CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Reisartikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Weerzien in de Dolomieten

 

 

1. De tred der geslachten als gang der seizoenen

 

Hoe dikwijls men ze ook gemaakt heeft, een treinreis over de Brenner blijkt telkens opnieuw een belevenis. Geen traject in Europa dat we liever berijden, geen traject ook, waar een magischer aantrekkingskracht vanuit gaat. Is het de indrukwekkende natuur, de overvloed van zon, die de hemel ons hier steeds pleegt te schenken? Is het de groeiende koelte, de stijgende zuiverheid van de lucht, die intenser worden naarmate de trein zich in zijn beheerste haast verder tegen de pas omhoog werkt? Of is het de afdaling aan de zuidkant in het land van beloften, het land van de verwachting en het land van de herinnering, dat steeds weer opnieuw het hart warmer kloppen doet?... Al deze factoren samen zijn het, welke ons reeds herhaaldelijk in hun ban geslagen hebben. Zoals ze zullen blijven doen...

Ook de reis door het warme Pusterdal naar Innichen (San Candido) ligt achter de rug. Daarna zijn we met de bus door het Sextenerdal naar het hart van de Dolomieten geboord, de Sextener Dolomieten, de Dolomieten van ons en misschien straks ook een beetje de Dolomieten van ú...

 

Zo anders

Een groot verschil met twee jaar geleden als we, op het gezellige dorpspleintje tegenover hotel "Post", uit de bus stappen. Sexten is wel hetzelfde gebleven maar binnen in ons is het anders geworden. Toen marcheerden we te voet het dorpje binnen, een vrijwillig opgelegde taak omdat we de reis der herinnering, de reis van een heimwee maakten en hier - na een afwezigheid van eenentwintig jaar - weer de voet zetten. Toen woelden in ons de gevoelens van hoop en vrees om wat we in Sexten van onze oude bekenden, de Innerkoflers, terug zouden vinden... Tóén waren we tot berstens toe gespannen van verwachting en angst!... Tóén ging het er om: er op of er onder. Of alle mooie dromen, in méér dan twee decennia gesponnen, slechts dromen en illusies zouden blijken. Het bleken geen dromen, geen illusies! Twee jaar geleden hebben we daarvan - ook op deze plaats - verhaald. En we hebben verteld hoe schoon het was... Thans is er niets van deze spanning en van dit verwachten. Nu wringt er geen twijfel, nu wordt er geen hart dichtgeknepen van angst... Thans hebben we zekerheid en wéten we. Nu weten we waar en hoe we ontvangen zullen worden omdat onze komst geen overrompeling betekent. Nu hebben we van tevoren wél geschreven, nu ook durfden we schrijven... Nu weten wij een kamer voor ons gereed... Niet dat we ons ook nu niet op het weerzien verheugen maar het grote verrassingselement, dat die vorige reis zo pikant maakte, ontbreekt thans toch!

 

Erkentelijkheid

Ha, daar komt Ernst Innerkofler, de berggids, al aangestapt. Geheel in de lijn der verwachting. Juist terug van zijn werk heeft hij haastig zijn zondagse pak aangeschoten. Hij is net op tijd om, na een korte maar hartelijke begroeting, onze bagage over te nemen vóór we te voet op weg naar villa Innerkofler tijgen... En even later zien we uit de verte de jonge mevrouw Innerkofler de trappen van het bordes afdalen met de kleine Marlene aan de hand... Wat is ze groot geworden, die Marlene! Al drie jaar moet ze nu zijn!... Frau Innerkofler kan na de verwelkoming niet vlug genoeg beginnen met dank te betuigen voor de artikelen, die we twee jaar geleden over hun familie in de krant geschreven hebben. Ze konden er niet zo veel van lezen... maar hier en daar toch wel enkele woorden en een stukje zin... (De Innerkoflers zijn Tirolers en hun voertaal is derhalve Duits...) Nou, dan zullen we in de komende dagen, als we des avonds gezellig in de huiselijke kring zitten, al onze artikelen eens zo goed en zo kwaad als het gaat in het Duits vertalen... Ze hebben ze tenminste allemaal zorgvuldig bewaard... En de opgezonden foto's "van toen" komen ook al direct op de proppen...

 

Mensen en bergen

Ziezo, we zijn dus weer bij de Innerkoflers! Alles volgens plan, op de dag af zoals twee jaar geleden afgesproken. Van ver weg uit het Fischleindal groeten weer én Einser én de Zwölfer... In het westen staan de drie Schusterspitzen en helemaal van uit het oosten kijkt die genoeglijke grasberg de Helm het dorp binnen. Hun bergen, waarmee zij vergroeid zijn... ook onze bergen, omdat wij verstrikt geraakt zijn in hun ban... De Innerkoflers weten dat. En ze vinden het fijn, dat ook een Hollander houdt van hun land, het streelt hun trots. Maar groter voldoening nog schenkt het hun, dat die Hollander niet alleen voor de bergen maar ook voor de mensen, die daarin wonen, het hart heeft opengezet... Zo schreven ze tenminste eens in een brief...

 

Veel veranderd

In twee jaar tijds is hier bij de Innerkoflers toch veel veranderd, materieel en geestelijk zouden we willen zeggen. Onze relatie dateert uit 1935 en had in haar oorsprong betrekking op de vader en moeder van Ernst. Van zijn moeder hebben we twee jaar geleden nog slechts het graf kunnen bezoeken... Zijn vader Gottfried stierf vóór twee jaar, acht dagen na ons afscheid, plotseling aan een hartverlamming... Dat betekende nu een nieuwe gang naar het kerkhof. Het betekende ook een reorganisatie van het huis. Klara, Gottfrieds oudste dochter, woont nu in Innichen bij haar inmiddels getrouwde jongste zuster Maria. In het ouderlijke huis, waar wij thans logeren, zwaait nu het toen nog inwonende jonge paar, de zoon Ernst en zijn vrouw Anna, geheel alleen de scepter. Volgens de wens der ouders gaan zij voort met het verhuren van kamers aan toeristen.

Met deze "machtsovername" heeft ook de nieuwe tijd zijn intrede gedaan in villa Innerkofler, die eens door Ernsts grootvader Sepp Innerkofler, de beroemdste gids uit de Dolomieten in de eerste decennia van onze eeuw, gebouwd werd. Maar dat zijn oude geschiedenissen, die we hier al vroeger verhaald hebben. De tijd staat niet stil en een verleden keert niet weer. Daarvan spreekt nu het grote huis. Als eerste verandering heeft het jonge paar in het huis precies die wijzigingen aangebracht, welke wij verwacht hadden er te zullen aantreffen. Ze kunnen het niet goed begrijpen, dat wij dit bij de eerste oogopslag merken, maar ze weten dan ook nog niet, dat wij die ons zelf allang voorspeld hebben. En we konden die voorspellen omdat we voelden, dat met de dood van Gottfried een periode in de geschiedenis van een geslacht werd afgesloten.

 

Eeuwige cirkelgang

Twee jaar geleden immers stond de hele sfeer van het huis met het gezicht naar het verleden gekeerd, een verleden, dat daar in oude herinneringen gekoesterd werd. Het trof ons toen aangenaam en we zouden het niet anders hebben willen zien om onze droom te beleven, maar we waren er toen tevens direct van overtuigd, dat dit verleden dan ook inderdaad verleden, dat betekende onherroepelijk, was. Een generatie had haar taak volbracht, kinderen waren opgegroeid, getrouwd en gegaan.

In dit huis stonden teveel lege stoelen... Met de dood van Gottfried bleef ook de laatste onbezet... Maar in de achterkamer stond reeds het nieuwe geslacht aangetreden. Vlugger dan het verwacht en ook gehoopt had, is het op het voorplan geroepen. En nu regeert dan hier een nieuwe generatie. Hier speelt de eeuwige geschiedenis van het mensengeslacht. Marlene vervult weer het holle huis met een blijde kinderlach en binnenkort zal er een tweede kindje kraaien. In de omgekeerde volgorde, waarin hier eens de stoelen leeg raakten, zullen ze weer langzaam een voor een bezet worden... Het in zich zelf gekeerde en traag in het verleden vegeterende huis heeft de luiken opengeworpen en het gezicht naar de zon gekeerd, die des avonds zo schoon de toppen van de bergen belicht. Hier wordt weer aan een toekomst gebouwd. Alles is veranderd en... tóch hetzelfde gebleven! De tred van de geslachten als de gang der seizoenen! Eeuwige cirkelgang!... Deze betrapten we in Sexten... Zó hebben we de familie Innerkofler weergezien...

 

 

 

2. Een zondag in Sexten

 

Enige tientallen jaren geleden stond vóór hotel "Post" in het hartje van Sexten in het Pusterdal een bank. De "Führerbank" werd ze in de wandeling genoemd. Hierop zaten de Dolomietengidsen te wachten op de heren, die hen engageren zouden voor een bergtoer. Maar men kon er alleen "geautoriseerden" vinden, d.w.z. gidsen met een vergunning. Voor de andere gidsen was de bank taboe. Die moesten maar zien, dat ze elders in het dorp hun "buit" vingen. En als ze dat dan ook prompt probeerden, werd daarover op de bank menig hartig woordje gemopperd. Zo was het toen in Sexten, dat we wel nooit ontdekt zouden hebben als het niet eens, ook voor ons, het uitgangspunt van bergtochten had moeten zijn...

Die "Führerbank", welke zoveel verhalen over royale en schriele, over lenige en lome, moedige en bange, eenvoudige en verwaande "Herren" afgeluisterd heeft, is verdwenen. Er staan nu twee banken tegenover hotel "Post". Maar daarop zitten geen gidsen meer. Deze hebben andere methoden om met hun "Herren" in relatie te komen, al schelen ze in de grond dan ook niet zo heel veel van de vroegere. De banken zijn nu het domein van de toeristen, de "Sommerfrischler", want het onaanzienlijke Sexten van weleer is er in geslaagd zich een bescheiden plaatsje onder de toeristische zon te veroveren.

 

Daar is 't leven goed...

Eigenlijk valt er in Sexten zelf niet veel te beleven. Na de verwoesting in de eerste wereldoorlog is het nieuw herrezen. Oude Tiroolse huizen staan er dus niet zo veel meer en de lintbebouwing biedt ook weinig aantrekkelijks. Maar Sexten heeft toch zijn intiem pleintje met de banken, waar het hart van het dorpje klopt. Toeristen, die te lui zijn om de bergen in te gaan, koesteren zich hier in een echt "dolce far niente" in het Zuid-Tiroolse zonnetje met een altijd prachtig uitzicht op de grillige Sextener Dolomieten, die misschien wel de mooiste van alle Dolomieten zijn. Intussen likken die toeristen aan hun ijsje of savoureren hun "Viertel Rotwein". Zo'n zacht wijntje, dat weliswaar niet in Sexten groeit maar toch ook weer niet zo heel ver er vandaan en dat in ieder geval Tirools en erg goedkoop is. Ja, in Sexten is het leven wel goed voor wie het te leven weet.

Des zondags mengen zich de wat boers geklede ingezetenen onder de vreemdelingen. Dan is er pantoffelparade en wanneer er dan nog muziek bij komt, wordt het pas echt gezellig en gemoedelijk op het pleintje. Het toerisme werd er nog niet tot industrie. Het zo hinderlijke raffinement ontbreekt er. De bevolking leeft er uit haar ongekunstelde eigen aard. Als er daardoor al eens een beetje tegen de etikette gezondigd wordt, gebeurt dit met een zó ontwapenende beminnelijkheid, dat het louter charme wordt, die een glimlach tot beloning vraagt...

 

De lange Max

In de gelagkamer van hotel "Mondschein" ontmoeten we Max Innerkofler, neef van onze overleden vriend Gottfried. 't Is al weer twee jaartjes geleden sinds hij ons in de Zinnen-hut liep te zoeken om de boodschap te brengen, dat onze afspraak met zijn oom vanwege het slechte weer niet doorging op de afgesproken dag! Max, de geautoriseerde gids, is een lange, slungelachtige figuur. Als hij lacht, gaat zijn veel te brede mond boven zijn hoekige kaken tot bijna aan zijn oren open. Geen schoonheid, waarop de dames, die hij aan het "Seil" krijgt, verliefd zullen worden!... Maar zijn lengte komt hem in ieder geval in de bergen goed van pas als hij, bij het "kletteren", een normaal te hoog liggende "Griff" moet zoeken...

Max is een jonge gids, die in de hotels graag zijn neus laat zien. Hij drinkt er een glas wijn, dat hij voor de fiscus als "verwervingsonkosten" declareert of hij loopt was kwasi onverschillig rond zoals schilders op het Parijse Mont Martre. Het toeval wil dan wel eens, dat een vreemde heer juist aan de waard of aan een kelnerin om een goede gids gevraagd heeft. Wat is er voor die waard of die kelnerin nu eenvoudiger dan te zeggen: "Kijk, daar hebt u er net een?"... Gidsen bieden nu eenmaal niet zichzelf aan, maar wensen gevraagd te worden...

 

Beste "Herrschaften"

Samen drinken we een "Viertel", dat niet tot de "beroepsonkosten" hoort. Overmorgen is Max weer voor vier dagen onder de pannen. Nota bene nog wel een Hollands echtpaar! Niet schriel! Vorig jaar heeft hij ze ook gehad. En klimmen! Vooral zij! Als een gems!... Zij heeft de broek aan... En hij moet mee. Wat-ie dan ook braaf doet. Beste "Herrschaften"... De eerste toer gaat op de Paternkofel, de familieberg, waarop in 1915 Sepp Innerkofler sneuvelde. Dan staan er nog de Schusterspitzen, Grosze Zinne Zuidkant en een reeks andere bergen op het program... Als het weer nu maar niet omslaat. Zo praten we wat...

 

Ha, die Wastl!...

Bij de terugkeer naar onze gastheer gebeurt wat we stilletjes gehoopt hadden. We lopen Wastl tegen het lijf. Wastl Innerkofler. Ja, natuurlijk ook een Innerkofler! Het zijn bijna louter Innerkoflers, die wij in Sexten kennen. En deze familie is breedvertakt. Ook al een neef van onze Gottfried! Twee jaar geleden hebben we met hem een glas wijn gedronken en er zijn nog andere relaties tussen ons ook. Wij interesseren ons voor zijn huis want hij woont in het geboortehuis van de beroemde Sepp Innerkofler, dat slechts door een tuin van dat van onze gastheer gescheiden is. Zijn huis behoort tot de oudste en karakteristiekste van Sexten. Het is nog typisch Tirools, dus geheel uit hout opgetrokken en zwart gebrand door de zuidelijke zon. Alleen jammer, dat enkel het uiterlijk origineel is en het oorspronkelijke interieur aan oorlogsverwoesting ten offer viel. Dit huis speelt namelijk een belangrijke rol in Karl Springenschmids roman "Der Sepp", die - ietwat geromantiseerd - de levensgeschiedenis van de "Dolomietenkoning" verhaalt...

"Ha, die Wastl!"... Hij toont zich wel wat verbaasd zich plotseling aangesproken te zien door iemand, die hij van verre ongetwijfeld als vreemdeling getaxeerd heeft. Neen, hij kon dan ook niet vermoeden, dat we weer in Sexten zouden zijn! Maar als hij ons eens even goed heeft aangekeken, gaat hem een licht op. Zijn inmiddels ook buiten gekomen vrouw begrijpt er kennelijk niets van hoe haar man daar plotseling in zo'n amicaal gesprek met die vreemde toerist gewikkeld is... totdat hij de uitleg geeft!...

 

Geacclimatiseerd

Wastl is het type van een Tiroler van de oude stempel, zoals alleen in een huis als hij bezit kan wonen. Bij uitzondering oefent hij nu eens niet het beroep van berggids uit, al voelt hij zich blijkbaar toch ook wat onwennig in zijn zondagse zwarte pak met de boord om de hals. Het plotseling overlijden van zijn oom Gottfried, acht dagen nadat wij hem, na eenentwintig jaar, hadden teruggezien, levert natuurlijk heel wat stof tot praten...

Als we bij ons tehuis komen, weten we, dat onze eerste tocht door het zondagse Sexten waarden heeft opgeleverd. We zijn weer vertrouwd met zijn bergen maar vooral ook met de mensen, die daar in wonen...

 

 

 

3. Herinneringen op het Sextener kerkhof

 

Van een verblijf in Sexten in de Dolomieten zouden we een onbevredigend gevoel mee naar huis dragen wanneer we niet een bezoek gebracht hadden aan het dorpskerkhof. Voor zo'n bezoek bestaat er nu weer een reden méér dan twee jaar geleden, want - naast zijn vrouw Klara - rust daar thans ook onze vriend Gottfried Innerkofler, die wij twee jaar geleden fotografeerden bij het graf van zijn vader, de beroemde Sepp. Het lot wilde, dat wij, die uit het verre Holland kwamen, de laatste foto van Gottfried mochten maken. Acht dagen na ons vertrek uit Sexten zou hij te rusten worden gelegd op de plaats, die hij ons als het familiegraf had aangewezen...

In het licht van bovenstaande gang van zaken zal het wel geen verwondering wekken als de in de kruisgewelven van de toegangspoort tot het "Friedhof" geschilderde dodendans een levende werkelijkheid voor ons wordt. Op macabere wijze maar zonder enige pretentie staat hier in een rij van taferelen uitgebeeld, hoe de dood niemand ontziet. Min of meer achteloos zijn we, Gottfried en wij, hieraan de laatste maal voorbijgelopen. Thans klimmen we geheel alléén de trappen op terwijl we ons afvragen waaraan we het te danken hebben, dat uitgerekend wij nog deze gang kunnen maken...

We behoeven niet te zoeken naar het graf maar kunnen er rechtstreeks op af gaan. Uiterlijk is er niet zoveel veranderd. Eigenlijk alleen maar een naam bijgekomen. Neen, toch niet! Vóór het kruis bloeit een bos wondergroot edelweiss. Ons edelweiss! We hadden het al gemist in de tuin van onze gastheer en toen we er naar vroegen vernamen we, dat het met hem, die het met zoveel liefde had verzorgd, was overgebracht naar het kerkhof. Ons edelweiss zeggen we, want twee jaar geleden schonk Gottfried ons van dit struikje een fraaie ster, die we thuis zorgvuldig bewaren bij de twee edelweissjes, die we - nu drieëntwintig jaar geleden - van Klara, zijn vrouw, ten geschenke kregen... Veel en rijk zijn de herinneringen, die ons door de gedachten gaan, zodat het moeite kost de aandacht te bepalen bij een gebed als laatste afscheidsgroet.

 

Jong geleerd

Maar op Sextens kerkhof is méér dat de aandacht van de ingewijde vraagt. Midden tussen de graven, als een kloek, die waakt over haar kuikens, staat daar de dorpskerk, die een rol speelt in Karl Springenschmids roman over de levensgeschiedenis van Sepp Innerkofler, wiens fraaie grafmonument zich slechts op een paar meters van de kerk verwijderd bevindt. Er is niet veel fantasie nodig om deze Sepp in zijn jeugdjaren met zijn kameraden zich - als geboren alpinisten - langs het uit het galmgat van de toren gehangen klokketouw naar het graatscherpe kerkedak te zien "abseilen". Tot grote ergernis van schoolmeester Rogger, die moeizaam naar de klokkekamer is geklommen, met de bij de schooljeugd welbekende hazelnoten stok in de hand om eens even geducht af te rekenen met de "Malefitzbuben", die het bestaan hebben de klokkenstoel als schommel te gebruiken...

 

Het "Innerkoflerische"

Hier aan de voet van de toren moet meester Rogger met het hoofd in de nek gestaan hebben toen hij de vlegelstreek ontdekte... Omdat ze zich de weg versperd zagen, zijn de knapen via een raam de kerk binnengekropen. Wat Michel Rogger toen te aanschouwen kreeg, deed hem de haren ten berge rijzen. Daar hoog in de kerk schoven drie Sextener jongens over een nog geen voet brede daklijst, die rondom het gewelf loopt, voort met het gezicht naar de muur, de ene hand tegen die muur en de andere tegen het gewelf gedrukt. Zo doen de Sexteners het in de bergen ook! Dat is het "Innerkoflerische", dat in het bloed zit en dat je er met geen stok uitgeslagen krijgt... Meester Rogger heeft nu zijn opgewonden "Malefitz-" en "Sakrabuben" voor ordentelijke schietgebedjes verwisseld, want hij vreest ieder ogenblik de knapen naar beneden te zien vallen. Eerst als hij op bevel van de jonge Sepp zijn hazelnoten stok op het St. Jozef-altaar heeft gelegd, zijn de knapen over het koor naar beneden gekomen...

Ziedaar een van de geschiedenissen, die er in Sexten verteld worden en die - hoewel het alles lang geleden is - opnieuw gestalte krijgt bij een bezoek aan de dorpskerk. Zo zijn er nog tal van andere verhalen, welke alle hierop neerkomen, dat ze zeggen, wat het betekent "de bergen in het bloed te hebben", zoals dat o.a. met de Innerkoflers het geval is... Ook de dag van vandaag nog!

Als we het stille kerkhof verlaten, is de zon al hoog tegen de woest-gekartelde Dolomietenbergen geklommen. Spoedig zullen de eerste schaduwen van de avond in het dal kruipen en nevel zal opstijgen uit de weiden. De Zwölfer, die door het Fischleindal loert, zal in zijn steile, door kloven gescheurde flanken het laatste daglicht opslorpen en als dan op zijn top, gloeiend-rood, de zon is uitgebrand zal de avond over Sexten gekomen zijn... Een avond, die een belofte voor morgen inhoudt...

 

 

 

4. Een Dolomietendag om altijd van te dromen

 

Als we des winters thuis van de Dolomieten dromen, zien we zonovergoten dalen met in kleuren vlammende bergen en een strakblauwe lucht er boven. En we voelen die behaaglijk warme temperatuur, die het privilege voor het land beneden de Brenner lijkt. Niet dat de Dolomieten dit altijd allemaal schenken. We stellen ons dat zo maar voor. Misschien omdat we tot de geluksvogels behoren, die zo'n droom bij onze schaarse bezoeken telkens werkelijkheid gevonden hebben. Zo was het ook weer dit maal toen we in de prille ochtend onze tocht vanuit Sexten naar het Fischleindal aanvaardden. Op zo'n zomerdag moet ge in Sexten zijn. Wijd open ligt het Sextenerdal met rechts de uitdagende toppen en links de grazige weiden op de meer gemoedelijke bergruggen, die opklimmen naar de Helm (2433 meter).

Ge kunt niet zó matineus zijn of anderen zijn u vóór geweest. In Sexten gaat de dag vroeg ten onder maar hij stapt ook vroeg uit zijn bed. En de Sextenaren doen dat met hem. Daarom heerst rondom in de velden een bedrijvigheid die de indruk maakt, dat men al uren bezig is. Wat ook inderdaad het geval is! Hier maaien mannen het gras, ginds, waar het al een paar dagen te drogen ligt, wordt het door vrouwen gekeerd, elders weer zetten kinderen het geurige hooi op hopen. De schuinliggende weiden vormen een staalkaart van gele en groene vakken, waarop de mensenpoppetjes met strohoeden en hoofddoeken bewegen als stukken op een schaakbord.

Alom op die weiden ziet ge ook de voor Sexten zo karakteristieke "Harpfen", door de zon zwart gebrande houten stellages, die aan een harp of snareninstrument doen denken en welke bestemd zijn voor het drogen van het graan. Daarginds staat de "Kiniger Harpfen", de "harp" van boer Kiniger, waar sommige toeristen naar vragen omdat zij een rol gespeeld heeft in de levensgeschiedenis van Sepp Innerkofler zoals die door Springenschmid met zoveel lokale kleur en humor geromantiseerd werd.

 

Gij, waarde "Helm"!

Vanuit het oosten groet de huisberg van Sexten, de reeds genoemde Helm. Tien maal excuus, mijn waarde Helm, dat wij je tot heden toe zo veronachtzaamd hebben en je ook nu weer niet op het program staat... Twintig maal excuus, waarde Helm, dat we ooit minachtend de schouders voor je hebben opgehaald. "Phhh! Je was toch maar een grasberg!"... zeiden we. Wij zochten uitdagende wanden en kale door weer en wind aangevreten en uiteengespleten rotsen. Jij daarentegen hebt niets spectaculairs zo vanuit Sexten gezien. Je dommelt als een goedmoedige lobbes en blijft immer even bescheiden alsof je wel weet, dat je je toch niet met je brutale broers als Elfer (3092), Einser (2699), Zwölfer (3091), die daar zo uitdagend in het zuiden staan, meten kunt. Ja, ja, "Bescheidenheit ist eine Zier aber..." Maar nu zijn we beter georiënteerd sinds we door verschillende fijnproevers van de bergen je weergaloze uitzicht hebben horen roemen. Je bent toch wel iets méér dan de berg voor tante Amalia!... Volgend jaar, Helm, komen we terug! Dan wordt het jouw beurt! Nu hebben we een afspraak met een andere liefde!...

 

Fischleindal

Die andere liefde?... Die ligt aan het uiteinde van het Fischleindal en wat daar aan bergen boven uitsteekt. Even een handje geven aan Sepp Innerkofler, niet de beroemde Sepp maar diens jongste zoon. Sinds jaren eigenaar van het mooie door zijn vader gebouwde hotel "Dolomietenhof", en daar achter zijn hotel begint dan het paradijs... Dit paradijs bestaat uit een grote grazige vlakte, ingebed tussen de steile wanden van de Rotwandköpfe en de Schusterspitze. Een aantal verspreid staande sparren, hoog en fier als kerktorens, verlenen dit dal-einde een air van majesteit, waaraan niemand ontkomt, en alsof dit nog niet genoeg was, rijzen daar achter de Dolomietenreuzen omhoog als gigante coulissen, die het toneel afsluiten.

Zittend onder een spar hebben we hier vroeger ooit uren achtereen de schoonheid gedronken zonder verzadigd te kunnen worden. Ook nu weer boeit het dal ongemeen. Het betekent het weerzien van een oude liefde, die ondanks de gang der jaren niets van haar jeugd heeft ingeboet, daar de natuur zichzelf steeds hernieuwt... Alleen reeds de wetenschap, dat er ergens op de wereld zulke paradijzen zijn - ook al zou men ze nooit kunnen bezoeken! - kan volstaan om een mens vol te gieten met geluk...

Schenkt het Fischleindal zijn weelde pretentieloos aan iedereen - ge kunt het zelfs per autobus bereiken! - de daarachter liggende bergen zijn als vrouwen: ze willen veroverd worden! Helemaal aan het einde van het dal begint dan de klim, eerst gemoedelijk tot daar waar de weg zich splitst. Rechts gaat het naar de 2 uur verder gelegen Drei Zinnen-hut (2938 meter), links naar de Zsigmondy-hut (2235 meter), een tochtje van 2½ uur. Maar die tijden zijn berekend voor de inheemsen. De bergvreemde toerist doet er goed aan bij genoemde uren steeds een derde op te tellen voor rust... en dan heeft hij nog wel meer nodig...

 

Zsigmondy-hut

Onze tocht gaat richting Zsigmondy-hut. Direct na de splitsing begint de sterke stijging. Dat kost menige zweetdroppel, die echter wel vergoed wordt door het onafgebroken prachtige uitzicht op het dal. Als dit dan na verloop van tijd aan het oog onttrokken wordt, zitten we midden in de bergwildernis, die overal boeit en die als gulle gave de koelte van de inmiddels bereikte hoogte schenkt. Langzaam maar zeker wordt de ene winding van het pad na de andere overwonnen. De route, die wij gekomen zijn, blijft als een onwezenlijke weg in de vorm van een als het ware met de pen getrokken streepje, onder ons liggen. Wie zo'n terugblik op zo'n bergpad voor het eerst beleeft, kan niet anders dan zich verbaasd afvragen: ben ik daar geweest?...

Zo'n klim eist zijn tol in de vorm van vermoeienis. De ervaring leert echter, dat deze vermoeienis wijkt zodra ge de benen onder de tafel van een gastvrije hut steekt. En dat doen wij in de Zsigmondy-hut. Eigenlijk méér voor de waard dan voor de verfrissing. Ons einddoel van vandaag ligt niet hier. Nog een klein uurtje verder moeten we, namelijk naar de Carducci-hut, ergens achter het Giralbajoch.

 

Happacher Much

De Zsigmondy-hut wordt gedreven door Michel Happacher uit Sexten, bij zijn dorpsgenoten bekend als Happacher Much. Michel Happacher is een van de bekende, zo niet de bekendste berggids van Zuid-Tirol, getrouwd met Hanna Innerkofler, dochter van onze Gottfried. Zijn roem schijnt hem geen windeieren te leggen. Zijn hut mag er zijn. Tevens bezit hij het Kreuzberghotel op de gelijknamige pas en een hotel in het onder Sexten horende gehucht Moos. De roem is hem niet naar het hoofd gestegen, want "der Much" is een verstandig man.

De gelagkamer van de Zsigmondy-hut mag hij dan al tot een gezellig "café" met kleedjes op de tafeltjes hebben omgetoverd, boven bleef de hut wat ze behoort te zijn en hij bleef de joviale Sextener. Een gids in "Kletterhose" en roodgeruite blouse, een waard, die zich vlot onder zijn gasten beweegt, een praatje hier en een praatje daar maakt, aanwijzingen geeft en vragen beantwoordt en zichtbaar verheugd is als hij een oude bekende de hand mag drukken. Onze kennismaking dateert eerst van twee jaar geleden, doch hij blijkt die nog niet vergeten, tenzij hij zijn partij zo goed speelt, dat hij toch in ieder geval die indruk wekt. Zijn jeugdige kelnerin - dezelfde van voor twee jaar - secondeert hem daarbij uitstekend. "Neen, Hanna is niet op de hut." We wisten dat wel vooruit! Des zomers beheert zij het Kreuzberghotel en dat is een heel eind uit de buurt van de Zsigmondy-hut. Ja, dat Happacher-mes snijdt hier in de Sextener Dolomieten van vier kanten als de beeldspraak niet te gewaagd is...

Much zijn "Rot"-wijntje is natuurlijk uitstekend. Jammer, dat we hier, met de neus tegen de machtige Zwölferwand niet overnachten kunnen! Ons program dwingt ons vandaag nog één etappe verder: naar de Carducci-hut.

 

 

 

5. Een verrassing in de kleine Carducci-hut

 

Uitdagend, fascinerend en mysterieus lag daar twee jaar geleden het pad, dat vanaf de Zsigmondy-hut - onder de noordwand van de Zwölfer door - omhoogtrekt naar het Giralbajoch (2436 meter). Toen hadden we geen tijd maar nu is het ons doel. Een eind naar beneden achter het joch moet de kleine Carducci-hut liggen. Twee jaar heeft ze als een obsessie in onze gedachten gezeten. De wereld, die zich daar straks gaat ontvouwen, vormt voor ons nog volkomen onbekend terrein en er wacht de ontmoeting met een vrouw, die we nu drieëntwintig jaar geleden voor het eerst als kind beneden in Sexten gezien hebben. Twee factoren, die voldoende zijn om ons de toer onder enige spanning te doen aanvaarden.

De tocht van de Zsigmondy-hut naar de Carducci-hut betekent maar een peulschilletje. Ze vergt slechts een klein uurtje. De hut ligt alleen wat buiten de route, die de meeste bergwandelaars maken. Enerzijds omdat ze bij de Zsigmondy-hut liever afbuigen naar de Drei Zinnen-hut, anderzijds omdat de toegangsweg vanuit het zuiden, die van Auronzo komt, wel vijf uur lopen betekent in voortdurende stijging. Maar aan genoemde omstandigheden dankt de Carducci-hut het dan toch maar, dat zij tot op heden het echte karakter van een berghut behouden kon!

 

Nieuwe wereld

De puinhellingen van de Zwölfer noordkant liggen nog voor een groot gedeelte onder de sneeuw. De Alpini, de Italiaanse bergsoldaten, die hier momenteel hun oefeningen houden, hebben gisteren een "pad" over de helling platgetrapt. We behoeven slechts in hun voetsporen te gaan om veilig te belanden op het Giralbajoch, nadat we de Elfer (3092 meter) en de Hochbrunnerschneide (3061 meter) links en de Zwölfer (3091 meter) rechts van ons hebben laten liggen.

Daar boven op het joch gaat inderdaad een nieuwe, onbekende wereld open. Een honderdvijftig meter dieper naar het zuiden ligt een van hier uit nog onwezenlijk klein lijkend gebouwtje, dat de Carducci-hut (2293 meter) moet zijn. Rondom niets dan machtige bergwanden en hier en daar sneeuwvelden; achter ons in de diepte, waarlangs we gekomen zijn, de kleine Eissee, een meertje, dat met recht zijn naam draagt omdat het nog gedeeltelijk met ijs en natte sneeuw ligt toegedekt. Naar het zuiden, daar waar het pad af moet dalen in de richting Auronzo, gaat de blik eindeloos ver langs bergtoppen, die steeds vager worden om zich ten slotte in de nevels en wolken van de verten geheel te verliezen. Deze wereld nu nog vol zon en men zou menen in het paradijs verzeild geraakt te zijn. Maar die zon laat verstek gaan. Er zijn zware wolkenkoppen komen opzetten, welke niet veel goeds voorspellen en we zijn dan ook blij, dat we nog droog de hut bereiken.

 

Een onthulling

Niet zonder spanning openen we de deur. De "Gaststube" is leeg. Vermoedelijk zijn we vannacht wel de enige gast. Daar gaat de keukendeur open en een stevige man komt ons met uitgestoken hand tegemoet. "Bent u de Hüttenwirt?" vragen we. "Ja"... "Rudolf Holzer?" Hij knikt bevestigend terwijl zich enige verbazing op zijn gezicht begint af te tekenen. Wij hebben elkaar nog nooit ontmoet, maar hij schijnt toch al te voelen, dat er een of andere onthulling op komst is. Dan nemen we hem in vertrouwen, vertellen wie we zijn, dat we bij zijn zwager in Sexten thuis horen en dat we drieëntwintig jaar geleden zijn vrouw als kind ontmoet hebben. "Of ze toch wel thuis is?" vragen we. "Ja, boven!" en Rudolf maakt aanstalten naar een deur te gaan waarachter we de "trap" vermoeden. We houden hem tegen: dat kan zo maar niet! Eerst smoezen we samen nog wat. Hij zal zijn vrouw Frieda Innerkofler, dochter van onze overleden vriend Gottfried uit Sexten, roepen, maar mag nog niet zeggen wie er is. Ze zal het zelf moeten raden. Eerst na deze instructie opent hij de trapdeur en roept twee maal achtereen: "Frieda!... Frieda!"

 

Schot in de roos

Van boven klinkt een antwoord, dat dof opgeslorpt wordt door de houten wanden van de hut. "Hier is een vreemde heer!"... Gestommel op de trap en even later staat de kleine Frieda van weleer als getrouwde vrouw voor ons. We zouden haar niet hebben teruggekend, indien we niet twee jaar geleden in Sexten familieleden van haar, waaronder een zuster, ontmoet hadden. Ja, dat is een Innerkofler. Ze lijkt op haar zuster Klara en ook op haar nu vier jaar geleden overleden moeder. "Uw man kent ons niet", zeggen we. "Maar u moet ons wel kennen. U hebt ons drieëntwintig jaar geleden gezien. Nou moet u eens raden wie wij zijn!" Onze tongval heeft inmiddels al de Hollander verraden en zonder enige aarzeling klinkt het dan spontaan: "U bent de heer X!"...

Recht in de roos geschoten!... We kunnen dat niet goed begrijpen en vragen om een verklaring voor dit meesterschot. Nee, ze is niet door familieleden op onze komst voorbereid. Dat we Hollander waren, heeft ze gehoord... Welnu, de enige Hollander waaraan ze uit haar kindertijd herinnering heeft zijn wij, omdat onze foto méér dan twee decennia thuis in het familie-album zit. Dus moesten wij het wel zijn... Niet zonder ontroering drukken we dan een vrouwenhand, die drieëntwintig jaar geleden - toen als kinderhand - bij een afscheid in Sexten ook reeds in de onze gelegen heeft... Rudolf Holzer doet wat een goed gastheer, die een verre vriend op bezoek krijgt, betaamt: hij gaat naar het buffet en schenkt een borrel Enzian in, er blijkbaar stilzwijgend van uitgaand, dat we geen geheelonthouder zijn...

 

Iets meer dan vreemdeling

Er valt natuurlijk heel wat te vertellen. Wat dan ook gebeurt. En als even later de reeds lang dreigende regen met zijn magere vingers tegen de ruitjes van de hut begint te trommelen, weet de Hollander een dak boven het hoofd te hebben van een tehuis, waarin hij iets méér dan een vreemdeling is. Daarom vormen later op de avond de Italiaanse mevrouw met haar veertienjarige zoon, die verpakt in plastic, druipend van de regen, nog de hut komen binnenvallen - hoe prettige mensen het overigens blijken te zijn - eigenlijk toch een storend element in de huiselijke sfeer van het samenzijn.

Die nacht bergt de kleine, gemoedelijke Carducci-hut, die slechts over vijftien bedden beschikt, drie gasten: twee Italianen en een Hollander. Alle drie hopen ze bij het "buona notte", dat er morgen over de verrukkelijke eenzaamheid van deze bergwereld een zonnige Dolomietendag zal opengaan...

 

 

 

6. Voor de Carducci-hut bloeit een dag open...

 

Ja, het wordt vandaag een Dolomietendag. Een dag vol zon uit een strakblauwe lucht. Zo'n echte dag voor ons! We hadden het al gespeurd door de kleine raampjes van onze slaapkamer en we kunnen zijn komst nauwelijks afwachten. Daarom staan we die ochtend ongewoon vroeg buiten en kijken uit over de wereld in het zuiden, die al baadt in het warme licht. Maar de Carducci-hut van de Italiaanse Alpenclub ligt nog in de schaduw van de Monte Giralba (2883 meter). Aan de andere zijde zet de zon de Punta Maria al in volle glans. Over uitlopers van de Zwölfer zal dat licht in een scherp op de rotsbodem afgetekende lijn verder schuiven om dan om half acht de hut te omvamen. Dan zal het hier heerlijk warm zijn en de nu nog opgevouwen tegen de muur staande ligstoelen fluisteren reeds van een onweerstaanbare verleiding...

Zo komt dan die onvergetelijke dag over de Dolomieten aangetreden. Voor het zover is hebben we ruimschoots tijd de omgeving te verkennen. Aan de voet van de Zwölfer-Zuidwand slaapt een zwart meertje, waarin een sneeuwveldje afdaalt. Van hieruit betrekt de hut haar water. Rondom de hut uitgestald staan ze dan, die kleurige Dolomieten in hun steeds wisselende belichting: de Zwölfer, de Elfer, de Monte Giralba, de Col dei Bagni, de verder weg liggende Croda di Ligonto en de Punta dell'Agnello. In de nevelige einder over het dal naar Auronzo in het zuiden worstelen zwakke nevels tegen het licht. Langzaam verliezen ze de strijd en er duiken steeds meer toppen op.

 

Omhoog geheven

Ach, wat een dag en wat een groot geluk! Het valt haast niet te vatten! Één zo'n dag van bergeenzaamheid en zaligheid is honderd andere waard! Ge wordt er als het ware door boven de aarde uitgeheven en krijgt het gevoel langzaam over te gaan in een staat, die niet meer van deze wereld is. Het is alsof zich een wonder voltrekt. Of ge zelf etherisch en doorschijnend wordt en nooit meer met twee voeten over de aarde zult gaan. Dit moet iets zijn van een afstraling van een eeuwig geluk, dat zijn aanwezigheid verraadt als één enkel zoutkorreltje op de lip... En niet begrijpend vraagt ge uzelf af waarom dit juist jou en niet alle mensen beschoren is?...

Zo bloeide deze Dolomietendag open voor de Carducci-hut!!... Op deze dag, vanmiddag, zouden wij deze wereld weer moeten verlaten?... Opnieuw verder trekken?... Altijd maar verder? Langs andere bergen, naar andere hutten?... De keuze was al te gemakkelijk! We zouden níét vertrekken. Nog één dag en één nacht blijven, al moest het de laatste van ons leven zijn! Een volle dag ronddolen door deze eenzaamheid, binnendringen in deze magische wereld en de bergen eens diep in het hart kijken om nooit meer hun betovering te vergeten! Lag hier immers niet ergens de zg. Alpini-weg. En hoorden wij dan niet hoe die lokte en riep?... We bleven dus!...

 

De "Alpini-weg"

Twee jaar lang heeft de Alpini-weg ons al gefascineerd. We weten wel, dat we hem op deze tijd van het seizoen zeker niet kunnen maken. Ze is lang, deze "Strada degli Alpini" zoals ze op de Italiaanse bergkaarten wordt aangeduid. En de landkaartservetjes, die men hier in sommige hutten krijgt, waarschuwen nadrukkelijk, dat het karakter uitgesproken "alpinistico" is. Die drie uur lopen zijn nog tot daaraantoe. De drieduizend meter van de Elfer Kofel, waar de weg onder de top doortrekt, zijn erger, maar verborgen listen en lagen met steenslaggevaar en het risico van weersomslag het ergst van alles. Maar dit behoeft nog geen beletsel te vormen voor een verkenningstocht met het heilige voornemen van resolute omkeer daar waar het te gevaarlijk wordt!... Rudolf Holzer, de huttenwaard, zegt, dat we tot nabij de Passo della Sentinella (Schildwachtpas) kunnen komen. Verderop naar het oosten heeft een bergstorting plaatsgehad. Daar hagelen nu de hele dag de stenen neer op het pad. Geen doorkomen aan, afgezien nog van sneeuw aan de noordkant van de Elfer. Maar de Schildwacht, een opvallend alleenstaand stuk rots, dat met recht zijn naam draagt, zullen we kunnen zien.

 

Witte stilte

Zo bevinden we ons vol goede moed op weg nadat Rudolf de route heeft uitgelegd. Eerst omhoog naar het Giralbajoch. Daarna ombuigen naar het noorden en de Eissee links onder laten liggen. De wereld die we dan betreden is er een van hemelse sereniteit en witte stilte. We passeren aan onze rechterhand een smal hoogdal tussen de Monte Giralba (2883 meter) en de Hochbrunnerschneide (3061 meter), waar alles onder de sneeuw ligt omdat de Cime Popera (2962 meter) het binnendringen van de zon verhindert. In augustus zal het anders zijn. Dan leidt hierdoor het pad naar de Rifugio Popera als we de kaart tenminste goed lezen maar nu is het er nog een poollandschap. Toch staan er een paar dagen oude voetstappen in de sneeuw, die verder het gebergte indringen om zich in de mysterieuze verte te verliezen. Wie was de man, die zich zo geheel alleen in deze witte stilte gewaagd heeft? Was hij gefascineerd als wij en heeft hij niet kunnen weerstaan aan de verleiding op ontdekking te gaan? Heeft hij zijn einddoel bereikt daar de sporen niet terugleiden of is hij opgenomen in de schoot der bergen om nimmer weer te keren?...

 

De berggeest en God

Tot zulke zonderlinge overwegingen geeft hier de omgeving aanleiding. Ja, we weten, dat enige uren beneden ons de wereld van de mensen ligt, die wij eerst gisteren verlieten maar krijgen hier toch het gevoel of dit alles reeds veel langer geleden is. Hoe eindeloos ver lijken nu de grazige bergweiden van Sexten! Hoe onwezenlijk is de wetenschap, dat daar beneden toeristen in zomerjurkjes zich in de zon van het dorpspleintje koesteren...

De sporen, die we ontdekt hebben, kunnen van geen mensenvoet afkomstig zijn. Ze moeten daar zijn neergezet door de berggeest met de bedoeling het onnozel mensenkind, dat zich in deze contreien waagt, in het verderf te storten. Dit oord mag niet betreden worden! Het is té schoon, té stil, té sereen, té heilig, want hier doorheen is de adem van God gegaan, die zich - bij het strijken langs deze bergwanden - tot sneeuw gekristalliseerd heeft!...

Vervuld van eerbied en schroom voor dit witte tabernakel van de natuur trachten we de markering van de Alpini-weg, die we hier door de sneeuw zijn kwijtgeraakt, weer terug te vinden. Veel moeite kost dit niet, want ver weg tekent zich een dun, licht streepje af, langs de uitdagende wanden, die - omdat ze steeds beschenen worden door de zon van het zuiden - grotendeels vrij van sneeuw zijn. Slechts daar waar de weg door een donkere kloof kruipt, schijnt het anders gesteld. Het hart popelt van verwachting over wat deze tocht nog verder aan ontdekkingen en belevenissen zal opleveren...

 

 

 

7. Een verkenning op de "weg van de Alpini"

 

Die éne foto van dat bepaalde punt in de Alpini-weg in de Sextener Dolomieten heeft het gedaan. We zagen haar twee jaar geleden in een snuisterijenwinkeltje in Sexten en sindsdien heeft zij ons gebiologeerd. Te gaan over deze "weg", te schouwen in deze diepten langs deze loodrechte wanden, dát moest een summum van sensatie betekenen. En hoe zou de werkelijkheid zich verhouden tot de door de foto gewekte verbeelding? Dat dienden we toch te onderzoeken! Welnu mede daarvoor zijn we thans dan hier!...

"Innere Loch" noemt de kaart de gevaarlijk uitziende plek. Missen kunt ge ze niet, want ge moet er doorheen of omkeren. Op een gegeven moment blijft er dan ook geen twijfel over: we staan voor de plaats die we zoeken. Zwart en donker gaapt er een kloof van slechts een paar meter breedte in de bergwand. Men had er een bruggetje over kunnen slaan maar dat zou niet "alpinistisch" en dus niet eerlijk tegenover de berg, de voet van de Hochbrunnerschneide, geweest zijn. Dus dringt er een uitgehouwen pad van een kleine meter breedte aan de ene kant de kloof binnen om achterin een lus te slaan en er daarna aan de andere kant weer uit te komen. Een merkwaardig geval maar toch lang niet zo vreselijk als we het ons hadden voorgesteld. De enige vereiste is geen last van duizeligheid te hebben en een beetje op te passen, dat men niet met de rugzak aan een uitstekend rotspunt blijft haken, want zo'n onverwacht rukje betekent hier méér dan een mens, die gezond wil blijven, verdragen kan.

 

Bukken s.v.p.!

Het langs een gladde wand uitgehouwen pad wordt door ver uitstekende rots overwelfd en deze hangt op een bepaald punt zó laag, dat men er sterk gebukt onder door moet schuiven. Dit geeft de sensatie van een alpinist, die behoedzaam over een band schuift. Aan de linkerhand gaapt intussen ook hier voortdurend de diepte. In het eind van de kloof ligt een geheel verijsd sneeuwveldje, dat zeer steil naar beneden valt. Gelukkig hebben de Alpini gisteren hierover een spoor gebaand en dit met stukken steen bedekt zodat "rutschen" (uitglijden) uitgesloten is. In het einde van de kloof is het koud en vochtig. Wel een groot contrast met de wereld daarbuiten, die men van hieruit, in een zeldzame doorkijk, te aanschouwen krijgt. Langs de andere zijde van de kloof gaat het dan weer naar buiten, niet om als Dante, na zijn helletocht, "weer te zien de sterren", maar wel om met hem "weer te keren tot de lichte wereld"...

 

Twee werelden...

Die lichte wereld overzien we vanaf het verdere gedeelte van de Alpini-weg. Langs de spitse Hohe Leist schouwen we in 't diepe Bachdal, waardoor alpinisten en bergwandelaars naar boven klimmen naar de Zsigmondy-hut. Ver weg zien we deze hut staan. Als we een goede kijker hadden, zouden we de gasten in hun ligstoelen waarnemen. Misschien hebben ze hun kijker nu wel op ons gericht en zeggen ze tot elkaar: "Kijk, daar gaat iemand over de Alpini-weg!"... En dan oneindig ver weg naar het noorden ligt het groene dal van Sexten, waar men nu volop aan het hooien moet zijn en waar de werkers van tijd tot tijd stilstaan om zich het zweet van het gezicht te vegen. Hier is het in de zon heerlijk maar daar beneden zindert de hitte en drukt de loomheid van de zomerse Dolomietendag. Hier en ginds... twee werelden. Naast elkaar en toch zo verscheiden. Ginds één en al lieflijkheid als een kind, dat zorgeloos bloemen plukt in een wei. Hier overweldigende grootheid van een natuur, die voortdurend tot behoedzaamheid maant...

 

Steenslag

Dit vermaan wordt nadrukkelijker als we het "Äuszere Loch" bereiken. Weer een kloof. Ze dringt veel dieper door dan de vorige maar is breed en open zodat men eigenlijk nog nauwelijks van een kloof spreken kan. Ook hier aan het einde een spits beginnend sneeuwveld, dat nu echter breed uitwaaiert in de diepte. Met een hardnekkige vastberadenheid boort het pad zich langs de steile wanden. In vlammende kleuren van rood en geel rijzen de rotsen hemelhoog boven ons hoofd om daar te eindigen in spitse torens en punten, die zo karakteristiek voor de Dolomieten zijn.

Langs de wanden komen van tijd tot tijd stenen naar beneden gerutseld. Eerst denken we aan een gems, dan aan "kletterende Alpini", maar hoe we ook de wanden afspeuren, noch van de een, noch van de anderen valt iets te ontdekken. Doodgewone steenslag dus! De stenen komen terecht in de spitse punt, waar het sneeuwveld begint, huppelen hier met meer of minder vaart overheen, schieten dan, een spoor achter zich latend, over de sneeuw in een steeds minder wordende vaart naar beneden om ten slotte ergens onderweg te blijven steken. Sommige brengen het echter niet eens tot de grote sneeuwvlakte, maar blijven reeds bij het begin van de helling in het puin liggen. Veilig opgesteld onder een rots slaan we dit spel gade. Een spel in een schijnbaar dode wereld maar in werkelijkheid is het een wereld, die leeft en ademhaalt, een wereld, die wordt en vergaat in eeuwige kringloop, zoals bij de geslachten van de mensen...

 

"Addio!"...

Voorbij deze gevaarlijke plek gaat de Alpini-weg in lang uitgerekte zigzaggen in noordelijke richting zijn hoogste punt tegemoet, kort onder de top van de méér dan 3000 meter hoge Elfer door. Als hij dan eindelijk zijn abrupte zwaai naar het oosten zal nemen, zal daar onder de Rotwandspitze (2939 meter) de "Sentinella", de Schildwacht, staan als bewaker van de naar hem genoemde pas-overgang. Maar we zullen geen Schildwacht zien en onze voeten zullen niet gaan over die luchtige en zo gemakkelijk uitziende zigzaggen van dat pad naar de hemel... We komen slecht tot daar, waar het pad de rots verlaat om over het meergenoemde sneeuwveld over te steken... De Alpini hadden hier hun werk wel wat beter kunnen doen! De sneeuw is verijsd en glad, het pad ligt niet horizontaal maar helt af naar de kant van de diepte en op de helft, die met een laagje puinslag is bedekt, loert ons inziens gevaar omdat dit op ijs liggend gesteente bij het betreden wel eens aan het "rutschen" zou kunnen gaan, afgezien van wat er nog van boven dreigt in de vorm van vallende stenen... De zelfoverwinning, die we hier moeten bevechten, kost niet weinig moeite maar ze eindigt in ieder geval in een besluit tot terugkeer... "Addio!, Strada degli Alpini!... Vaarwel Alpini-weg!"...

 

Geen afscheid voor immer!...

Zo gaan we dan de weg weer, die we gekomen zijn. Opnieuw door het donkere "Innere Loch" met nu de gapende diepte aan de rechterhand. Opnieuw langs de door de zon geblakerde bergwanden en langs het witte "tabernakel". Niet met een wrok in het hart om de gedwongen omkeer maar boordevol geluk om alle genoten schoonheid. En bezield met het vaste voornemen nog eens terug te keren. Wie eenmaal op de Alpini-weg was, die laat hij niet meer los!...

 

 

 

8. Twee gelukkige mensen hoog in de bergen

 

Een tweede avond zien we neerdalen over de Carducci-hut daar op 2300 meter hoogte achter het Giralbajoch op een plateau, dat geheel met het gezicht naar het zuiden ligt gekeerd. Deze "rifugio" behoort tot de kleine hutten van de Italiaanse Alpenclub en aan die omstandigheid dankt zij mede haar gemoedelijkheid. Hier nog geen spoor van de groei naar een hotel maar nog altijd het onvervalst karakter van wat een berghut in eerste aanleg heeft willen zijn: een eenvoudig onderdak voor vrienden van de bergen. En zoals de hut zo zijn ook de beheerders, ongekunstelde Tiroolse mensen uit Sexten, Rudolf Holzer en zijn vrouw Frieda Innerkofler, beiden stammende uit sinds generaties met hun bergen vergroeide geslachten. Hier boven voelen zij zich thuis en met hen doet dit ieder, die eens de roep van de bergen verstaan heeft...

Een buitenstaander lijkt het leven op een wat afgelegen berghut misschien ongecompliceerd maar in werkelijkheid bezit het tal van problemen. Een van de grote vormt de kwestie van de ravitaillering. Daar, waar men over een transportbaan beschikt, heeft men goed praten, doch o wee als die transportbaan slechts bestaat uit de rug van een drager of de waard zelf. Dit laatste nu is bij de Carducci-hut het geval.

 

Zware tochten

Zo is dus gisteren bij het eerste ochtendgloren Rudolf Holzer voor de zoveelste maal naar Sexten afgedaald om reeds kort na het middaguur met een onmenselijk zwaar geladen "Kraxen" vol goederen terug te keren. En voor morgen wacht er weer zo'n tocht. Hij had daar niet op gerekend omdat hij niet wist, dat er een invasie van Alpini zou komen, die de hele voorraad bier en limonade voor haar rekening zou nemen.

Intussen is de vaste bezetting van de hut sinds gisteren ook uitgebreid met Maria, een tienjarig familielid uit Sexten, die ieder jaar haar vakantie in de hut doorbrengt. Ze is zo graag boven in de bergen! Daar helpt ze tante met de bediening van de "Herrschaften". Allicht valt er eens een fooi af. Die doet ze dan in een potje want ze spaart voor een fiets... Eigenlijk zou er nog een vierde hier moeten zijn: de baby. Het gaat Frieda wel aan het hart, dat zij haar eerste kind aan de zorgen van familieleden moet toevertrouwd laten beneden in Sexten. O ja, het is er heel goed - daar niet van - maar hierboven zou voor de moeder toch wel prettiger zijn, doch dit is helaas niet mogelijk. Zo mankeert aan ieder geluk altijd iets. Als het echtpaar dan ook nog eens ooit naar een andere hut solliciteert, dan zou het er - met het oog op de kinderen - toch eigenlijk één moeten zijn, die wat dichter bij de bewoonde wereld ligt...

 

"Klein maar... eigen"

Intussen bouwt dit paar met noeste vlijt en de volledige overgave van al hun Tiroolse hartelijkheid aan de gasten, die hen bezoeken, aan zijn toekomst. 's Winters wonen ze in het onder Sexten behorende gehucht Moos, waar ze reeds een eigen huis bezitten. "Wel klein maar ons eigen", zegt Frieda, een formulering, welke onbewust een trots verraadt, die ze toch eigenlijk helemaal niet tonen wil. En als die paar woorden niet genoeg verklapt hebben, dan doen dat zeker haar glimlach en de blik van verstandhouding, waarmee ze haar man aankijkt... Overigens moet men dat "klein" ook weer niet te gering opvatten, want die Tirolers zijn kasten van huizen gewend! Bij Frieda thuis was dat ook zo het geval!

Hoe dan ook, die twee hebben het fundament voor hun toekomst gelegd. Dit geschiedde door werken - vermoedelijk door hard werken! - en met wederzijdse steun, liefde en harmonie. Natuurlijk hebben ze ons dat niet allemaal zelf verteld. We leiden dit maar af uit de dingen, die we zagen en hoorden. En is het niet plezierig dit alles nu eens te idealiseren en voorzichtigjes voor jezelf te concluderen, dat achter de kleine raampjes van de Carducci-hut een kostbaar stukje mensengeluk gloeit?

 

Nachtelijke jodel

Frieda had ons al verraden, dat haar man zo goed jodelen kan. De avond tevoren regende het, maar nu staat de hemel volgestikt met sterren. Rudolf zwicht onmiddellijk voor de aandrang van zijn vrouw om een nummertje ten beste te geven. Speciale attractie voor de enige gast van deze avond! De kleine Maria is al naar bed want negen uur is hier al bijna nacht. Met z'n drieën treden we voor de hut, waar een nachtelijke kou ons tegemoet slaat. Rudolf kiest het juiste plekje uit en dan buitelen de jodelklanken over de wereld. Eerst vangt ze de Elferwand. Die kaatst ze terug tegen de Giralba. Een wat verder gelegen berg neemt ze over maar dan hebben ze al heel wat van hun kracht ingeboet! Totdat ten slotte de vierde echo - nog net hoorbaar - antwoordt als een zucht, die reeds uit een andere wereld komt... Drie mensen staan hier tussen steile wanden onder de sterren en luisteren hoe één keel het orgel van de wereld bespeelt... Dat was het hoogtepunt van onze laatste avond in de Carducci-hut. Een belevenis, die een onuitwisbare indruk heeft achtergelaten. En als we nu thuis deze woorden schrijven, zien we wéér die drie mensenpoppetjes als onooglijke silhouetten in die gewijde Dolomietennacht...

 

Het einde

De volgende morgen brengt het afscheid. Dat wordt zoals de begroeting en het verblijf waren. Eenvoudig en hartelijk! Als we met onze zware rugzak weer tegen het Giralbajoch opklimmen en rotsblokken ons aan het gezicht van hen, die achterblijven, onttrekken, zijn we ons bewust, dat we op een punt van de route nog éénmaal moeten stilstaan om de blik naar het zuiden te richten. Dat zal boven op het joch zijn! We hebben niets daarover afgesproken. Met ogen op onze rug "zien" we echter, dat men beneden in de Carducci-hut van tijd tot tijd naar buiten komt om te kijken of we nog niet boven op de pas zijn aangekomen. Ook zij "weten", dat we niet aan de andere zijde zullen afdalen zonder nog éénmaal het oog en het hart naar het zuiden te wenden. Aan beide kanten komen de voorgevoelens uit. Ten slotte zijn we boven. Nog altijd weten we ons verbonden met de andere kant van het joch.

 

Daar staan ze!

Ja, daar staan ze! Drie kleine figuurtjes naast de hut. Er wordt gezwaaid en daar klinkt weer het gejodel van Rudolf Holzer. O, lang niet als gisterenavond! Wij staan nu verkeerd voor de viervoudige echo. Maar thans geeft hij ook geen "concert" doch het betreft de laatste afscheidsgroet en hoe kan een Tiroler die anders dan jodelend brengen... Wij proberen het ook met een langgerekte kreet, weten echter niet of hij beneden wel kan gevangen worden. Als het lang genoeg geduurd heeft, beginnen we de afdaling. Onze boven het joch uitstekende arm wordt snel korter. Als hij dan vanaf de andere zijde niet meer gezien kan worden, weten we, dat dit het afscheid was en dat een bergrug zich geschoven heeft tussen de wereld van de Carducci-hut en die andere wereld, die we nog bezoeken moeten...

 

 

 

9. Een klassieke tocht voor bergwandelaars

 

Tot de klassieke bergwandelingen vanuit Sexten behoort de tocht Sexten - Fischleindal - Zsigmondy-hut - Drei Zinnen-hut - Sexten. Alles bij elkaar betekent dit een negen uur lopen. Door met de bus naar het Fischleindal te rijden kan men daar een klein uurtje afknijpen. Men moet daarbij echter het nadeel van een eigenlijk te laat vertrek op de koop toenemen. Daarom is het beter op de eigen benenwagen te vertrouwen. Voor een stevige wandelaar zijn de negen uur, waar hij een hele dag over doen kan, tenslotte geen onoverkomelijke hinderpaal. Te meer niet daar de bepakking licht kan zijn.

Wie de hierboven aangeduide tocht maakt, krijgt gelegenheid door te dringen tot in het hart van de Dolomieten via paden, die geen bijzondere moeilijkheden opleveren. Hij doorkruist een door herinneringen aan de eerste wereldoorlog interessant gebied, bereikt een hoogte van ruim 2500 meter en geniet daar een uitzicht over een bergwereld, die hem zijn hele leven lang bij zal blijven. De meest fascinerende berggestalten van deze streek en eigenlijk wel uit heel de Dolomieten, de Drei Zinnen, krijgt hij van hun uitdagendste zijde, de noordkant, van zeer nabij te bewonderen en tevens biedt de toer gelegenheid kennis te maken met het huttenleven als hij de genoemde berghutten voor een korte pleisterplaats uitkiest.

 

Zo moet 't eigenlijk niet!

Het zijn heus geen ervaren alpinisten, zelfs niet eens getrainde bergwandelaars, die zich aan deze unieke tocht wagen. Met lage stadsschoenen, in shorts en mouwloze blousetjes ziet men ze naar boven trekken, de dames en heren uit de hotels van Sexten en het iets luxere gehucht Moos. Hoogstens voeren ze een plastic regenjas mee voor eventuele regen. Uiteraard is dit geen uitrusting voor zo'n lange tocht over zo grote hoogte, maar men waagt het er op en wanneer men met een vaste, zonnige zomerdag te maken heeft, lukt het meestal ook. Dit neemt echter niet weg, dat menige dameshak als een stille aanklacht op de gevolgde route achterblijft en dat ook menige schoen - na veilige terugkeer - tot de vuilnisbak verdoemd wordt...

Voor het traject Sexten - Zsigmondy-hut dient ge op 3½ uur gaans te rekenen. Met de rust mee betekent dit dat ge gewoonlijk tegen het middaguur in de Zsigmondy-hut arriveert met totaal door het zweet doorweekte blouses en een paar vermoeide benen, want men heeft dan een nogal steile stijging van ruim 1000 meter achter de rug. Het binnenvallen in een berghut verricht echter wonderen. Op één slag schijnt de vermoeienis te wijken. Vooral wanneer er, na de eerste verkoelende dronk, een dampende soep op de tafel komt en deze gevolgd wordt door een "Tiroler Geröstl" of een "pastasciutta" (macaronigerecht). De meeste wandeltoeristen plegen in de hut van Happacher Much de middagmaaltijd te gebruiken. Er wordt wat gebabbeld met mededisgenoten, men maakt nieuwe kennissen en als de tijd het toelaat kan er ook nog even geluierd worden in de ligstoelen op het bordesje, waar de gladde wand van de Zwölfer recht voor je neus naar de hemel boort.

 

Oorlogsherinneringen

Intussen is het dan wel twee uur en daarmee tijd geworden voor het aanvaarden van de tweede etappe, de tocht naar de Zinnen-hut. Voor wie het nog niet weten mocht, heeft Happacher Much, de waard-gids, of de jonge kelnerin wel verteld, dat de weg de eerste drie kwartier nog stijgt, dan een poosje nagenoeg horizontaal blijft tot hij zijn grootste hoogte bereikt en dan weer wat afdaalt. En... het zijn per saldo toch maar twee uurtjes... Iedereen is het "lijden" van de eerste etappe vergeten. Fris als een hoen wordt vol goede moed de tweede aanvaard.

Reeds spoedig na het verlaten van de hut duikt ge de stilte in. Eerst nog tussen lieflijke, met gras en bloemen begroeide "heuveltjes" door en dan gaat het over een stenig pad langs een bergwand naar boven tot het 2528 meter hoge Ober-Bachernjoch, dat als het ware een balkon vormt. Hier zit ge midden in voormalig oorlogsgebied. Rondom bevinden zich nog de vervallen stellingen: diep in de bergen geboorde galerijen met schietgaten, fantastisch uitgehouwen trappen en resten van oude loopgraven. Het valt moeilijk te geloven, dat dit alles hier zo reeds verlaten ligt sinds... 1918. Er is veel fantasie nodig voor de vreedzame wandelaar van thans om zich nog voor ogen te halen hoe eens hier hardnekkig om de grenzen werd gestreden. Niet alleen in de zomer maar ook in de winter als heel deze wereld ligt dichtgedekt met sneeuw.

De wandelaar van één dag komt daar niet aan toe maar wie als wij die ochtend in de Carducci-hut gestart waren, vindt - aangekomen op het Ober-Bachernjoch - nog gelegenheid een "Abstecher" te maken naar de nog een honderd meter hogere Bühler Spitze. De berg op zich is zeer gemoedelijk. Duizelingwekkend daarentegen is de blik in de afgronden van de naar de kant van het Altensteindal afvallende wanden.

 

Loerende schietgaten

Eenmaal weer teruggekeerd op het joch gaat het gemakkelijke pad verder via ingestorte kazematten langs de voet van de Bödenknoten en de Paternkofel waaruit op tal van plaatsen als zwarte ogen de schietgaten loeren van de tunnels, waarmee deze bergen zijn uitgehold. Over een lange puinhelling en langs twee meertjes klimt ge ten slotte weer omhoog naar het Zinnenplateau, waar de hut staat. Eind tweede etappe!

Voor wie het goed uitgekiend heeft, zal het dan tegen vijf uur in de namiddag zijn. Nog eenmaal wordt hier pleisteren en "bunkeren" geblazen te midden van een bergwereld, die al wat de route tot nu toe aan schoonheid opleverde in de schaduw stelt. Zo uniek ligt de Drei Zinnen-hut, die helaas al steeds meer met de naam van Zinnen-hotel betiteld wordt. En dan ook inderdaad een hotel is! Vanuit het zuiden kruipt de toegangsweg, die voor auto's berijdbaar is, steeds dichter naderbij. Nog een paar jaar en de auto's rijden voor het bordes van de hut...

 

Derde etappe

Deze tweede etappe heeft niet zoveel inspanning gevergd als de eerste. Na een klein uurtje, dus zo tegen zes uur, kan de wandelaar weer wel op stap. In snel tempo gaat het dan - in een voortdurende daling - door het Altensteinerdal in twee tot twee en een half uur naar beneden, naar het Fischleindal en dan steeds horizontaal terug naar Sexten.

Er zijn er, die - bij wijze van spreken - méér dood dan levend aankomen, niet één, die niet bekaf is. Ieder zweert, dat de volgende dag een rustdag moet zijn maar er is er géén, die niet zegt... "Schön war es!"...

 

 

 

10. Noordwand Grosze Zinne langs directe route

 

Op het laagste van de twee zuidelijke terrassen van de beroemde Drei Zinnen-hut zitten, in luie ligstoelen, de bergvrienden met de verrekijkers onafgebroken voor de ogen als wij er op die middag in de eerste helft van juli arriveren. "Wat is hier aan de hand?" vragen we, want kennelijk gaat het niet alleen om het genieten van de zon. "Erstbesteigung Nordwand Grosze Zinne", zegt er een. "Erstbesteigung?... Kan niet!" denken we. "Die werd immers toch reeds in 1933 gemaakt!"... Spoedig blijkt dan, dat het hier weliswaar om een eerste beklimming van de noordwand gaat maar dan over de directe route. De héél direct route of - zoals de Italianen zeggen - de "direttissima". Dat betekent loodrecht omhoog, langs een 600 meter steile wand, die bovendien op een bepaald punt overhangt. Nog nooit is er iemand in geslaagd deze route te volbrengen. We vallen dus daar op de Zinnen-hut, in dit paradijs van de kletteraars, met de neus in de boter. Hier is een adembenemend avontuur in volle gang. Al een paar dagen en nachten hangen vier jongelui, drie Duitsers en een Oostenrijker, in die verschrikkelijke wand en proberen daar het ongelooflijke te presteren met een taaiheid en een volharding, welke alleen kan worden opgebracht door hen, die door de berg bezeten zijn.

De Drei Zinnen behoren tot de stoutste en indrukwekkendste formaties van de hele Dolomietenwereld. Als drie monsterkiezen in een kaak van moeder aarde rijzen ze op naast het Paternsattel. Wie eenmaal de noordelijke flanken van deze bergspitsen, drie gladde vlakken van enige honderden meters hoog, aanschouwd heeft, zal ze zijn leven niet vergeten.

 

"Zesde graad plus"

Tochten over deze noordwanden langs reeds bekende routes behoren nog steeds tot de uitzonderlijke prestaties. Deze wanden "hebben geen tarief". Dat wil zeggen een gids kan voor zo'n tocht aan zijn heer als honorarium vragen wat hij wil, zulks in tegenstelling tot normale tochten, waarvoor officieel vastgestelde tarieven gelden. Deze noordwanden dragen het predikaat "zesde graad plus" oftewel "uiterst extreem", waarbij men dan dient te weten, dat er voor het "kletteren" zes graden van moeilijkheid bestaan, waarvan de zesde de hoogste is.

De zondag vóór onze aankomst is dit spel met de dood al begonnen. Lothar Brandler uit Dresden en zijn 25-jarige stadgenoot, de student Dietrich Hassler, hebben het begin gemaakt en een eerste nacht in de wand doorgebracht. De volgende dag zijn de letterzetter Jörg Lehne uit Rosenheim (Duitsland) en de Salzburger Siegfried Löw hen nageklommen. Met z'n vieren brengen zij dan in de wand een tweede nacht door, echter niet dan nadat Brandler de route voor de volgende ochtend eerst nog verkend heeft. Het gaat hier om een zg. sleutelplaats, die beslissend zal zijn voor het al of niet gelukken van de onderneming.

 

Val in het touw

Als Brandler, na zijn verkenning, terugklettert naar de plaats die zij voor bivak hadden uitgekozen, breekt er plotseling een haak uit. Brandler maakt een val van tien meter, blijft echter in het touw hangen en kan met slechts lichte verwondingen door zijn makkers "uit de lucht gevist" en op de bivakplaats in veiligheid gebracht worden. Zou anderen - na dit gebeuren - de schrik in de leden gevaren zijn, niet zo deze jongens. Ze denken niet aan opgeven al vorderen ze de nieuwe dag slechts weinig. Wéér komt er een bivaknacht, nadat ze ook nog een hagelbui hebben moeten doorstaan. Zo is het dan inmiddels woensdag geworden, de dag dat wij op de hut arriveren.

Naarmate de zon meer naar het westen draait, worden de noordwanden van de Zinnen beter belicht. Deze namiddaguren, tegen het vallen van de avond, zijn de beste om de kletteraars waar te nemen want nu is het alsof ze door schijnwerpers beschenen worden. De waardin is wel zo vriendelijk ons een verrekijker te lenen en dan beginnen ook wij de wand af te speuren nadat bergvrienden ons in twee talen hebben uitgelegd, waar we ergens zoeken moeten in die onafzienbare wand van 600 meter hoogte en waarvan de top bijna 3000 meter boven de zeespiegel ligt...

"Eerst langs die grote, zwarte vlek, dan omhoog via de 'Kamin' (schoorsteen), verder langs het stukje sneeuw... dan naar de gele vlek... daar werken ze!"... Ja, allemaal eerder gezegd dan gedaan! Lang moeten we zoeken. Een Italiaan wordt al een beetje "hitzig" omdat zijn goedbedoelde explicatie bij die Hollander zolang op het gewenste resultaat laat wachten... en dan... ja, daar hebben we ze! Gelukkig maar! Nu zijn we dan tenslotte ook opgenomen in de kring van hen, die in de verbeelding, vanuit hun ligstoel, mee klauteren! Wij zullen vanavond echter rustig naar bed gaan. Die vier in de wand zullen opnieuw moeten bivakkeren, vastgebonden in touwen en haken, blootgesteld aan weer en wind. Als zij morgen, bij het opkomen van de zon, weer wat beweging in hun stijve ledematen trachten te brengen, liggen wij nog op één oor. In de loop van de ochtend zullen we dan nog wel eens opnieuw komen kijken hoe er de zaken daar boven in de Zinne-wand bijstaan.

 

Vliegen tegen een wand

Hoewel de Drei Zinnen op slechts een twintig minuten lopen van de hut verwijderd liggen en het van daaruit lijkt of men ze haast met de hand kan grijpen, zijn de afmetingen van die bergen - in verhouding tot een mensengestalte - zó enorm, dat zelfs met een goede kijker de kletteraars eigenlijk nog maar een vlieg tegen een wand betekenen. Hoe sensationeel zo'n schouwspel ook mag lijken, in werkelijkheid is het toch niet zó spectaculair als een buitenstaander zich dat wellicht voorstelt. De toeschouwer kan rustig tussen de bedrijven door zijn kopje koffie gaan drinken. Neemt hij daarna de kijker weer eens ter hand dan blijkt herhaaldelijk dat de kletteraars nog niet zo heel veel terrein gewonnen hebben. Die woensdagavond komt dan de vierde bivaknacht. Morgen, de donderdag, kan en zal de definitieve overwinning brengen... "Wanneer zouden ze terug zijn?" vragen we Jozef Reider, de waard van de Zinnen-hut en bekende gids. "Als alles goed gaat, morgenavond", meent hij.

 

Ravitaillering

Reider was oorspronkelijk één van de weinigen, die in het klimcomplot betrokken werd. Om geen opspraak te verwekken en geen stroom van kijkers naar de Zinnen-hut te lokken waren de kletteraars in alle stilte vertrokken. Maar Reider konden ze niet missen. Die moest namelijk iedere avond voor de ravitaillering zorgen. Zo zien wij ook deze woensdagavond Reider weer aan de voet van de steile wand staan. De wand weerkaatst zijn stem en wij, de kijkers van het terras, kunnen zelfs de woorden verstaan, die hij met de kletteraars wisselt. Aan een enorm lang touw worden de levensmiddelen opgehaald. Boven is alles nog "okee" en vol goede moed gaan de kletteraars de nieuwe en hopelijk laatste nacht tegemoet...

Als Reider weer bij de hut teruggekeerd is met het laatste nieuws, is de zon reeds achter de bergen van het westen weggezonken. Één voor één verdwijnen de gasten en wij met hen in de gelagkamer van de hut. En als we dan rustig onze "minestrone" lepelen in warme geborgenheid van de hut, vinden we het maar een griezelige gedachte, dat daar boven in de wand van de Grosze Zinne vier jongens in nevel en koude ongeduldig op de geboorte van de nieuwe dag wachten...

 

 

 

11. Stoute onderneming werd 'n groot succes

 

Daar waar vóór- en zijgevel van de Zinnen-hut een hoek vormen, staat in een uitgespaard nisje een klein Lieve-Vrouwebeeldje voor een hemelsblauw geschilderde achtergrond. Als het beeldje een naam had, zou het de "Madonna van de Drei Zinnen" moeten heten want het kijkt recht naar deze beroemde bergformatie. Onder het beeldje leest men de woorden: "Se sali segnati, se ritorni ringrazia". Dit wil zoveel zeggen als: Wanneer ge de bergen in klimt, geef dan enig teken en bedank als ge veilig terugkeert. Ja, die dank is wel op zijn plaats want hoevelen zijn niet veilig teruggekeerd...

Als we des morgens vroeg de Gaststube betreden voor het ontbijt, weten we direct, dat de "Madonna van de Drei Zinnen" goed gewaakt heeft over de vier jongens, die daar nu voor de vijfde dag in de wand hangen. Ze hebben wel veel geluk de knapen, want opnieuw belooft het een schone dag te worden. Jozef Reider, de waard, die zich als een goede waard mede verantwoordelijk voelt voor de knapen, heeft vanmorgen heel vroeg reeds poolshoogte genomen. "Alles verloopt naar wens", deelt hij de nieuwsgierige bergvrienden mee. "Eigenlijk hebben ze de unieke zege al in de zak"...

 

Jalousie?

Terwijl zich hier in het Zinnengebied dit stoutmoedig waagstuk afspeelt, is er beroering gekomen in de Italiaanse alpinistenwereld. Ook Italianen hebben in het verleden reeds meermalen geprobeerd deze "direttissima" over de Grosze Zinne noordwand te maken, doch geen van hen slaagde. En nu zijn daar drie Duitsers en een Oostenrijker bezig hun die nieuwe route voor de neus weg te kapen. In heel de Dolomietenwereld gonzen, bij wijze van spreken, de telefoondraden over wat daar aan die Grosze Zinne staat te gebeuren. En het gonst ook beneden in Cortina d'Ampezzo. Maar dat is daar niet zo fraai, want er wordt geroddeld en gelasterd...

Een Italiaanse gids, die men hier op de hut met naam en van noemt, heeft het gerucht verspreid, dat de kletteraars de berg met een electrische boor, die door een batterij gevoed wordt, aan het bewerken zijn. Het gerucht komt ook in de radio en de pers terecht. De ingewijden op de hut weten echter, dat het een pertinente leugen is. Men gebruikt gewoon de bekende en ook alpinistisch aanvaarde boorhaken. Die zijn iets groter dan die waarvan ook in Holland de nijvere huisvaders zich bedienen om een gaatje in een muur te maken voor een plug, die een schilderij te dragen krijgt.

 

De "Dolomietenspin"

Maar er is toch ook een Italiaanse bergvriend, die de laster niet gelooft. En niet de eerste de beste, namelijk Cesare Maestri, de beroemdste kletteraar van heel Italië, die vanwege zijn aan het acrobatische grenzende kletterkunst de veelzeggende bijnaam van de "Dolomietenspin" draagt. Terwijl de jongens van de Grosze Zinne, na de geslaagde tocht, donderdag 10 juli, juist 's middags om twaalf uur, elkaar boven op de top met een hartelijk "Berg Heil" de hand drukken, maakt beneden in het dal Cesare zich op om naar de Zinnen-hut te komen en de lasteraars de mond te snoeren...

We zijn zelf op toer als de kletteraars in de namiddag van die donderdag met baarden van vijf dagen, moe maar opgewekt, in de hut terugkeren om de gelukwensen in ontvangst te nemen. Het laatste stuk onder de top was vlugger afgelegd dan men beneden geschat had en toen betekende de terugkeer langs een bekende normale route slechts een kwestie van een paar uren. Het eerste welkom hebben we dus gemist, maar wel zijn we des avonds in de Gaststube getuige van de viering.

 

Geen bravoure!

Wie niet weet wat zich in de voorbije dagen onder grote spanning heeft afgespeeld, merkt nauwelijks, dat daar in de hoek de vier kletteraars zitten, heel bescheiden en haast eerder een beetje verlegen. Nu en dan knalt er de kurk van een fles champagne. Dat is eigenlijk het enige ongewone. Het toasten zelf gaat zonder luidruchtigheid. De goede opmerker zou misschien de belangstelling van de gidsen, die zich om de jongens verzameld hebben, nog opvallen. Daar zit Jozef Reider en ook Max Innerkofler, die zijn Hollandse "Seilschaft" voor een poosje in de steek heeft gelaten. En dan is er die Italiaan met zijn rode trui, die we echter nog niet van naam kennen. Al die mannen van het vak lezen de vier de woorden van de mond, want hier valt nog wel wat te leren... ook voor die doorgewinterde gidsen!... Vroeg gaat het viertal naar bed. Als hij opstaat, zien we dat Lothar Brandler met een been trekt. Een overblijfsel van zijn val van tien meter in het touw.

 

Kenmerk van het ware!...

De volgende ochtend is uit Cortina al vroeg de pers aanwezig voor een interview en een plaatje. Van verschillende kanten komen bergvrienden en nieuwsgierige toeristen opzetten. O.a. verschijnt daar ook de Himalaya-man Marcus Schmuck. Hij maakte de tocht mee, waarop Herman Buhl verongelukte, de stoutmoedigste alpinist van heel Oostenrijk, die opschoot als een meteoor en ook even spoorloos verdween. De hutbezoekers stoten elkaar aan en fluisteren: "Een bedwinger van achtduizenders"... Men zou het ook deze rustige en eenvoudige man in zijn lichtblauwe shirt niet aanzien! Maar zo gaat het steeds met deze beste alpinisten. Zij, die herhaaldelijk met de dood oog in oog staan, lopen niet erg te koop met wat er binnen in hen brandt... Hoevelen zouden hen trouwens toch niet begrijpen!...

 

Wat er bij te pas kwam

Die morgen bij het opstaan hebben we al geconstateerd, dat de vier kletteraars die nacht onze zaalgenoten geweest zijn zonder dat wij dit de avond tevoren wisten. En we hebben gelegenheid gehad de gebruikte materialen in ogenschouw te nemen, want ze lagen breed uitgespreid en namen niet minder dan drie bedden in beslag. Daartussen zagen we dan ook de befaamde "electrische" boor. Verder waren er massa's meters touw, 180 ijzeren haken, 25 musketonhaken, kleine plankjes met touw er door, die gebruikt worden als "traptreden" om "overhangen" te overwinnen. Over tal van andere zaken zwijgen we dan nog maar.

Dezelfde dag vertrokken de kletteraars weer even onopvallend als zij gekomen waren. Drie weken later was Lothar Brandler weer in het nieuws - ook in Nederland! Hij behoorde namelijk tot de "Seilschaft", die de beruchte Eiger noordwand in Zwitserland aanpakte, doch terug moest keren, nadat hun gids Hias Noichl een hand door een ijslawine verbrijzeld zag. Met veel moeite hebben toen Brandler en zijn makker Raditschnig de gids in veiligheid gebracht, zoals ook de lezer van dit blad zich wellicht nog herinneren zal. Terwijl de overwinnaars van de Grosze Zinne dus naar het westen trokken, was Cesare Maestri op de Zinnen-hut aangekomen. Daar hield de "Dolomietenspin" krijgsraad. Hierover in een slotartikel.

 

 

 

12. Cesare Maestri snoert lasteraars de mond

 

Terwijl de Italiaanse pers zich nog volop bezighoudt met de gebeurtenissen van de Drei Zinnen, bevinden de vier bedwingers van de "direttissima" van de noordwand zich alweer in andere oorden en belegeren daar nieuwe, moeilijk te veroveren wanden. Cesare Maestri, de "Dolomietenspin", is inmiddels op de Zinnen-hut aangekomen en ontvouwt daar de plannen aan enige ingewijden. Men zal de drie Duitsers en de Oostenrijker naklimmen om vast te stellen, dat er geen erecode van de kletteraars overtreden is.

Voor de Italianen blijft die verovering van de directe route een moeilijk te verwerken pil. Te bitterder omdat ook deze prestatie weer een bewijs te meer vormt hoe de noordelijke alpinistenwereld komt opzetten om in de Dolomieten de Italianen de hegemonie opnieuw te betwisten. Eens deelden hier de Sexteners de lakens uit met aan het hoofd de roemruchte Sepp Innerkofler. Later zijn de Italianen gaan domineren doch intussen is in Sexten weer een geheel nieuwe generatie opgegroeid, die op de Dolomietendeuren bonst dat het kraakt. Van de gidsen hebben we daar Happacher Much, de waard van de Zsigmondy-hut, lenig als een wezel, de onze lezer ook reeds bekende Max Innerkofler, taai en sterk als zijn grote kaken, de rustige en bedachtzame Ernst Innerkofler, bij wie wij in Sexten logeren, de door niets uit zijn evenwicht te brengen Jozef Reider, de waard van de Zinnen-hut, en de jongste van de troep "Holzer-Bebbele", in de burgerlijke stand van Sexten/Moos bekend als Jozef Holzer, een familielid van de waard van onze Carducci-hut.

 

De controle

Cesare Maestri heeft voor zijn plan een makker nodig. Één voor één laat hij de Italiaanse en Tiroolse kletteraars in gedachten de revue passeren. Wie zal hij medenemen? Laat nu zijn keus vallen op Holzer-Bebbele, de jongste van de hoop, die bescheiden, onopvallende jongeman, wie het niemand zou aanzien wat voor een geduchte kletteraar er in die kerel schuil gaat. Met z'n tweeën grijpen ze de noordwand aan, in het spoor van de veroveraars. In tegenstelling tot de baanbrekers behoeven zij slechts twee nachten in de wand door te brengen om als vijfde en zesde man langs de "direttissima" de top te bereiken. En zij keren terug met de mededeling, dat Hassler, Brandler, Lehne en Löw hun toer geheel volgens de gebruikelijke alpinemaatstaven volbracht hebben en dat het vanuit Corina d'Ampezzo verspreide gerucht op laster berust. Wat men intussen op de Zinnen-hut wel vanaf de eerste dag geweten heeft!

 

Nieuwe liefhebbers

Als wespen naar de honing worden nu de klimmers getrokken naar de Zinnen. Zo verschijnt daar de bekende Fransman Cassin met een makker. Ook zij hebben grote plannen. Ze pakken de westelijke Zinne van de noordkant aan - eveneens voor een nog nimmer gemaakte "directe route". Die westelijke top hangt nog méér over dan met zijn grote broer al het geval is. Wéér heerst er volop spanning in de hut maar de kletteraars moeten na twee dagen terugkeren. Deze berg wenst zich aan hen niet gewonnen te geven. Dan proberen ze 'n nieuwe route van de Grosze Zinne en komen terecht waar reeds vroeger Ampezzaner kletteraars tot de terugkeer gedwongen werden en blijven eveneens steken. Een hernieuwde poging gaat dan over de Hassler-Brandler-route. Ook zij spelen het nu in twee dagen klaar met als bijzonderheid, dat zij de eersten zijn, die zich niet langs de wand vanuit de hut lieten ravitailleren maar hun hele proviand en uitrusting op de rug meesleepten...

Aan activiteit in het Zinnengebied heeft het deze zomer derhalve niet ontbroken. En dan weten we nog niet eens wat zich in de augustusmaand, wanneer heel Italië op vakantie gaat, heeft afgespeeld. We hebben zo echter het idee, dat de grote kletteraars in deze periode wel zorgen uit het "voetengetrap" te blijven. Eenzelfde advies zouden wij willen geven aan onze landgenoten, die lust mochten voelen dit "kletterparadijs" eens te bezoeken. "Blijft er in 's hemelsnaam weg in augustus!" In deze maand komt de Zinnen-hut, die over tweehonderd slaapplaatsen beschikt, nog ruimte te kort. Men slaapt er dan tot op de vloeren van de twee grote Gaststuben. De bediening heeft het dan uiteraard ook moeilijk, wat een lang wachten op zijn "minestrone" en "pastasciutta" betekent. Neen, men late de augustusmaand maar aan de Italianen over!...

 

Vliegongeluk

Behalve de kletterprestaties wachtte, bij ons verblijf, de toeristen nog een kleine andere sensatie. Tijdens de in deze periode aan de gang zijnde militaire manoeuvres is op het Zinnenplateau, op een afstand van slechts een honderd meter van de hut verwijderd, een helikopter te pletter geslagen bij een mislukte landingspoging. Van de twee inzittenden liep een Italiaanse generaal ernstige verwondingen aan het hoofd op. De brokstukken van het vernielde vliegtuig liggen er nog onder bewaking van een aantal hier bivakkerende Alpini. Die soldaten gunnen de kijkers hun attractie wel. Alleen: Handen thuis! Geen souvenirs van het wrak halen!...

De Alpini koken zelf hun potje. Een dikke, bruinachtige brij, die we niet identificeren kunnen. "Fegato!" luidt het antwoord van de kok op onze nieuwsgierige vraag naar de aard van het mengsel. Het blijkt dus lever! "Goed soldateneten!" voegt de Alpini er lachend aan toe, waarbij hij kennelijk zinspeelt op de Italiaanse uitdrukking "Avere del fegato", wat letterlijk vertaald betekent "Lever hebben", maar waaronder de Italiaan verstaat "Moed hebben!"...

 

"Testen"

In en om de Zinnen-hut blijkt dus in deze tijd van het jaar van alles te beleven, waarbij we ditmaal nog niet gesproken hebben over de klettertestproeven, die de gidsen in de nabijheid van de hut met hun "Herrschaften" ondernemen alvorens moeilijke toeren te aanvaarden. Ook deze bieden voor de amateurbergwandelaar, die eens in deze contreien verzeild raakt, steeds een bijzondere attractie.

Het is niet zonder spijt als wij na een paar daags verblijf afscheid nemen van dit gebied om via de lange maar mooie weg door het Innerfelddal terug te keren naar Sexten. In Noord-Tirol wacht intussen reeds ongeduldig een andere liefde! Daar in Oostenrijk roepen de Lechtaler Alpen. Hierover hopen we in een volgende serie wat te vertellen.

 

 

Bronvermelding:

"Weerzien in de Dolomieten" verscheen in 12 afleveringen in de Nieuwe Tilburgse Courant op:

- vrijdag 24 oktober 1958

- woensdag 29 oktober 1958

- vrijdag 31 oktober 1958

- maandag 3 november 1958

- woensdag 5 november 1958

- zaterdag 8 november 1958

- donderdag 13 november 1958

- vrijdag 14 november 1958

- donderdag 20 november 1958

- vrijdag 21 november 1958

- woensdag 26 november 1958

- vrijdag 28 november 1958