Ligt enerzijds in het afscheid een heimwee, dat de Fransman "een beetje sterven" noemt, aan de andere kant is daar toch ook weer de verwachting van de lokkende verte, waar nieuwe belevenissen wachten...

 

 

 

10. Kennismaking in de bergen gaat automatisch

 

Het trekken van de ene berghut naar de andere heeft zijn eigenaardige bekoringen. Niet alleen omdat men door zo'n tocht een groot gebied te zien krijgt, maar ook door de ontmoetingen onderweg. Er zijn altijd mensen, die hetzelfde doen en daar zo'n tocht toch minstens een halve dag in beslag neemt, ontmoet men elkaar voortdurend. Als gij ergens zit te rusten, lopen de anderen u voorbij en als zij uitblazen, passeert gij weer hén. Dit herhaalt zich op iedere tocht enige malen. De eerste keer zegt ge niet meer dan "Grüsz Gott" of "Bergheil" tot elkaar, doch bij iedere nieuwe ontmoeting komen er een paar zinnen bij. Dit alles heeft tot gevolg, dat - wanneer ge elkaar dan ten slotte in de hut weervindt - ge reeds oude bekenden zijt, zodat er geen ijs meer gebroken behoeft te worden. Zo is het ons ook vergaan. En naarmate ge meer hutten aandoet, worden uw kennissen talrijker.

Het eerste letterlijke en figuurlijke hoogtepunt op de weg van de Douglas-hut naar de Lindauer-hut, welke laatste een uur of vier naar het Oosten ligt, vormt het Vera Jöchl. Langzaam stijgend kruipt het pad langs de met gras begroeide berghelling naar boven, aan de rechterkant steeds geflankeerd door de witte wanden van de langgerekte Kirchlispitzen totdat men tenslotte de pasovergang op 2331 meter hoogte bereikt. Daarna daalt het pad een 200 meter tot aan de Schweitzer Tor, dit is de Zwitserse Poort. Hier lijkt het of de bergen een sprong gemaakt hebben. Dat deel, dat ze daarbij dan oversloegen, vormt de "poort". Deze wordt aan de ene zijde begrensd door het laatste deel van de Kirchlispitzen en aan de andere zijde door de uitlopers van de Drusenfluh. Tussen twee wanden ligt 'n brede doorkijk, waardoor men neerschouwt op de grazige weiden van de Zwitserse almen.

 

Klokkenkoor

Voor het eerst sinds ons verblijf in het Rätikon-gebied horen we hier het melodisch geluid van de koeienklokken. Gedragen door de wind komt het van heel ver door de Zwitserse Poort tot ons. Hoe we het ook met het oog de Zwitserse almen afspeuren, we vermogen de koeien niet te ontdekken. Deze omstandigheid maakt het klokkenkoor echter juist tot iets mysterieus. Net de muzikale achtergrond voor een sprookje, waarvan de opvoering direct op de Zwitserse almen gaat beginnen...

Daar door de "Schweitzer Tor" een voetpad loopt, staat er op Oostenrijks gebied natuurlijk ook weer een verlaten tolhuis. Als loerende ogen kijken de kleine, diep in de dikke muren liggende raampjes over de paden, die hier samenkomen. Zij ontmoeten echter slechts onschuldige touristen, die er alleen op uit zijn verkwikking te zoeken aan de ijskoude bron tegen het huis, welke zorgeloos en gul, zonder een moment te pauzeren, haar water klaterend in de eeuwige overlopende bak stort. 't Is goed rusten hier bij Zwitserse Poort, waar ook nog een onderkomen, een open schuilhut, zo nodig beschutting biedt tegen weer en wind. Vandaag vragen we alleen beschutting tegen de zon, die de hut ons gaarne in haar schaduw aan de Zuidkant schenkt. Daar is het voor een bezwete zwerver op deze winderige hoogte zelfs gauw té koel. Dan zoeken we maar weer de zonkant op... totdat het daar weer te warm wordt...

 

O, zuster!...

Na de Zwitserse Poort volgt er een kleine stijging van slechts een goede honderd meter naar de Ofenpass (2293 meter) tussen de Ofenkopf (2374 meter) en de Drusenfluh (2835 meter). Deze laatste berg is een knaap, die heel wat slachtoffers op zijn naam heeft staan. We zouden dit later ontdekken in het toerenboek van de Lindauer-hut, waarin zij, die op deze berg het leven verloren, herdacht worden.

Tot de curieuze ontmoetingen op de pas behoort die met een kloosterzuster, die de leiding heeft over een groep schoolkinderen. In razend tempo stormen zij door de bergen. Moeder-overste zal het wel niet horen en daarom mogen we hier gerust vertellen, dat onze vlotte non haar rokken omhoog gebonden heeft. En dan steken daar niet een paar zwarte kousen onderuit maar twee melkblanke, blote nonnenbenen. Of het met haar kap ook in orde is, betwijfelen we ook sterk. Er blinken zo verdacht veel spelden aan al het witte linnen, dat het hoofd zo nauw omsluit!... De Camera Obscura heeft onze zuster vermoedelijk wel nooit gelezen, maar in het voorbijgaan maakt ze met een vriendelijke lach toch een opmerking over hoe warm het is en hoe ver. Wat we slechts beamen kunnen!

 

Melk de dag!

Wie eenmaal op de Ofenpass gearriveerd is, ziet neer in het dal, dat wijl het slechts een 1700 meter hoog ligt, weer bomengroei kent. Schijnbaar niet zo ver weg ligt tussen hoogopschietende sparren de Lindauer-hut (1764 meter). Als ge dagen lang door een moordende zon zijt achtervolgd, zijn het de bomen, die de meeste indruk op u maken. "Ha, bomen!" slaakt ge! Dat betekent eindelijk ook eens schaduw! Eer het zover is, zult ge nog afdalen door een hel van hitte, die erger wordt naarmate ge lager komt. En die verlossende hut blijkt ook veel verder te liggen dan ge eerst dacht. Maar ten slotte bereikt ge de bergbeek, die door de almen dartelt. Waarom zoudt ge u daar niet een uitgebreide rust met schoenen en sokken uit gunnen, in het gezicht van de Drei Türme, drie imponerende bergtoppen, die deze streek domineren? Languit achterover in het gras, de voeten in de koele beek, zó liggen we. Eerst om te rusten... dan om... ja, gewoon om te luieren!... Geen wonder, dat we plotseling aan die andere dagenmelker Pallieter moeten denken!...

 

 

 

11. Van Lindauer-hut naar de Tilisuna-hut

 

Een berghut behoort hoog te liggen en zodanig, dat ge het gevoel krijgt, dat de bewoonde wereld oneindig ver verwijderd is. Daar aan deze voorwaarde de Lindauer-hut op 1764 meter niet voldoet, hebben we van begin af aan enige antipathie tegen de hut. Op slechts weinige minuten afstand bevindt zich een alp met welgeteld achttien grote schuren, welke onderdak verlenen aan een tweehonderd koeien wanneer deze niet tegen de bergen grazen zoals thans het geval is. Dit draagt er evenmin toe bij om deze streek tot een oord van eenzaamheid te maken. Geen wonder dan ook, dat ons oponthoud hier tot één nacht beperkt blijft.

Toch moet men getuigen, dat de hut, die uit twee grote gebouwen bestaat, met haar zwaar meubilair en haar grote, glazen waranda een bijzonder prettige indruk maakt. De omringende natuur daarenboven doorloopt de hele scala van groots tot lieflijk. Voor het eerste zorgt het machtige decor van de bergen, die in het Noorden de achtergrond vormen. Het zijn de Sulzfluh en de Drei Türme, welke laatste hun naam alle eer aandoen. Aan de voeten van deze rotsmassa's heeft de boomgroei het terrein veroverd en zo ligt de hut zelf behalve tussen kaarsrechte sparren ook tussen een wild struikgewas. Een bijzondere attractie van de Lindauer-hut vormt een vrij grote alpentuin, die alle bloemen bevat, welke men maar in het bergland kan aantreffen. Deze tuin is als een levend handboek en de botanicus kan hier uren zoetbrengen.

Daar wij weer hunkeren naar de grote hoogten, vindt de volgende dag ons vertrek plaats. We zijn - zoals iedere dag trouwens - weer heel vroeg uitgeslapen. De tocht gaat vandaag naar de Tilisuna-hut, op 2211 meter gelegen, vlak bij de Zwitserse grens.

 

De Birkelgrat

Het karakter van de weg, die wij hebben af te leggen, is heel anders dan onze tocht van de vorige dag. Was het toen afwisselend stijgen en dalen, vandaag wordt het in hoofdzaak een lange klim over een "Grat". We verklaarden reeds eerder wat men onder een "Grat" dient te verstaan. Ter verduidelijking vermelden we hier nog hoe de bekende gids en filmspeler Louis Trenker zo'n "geval" omschrijft. Hij zegt daarvan: "Zij (de graten) zijn zwevende bruggen tussen hemel en aarde, die de toppen verbinden, die uit de bergen gebergten maken en als stenen hoogtewegen 'hoog over dalen en mensen' leiden. Ze zijn echter ook de pijlers, die de berg zijn hemelbestormende Gothische lijn geven, ze zijn z'n steunberen, zijn kanten."

De "Grat", waar wij in de vroege morgen van deze dag voor staan, is er een van de laatste soort, d.w.z. een steunbeer. Hij draagt de naam van Birkelgrat. In scherpe zigzaggen trekt het pad zich hier naar boven. Er wordt van de klimmer voorlopig niet meer dan wat geduld gevraagd daar het grootste deel van onze "Grat" nog in de schaduw ligt terwijl er een koel windje waait. Niettemin staat boven ons weer een strakblauwe lucht gespannen, die opnieuw weer een moorddadige warmte voor de dalen beneden belooft. Interessant zijn de uitzichten, vooral naar de kant van de Sulzfluh, waar zich een enorm schuinhangend plateau bevindt. Dat we daar later zelf nog overheen zouden lopen en dat er dan van die sterke helling niet veel meer te bemerken valt omdat het plateau zo groot is, wisten we nu natuurlijk nog niet.

 

Niet duizelen

Een paar uur verstrijken alvorens we het laatste deel van de "Grat", dat het interessantste is, bereiken. Hier kunt ge proberen of ge vrij zijt van duizeligheid, want dit laatste deel is erg woest doch daarom zo schoon. Het pad kruipt door een woestenij van verweerde rots, waarbij aan één kant de berg vrij steil naar beneden valt. Een sensationele geschiedenis! Wie de blik in de diepte niet verwerken kan, mag zich bedienen van de staalkabel, welke voor de angstige zielen aan de bergkant is vastgemaakt. Alleen dient men zich eerst te overtuigen of de kabel ook werkelijk vastzit, hetgeen nog wel eens te wensen overlaat daar dergelijke beveiligingen permanent aan weer en wind bloot staan.

Boven op de "Grat" doet zich een nieuwe wereld open, die voorheen door een bergrug was afgesloten. Hierin gaan we afdalen want nu kan de hut niet ver meer zijn al laat ze zich nog niet zien. Een eigenaardige ontdekking doen we boven op de "Grat", waar weer een andere "Grat" de verbinding vormt met de Schwarzhorn (2492 meter). De bodem ligt er bedekt met zwarte stenen, die op het eerste gezicht aan steenkool denken doet. De steen is evenwel harder en glanzend. Nog nooit zagen we zulk gesteente. Later in de hut vernemen we, dat de steen "Serpentinestein" genoemd wordt en in deze streken nergens anders dan hier bij de Schwarzhorn, die er zijn naam aan ontleent, voorkomt.

Wie een klim over de Birkelgrat achter de rug heeft, mag zich een rust gunnen. Weliswaar laait op dit middaguur de zon over de wereld maar daar het op onze "Grat" nogal waait, deert de hitte ons niet. Na een uurtje rust beginnen we, volkomen fit, aan de afdaling, die evenwel kort is. Dan slingert het pad zich horizontaal voort en na niet al te lange tijd duikt de Tilisunasee op en een honderd meter daarboven, op met gras begroeide hellingen, de hut, die men echter eerst na een omweg bereiken kan. Als we de gezellige lage gelagkamer binnentreden, hartelijk begroet door de "Wirt", die met uitgestoken hand op ons toekomt, en de dochter des huizes een glas heerlijke frisse most voor ons heeft neergezet, dan staat het voor ons vast, dat we morgen niet verder trekken...

 

 

 

12. De Tilisuna-hut is een tehuis vol sfeer

 

Tot de berghutten, die nog niets van hun oorspronkelijke karakter verloren hebben, behoort de Tilisuna-hut op 2211 meter. Daar heerst volop sfeer en eenvoud, die straalt uit het gebouw zelf en uit zijn vaste bewoners: de "Hüttenwirt" met zijn familie. Nergens nog hebben we zo'n natuurlijke hartelijkheid aangetroffen als bij deze mensen. Vooral de dochter des huizes, die de gasten bedient, doet dit met zulk een ongekunstelde vriendelijkheid, dat dit pure bergkind zich daardoor, zonder het zelf te weten, een charme verleent, die men bij andere vrouwen tevergeefs zoekt...

Sfeer straalt er - zoals gezegd - ook uit de hut. Vooral des avonds wanneer de petroleumlampen ontstoken worden en in de gele schijn daarvan, die "licht" méér suggereert dan ook werkelijk geeft, bezoekers een kaartje leggen. En ook wanneer ge, met een kandelaar met brandende kaars in de hand, naar uw kamer strompelt als ge het wat laat gemaakt hebt. Het electrische licht behoort hier tot de verworvenheden der beschaving, welke haar intrede nog niet gedaan hebben in de Tilisuna-hut.

Het kan niet anders of in een milieu als bovengeschetst voelt men zich spoedig thuis, vooral ook wanneer ge er in een Weens echtpaar oude bekenden ontmoet van wie ge twee dagen geleden aan de Lünersee hartelijk afscheid genomen hebt, wederzijds met de gedachten elkander wel nooit in het leven meer te zullen ontmoeten... Maar ja, gij hebt uw program veranderd en zij deden evenzo. Vandaar dit onverwachte samentreffen.

 

"Bezetter"

Nog een andere merkwaardige ontmoeting hebben wij er. "Ik zie in het hutboek, dat u uit Tilburg komt." Met deze woorden treedt de zoon des huizes op een gegeven moment op ons toe. "Daar heb ik in de oorlog vijf maanden als soldaat gelegen"... Proost! Het valt ons waarlijk moeilijk deze vriendelijke jongeman te zien in het Duitse "veldgrauw", met de beruchte zware laarzen, marcherend door onze stad... Hij herinnert zich eigenlijk niet veel meer van Tilburg. Alleen de lindeboom staat nog in zijn geheugen gegrift. "Ach, het is al weer zoveel jaar geleden en sindsdien heb ik nog in Joegoslavië en Rusland gezeten", verdedigt hij zijn geheugentekort. Wat hij wél positief weet is, dat er voorheen nog nooit een Tilburger zijn naam in het boek van de Tilisuna-hut schreef. Wij hebben dus de primeur en daar zijn we dan maar trots op!

 

Sulzfluh

De Tilisuna-hut bezoeken en niet op de Sulzfluh gaan, komt overeen met in Rome te zijn zonder de Paus te zien. Zo bevinden we ons daarom de volgende ochtend op weg naar onze tweede top. In een goede voormiddag gaat men heen en terug naar het bovenste puntje van deze knaap, die 2824 meter hoog is. Een deel van de route, dat met "Steintauben", enige opvallend op elkaar geplaatste stenen, gemarkeerd is, loopt over een enorm plateau. Het is hetzelfde, dat we daags tevoren vanaf de Birkelgrat gezien hebben. Het blijkt evenwel veel beter begaanbaar dan het toen van verre scheen.

Dit plateau is uiterst merkwaardig. Men kan er namelijk goed aan zien hoe hierop vroeger gletsjers gelegen hebben, welke de rotsen volkomen glad geslepen hebben. Een andere curiositeit vormen de ontelbare scheuren in het plateau, dat daardoor sterke overeenkomst vertoont met een gletsjer, echter met dit onderscheid, dat de rotsspleten hoogstens een paar meter diep zijn. Men kan die spleten gemakkelijk om of overspringen voor zover ze vrij van sneeuw zijn. En indien men eens door de weinige sneeuw, die zich hier bevindt, heenzakt, heeft dat meestal ook geen ernstige gevolgen al kan men dergelijke avonturen uiteraard beter vermijden.

 

"Höher ins Licht"

Evenals bij vele bergen geeft ook op de Sulzfluh een "Grat" toegang tot de top, echter niet dan nadat ge enige grote sneeuwvelden achter de rug hebt. Die velden stralen zó hagelwit, dat het wel lijkt of de sneeuw vers gevallen is, en de zon wordt er zó ongenadig in weerkaatst, dat uw ogen het gevoel krijgen of ze rechtstreeks in de zon zelve zien als ge even uw zonnebril afzet. Het zijn sneeuwvelden als deze, die de bergwandelaar het hem zo bekende gevoel van uitbundige vreugde bezorgen. Hier is het hoger gaan een waar genot en in uw gedachten zingen de woorden van Goethe, welke ge in het hutboek van de Tilisuna-hut aangetroffen hebt: "Steigen, steigen ist herrliche Pflicht. Höher, höher ins Licht!"... De "Grat" van de Sulzfluh ligt op de grens van Zwitserland. Er over komt een voor 'n bezwete klimmer te koude wind uit het nabuurland gewaaid en zo zijt ge blij een beetje aan de Noordkant te kunnen afdalen om beschut tegen die wind de laatste ruk naar de top af te leggen.

 

Veel animo

Er heerst daarboven bepaald drukte. Niet minder dan acht man hebben er zich genesteld. Links en rechts tussen de rotsen ligt men te genieten van het weidse panorama, dat ook ditmaal aan de horizon weer niets dan toppen vertoont. De "Steinmann" op de top ligt uit elkaar doch het door het weer zodanig gehavende "Gipfelbuch", dat de band ervan geheel los is, is in zijn zinken bus aanwezig. Het boek demonstreert van binnen duidelijk hoe de Sulzfluh over bezoek niet te klagen heeft. Maar daarom moet hij zich ook maar niet zo gemakkelijk laten beklimmen!

 

 

 

13. Zwemmen in een meer op een hoogte van 2100 meter

 

Negen dagen achtereen heerst er hier in de Rätikon nu de hittegolf. Van mensen, die naar boven komen uit de dalen, hoort ge, dat het daar om te stikken is en ge prijst u gelukkig boven de 2000 meter te leven. Weliswaar is de bestraling door de zon hier zeer intensief, doch voor wie zich niet te druk maakt valt het best uit te houden; vooral in de schaduw van de Tilisuna-hut of van het tolhuis, een eind verwijderd bij de Zwitserse grens, mag de temperatuur soms bepaald koel heten. Dit alles neemt echter toch niet weg, dat wanneer ge in de nabijheid een meertje weet, de verleiding daarin eens rond te zwemmen groot is.

Alle ramen aan de voorkant van de Tilisuna-hut zien uit op het niet zo grote meer van gelijke naam, dat een honderd meter beneden de hut ligt ingebed tussen bollige, met gras of sneeuw bedekte heuvels. Tot uw verbazing bemerkt ge, dat de bodem van het meer - voor zover ge die aan de kanten zien kunt - zanderig is en dat het er wemelt van kleine visjes. Zwemmen op een hoogte van 2100 meter boven de zeespiegel met een sneeuwveld aan de kant van het "bassin" behoort tot de attracties, die niet iedere dag geboden worden en daarom duurt het niet lang of ge ploetert in het water. De temperatuur daarvan valt waarachtig niet mee! Waar het niet dieper is dan een halve meter en er geen beekje in uitmondt, gaat het nog even doch ge moet u niet tot over het middel in het meer begeven, want dan wordt dit middel haast dichtgesnoerd door de koude. Onnodig te zeggen, dat hier een bad tot slechts enkele minuten beperkt blijft. Gezwommen hebt ge echter in elk geval en op uw blote voeten over de sneeuw naar beneden gegleden eveneens. Dat vormt de beste methode om uw hele leven niet meer te vergeten hoe koud sneeuw wel zijn kan!...

 

Onweer

Tot onze andere belevenissen bij de Tilisuna-hut behoort het onweer, dat zich op een avond boven de bergen ontlast en dat vergezeld gaat van een hevige hagelbui, afgewisseld door regen. Veelvoudig wordt de donder weerkaatst door de bergen, waardoor het lijkt of de hel is losgebroken. Niets herinnert nog aan de schone dag. Het schijnt dat opeens de herfst zijn intrede gedaan heeft en ge beklaagt degene, die door zulk een weer overvallen wordt. Met de neuzen tegen het raam van de hut gedrukt zien de gasten het schouwspel aan en ieder prijst zich gelukkig een veilig dak boven het hoofd te hebben. Als er dan plotseling, niet zo ver van de hut, een paar figuren opduiken, betekent dit een ware sensatie. "Daar zijn mensen" klinkt het en men stormt al naar de deur om deze ter ontvangst open te zetten. Ieder toont zich bezorgd want door dit weer naar boven komen, betekent een avontuur. Druipend bereiken de twee de hut. Ze blijken echter over een prima uitrusting te beschikken: goede schoenen, wollen vesten en practische regenhuiden. Het is slechts een kwestie van ontbolsteren en dan komen er een lachende jongeman en een meisje, beiden Duitsers, uit de kleding te voorschijn. Een uur hebben ze door het hondenweer gesjouwd, maar ze wisten, dat hierboven de veilige haven wachtte.

Ook in de bergen blijven onweren niet eeuwig duren. Nog voor de avond gevallen is, trekt het weg. Het schouwspel, dat zich echter daarna vertoont, is er een van zo'n weergaloze schoonheid, dat onze poging tot beschrijving ervan reeds bij voorbaat tot falen gedoemd is.

 

Reuzentoneel

Boven ons hoofd hangt nog de donkerpaarse lucht van het onweer, die merkwaardigerwijze zó recht is afgelijnd van het klare blauw van een zomerlucht, dat de scheiding als het ware met een liniaal getrokken lijkt. Daarachter verrijst dan een wereld van bergen, die coulissenvormig achter elkaar liggen, waardoor men een enorm diep perspectief krijgt. Over de bergen van Ferwall kijkt ge in de Lechtaler Alpen aan de overzijde van de Arlberg met de Schafberg in de buurt van Spullersee als dominerende top. Het merkwaardige bij dit hele tafereel is echter, dat deze bergen alle nuances van blauw vertonen en geheel door de zon overgoten worden. Naar alle waarschijnlijkheid is er in het Ferwall-gebied en in de Lechtaler Alpen van onweer geen sprake geweest. Al dat blauw maakt een zó onnatuurlijke indruk, dat wanneer een schilder zo'n schilderij durfde maken, hij wellicht niet "au serieux" genomen zou worden.

Het is een ongelooflijk schouwspel, dat onweerstaanbaar denken doet aan een verlicht toneel met coulissen, waarbij dan de recht afgesneden onweerslucht het scherm verbeeldt, dat zo juist is opgehaald. Ge zoudt u dan ook helemaal niet verbazen, wanneer in dit decor zo aanstonds reuzenfiguren aan het acteren gingen. Zulke schouwspelen behoren hier na een onweer echter niet tot de zeldzaamheden. Een week later zouden wij - maar dan vanuit de Lechtaler Alpen gezien in de richting waar we ons nu bevinden - iets soortgelijks meemaken, zij het dan ook wat minder groots daar de zon er bij ontbrak.

 

 

 

14. Naar de hoogste hut van het Silvretta-gebied

 

Laf geweest zijn we! Heel laf! We zijn de bergen ontrouw geworden. Bezweken voor de verleiding weer eens af te dalen naar de wereld. Om huizen te zien, straten, winkels. Om vers fruit te kopen, dat ge daarboven helemaal niet vindt... Laf ook omdat we onze geprogrammeerde tocht van de Tilisuna-hut naar Gargellen en Tübinger-hut niet aangedurfd hebben. Het rode lijntje op de kaart was zo ontmoedigend lang als ge weet hoe zwaar hier de uren wegen. Dus hebben we ons vadsige lijf naar beneden gezeuld. Naar het dal! Tijdens die afdaling heeft de straf ons al achterhaald. Urenlang door de zon om ten slotte terecht te komen in die beruchte hittegolf, die de dalen lam legt...

Zo zwerven we nu vol zelfverwijt door het Montafon-dal, dat het vacantieoord van de Nederlanders is. Ze zitten in Schruns, Vandans, Gallenkirch, Gortipohl en waar al niet meer, doch laten zich niet zien. Het liefst waren we maar meteen teruggegaan naar de hoogten. Dat is voor vandaag niet mogelijk. Déze dag moeten we in het dal doorstaan! Van alle kwade kansen kiezen we de minst slechte, namelijk een bustocht tot aan het einde van het Montafon-dal naar Partenen. Deze plaats heeft het voordeel, dat we morgenvroeg direct omhoog kunnen voor een ontdekkingstocht door het Silvretta-gebied.

 

Zó gaat het vlug

Om zeven uur zijn we de volgende ochtend present bij de "Schrägaufzug" van de Illwerke. "Zó moet ge het doen!" hebben velen ons geadviseerd. De Illwerke vormen 'n internationale maatschappij, die in de bergen stuwdammen bouwt om het water als krachtbron te exploiteren. Giganteske buizen dalen af naar Partenen om het water voor de krachtcentrale aan te voeren. Langs deze buizen gaat een primitieve kabelbaan naar boven, die bestemd is voor de arbeiders van het bedrijf doch ook heel gul touristen meeneemt. En merkwaardig hoe iedere tourist, uit onverschillig welk land ook, van deze accommodatie op de hoogte is.

In de vroege morgen zweven we dan tussen hemel en aarde op het primitieve wagentje, dat niet méér is dan een vloer op wielen met enkele zitbalken, die - tengevolge van de helling van de berg - van tijd tot tijd van stand veranderen. In het begin zit ge op de scherpe randen, die langzamerhand horizontaal komen te liggen en dan pas hebt ge iets wat op een zitplaats lijkt. Het is zó afgeladen vol met touristen ons vehikel, dat de arbeiders, voor wie het eigenlijk bestemd is, nauwelijks nog plaats vinden. Wie geluk heeft, vindt boven aan het eindpunt ook nog een trein gereed staan, die hem door een tunnel naar de eerste stuwmuur voert. Onze groep is dit geluk evenwel niet beschoren en zo strompelen we in ganzencolonne door de slechtverlichte en hier en daar van water druipende tunnel naar de stuwmuur. Uiteraard is de bouwbedrijvigheid de natuur niet ten goede gekomen. Wellicht echter kan straks, als de werkzaamheden zijn afgelopen, het nu reeds ontstane stuwmeer als een aanwinst beschouwd worden.

 

De gletsjers

De primitieve "Aufzug" heeft ons een aanzienlijk hoogteverschil doen overwinnen. Dank zij deze omstandigheid kan nu spoedig de klim door het Cromer-dal naar de Saarbrückner-hut een aanvang nemen. Om een lang verhaal kort te maken: de route naar deze hut vormt op die van andere geen uitzondering. Het is weer als steeds: warm en lang, langs wildbruisende bergbeken en imposante bergen. Het laatste deel van de route voert door een steenwoestijn, die een waar labyrint vormt en als klap op de vuurpijl komt er uiteindelijk de extra steile "Aufstieg" naar de hut, die de hoogst gelegen hut van het Silvretta-gebied is.

2610 meter hoog staat ze op een rotsplateau van aangezicht tot aangezicht met de Seehorn (3123 meter) en de Litzner (3111 meter) en daarvoor de gletsjers. Hier zijt ge dan eindelijk doorgedrongen in het gebied van enkel sneeuw en ijs en grimmigheid. Geen enkele richting dan die welke ge gekomen zijt, kunt ge alleen gaan. Alle overige verbindingen zijn volslagen alpinistenrouten, die alleen onder leiding van een gids gemaakt kunnen worden. Dit is het hart van de ijswereld, waar andere normen gesteld worden dan in de wereld daar beneden. Hier hebben de ware alpinisten hun "pied-à-terre" voor hun gedurfde tochten.

 

Het ongeluk

Juist bij onze aankomst keert er een tweemanschap, heer en tourist, terug, die volgens hun verhaal ternauwernood aan de dood ontsnapt zijn. In dit geval was het niet de gids die zijn heer, maar de heer die zijn gids het leven redde. Voor de derde keer in zijn 24-jarige loopbaan heeft de gids een val gemaakt doordat er een steen, die hem tot steunpunt diende, uitbrak. Het "Seil" (touw), dat de tourist stevig vasthield is ook ditmaal weer de redding geweest. De gids die slechts enkele schrammen heeft, gaat morgen weer opnieuw uit, doch de tourist, een Duitser van een jaar of vijftig, is zodanig onder de indruk van het gebeurde, dat hij van verdere tochten afziet en nog diezelfde middag naar beneden afdaalt. Zo zijn hier bij de Saarbrückner-hut de gevaren van de bergen in tastbare nabijheid. Men behoeft trouwens maar over de borstwering van de hut naar beneden te kijken om de verraderlijke scheuren in de met puin en vuil bedekte Litzner-gletsjer te zien.

 

 

 

15. Wolken drijven om de Saarbrückner-hut

 

Eindelijk dan toch! Er is kentering gekomen in de hittegolf, die elf dagen aan één stuk geduurd heeft. Op deze dag, nu we ons in de hoogst gelegen hut van het Silvretta-gebied, de Saarbrückner-hütte (2610 meter) bevinden, hebben we juist weinig behoefte aan die verandering. Met de regen, die er gisterenavond hier begon te vallen, heeft een onbehaaglijke herfstsfeer haar intrede gedaan. En als we deze morgen om vijf uur voor de hut staan, ziet het er niet zo veel beter uit. Hut en omgeving zitten voortdurend in een dichte nevel gehuld. De gids van een echtpaar uit Saarbrücken zei een kwartier geleden nog: "We gaan!" doch nu heeft hij zijn vertrouwen in het weer verloren en beslist: "We gaan niet!"

Nu de Saarbrückners hun tocht over de Seehorn (3123 meter) en Litzner (3111 meter) afgelast zien, wagen wij het er ook maar niet op te vertrekken. Dus hokken we samen in de gezellige gastenkamer van de hut, waar ook nog twee Oostenrijkers en twee Nederlanders door het weer worden vastgehouden. Dan wordt er maar weer eens een kop thee gedronken, de pijpen komen voor de dag en bergbelevenissen worden uitgewisseld. Geloof echter maar niet, dat de gezelligheid het weer doet vergeten. Nu is het de een dan de andere, die tussen de gesprekken door even een steelse blik door het raam werpt: "Noch immer Nebel!" Dan mompelt er weer een van "Sauwetter!" wat niet zo'n nette uitdrukking is maar het college in "Seil"-techniek, dat een Oostenrijker ten beste geeft, wordt er niet door onderbroken. Voor ons betekent het weer niet zo'n erge handicap. Wij hebben er al vele mooie dagen opzitten maar die Saarbrückners!... Met een halve rugzak vol haken en "karabiner", een ware slotenmakerswinkel, zijn ze naar boven gekomen om de thuis gedroomde droom te verwezenlijken en nu gaat het de eerste dag van aankomst al mis. Een alpinist moet echter weten te wachten. Dat zullen ook zij: "Al moeten we hier acht dagen zitten niets doen, onze tocht maken zullen we!" is hun resolute uitspraak.

 

Hutspreuk

Twee uren verstrijken. De lucht is intussen opengewaaid. Voor de tocht der Saarbrückners is het inmiddels te laat geworden. Wij daarentegen hebben nog weinig verloren want we hebben slechts een tocht van een paar uur geprojecteerd, namelijk naar het Madlener-haus, dat 'n dikke 600 meter lager ligt en waar het risico van nevel minder groot is. Vóór ons afscheid noteren we echter nog even de "Hüttenspruch", die een wand van de Saarbrückner-hut siert. Hier volgt het vers:

     Stolz in der Bergen ragendem Kreis

     Hebt sich der Litzner aus ewigem Eis.

     Glasend und glänzend in Sonnenstrahl

     Senkt sich der Gletscher ins Cromertal.

     Fernher vom schwarzen, felsigen Hang

     Tönt der Lawine donnernder Klang.

     Und inmitten der Wunderwelt

     Steht die Hütte, auf Felsen gestellt,

     Ladet den Wandrer nach Mühsal und Last

     Gastlich erquickend zu stärkendem Rast.

     Stürme und Wettern halten nun stand,

     Saarbrückner-Hütte im Alpenland!

 

Weer een stuwmeer

De natuurbeschermers zullen wel hard gesputterd hebben tegen de plannen tot het bouwen van de Silvretta-stuwmuur bij de Bielerhöhe, waar zich het Madlener-haus bevindt. Desniettemin is de stuwmuur van de Illwerke er verrezen en door het zich daarachter gevormde grote stuwmeer (het tweede in deze streek) is het gehele aanschijn van deze omgeving veranderd. Al verkreeg men een mooi meer, de oernatuur heeft het zwaar te verduren gehad. Nu nog vertoont de omgeving van het Madlener-haus het aspect van een groot bouwwerk. Er staat een groep afschuwelijke, heel of half of niet meer bewoonde barakken, er rijden vrachtauto's af en aan, er werkt een "Aufzug", kortom er heerst volop bedrijvigheid, die sterk detoneert met de rust van de omringende bergen. Een oord om zodra mogelijk te verlaten!... Al drijven er geen wolken om het Madlener-haus, kort na onze aankomst hier - na een bergwandeling van 2½ uur - begint het te motregenen om niet meer voor de volgende dag tegen de middag op te houden. Zo akelig als het buiten is, zo gezellig is het daarentegen in het Madlener-haus, waar ook weer sfeer heerst.

 

Kennissen genoeg

Onverwacht raken we er tussen een kring van kennissen verzeild. In het vroeg van de middag verschijnen onze landgenoten uit de Saarbrückner-hut. Kort daarop daagt een Duits echtpaar op, waarmede we méér dan een week geleden in de Douglas-hut kennis maakten en ten slotte melden zich nog twee Nederlanders, die we twee dagen geleden al in de Tilisuna-hut ontmoetten. Zo verkeren we ten slotte in gezelschap van niet minder dan zes bekenden. Niemand heeft een afspraak gemaakt. Het is louter toeval, dat ons hier zo tot een klusje te zamen gedreven heeft. Een jonge Zwitserse skileraar met zijn echtgenote wordt spoedig na aankomst in ons clubje ingelijfd. Als deze de gitaar, die men in bijna iedere berghut vindt, van de wand neemt en - zichzelf begeleidend - een uitgebreid liederenrepertoire begint af te draaien, is het hek helemaal van de dam... Laat het buiten maar regenen! Binnen viert de gezelligheid hoogtij! Ge bent wel voor de bergen gekomen, doch waarom zoudt ge deze afwisseling niet meenemen. Morgen schijnt toch "bestimmt" de zon, heeft een broodetende profeet voorspeld...

 

 

 

16. Sprong van de Silvretta naar de Lechtaler Alpen

 

Iedere berghut bezit haar eigen bekoring. Ze dankt dit aan de sfeer, welke er heerst en door de omgeving, waar ze ligt. Daarom betekent elke tocht naar een andere hut steeds weer het begin van een geheel nieuwe reis, waarbij het hart klopt van verwachting om wat nu het einddoel van de dag weer brengen zal. Door dit alles wordt uiteindelijk iedere hut een begrip voor hem, die ze bezocht heeft.

De Wiesbadener-hut vormt onze volgende pleisterplaats in het Silvretta-gebied. Hoewel op een hoogte van 2510 meter gelegen laat ze zich gemakkelijk bereiken voor wie eenmaal in het Madlener-haus zit. Twee dikke uren zijn voldoende voor de klim. Daarenboven behoort het pad tot de gemakkelijkste die we hier hebben aangetroffen. Dit verwekt enige verwondering want het voert toch tenslotte naar de wereld van sneeuw en ijs. Deze begint direct achter de hut, waar de grote Fermunt-gletsjer zijn tong naar voren steekt. Nog meerdere gletsjers vertonen zich hier, deels met sneeuw bedekt. Daar waar de sneeuw ontbreekt, heeft het ijs een grauw-witte kleur, waardoor het op het eerste gezicht de indruk van kalksteen maakt.

 

De Piz Buin

De omgeving hier is van een angstaanjagende schoonheid, hetgeen mede veroorzaakt wordt door de dreigende wolken, die de hut van tijd tot tijd in de nevel hullen en de temperatuur sterk doet dalen. Ge begint hier iets te voelen van de gevaren, die er dreigen kunnen in deze onherbergzame wereld, waar als hoogste top de Piz Buin met zijn 3316 meter domineert. Bij goed weer gaat er geen dag voorbij of er trekken partijen naar boven. Een gids is daarbij uiteraard onontbeerlijk.

Philosofisch staart de Piz Buin in het Ochsen-tal voor zover hij niet in de wolken schuil gaat. Geheimzinnig ligt de witte wereld aan zijn voeten en als ge daar zo staat, krijgt ge het gevoel het voorportaal van de Zuidpool betreden te hebben. Het lijkt of de wereld achter die gletsjers in de eindeloosheid voert, waar nog geen mens ooit een voet zette. Het is schoon dit te denken en daarom moet ge niet op uw kaart kijken om te leren, dat achter die ijswereld, ten Zuiden van de Piz Buin, weer de veel lagere, zonnige bergweiden van Zwitserland beginnen.

Zo'n wereld van groen en zon schenkt ons de volgende dag als we na een drie-uurs voettocht naar Galtür door het rustige Paznaun-dal naar Landeck bussen om vandaar uit weer de prachtige treinreis te maken naar Sankt Anton, het vacantieoord van onze koningin. In een kwartier tijd brengt de zweefbaan u van Sankt Anton op de welbekende Galzig en daarmede bent ge dan naar het gebied van de Lechtaler Alpen verhuisd. Het is een "vernuftig" idee geweest van die Nederlander, die daar boven op het station van de Galzig met grote letters zijn naam in het hout sneed om onze koningin - telkens als ze hier passeert - te herinneren aan de baldadigheid van haar landgenoten...

 

Bij de Ulmer-hut

Een gemakkelijk pad voert van de Galzig (2185 meter) naar de Ulmer-hütte, die juist honderd meter hoger in Noord-Westelijke richting ligt. Deze hut - onze zevende en laatste voor dit jaar! - behoort tot de mooiste, die wij bezochten. Uitgerust met twee zonterrassen met ligstoelen, waarop een Nederlandse firma volop reclame maakt, en een grote glazen waranda tot waar koude of wind niet doordringen, biedt zij gelegenheid tot luieren en genieten bij alle weersomstandigheden.

Er is gelegenheid tot tochten van verschillende aard: simpele bergwandelingen over mollige grasruggen, tochten over steile sneeuwhellingen en ten slotte klautertochten. Het prettige daarbij is, dat men reeds op drie kwartier afstand van de hut op het Valfagher Joch (2549 meter) in het hartje van de oerwereld zit, waar de Schindlerspitze (2637 meter) onweerstaanbaar tot een beklimming noodt. Die honderd meter hoogteverschil hebt ge dra overwonnen en dan komt de sensationele klimpartij over de sterk gekartelde kam. Wild, verweerd en brokkelig is hier de rots. Iedere blik in de diepte is een feest voor het oog en het klimmen door deze steenwildernis wordt tot een elegant spel van lenigheid en balanceerkunst, waarbij het berginstinct voorgoed ontwaakt om langzaam tot hartstocht te worden opgezweept...

 

Bevrijding

Iets soortgelijks, doch in mindere mate, geldt voor een tocht op de Valluga (2811 meter), die berg met zijn uitheems klinkende naam, welke hem alleen reeds tot een mysterie maakt. Dezelfde dag nemen wij deze top ook nog mee. Nog een 200 meter hoger dan de Schindler geeft hij zich niet zo gemakkelijk gewonnen. Grote steile sneeuwhellingen barricaderen hem en de toegang tot zijn "Grat" vergt bij de huidige sneeuwverhoudingen 'n aardige klauterpartij, waarbij men steevast de verkeerde route kiest. Eenmaal de "Grat" bereikt, dan ligt ook de top voor het grijpen. Weer ziet ge een wereld aan uw voeten en weer wordt ge doorstroomd met dat oneindig gevoel van ruimte en vrijheid, dat u de armen breed wil doen uitslaan, opdat ge daarna juichend en jubelend ten hemel zoudt kunnen varen... Zulke stonden op een bergtop bevatten eeuwigheidswaarde! Hierin ligt iets van het geheim, dat hij, die eenmaal deze vreugde geproefd heeft, steeds weer naar de hoogten gedreven wordt...

Een rust op een top mag al eens tot dromerij verleiden - voor alles vraagt een berg toch realiteitszin. Ook de Valluga van vandaag! Sinds dagen is het weer niet meer betrouwbaar. Iedere middag hullen de bergen zich in dichte nevel. Dat gaat ook nu weer gebeuren. Het scheelt niet veel of de terugtocht wordt een vlucht, al zit de route ook zó vast in ons hoofd, dat voor verdwalen geen vrees bestaat. De nevel is evenwel vlugger dan wij en voordat we de hut bereikt hebben, heeft hij ons al lang omhuld. De volgende dag zit de hut van de morgen tot de avond in die mist. Het regent en het wordt koud. De "Hüttenwirt" maakt de grote, betegelde kachel aan en de weinige hutbezoekers (er komt geen kip meer naar boven!) vlijen zich verveeld met de rug tegen de heerlijke ovenkachel.

Waar is de zomer gebleven? Voor ons betekent dit het afscheid van de bergen. In een dikke nevel, die nog geen vijf meter zicht mogelijk maakt, dalen we de volgende ochtend in twee uur af naar de Arlberg-pas op zoek naar Langen, waar het eerste treinstation is. Dan rijden we weer de zon van het laagland tegemoet. Maar dit betekent ook het einde van de zwerftocht...

 

 

Bronvermelding:

"Als de bergen roepen..." verscheen in 16 afleveringen in de Nieuwe Tilburgse Courant op:

- donderdag 31 juli 1952

- vrijdag 1 augustus 1952

- zaterdag 2 augustus 1952

- dinsdag 5 augustus 1952

- donderdag 7 augustus 1952

- vrijdag 8 augustus 1952

- zaterdag 9 augustus 1952

- dinsdag 12 augustus 1952

- woensdag 13 augustus 1952

- zaterdag 16 augustus 1952

- dinsdag 19 augustus 1952

- woensdag 20 augustus 1952

- donderdag 21 augustus 1952

- vrijdag 22 augustus 1952

- maandag 25 augustus 1952

- woensdag 27 augustus 1952