In de Lechtaler Alpen
1.
Galzig-Ulmer-hut bleek een misrekening
Een
stralende zomerdag is in de namiddag in een
onweersbui boven Sankt Anton aan de Arlberg in
Noord-Tirol ten onder gegaan. Een plotseling
opgestoken wind jaagt door de dorpsstraat en de
huisberg van het bekende wintersportoord, de 2125
meter hoge Galzig, gaat geheel schuil in de wolken.
Ons deert dit echter minder want - volgens plan -
zullen we vanavond in de Ulmer-hut overnachten en
die kunnen we nog gemakkelijk bereiken. Daar zal nu
ook wel alles in nevelen gehuld zitten, maar nog
altijd beter een avond in de geborgenheid van een
gezellige berghut dan een avond in een beregend
dorpje in een dal, zo denken we maar...
We
halen nog juist op de bergbaan de laatste rit naar
boven. Natuurlijk zijn we de enige passagier in de
grote cabine, die we alleen met de conducteur te
delen krijgen. Langzaam zakt Sankt Anton onder ons
weg en dan duikt de cabine in de nevel, die een heel
stuk beneden de 2000 meter hangt. Zonder enig zicht
zweven we het eindstation tegemoet, dat - zoals
steeds op dit uur en bij dit weer - koud en verlaten
ligt. Als dan even later de cabine met de conducteur
voor de laatste maal van deze dag weer naar beneden
zweeft, menen we geheel alleen te zijn hierboven in
de grijze stilte. Oneindig ver lijkt de zomer, die
we vandaag toch zo intens genoten hebben. De
gelagkamer van het station gaapt ook vandaag weer
even hol en ongezellig als dit in de zomermaanden
steeds het geval is: een grote ruimte, met kale
wanden, wat langs de kanten opgestapelde stoelen en
een leeg, verlaten buffet. Er wordt heel wat
fantasie gevergd om deze ruimte te bevolken met
levendige wintersportenthousiasten in fleurige
kleding. In de winter... ja dan moet het hier druk
en gezellig zijn, maar nu... om te rillen!...
Duik in de nevel
Toch
is het niet bepaald onprettig zich hier alleen te
weten. We kunnen ons nu tenminste op ons gemak
verkleden en prepareren voor de tocht, die er voor
de boeg ligt. Voor geen geld zouden we bereid
geweest zijn zo aanstonds onder te duiken in de
waskeuken van de nevelbrij daar buiten als we de
route van de Galzig naar de Ulmer-hut in het
verleden niet reeds drie maal gemaakt hadden. Ons
kan niets gebeuren en bovendien loopt het pad
vrijwel horizontaal. Onderweg bestaan een paar
aftakkingen maar die menen we ook wel te kennen.
Warm ingepakt in twee pullovers en een regenhuid met
een zuidwester op het hoofd nemen we de route
westwaarts. Het begin ervan moeten we echter tot
onze verbazing eerst nog even zoeken omdat er zoveel
sneeuw rond het station ligt. Behalve de nevel zijn
er nog de wind en de regen die de tocht
veronaangenamen. Maar wat maakt het uit! In goed
anderhalf uur hebben we de hut zeker bereikt!...
Ook wind en regen
Met
gebogen hoofd tornen we op tegen de wind en de regen
met maar een zicht van enige meters. Van tijd tot
tijd treedt er een verademende luwte op. Dat
betekent, dat de wind ergens wordt tegengehouden
door een beschermende bergrug, die hier aanwezig
moet zijn zonder dat we hem zien kunnen. Men had ons
gezegd, dat het pad sneeuwvrij was maar dit blijkt
lang niet met de werkelijkheid overeen te komen. Er
ligt nog veel sneeuw! Te veel naar onze smaak en als
vieze, bruine sporen op die sneeuw uiteenwijken,
staan we voor onze eerste aarzeling of we nog wel op
het goede pad zijn. Aan de wintermarkering in de
vorm van lange palen hebben we niet veel. Het zicht
is niet zover, dat het van de ene paal tot de andere
reikt. En als we er al eens een toevallig passeren,
blijkt deze nog vaak tegen de grond te liggen.
Zo
verstrijkt de tijd, waarbij ons zelfvertrouwen de
eerste tekenen van onzekerheid begint te vertonen.
Waar blijft toch het Arlbergsattel, die plek, waar
rechts het pad naar Sankt Anton door het
Steissbachdal afdaalt? We moesten deze plaats, waar
we ons dachten te oriënteren, toch al lang bereikt
hebben! Deze inzinking hier zou het "Sattel" kunnen
zijn, maar de nevel belet waar te nemen of hieronder
een dal ligt. Even later wijken weer sporen uiteen.
Misschien komen ze honderd meter verder opnieuw
bijeen, doch wie zal het zeggen? Op verkenning gaan
durven we niet uit vrees ons punt van uitgang dan
niet meer terug te zullen vinden. Op goed geluk
kiezen we één der sporen. Kwamen we nu toch maar
iemand tegen!...
Een waarschuwing?...
"Wer
reitet so spät durch Nacht und Wind?"... klaagt het
plots door ons niet meer zo heel rustig denken. Waar
hebben we die woorden méér gehoord? Och ja:
Erlkönig! Maar waar komt die Erlkönig hier zo ineens
vandaan. Welke associatie roept hem op? Zijn het
gewoon de nevels of betekent het misschien een
waarschuwing?... Neen, we komen we wel doorheen!...
En dan bezitten we toch veilig in onze broekzak nog
altijd die padvindersfluit voor een eventueel
noodsignaal als we verdwaald zouden raken...
Nooit hebben we een koe met méér vreugde begroet dan
die, welke even later uit de nevel opdoemt. Nu zijn
we tenminste niet meer alleen in die grauwe massa!
Met goedmoedige lodderogen kijkt het beest ons aan.
Het voelt volkomen met ons mee en schijnt zich te
verontschuldigen, dat ze geen uitsluitsel kan geven
op een vraag, die we in gedachten gesteld hebben. We
worden dus niet wijzer uit haar medelijden maar toch
hebben we even het gevoel gehad weer in contact te
zijn geweest met de wereld van... de mensen.
Met
iets meer zelfvertrouwen gaan we verder totdat ons
op enige meters afstand een grauwe gestalte, een
mens, passeert. Ook diep ingebakerd als wij. Met de
hand houdt hij zijn hoed vast voor de wind.
"Ulmer-Hütte?" roepen we tegen de wind in. "Zwei
hunderd meter!" vangen we uit de wind op. De man
acht het niet eens nodig stil te staan voor een
praatje. Even vlug als hij is opgedoken, verdwijnt
hij weer in de nevel.
Verkeerd!
"Nog
tweehonderd meter! Dus tóch goed!" verademen we. Die
tweehonderd meter worden er echter wel vierhonderd.
Dan komt er een lange stok en vlak daarbij een
geëmailleerd bord met "Stuttgarter-hut" er op.
"Stuttgarter-hut???"... Hoe kan dat nou? Waar zagen
wij dit bord vroeger? Die wegwijzer moet toch
voorbij de Ulmer-hut staan!... Nog tien minuten
wagen we er aan om verder te gaan. Dan hebben we
zekerheid verkeerd te zijn. In Godsnaam terug naar
de wegwijzer van zojuist. Die betekent toch nog
steeds een moreel houvast al komen we daar niet
verder mee. Terug bij de wegwijzer blijkt de nevel
voor een ogenblik minder dicht dan twintig minuten
geleden. Daar vlak voor onze neus, op nog geen acht
meter afstand, staat de Ulmer-hut (2285 meter). We
zijn haar zo straks rakelings voorbijgelopen. We
zochten naar een donkerbruin gebrand gebouw maar de
grote waranda blijkt totaal vernieuwd en heeft nu de
lichte kleur van verse planken. Maar ook zonder deze
wijziging zouden we haar toch wel gemist hebben!...
Nooit meer!
Opgenomen binnen de beschermende hutwanden zeggen we
maar niet te veel van ons avontuur. En over onze
angst en gedachten aan noodsignaal praten we
helemaal niet. Deze komen ons vooral lachwekkend
voor als een uur later alle nevel verdwenen is.
Vanuit de waranda gezien ligt de wereld onder ons
breed uitgespreid. Het oog kan ver het pad volgen,
dat we gekomen moeten zijn. Alles is nu weer
doodsimpel! Maar in stilte zweren we: "Nooit meer
alleen de nevel in! Ook niet op een bekend pad!"...
2. Valluga, de
berg met 't geschonden gezicht
De
uitnodiging van de Duitse "Studienrat" (leraar) dr.
X uit Göttingen om morgen met hem en zijn 17-jarige
zoon een tocht naar de Vallugatop te maken vanuit de
Ulmer-hut komt ons uitstekend van pas. Met die
Valluga hebben we immers nog altijd een appeltje te
schillen. Deze berg met zijn mooie Reto-Romaanse
naam, waarvan hier niemand de vertaling kent, is met
zijn 2811 meter de hoogste berg van Tirol. De grens
tussen Tirol en Vorarlberg loopt er midden overheen.
Maar daar gaat het ons niet om. Jaren geleden zijn
we op deze berg eens tot een half uur onder de top
gekomen. Omdat we op de Vallugagraat toen zo'n
prettig afdalend gezelschap troffen, zijn we daarmee
teruggekeerd zonder de tocht te voleinden. En daar
hebben we sindsdien altijd spijt van gehad. Nu
kunnen we dus de schade inhalen!
Die
omkeer van destijds op de Vallugagraat is een fout
geweest die zich wreken blijft. Toen was de Valluga
nog een echte berg. Nu echter gaat er een "Seilbahn"
naar zijn top. Daarom hadden we onze Valluga reeds
afgeschreven. Ook nu stond hij eigenlijk helemaal
niet meer op het program. Daarenboven zag het weer
er te dreigend uit om de toer alleen te ondernemen.
Met z'n drieën kan er echter wat méér risico genomen
worden en deze omstandigheid werd dan ook mede
oorzaak, dat het sluimerende zelfverwijt van voor
immer een top gemist te hebben werd wakker geschud
door de uitnodiging van onze "Studienrat". Een
vroege ochtend vindt dan twee Duitsers en een
Hollander op pad naar het Walfagehrjoch als eerste
etappe voor de Valluga. Nog is de lucht overwegend
blauw maar reeds nu komen er hier en daar koppen
opzetten, die niet veel goeds voorspellen.
Op het joch
Ulmer-hut - Walfagehrjoch vergt een klim van een
klein uur, die dit jaar grotendeels over sneeuw
gaat. Voortdurend hebben we daarbij de blik op de
aan de rechterhand liggende Schindlerspitze (2637
meter), een vanaf het joch in twintig minuten te
bereiken top. Een mooie en gemakkelijke berg aan
wiens noordzijde men heerlijk over de sneeuw naar
beneden kan "rutschen". De zuidwestflank daarentegen
vertelt een ander verhaal. We wijzen elkaar de
plaats waar, vóór twee winters, een "Schneebrett"
(soort lawine) afbrak. Zes doden, allen
buitenlanders, werden er later in de Ulmer-hut
binnengebracht. Dat is ook de Schindlerspitze...
Op
het Walfagehrjoch (2550 meter) ligt alles onder de
sneeuw. Wat een verschil met enige jaren geleden
toen we hier geklommen en geklauterd hebben over
door het water grillig uitgeslepen rotsen. De
spitste piek, waar we geprobeerd hebben hoever we
"Schwindelfrei" (vrij van duizeligheid) waren en op
welks kleine punt we de knieën hebben voelen
trillen, zou nu beslist niet bereikbaar zijn.
Het smalle spoor
Van
het Walfagehrjoch buigt links de route over de
sneeuwvelden van de Schindler Ferner. Hoog over die
zeer steile hellingen slingert een nauwelijks twee
schoenen breed spoor in de richting van de plaats,
waar nu het Bahnstation "Vallugagrat" moet verrezen
zijn. Het ziet er een beetje duizelingwekkend uit,
maar hier voelen we ons op bekend terrein. In
recordtempo hebben we eens dit traject afgelegd. Ook
herinneren we ons hoe we hier ooit vanaf de graat
drie kwartier twee Engelse meisjes hebben zien
worstelen, die uit angst voor de steile helling
telkens met één hand in de sneeuw steun zochten,
waardoor ze het risico van uitglijden slechts
vergrootten, omdat het lichaam dan geen hoek meer
van negentig graden maar een stompe hoek met het pad
maakt.
Met
z'n drieën achter elkaar klimmen we in goed tempo
voort. Onze "Studienrat", die 't zwaarst is en de
grootste voeten heeft, trapt de sporen in de nog
enigszins harde sneeuw. Dan volgt Holland en
zoonlief sluit het rijtje. Aan onze rechterhand ligt
de diepe, met sneeuw gevulde kom van de Schindler
Ferner. Onder ons drijft wat nevel, zodat de bodem
zich eigenlijk niet duidelijk laat zien. Voor de
Duitsers betekent het een nogal mysterieus gezicht
maar wij weten, dat daaronder inderdaad een rondom
door bergen ingesloten kom ligt, waarachter de
Valluga zijn top in de hemel boort.
Daar heb je het!
Dan
gebeurt het plots! Als niemand er op verdacht is,
trappen wij mis en daar gaan we geluidloos de
helling af. Onze eerste reactie is: "Volkomen
gevaarloos!" en de tweede: "Het zal lang duren eer
we weer naar boven zijn teruggeklauterd!"
Instinctief spreiden we beide benen breed uit. De
armen eveneens, daarbij de vingers zo diep mogelijk
in de sneeuw drukkend. Zullen we het houden? Vóór we
in volle vaart zijn, moeten we ons hebben afgeremd
want anders maken we de tocht tot het bittere einde.
Ja, het gaat gelukken! Onze snelheid wordt langzaam
minder tot we ten slotte geheel stil liggen. Als het
ware vastgeplakt op de sneeuw. Opstaan kunnen we
niet want dat betekent opnieuw glijden. In liggende
houding stampen we dus eerst met de hielen een goed
horizontaal platformpje. Dan voorzichtig overeind!
We staan! Nu moeten we, trede voor trede in de
sneeuw schoppend, weer naar boven klimmen. Twintig
meter hoger! In een kwartier staan we weer bij onze
makkers, die heel wat meer geschrokken waren dan wij
zelf...
Merkwaardige sneeuw
Dan
gaat het opnieuw verder. Het station voorbij op weg
naar de eigenlijke graat. Nóg hebben we deze niet
bereikt of daar valt, volkomen onverwacht, een
donderslag uit de lucht. Onweer op deze hoogte
betekent gevaar. We vluchten onder een uitstekende
rots. Er volgt geen bliksem en er komt ook geen
nieuwe slag. Daarentegen begint het te sneeuwen.
Heel merkwaardige sneeuw! Geen vlokken maar kleine
bolletjes van sneeuw, ter grootte van hagelkorrels.
Zij vullen spoedig onze zo zorgvuldig uitgetrapte
sporen geheel. Door de bolletjessneeuw heen vluchten
we terug, naar het nog niet ver afgelegen
"Bahnstation", waar het binnen behaaglijk warm is.
Mensen, die zo juist met een mooie plooi in de broek
en in zomerse kledij uit de cabine komen gestapt,
kunnen zich moeilijk voorstellen, dat er ook nog
mensen zijn, die te voet op de Valluga willen...
Als
de bui over is, wordt de onderbroken tocht
voortgezet. De zon laat zich weer zien. Vanaf de
graat wordt het nu een prettig klimpartijtje over
sneeuwvrije rots. Niet moeilijk en toch ook geen
gewoon pad. We behoeven alleen een "Wächten" te
omgaan. Dat is een als een luifel over de diepte
hangende sneeuwmassa van een paar honderd
kubiekmeter, die bij het betreden waarschijnlijk
afbreekt met alle gevolgen van dien. Van waar wij
staan ziet ze er als een onschuldig sneeuwveldje uit
doch we hebben gelukkig tijdig de ware aard van dit
"veldje" ontdekt.
Arme Valluga!
De
top van de Valluga blijkt de bouwers van de "Bahn"
niet hoog genoeg geweest te zijn. Behalve het
eindstation heeft men er ook nog een betonnen toren
gebouwd. "Voor het uitzicht" zogenaamd! Sporen van
de bouwbedrijvigheid liggen links en rechts
verspreid... Zo vinden we onze oude Valluga weer.
Gemolesteerd, gehavend en geschonden. Een gewonde
berg! Meteen weten we dan ook - al is het uitzicht
er niet minder om geworden - dat we hier nooit meer
een voet zullen zetten. Arme Valluga!... Als we weer
teruggaan de route, die we gekomen zijn, voelen we
dat dit inderdaad een afscheid voor eeuwig
betekent...
3. Een kleine
karavaan trekt door de bergen
Altijd weer dezelfde emoties en ge raakt er nooit
verzadigd van! Altijd weer een nieuw leven met de
glans van verwachting naar het onbekende! Daarmee
begint voor de trekker iedere zonoverstraalde
ochtend in de bergen als hij, met de rugzak
geschouderd, klaar staat voor een tocht naar een
verder gelegen hut. Zó ondergaan we het ook nu weer
als we afscheid nemen van de gastvrije Ulmer-hut. In
de vroege namiddag zullen we vandaag nog onze tenten
opslaan in de drie uur verder gelegen
Leutkircher-hut (2250 meter).
Een
klein uur lang gaat het in zigzaggen - altijd over
de sneeuw - omhoog naar het Walfagehrjoch (2550
meter). Dat betekent bekend terrein want hier waren
we gisteren nog met de Vallugatocht en jaren geleden
óók nog een keer. Maar hoe onderscheidt de wereld
van nu zich van die van jaren her! Toen weinig
sneeuw, nu heel veel. Doch op het joch vinden we
toch nog de rotsformaties terug, waar we eens met
Engelsen picknickten. Méér boeit evenwel het
mysterie van de weg, die er thans voor ons moet
openliggen. Al jaren lang fascineerde ons die weg
naar de Leutkircher-hut, maar wegens tijdgebrek
hadden we hem nooit kunnen maken. Daarvoor zijn we
eigenlijk teruggekomen. En nu is het dan eindelijk
zover! De kleine verkenningen van weleer hebben de
begeerten aangewakkerd en die willen niet langer
meer op bevrediging wachten. Ze hoeven het ook niet!
Het wachten is nu alleen nog maar op onze Duitse
"Studienrat" met zijn zoon. Ze zijn wat later dan
wij opgestaan en volgens afspraak zullen wij elkaar
hier op het joch treffen.
Met z'n drieën
Na
verloop van tijd, waarin we ruimschoots gelegenheid
hebben gehad de schoonheid van de stille witte
wereld te zuigen als ranja door een rietje,
verschijnen de tochtgenoten: de "Studienrat", rustig
en zwijgzaam alsof hij nog napeinst over een
schaakprobleem van gisterenavond, de zoon
luidruchtig en over de sneeuw heen en weer dravend
als een hond, die uitgelaten wordt... Met één voor
één achter elkaar als Indianen op het oorlogspad,
trekken we dan het onbekende tegemoet. Heerlijk hoog
kruipt het smalle pad, steeds aan de linkerzijde
langs de bergwanden. Zover het oog reikt niets dan
bergen met daar overheen overal een stralende zon.
Het
Mattunjoch wordt gepasseerd zonder dat we er bijna
erg in hebben. Hier halen we de Weense familie in,
die nog vroeger dan wij op pad gegaan blijkt. Moeder
heeft haar dochtertje Brigitte "angeseilt" (aan een
touw gebonden). En dat is nodig ook. Trots op haar
nieuwe bergschoenen, die wel tot ongekende energie
moeten inspireren, huppelt het meisje als een jonge
gems over de moeilijkheden. Kinderen kennen geen
gevaar en dientengevolge ook geen angst in de
bergen. Zeker niet wanneer vader en moeder in de
nabijheid zijn. Dan kan er immers niets gebeuren!
Geen wonder, dat het meisje herhaaldelijk op de
schuine sneeuwhellingen dreigt te "rutschen". Het
touw bewijst daarbij echter telkens weer zijn
deugdelijkheid. Brigitte is het enige kind van de
Weners. Als ze maar de kans krijgen, nemen ze het
mee in de bergen. Die ouders weten hoeveel
levensvreugd en energie de bergen hun al geschonken
hebben en ze willen niet dat zulk een geluk aan hun
kind ongekend en ongeweten zal voorbijgaan! Daarom:
jong gewend, oud gedaan!
Weinig woorden
Onze
eerste kleine karavaan is nu tot zes personen
aangegroeid doch het tempo blijft goed. Er wordt
niet veel gesproken onderweg. De formatie in
ganzenrij biedt daartoe niet zo'n goede gelegenheid
en bergwandelaars behoeven elkaar niet veel te
vertellen. Gekeken en gedacht wordt er daarentegen
des te meer. En wijd open staan de harten, die de
schoonheid van de natuur vangen als de grote
"televisiespiegels" in de nabijheid van de
Ulmer-hut, de golven voor de beelden. Iedere bloem
langs de weg betekent een verrukking, die hier de
bergwandelaar tot stilstaan dwingen kan. Een arend,
die hoog in de lucht zijn kringen beschrijft, slaat
een toets aan op het klavier van het ontvankelijke
gemoed... Bij dit alles behoeven geen woorden te
worden gesproken... Eerst als we tegenover de Kapall
staan (2326 meter), een huisberg van Sankt Anton,
wagen we het de betovering, die allen gevangen
houdt, voor een ogenblik te verbreken.
Op
de Kapall, in het station van de zetellift, doet nu
de machinist Heinrich Kössler uit Sankt Anton zijn
werk. Vóór dag en dauw trekt hij iedere dag te voet
naar boven om des avonds tegen zes uur met de
laatste rit terug te keren. Zó was het voor een jaar
toen wij in zijn pension beneden in het dal
logeerden. Zó is het nu nog. En we hadden beloofd
hem op die Kapall een bezoek te brengen wanneer we
hierboven zouden passeren... Maar die Kapall blijkt
toch nog verder af te liggen dan eens gedacht. En nu
kunnen we onze karavaan toch niet vaarwel zeggen.
Neen, dan in 's hemelsnaam maar geen bezoek...
De hut in zicht
De
toppen van de Lisunspitze (2681 meter) en de
Weisschrofenspitze (2755 meter), waar het pad onder
doortrekt, liggen reeds achter ons. Bij een
uitstekend punt van de Bacherspitze (2649 meter)
gaat een juichkreet op. Heel in de verte heeft
Ullrich, de zoon van de "Studienrat", de
Leutkircher-hut ontdekt. O, het is misschien nog wel
een uur ver, maar de veilige haven ligt dan toch in
zicht. Dat schenkt vertrouwen, dat we gebruiken
kunnen, want het weer is geen afspiegeling meer van
de zonnige ochtend, waar deze dag mee inzette. De
hut ligt aanmerkelijk lager dan het punt, waarop wij
ons nu bevinden. We zetelen "torenhoog" op een plek,
die door de natuur tot rustplaats is aangewezen.
Zowel vanwege haar weelde van bloemen als om het
uitzicht. We zijn terecht gekomen op een balkon van
de wereld, een balkon, dat zich niet lang noden laat
om als rustplaats te dienen voor de overigens nog
fitte wandelaars.
Terwijl we brood en tabletten chocolade peuzelen,
spelen de wolken hun dreigend spel. Bij het einde
van de maaltijd vallen de eerste regendruppels. Snel
dalen we af naar het diep onder ons gelegen
Almajurjoch (2241 meter), waar de plastic huiden
voor de dag komen, omdat het inmiddels steeds harder
begint te regenen. Over 'n thans nagenoeg
horizontaal pad stormen we op de beschuttende hut
af. Daar staat de "Wirtin" Hannie Klein al gereed
voor een hartelijke ontvangst van de karavaan en
misschien ook wél een beetje om te voorkomen, dat we
met onze bemodderde schoenen naar boven schieten.
Als een unicum in een berghut ligt er... linoleum
over de blanke vloeren van de slaapkamers. Dat heeft
"Frau Hannie" geleerd in... Holland!...
4.
"Hüttenzauber" in de Leutkircher-hut
Hannie Klein, de waardin van de Leutkircher-hut,
heeft als jong meisje twee jaar in Holland en wel te
Haarlem als dienstbode gewoond. Dat is alles weer
lang geleden. Een oorlog is sindsdien over de wereld
gegaan. Sinds een aantal jaren beheert zij nu de
hut, waarvan haar vader dertig jaar lang de pachter
is geweest. Ze kent het leven van de bergen, want
vele maanden van haar jonge leven heeft zij,
gedurende de zomervacanties, hierboven doorgebracht
in de hut, waarover ze nu zelf de scepter zwaait.
Zij weet hoe men het aan moet leggen om het de
gasten gezellig te maken.
Niet
lang na de aankomst van onze karavaan in de
Leutkircher-hut ligt er op de blank geschuurde tafel
van de "Gaststube" een Nieuwe Tilburgse Courant van
enige jaren oud. Zij werd opgediept uit een
keukenkast en nu worden we gedwongen tot de
vertaling van het daarin van onze hand verschenen
artikel over ons eerste bezoek. De magische kracht,
die voor sommigen nog altijd van het gedrukte woord
uitgaat, heeft ook hier haar werking gedaan en zo
komt het, dat er reeds direct die vertrouwelijke
sfeer ontstaat zoals alleen onder goede, oude
bekenden voorkomt. Onze karavaangenoten begrijpen
het allemaal niet zo. Ze denken, dat we hier al
jaren kind aan huis zijn!...
In
de loop van de namiddag wordt het gezelschap
tamelijk heterogeen en internationaal van
samenstelling. Er komen nog méér Duitsers en
Oostenrijkers opdagen alsmede een Italiaans
echtpaar, een jonge dokter uit Milaan met zijn
charmant vrouwtje. De scala van beroepen beweegt
zich tussen de twee uitersten van academici tot
handwerkslieden.
Daar heb je "het" weer...
Hoe
dat op zo'n avond gebeurt, blijkt nooit te
achterhalen al hebben we een flauw vermoeden dat een
"Wirt" of "Wirtin", die zijn of haar taak verstaat,
er toch ergens de hand in heeft. Eerst zitten de
gasten wat te praten in groepjes. Er verschijnt hier
een "Viertel" wijn en daar een "Viertel" op tafel.
Er wordt een grap verteld, een kunstje met de kaart
vertoond, dat ook aan een andere tafel de
belangstelling trekt. De gesprekken worden
geanimeerder, de meest gereserveerde staat op het
punt van ontdooien. Plots grijpt iemand de in bijna
iedere berghut steeds aanwezige gitaar van de wand,
springt daarmee midden op de vloer en... de zaak
"draait". De "Hüttenzauber", zoals dat hier genoemd
wordt, is doorgebroken!... Er wordt thans het ene
"Heimatlied" na het andere gezongen. Nu ziet ge geen
gescheiden groepen meer maar alles zit in een grote
kring en als eindelijk het laatste lied weerklinkt,
staat de gitarist al lang niet meer op de vloer maar
boven op de tafel...
Als een ziekte...
Organiseren kunt ge zo'n "Hüttenzauber" niet want
dan mislukt het altijd. Hoogstens kan een
"deskundige" op het juiste psychologische moment het
nog nét ontbrekende "duwtje" geven. "Hüttenzauber"
is als een ziekte - maar dan een prettige! - die
uitbreekt zonder dat ge weet vanwaar ze gekomen
is... Om tien uur behoort er "Hüttenruhe", d.w.z.
"rust" te heersen, opdat de vermoeide bergwandelaar
tijdig zijn bed opzoeken en ook inderdaad slapen
kan, maar ja... voorschriften zijn er soms om
overtreden te worden! Vooral als niemand
protesteert!...
Voordat we eindelijk op kousenvoeten naar boven
klimmen - benagelde bergschoenen zijn bij "Frau
Hannie" met het oog op haar linoleum absoluut
taboe!... - kunnen we niet nalaten nog even naar
buiten te wippen om alleen te staan onder de
sterrennacht. Vertrouwelijk gloeien de dofbeslagen
ruiten van de hut in de duisternis, op een hoek van
het gebouw brandt een elektrische lamp. Hoevele
avonden hebben we daar vroeger, vanuit Sankt Anton,
niet naar opgekeken! "Kijk, dat is de lamp van de
Leutkircher-hut!" zei Heinrich Kössler toen we eens
onze nieuwsgierigheid wilden bevredigen over dat
mysterieuze licht daar méér dan 2000 meter hoog op
de bergen. Nu staan we zelf onder dat lokkende licht
en door de stille avondstraat van Sankt Anton doolt
thans misschien wel een andere late Hollander, die
op zijn beurt vraagt, wat dat lichtend puntje, dat
kennelijk geen ster is, toch wel te beduiden
heeft...
Waar nu gedanst wordt
In
Sankt Anton, dat men van de hut uit bij avond haast
nog beter ziet liggen dan bij dag, branden nu heel
veel gele lichtjes. Het zijn er wel duizend of méér
zoudt ge denken en dat kleine Sankt Anton roept nu
eerder gedachten op aan een stad dan aan het
vriendelijke bergdorpje, dat het in werkelijkheid
is.
In
hotel "Post" bij het stationnetje zal nu wel bijna
de Tiroler avond van Sepp Staffler met z'n
Schuhplattner, Holzhackertanz en jodelliedjes
geëindigd zijn, denken we. Nu begint daar het gewone
dansen... Altijd internationaal gezelschap, waar ge
op z'n minst vier talen hoort spreken. Morgen rijden
de bussen met toeristen weer verder. Naar de
Glocknerstrasze, snel en jachtend om de kudde, die
ze vervoeren, in zo kort mogelijke tijd zoveel
mogelijk kilometers "Europa" te leveren.
Als vogels...
Morgen begint ook voor degenen, die hierboven op de
eenvoudige bedden van de berghut slapen, een nieuwe
dag. Hun enig vervoermiddel zullen hun voeten zijn
en hun bagage dragen ze zelf mee op hun eigen rug.
Van tevoren hebben zij zich gewassen in het ijskoude
water van de altijd klaterende bergbron voor de hut.
Ze haasten niet en ze jakkeren niet, maar vertrekken
rustig met een gezicht waarvan de ondernemingslust
afstraalt en met een krachtig "Berg Heil" op de
lippen. Ze voelen zich méér verwant met de vogels
dan met de haasttoeristen, want ze reizen niet maar
drinken geluk aan de bron van de eeuwig jonge
natuur. En als ze dan straks zongebrand en met een
"Latschenbusche" in de rugzak thuiskomen, voelen ze
zich niet alleen gesterkt maar ook uitgerust. En in
ieder geval weten ze waar ze geweest zijn!
5. Een paar
dagen speelt de mens z'n rol wel!
Een
lange luie dag heeft de omgeving van de
Leutkircher-hut de genaden van haar
aantrekkelijkheden geschonken. 't Was zo'n heerlijke
bergdag van niets doen - althans bijna niets doen.
Alleen maar wat liggen in het gras tussen de bloemen
en wat zitten op de top van de Hirschpleiskopf (2544
meter) om te kijken hoe twee bergvrienden gestaag
aan hoogte wonnen bij hun tocht naar de 2759 meter
hoge Stanskogel. Drie kwartier geleden marcheerden
zij onder ons voorbij. Nu eens verdwenen ze in een
diepte, dan doken ze weer zwart op bij een hoger
gelegen sneeuwveld en toen ze de geheel besneeuwde
graat bereikten, waren ze tot twee speldepunten
ineengeschrompeld. In de verbeelding wisten we ons
bij hen en keken we uit over die grote, stille
wereld, zo oneindig ver weg van de mensen...
Zo
was de dag van gisteren! De tochtgenoten van twee
dagen geleden zijn al lang weer nieuwe verten
tegemoet getrokken. Weg de "Studienrat" met zijn
zoon! Weg ook de Weense familie! Misschien zullen we
ze nog ergens in een andere hut treffen... misschien
ook niet! Bergwandelaars zijn soms nogal
individualisten. Ze genieten de ontmoeting van het
ogenblik, de vreugden van een kort samenzijn, doch
dan gaat ieder graag zijn eigen weg tot bevrediging
van vaak lang rondgedragen heimweeverlangens naar 't
verloren paradijs.
Kennismakingen in de bergen zijn meestal van korte
duur. Dat maakt ze echter juist zo aantrekkelijk
omdat ge daarin bijna steeds de mens op zijn best
ontmoet. De mens zoals hij eigenlijk behoorde te
zijn, maar zoals hij helaas niet is. Een dag of zo
houdt die mens het echter wel uit zichzelf te
verbergen. En is het niet schoon te doen alsof ge
van dit verstoppertje spelen niets merkt? U zelf
eens mee te laten gaan op de vleugels van de
fantasie naar het land "Utopia"?... Zien,
waarderen... scheiden! Ja vooral scheiden, tijdig
scheiden voordat zij of gijzelf uit uw rol vallen.
Ziedaar het probate middel tot het bouwen van
luchtkastelen zonder vrees voor ineenstorting.
Vandaag alleen
Daarom zijn we deze morgen alleen op pad gegaan.
Haast was het nog mislukt maar ten slotte slaagden
we er toch in het laatst in de hut voor het
druilerige weer achtergebleven echtpaar, dat ook
naar de Kaiserjoch-hut wilde, van ons af te
schudden. De twee uur, die ons van de nieuwe hut
scheidden over een pad, dat weinig risico's bood,
wilden we nu eens echt alleen maken en daarom
vertrokken we, in volledige overeenstemming, twintig
minuten eerder dan het echtpaar. Toen we na een paar
uur echter tot onze grote verrassing de
Kaiserjoch-hut plotseling op nog geen tien minuten
gaans diep beneden ons zagen liggen, hebben we
geduldig op de nakomers gewacht op de kogelronde top
van een verleidelijk bergje om daarna met z'n drieën
naar de hut af te dalen. En wie ontmoeten we daar
als eersten? Onze Weners van wie we twee dagen
geleden afscheid namen. "Herr Studienrat" en zoon
zijn vanmorgen naar weer een volgende hut
afgemarcheerd. En de "Wirtin" blijkt een zuster van
Frau Hannie van de Leutkircher-hut. Ook dat draagt
er toe bij zich direct in een vertrouwelijke sfeer
te voelen. Niet echter kunnen we wennen aan de
ijzige wind, die hier over 't joch giert en door
alle kieren van de hut de "Gaststube" binnendringt,
zó erg, dat de waard ten slotte maar besluit aan de
zuidzijde de dubbele ramen te gaan inzetten.
Taaie volharding
De
Kaiserjoch-hut heeft het na de oorlog zwaar te
verduren gehad. Zij werd geplunderd en is de
gevolgen daarvan nog niet geheel te boven gekomen.
Er mankeerde letterlijk alles aan. Daar men niet
over een muildier of paard beschikte, moest de waard
iedere balk en iedere plank van het 2000 meter lager
gelegen Pettneu op zijn eigen rug naar boven slepen.
Dat heeft hij dan ook gedaan met een ongelooflijk
taaie volharding omdat dit jonge paar een bestaan
wilde opbouwen. Ten koste van veel zweet is de hut
ten slotte weer bewoonbaar geworden. Haar trots
vormt wel de butagasverlichting. Het aansteken
hiervan gaat die avond gepaard met een ritueel, dat
de vaardigheid van een ingewijde vergt en duidelijk
verraadt met welk een kleinood ge hier te doen hebt.
Via
een trapje uit een poppenhuis wringen om tien uur
slechts tien gasten zich naar boven met de intentie
een nachtrust door te brengen. Tot sommiger
verbazing blijken zij de volgende ochtend daar nog
in geslaagd ook hoewel de hele nacht de treiterende
wind om de hut is blijven gieren. Des morgens zijn
er nog geen tekenen van verbetering. Het weer ziet
er weinig aanlokkelijk uit. "Vertrekken of blijven?"
is de vraag, die er gesteld wordt.
De verkenner
De
altijd matineuze Wener hakt voor zijn vrouw en kind
en ook voor ons resoluut de knoop door. "Gaan!" Toen
wij allen nog op één oor lagen, is hij al een uur
ver de weg wezen verkennen. Gedreven door een
heilige onrust om de moeilijkheden, die zijn kind
die dag kunnen wachten, verkent hij des morgens
steeds een nieuwe route. Één uur heen, één uur terug
en dan opnieuw beginnen met de karavaan... Hij telt
het niet eens en zijn benen voelen het niet!... Hij
heeft ontdekt, dat de wind het ergst op het joch
huishoudt. Na een drie kwartier kunnen we van de
zuidzijde van de bergwanden over een klein joch naar
de noordflank oversteken. Daar zullen we zelfs
geheel uit de wind zijn... Dus starten we! Een
kleine karavaan van zes - goed ingepakt in anoraks
en regenjassen - trekt langzaam maar vastberaden
over een nagenoeg horizontaal pad langs de
bergwanden méér dan 2000 meter hoog boven 't aan de
zuidkant gelegen Stanzerdal. Drie en een half uur
gaans voor de boeg met als doel: Ansbacher-hut.
6. Na iedere
bergrug een nieuwe wereld
Iedere tocht naar een nog niet bezochte berghut
betekent steeds een nieuw avontuur. Altijd weer
stelt ge u de vraag: "Wat zal de dag van vandaag aan
verrassingen opleveren?" En verrassingen zijn er
altijd. Al rekent ge daartoe alleen maar het
overklimmen van een bergrug, waarna zich dan aan de
andere kant plotseling een geheel nieuwe wereld
opendoet. Dat bemerken we ook weer op de tocht van
de Kaiserjoch-hut naar de Ansbacher-hut. Achter het
eerste joch steken we van de zuidzijde naar de
noordkant over en daar heerst nog volop winter.
Uitgestrekte sneeuwvelden met in de diepte als
middelpunt de kleine met ijs bedekte Hintersee
roepen gedachten op aan een poollandschap. Zij
vormen wel een groot contrast met al het groen van
het Stanzerdal aan de zuidzijde. Merkwaardig genoeg
blijken belangrijke gedeelten van de steile
puinhellingen, die we passeren moeten, vrij van
sneeuw. Langzaam klimmen we omhoog naar het
Hinterseejoch (2485 meter). Aan de andere kant
daarvan zouden we zeker het spoor bijster geraakt
zijn indien onze Wener niet zo'n fijne neus voor de
route had bezeten. Met de scherpte van een
adelaarsblik pikt hij een nauwe "Rinne" (gleuf) uit
tussen de overal eender lijkende rotsen. Met handen
en voeten klauteren we naar boven en laat dit nou
ook de enige "weg" zijn, die van het Alperschonjoch
naar het paradijselijk oord van de Knappenböden
leidt.
Als op een balkon
Ieder lid van de karavaan geeft op een of andere
wijze uiting aan zijn verrassing over het landschap,
dat zich hier voor de ogen ontrolt. Hoe lang lijkt
het niet geleden, dat we vanmorgen in de storm bij
de Kaiserjoch-hut vertrokken. Hoe oneindig ver ligt
die wereld van ginds die we verruild hebben voor de
wereld van thans. Hier schijnt volop de zon en een
bergrug beschut ons voor wind. We vlijen de wat
moede leden neer en liggen hier als op een balkon
met recht voor ons het naar bewoonde oorden afdalend
Alperschontal. Aan alle kanten staan de
uitdagende toppen geëtaleerd. Aan onze rechterhand
de Samspitze (2632 meter) en schuin vóór ons uit de
Wetterspitze en de Feuerspitze, die bijna 2900 meter
halen. Diep onder de plaats waar wij rusten, moet
het pad naar de Feuerspitze gaan. Nu eens verdwijnt
het onder de sneeuw, dan komt het weer tegen een
steile helling te voorschijn. Ongenaakbaar ziet het
er uit en we prijzen ons gelukkig, dat wij tenminste
niet die kant uit behoeven. Niettemin geeft ook onze
route raadsels op. We vragen ons stilletjes af welke
beslissing wij zouden nemen indien we hier alleen
stonden. Nu echter is alle hoop gesteld op de "neus"
van de Wener. Slechts twee Hamburgers uit onze
karavaan vertrouwen op eigen kracht en een papieren
gids, die hen er toe verleidt tegen de
niet-gemarkeerde hellingen van de Samspitze op te
klimmen om recht over de top van deze berg naar de
Ansbacher-hut te gaan. Theoretisch moet deze route
een half uur korter zijn dan de onze met het
voordeel, dat men meteen een top "meeneemt", die
geen bezoeker van de Ansbacher-hut onberoerd mag
laten.
"Joechei!!!"
Als
de twee uit het gezicht verdwenen zijn, stormt de
rest van onze karavaan eerst een eind over
sneeuwvelden naar beneden. In langzame stijging gaat
het daarna weer naar boven naar het 2215 meter hoge
Flarschjoch, het laatste obstakel op de weg naar de
Ansbacher-hut. De route gaat voortdurend over
sneeuw. Een markering valt daardoor niet waar te
nemen maar de plaats van het joch laat zich toch zo
ongeveer wel raden. De sneeuw is hier en daar onder
invloed van de zon zacht geworden. Daardoor zakt er
wel eens een voet dieper weg dan aangenaam is. Dit
doet echter weinig af aan de vreugde van deze tocht,
die herinneringen oproept aan een winterse skitocht.
Over de sneeuw klimmen onze lange slagschaduwen mee
en zo vormt onze geslonken karavaan een levendig
plaatje voor een bergkalender.
Nog
vóór we op het begeerde joch staan, klinkt er vanaf
de top van de Samspitze een "Joechei!!" De
Hamburgers! Ze hebben het dus gehaald! We waren wel
een beetje beangst geweest voor hun onderneming maar
nu zijn ze veilig want de afdaling naar de hut
betekent niet meer dan een gemoedelijk
wandelingetje. Ditzelfde geldt voor onze afdaling
van het joch. Daar de hut juist om een bocht van het
pad ligt en men haar van tevoren niet kan zien,
wordt het toch nog een verrassing als we plotseling
voor de deur staan. De Hamburgers zijn intussen al
een half uur eerder gearriveerd.
Nu geen dossiers...
"Herr Studienrat" en zoon, van wie we enige dagen
geleden afscheid hadden genomen, blijken sinds een
paar dagen hun bivak in de Ansbacher-hut te hebben
opgeslagen. Zo is er weer een aardig gezelschap van
onbekende bekenden vereend. En wie wandelt
waarachtig daar op zijn lange benen rond? Uit
duizenden zouden we hem terugkennen, onze Herr
Stahl, een ambtenaar van het Duitse ministerie van
financiën! Twee jaar geleden hebben we met hem een
hele regenmiddag volgepraat in de een paar honderd
meter beneden de Ansbacher-hut gelegen Fritz-hut,
waar hij logeerde. Hardnekkig vrijgezel was hij
toen, tevens ijverig werker, want - u kunt het
geloven of niet! - hij had zelfs vacantie-arbeid van
zijn ministerie meegebracht, waaraan hij telkens
enige ochtenduren besteedde. Tot ergernis en
hilariteit van andere hutbewoners!... Nu heeft onze
45-jarige Herr Stahl wéér wat meegebracht naar de
Ansbacher-hut. Thans echter geen mappen en dossiers
maar... een kersverse vrouw... Herr Stahl maakt zijn
huwelijksreis. Dit laatste heeft hij alleen ons in
vertrouwen verteld!...
7. De Samspitze
(2625 meter) is een gastvrije berg
Een
aantal jaren geleden zijn we eens van Sankt Anton
uit naar de Ansbacher-hut geklommen in mist en
regen. Ja vooral mist, die nog geen vijf meter zicht
bood. Het scheelde toen geen haar of we hadden de
hut niet gevonden. Ook bij de terugtocht ontbrak die
dag alle zicht, wat betekent, dat ons huidige bezoek
aan de "Ansbacher" eigenlijk als een gloednieuw
doorgaat. Nu stellen de weergoden ons schadeloos met
een heerlijke zonnedag, waardoor er aan onze voeten
een wereld openligt, waarvan we destijds het bestaan
niet hadden kunnen vermoeden. Weer eens te meer
wordt het duidelijk wat een bergwandelaar missen kan
als de mist hem dwarsboomt...
De
huisberg van de Ansbacher-hut is de 2625 meter hoge
Samspitze, die vlak naast de hut oprijst. Er gaat
een goed pad naar boven en het vergt nog geen half
uurtje om de top te bereiken. Kind en grijsaard
kunnen dit tochtje maken. Maar daarom behoeft ge nog
niet geringschattend over de Samspitze te denken!
Hij mag dan iedereen met open armen ontvangen en
zijn schatten aan levensvreugd goedkoop uitdelen,
hij stopt u toch geen surrogaat in handen. Hij biedt
een weergaloos uitzicht over een wereld van
bergruggen en toppen, die zich in de eindeloosheid
verliezen.
Alles wat er in deze contreien en ook ver daarbuiten
naam heeft, staat er uitgestald. De zo wondermooie
Knappenböden, waar we daags tevoren doorheen
getrokken zijn, ziet ge thans van een heel ander
perspectief. Het nauwelijks nog zichtbare streepje
langs de "Jochrücken" zoudt ge niet meer als een pad
terugkennen indien ge niet wist daar gisteren te
zijn overgekomen, al hebt ge toen niet gemerkt hoe
steil dit pad tegen de berg gevlijd ligt, zodat ge
zweren zoudt, dat er geen mens passeren kan. Nog
veel ongenaakbaarder dan gisteren zien er nu de
Wetter- en Feuerspitze uit omdat ze toppen uit een
poollandschap lijken.
Het spoor van de duivel
Maar
ook de top van de berg zelf waarop ge staat, is
interessant. Wild met kloven doorploegd vallen de
wanden aan de noordkant naar beneden. Er zijn graten
zo scherp als messen en verweerde pieken, die ieder
ogenblik in de diepte dreigen te storten. Het lijkt
of hier de oerwereld een grote wonde vertoont,
waardoor ge in haar beschadigde borstkas kijkt. Als
uw voet per ongeluk een steentje naar beneden stoot,
betekent dit het begin van een avontuur, waarvan het
einde zich lang niet steeds voorspellen laat. Dat
ene steentje brengt meerdere in beweging, die in een
krankzinnige dans, waarin ze door van rots tot rots
te springen de meest onberekenbare capriolen maken,
naar de diepte razen. En als het grote blokken
betreft, laten ze soms een reuk van zwavel na alsof
er de duivel op zijn terugtocht naar de hel
gepasseerd is. Wee, de bergbeklimmer, die in zijn
"kielzog" verzeild raakt!
"Nog te weinig!"
Op
de top van de Samspitze ligt veel avontuur verborgen
en de wereld boeit er ongemeen. Zo rijen de minuten
zich hier tot kwartieren en de kwartieren tot uren
aaneen, voor wie voor de bergen ontvankelijk is. Uit
het juiste hout gesneden blijkt die Oostenrijker,
die eindelijk onze eenzaamheid komt verstoren. In
plaats van geïmponeerd te zijn door onze mededeling,
dat wij reeds drie uur op de top vertoeven,
beantwoordt hij deze kennisgeving met drie laconieke
maar allesomvattende woorden: "Noch zu wenig!"...
Nooit heeft zich iemand, zonder zijn naam te noemen,
zó ten voeten uit voorgesteld. Als een origineel
gevleugeld woord hebben wij deze uitspraak op zijn
conto geschreven en het zou wel eens het begin van
een blijvende relatie geweest kunnen zijn... De
volgende ochtend is onze "man van 't gevleugelde
woord" met een tochtgenoot reeds vroeg verdwenen
voor een toer op de Griesmuttekopf (2804 meter),
waarbij gekletterd moet worden.
Wachten...
Als
we zelf een paar uur later op het Winterjöchl op een
uurtje afstand van de hut zitten, worden we door de
"Seilschaft" toegeroepen. Ergens moeten ze hoog in
een wand zitten. Zij zien ons maar óns gelukt het
niet hen waar te nemen. Dat was het laatste teken.
De dag verstrijkt. Het uur van terugkomst gaat
voorbij zonder dat de "Seilschaft" zich aankondigt.
Men heeft het duo niet waargenomen op de top van de
Griesmuttekopf, die vanuit de hut goed zichtbaar is.
De twee hebben nog familieleden in de hut, een
schoonmoeder, een echtgenote en een zuster...
"Neen, ze zijn nog steeds niet terug"... zegt de
zuster. "Ze blijven toch wel lang weg!" zegt de
echtgenote... "Ze zijn niet op de top geweest"...
zegt de schoonmoeder... O, niemand laat openlijk van
emotie blijken. Men beperkt zich uiterlijk tot het
constateren van enige feiten. Maar toch voelt ieder
het, dat zich hier een spanning aan het opeenhopen
is als bij een accu, die geladen wordt... Niemand
práát over de mogelijkheid van een ongeluk - dat zou
immers te dwaas zijn! - maar ieder dénkt wel aan die
mogelijkheid...
"Toch niet ongerust geweest?"...
Nu
eens gaat het ene familielid dan het andere voor de
hut kijken. Kijken? Och, wel nee!... Zo maar eens
naar buiten... Waarom zou je niet eens naar buiten
willen gaan?... Je hoeft toch zeker niet altijd in
de hut te zitten!... Zo verstrijken er twee uren,
die zo niet hadden moeten zijn. Dan komt de
verlossing. Eindelijk stappen de twee opgewekt de
hut binnen. "Jullie zijn toch niet ongerust geweest,
wel???"... en ze begroeten de achtergeblevenen met
een klap op de schouder... "Ja... nee... nee..., dat
niet", stottert een der drie vrouwen terwijl ze
kleurt tot achter de oren. "Jullie zijn wel laat",
zegt de tweede... "Ik dacht, dat jullie vroeger
terug zouden komen", zegt de derde, die inmiddels al
moed tot méér woorden heeft gevonden... "Tja, wat
tegenslag gehad", luidt de verklaring en in één adem
gaat het verder, nu in de richting van de waardin:
"Bitte Frau Wirtin, soep, dubbele portie Geröstl en
bier! Alles zwei mal! We rammelen..."
8. Een lange
zondag in een eenzame wereld
Die
mooie zomerzondag in Zams, een dorpje nabij Landeck,
hadden we beslist nóg vroeger op moeten staan! Maar
er viel die ochtend ook zoveel te beredderen! Als we
dan eindelijk starten, snort het toeristische
zomerverkeer reeds door de hoofdstraat en dirigeert
de agent op een zeer lastig kruispunt de
toeristenstroom. Het betekent een echte verademing
als we de Innbrug achter ons laten om spoedig daarna
de klim in te zetten naar het Württemberger Haus,
een doel, dat al enige jaren lang op het program
heeft gestaan.
Het
Württemberger Haus ligt op 2200 meter, Zams op 775,
zodat er een goede 1400 meter hoogte moet overwonnen
worden. Dat betekent in de taal van de inheemsen
vijf en een half uur klimmen, maar laten wij er - om
te beginnen - maar eens minstens acht voor
uittrekken. Als we des avonds maar boven zijn is het
goed!... De route gaat door het Zamserloch.
Aanvankelijk voortdurend door de bakkende zon, die
wraak neemt voor onze te late start. Zij vindt
daarbij een handlanger in de zware rugzak, zodat
reeds spoedig de vraag rijst waar we aan begonnen
zijn. Maar ten slotte brengt een grote bocht van het
pad toch de lang begeerde schaduw. Inmiddels winnen
we aan hoogte, waarmede dan de hitte van de dag wel
gedragen is. De rest wordt een prettige
bergwandeling met als eerste rustpunt de Unterloch
Alm.
Lang
voor de aankomst hebben we ons in gedachten, in
gezelschap van de herder, op de bank voor de almhut
achter een glas melk zien zitten maar die
voorstelling gaat niet door. Een solied hangslot
houdt de deur verzegeld en een tegen de wand geprikt
briefje vermeldt: "Met vee vertrokken naar Medriol
Alm. - De herder". Nu moeten we het ons zelf hier
maar zo comfortabel mogelijk zien te maken. Daartoe
kiezen we een heerlijk, grazig plekje onder een
forse boom uit. Het gras dient tegelijkertijd tot
tafel en tafelkleed, terwijl de rugzak de nodige
versterkende ingrediënten levert om een knorrende
maag tot rust te brengen. We tekenen voor een
verblijf van een uur. Als we na de maaltijd languit
met de armen onder het hoofd op de rug liggen in de
koele schaduw van de boom met de eenzame bergwereld
rondom ons, weten we dat het leven mooi én goed
is...
Zo'n klein gaatje!
En
als het oog rondweidt, wint steeds meer de
overtuiging veld, dat we hier in een paradijselijk
oord zijn aangeland. Er staan nogal wat bomen op
deze op 1450 meter hoogte gelegen alm en deze
omstandigheid geeft haar een ongewoon karakter. Vlak
bij onze ligplaats staat een kleine plas water, die
we aanvankelijk voor het restant van een regenbui of
wat laat weggesmolten sneeuw houden, doch bij nader
inzien blijkt het een bron. Op een bepaald punt van
de plas komt het water zo maar uit de grond
geborreld. Vanuit de plas zoekt dit water in een
smal stroompje lager gelegen terrein op om dan
vermoedelijk ergens uit te monden in de Lochbach,
die zich - volgens de landkaart - hier niet ver uit
de buurt verenigen moet met de van het Württemberger
Haus komende Madriolbeek.
Hoe
stil het overigens in deze omgeving ook is, die bron
verraadt iets van het toch steeds aanwezige leven en
ze betekent een symptoom van de vele processen, die
zich onafgebroken in en op de aarde afspelen. Het
water, dat hier uit het gaatje borrelt, gaat via de
Inn naar de Donau om ten slotte te belanden in de
Zwarte Zee... Behalve wanneer wij nu eens onze vuist
in het gaatje staken! Een baldadige jongensgedachte,
die plotseling opduikt maar niet ten uitvoer
gebracht wordt.
Twee werelden
De
omgeving hier roept zonderlinge gedachten op. De
wereld, waaruit we vanmorgen vertrokken zijn, lijkt
zo oneindig ver weg omdat we sinds uren geen mens
meer ontmoet hebben. Daar beneden in Zams razen nu
de auto's en een agent regelt het verkeer. Misschien
vindt er juist een botsing plaats. Dat zijn de
zorgen van de wereld... Hier boven borrelt water uit
een klein gaatje in de bodem en dat betekent een
groot avontuur. Hier hangt de geur van terpentijn
vanwege de vele houtschilfers bij de pas vernieuwde
herdershut. Hier spreiden bomen hun schaduw en wie
scherp luistert, hoort hoe de goede aarde ademhaalt.
Deze alm is een stukje van het paradijs, dat de
mensen verloren hebben en de boom, die ons tot
rusten noodde, is de boom van kennis van goed en
kwaad...
Zo
peinzen we totdat de betovering verbroken wordt door
stemmen boven ons. Drie mensen komen het bergpad
afgerend. Op 50 meter afstand passeren ze.
"Württemberger Haus?" roept de voorste vragend...
"Ja!" schreeuwen we terug. "Ik ben de herder! Kom
vandaag nog naar boven!" klinkt het wederwoord. En
verder gaan ze weer... Kleine ontmoeting in de
oceaan van eenzaamheid als twee schepen, die elkaar
groeten...
Verdwenen pad
Hadden we toen maar geweten welke puzzel we even
later zouden op te lossen krijgen! Maar dat wisten
we niet en daarom lopen we nog geen kwartier na deze
ontmoeting te zoeken naar een pad, dat er moet zijn
en er niet is. We lopen dood op een voor deze streek
abnormaal brede rivierbedding van de Madriolbach,
een woestijn van keien met hier en daar een beetje
water er tussen. We weten dan nog niet, dat pas
veertien dagen geleden de elementen hier hebben
huisgehouden en het op de kaart getekende pad over
een aanzienlijke lengte hebben weggeslagen. Al
zoekend en dolend raken we helemaal verkeerd en
moeten terug naar het punt, waar we de bedding
betreden zijn. "Kwam nu die herder maar!" denken we.
"En waarom vertoont zich nergens een markering in
die steenwoestenij? Men kan toch niet vergen, dat
een toerist hier zó de weg vindt...!" Maar mopperen
brengt geen uitkomst. Dus gaan we speuren naar
krassen over de keien en naar een eventueel
afwijkende kleur, die iets van een doorlopende
streep vormt. Er schijnt inderdaad zo'n spoor te
zijn. Dit volgen we aarzelend, met als resultaat dat
we juist daar, waar het normale pad weer zijn
voortzetting vindt, aan de overzijde van de
rivierbedding belanden.
De herdertjes
Nog
lang neigt de dag niet ten einde. Maar lang is ook
nog onze klim. De ontmoeting met twee
herdersjongetjes bij een volgende herdershut op de
Medriol Alm vormt een nieuwe afwisseling. Gewoonlijk
gebruikt men voor herdersjongetjes knapen wier
intelligentiequotiënt niet al te hoog is, maar thans
hebben we toch met twee pientere kereltjes te doen.
Al lang hebben ze ons met hun verrekijker zitten te
bespieden. De ene is negen, de andere acht jaar. Ze
wonen maanden achtereen hierboven in de armzalige
hut. Met de herder, die nu naar beneden is naar het
Unteralmjoch. Om kaas te maken. Of we hem niet
gezien hebben? Hij komt vanavond terug.... Dat klopt
in ieder geval! De oudste babbelt maar raak en
vraagt ons het hemd van het lijf. Overigens niet
geheel zonder systeem. Zo wil hij weten wat in
Holland een liter melk kost, wat later een inleiding
blijkt te zijn om te schatten wat hij ons in
rekening kan brengen voor zijn laatste halve liter
melk, die we in zijn smerig hutje niet zonder enige
weerzin consumeren...
Dan
breekt de laatste etappe voor de hut aan. Eerst een
vrij steile klim over een rug van de alm. Dan
slingert het pad zich in een paar grote zigzaggen
over rotsbodem naar het einddoel van deze dag, de
hut, waar we reeds vanuit de verte met geroep van
twee kinderen begroet worden. Het werd tijd óók. Om
negen uur vertrokken we die morgen uit Zams en thans
wijst ons horloge half zeven in de avond. Negen en
een half uur zwierven we door de natuur. Slechts
twee ontmoetingen met mensen onderbraken die dag,
waarin de uren zich haast ongemerkt aan elkander
geregen hebben. Het gebrek aan conversatie kan in de
hut zeker ingehaald worden. Daar staat de waardin
wel borg voor!...
9. Een Tiroolse
berghut met Berlijnse waardin
Nu
in onze gemotoriseerde tijd de mensen steeds minder
hun eigen benen gebruiken, heeft een aantal
berghutten met problemen te kampen gekregen. Vooral
de afgelegen hutten zien hun aantal bezoekers
teruglopen. Daar het bestaan van de pachters der
hutten van het aantal gasten afhankelijk is, wordt
het steeds moeilijker pachters te vinden. Trof men
in de hoogtijdagen van het alpinisme in bepaalde
hutten soms tientallen van jaren dezelfde waard aan,
thans doen zich nogal eens veelvuldige veranderingen
voor. Zo kan het gebeuren, dat ge bijv. in de
Muttekopf-hut boven Imst een... Londense waardin
aantreft. Ook het Württemberger Huis heeft dit jaar
een nieuwe "Wirtin". Ze is weliswaar getrouwd met
een Tiroler van Zams maar zij zelf komt
oorspronkelijk uit... Berlijn...
't
Is deze Berlijnse, die ons hartelijk begroet als de
eerste gast van vandaag. Nieuwe bezems vegen schoon
en dus is ze nog vol enthousiasme over het vrije
leven hierboven, dat ze deelt met drie kinderen en
haar man. Deze laatste is echter een groot deel van
de week afwezig omdat hij beneden in het dal nog een
betrekking vervult. Onze "Wirtin" Angelica Heiseler
is kennelijk nogal ingenomen met haar gast. Waar ze
de tijd vandaan haalt, snappen we niet maar voor een
babbeltje blijkt ze op ieder uur van de dag te
vinden. En zo weten we al heel spoedig hoe het leven
hierboven reilt en zeilt.
Ernstige pech
Vandaag zit ze wel met ernstige pech te kijken. De
leiding van het electrische licht is kapot en de
motor tot het opwekken van energie doet het al
evenmin. Ge moet dat op deze hoogte van 2200 meter
en op 5½ uur afstand van de eerste bewoonde plaats
niet gering aanslaan. Er dient een monteur uit
Landeck naar boven te komen. En stel nou eens dat
hij het juiste onderdeel niet heeft meegebracht...
Zo'n affaire kan dagen in beslag nemen! En dan de
kosten!...
Gezien deze situatie zitten we dus die avond in een
spookachtig met kaarsen verlichte keuken. De hut
beschikt wel over twee carbidlantaarns maar daar
waagt Frau Heiseler zich niet aan. Dat zijn nukkige
machines, die plots exploderen en steeds hardnekkig
weigeren zich door een vrouwenhand te laten
bedienen. Ja, de herder van de Medriol Alp kan er
wel mee omgaan. Die is nu kaasmaken op het
Unteralmjoch, doch hij komt vanavond nog naar de
hut. En dan gaan de carbidlampen branden!...
De herder
Na
verloop van tijd verschijnt inderdaad de herder, die
is uitgerust met het grote insigne van de bergwacht.
Hij moet er dus ook voor waken, dat er geen
beschermde bloemen geplukt en andere
ongerechtigheden in de bergen bedreven worden. Hij
blijkt de herder met wie we die namiddag op de
Unterloch Alm een paar woorden uit de verte
gewisseld hebben en naar wiens terugkomst we
verlangd hadden toen we meenden de weg niet meer te
zullen vinden. Goed dat we toen niet op zijn
terugkeer gewacht hebben. Geheel in tegenstelling
tot het beeld, dat men zich van een herder pleegt te
vormen, is hij een jonge baardeloze man, levendig en
energiek, zodat men zich afvraagt hoe hij het in
zijn eenzaamheid uithoudt. In ieder geval heeft hij
echter nu toch gezelschap aan zijn twee koejongens,
die pientere kereltjes, die we ook al kennen en die
vanavond met hem mee naar boven zijn gekomen.
"Niet te veel melk gekregen vanmiddag, hè?" lacht
hij terwijl hij een steelse blik naar een der knapen
werpt, die nu een gezicht trekt alsof hij op iets
ondeugends betrapt werd. Er was dus bij hun klim
naar boven al over ons gepraat. Ja, dat kleine
kereltje had ons heel behoorlijk laten betalen. Dat
wisten we wel, maar we hebben alleen maar zijn
handigheid bewonderd. De opmerking van de herder
moet nu voor een excuusje doorgaan... Intussen komen
de carbidlampen ook in functie maar zware
concurrenten van de kaarsen blijken het niet.
Tenslotte gaat onze voorkeur zelfs uit naar een in
een uit hout gesneden blaker geplante kaars wanneer
we als enige gast die avond onze legerstede
opzoeken.
Naar het Leiterjöchl
De
volgende ochtend staat de wereld vol zon als we niet
al te vroeg op pad gaan voor een tochtje naar het
Leiterjöchl (2516 meter). Dat is niet ver en er ligt
een hele dag voor de boeg. Na een honderd meter
klimmen wordt de hut aan het oog onttrokken. Het is
alsof er een gordijn wordt neergelaten tussen de
wereld van de mensen en het onbekende, waarin we op
avontuur tijgen. Tussen een wirwar van rotsen
verschijnen pas ontstane sneeuwvrije plekjes, waar
het jonge gras zich haast om een plaatsje in de
korte zomer te veroveren. Overal heerlijke kuiltjes
om lekker te liggen bakken in de zon. Maar daarmee
komt ge niet op het Leiterjöchl, dat zo lokt vanwege
de wereld, die daar weer achter moet liggen! Wéér
geraken we nu aan de noordkant, waar veel sneeuw
ligt. Het pad loopt telkens in die sneeuwvelden
verloren. Sinds verscheidene dagen is niemand deze
"weg" gegaan. Al spoedig zitten we veel te hoog
tegen een bergrug en er wordt een kleine
klauterpartij gevergd om weer op de goede route te
geraken. Over sneeuw "rutschen" we dan een eind naar
beneden in een door bergen omsloten hoogdal om ons
daarna weer in een paar lange zigzaggen - altijd
over sneeuw - naar het "Jöchl" omhoog te werken. Een
heerlijk spel van glijden, dalen en klimmen in een
eenzame wereld met het gevoel of God alleen deze dag
geschapen heeft opdat wij er doorheen zouden kunnen
lopen.
Vechtende wolken
Het
sneeuwvrije "Jöchl" biedt de verrassing van alle
bergovergangen: een blik in een weer heel andere
wereld met andere dalen en andere bergen. In de
diepte naar het westen sluimert de Schiefersee, een
met sneeuw en ijs bedekt meertje, en in het noorden
ligt de Medriolsee met een blauwe spiegel. Naar het
westen daalt het diepe Rötdal af, dat echter ook
weer overal door bergen en toppen wordt afgesloten.
In dit dal heersen andere weersomstandigheden dan op
het joch waar wij staan. Hier volop zon maar ginds
leveren asgrauwe wolken een gevecht. Het is alsof
zij elkaar in dodelijke omhelzingen drukken, wijken
en opnieuw op elkaar instormen. Toppen, die er zo
juist waren, blijken even later aan het gezicht
onttrokken. Dan breekt er plotseling weer een stuk
blauw door, dat verraadt, dat de hemel nog altijd
bestaat. Het is alsof hier nog de baaierd heerst,
waaruit onder barensweeën de wereld geboren wordt...
IJzige omhelzing
Maar
we blijven geen passieve toeschouwer in deze strijd.
Het gevecht verplaatst zich snel naar onze richting
en voordat we er op bedacht zijn jagen er een wind
en een ijskoude nevel over het joch, die ons
volledig omhullen. Hier staat nu een kleine mens,
verloren in een wereld, die plotseling volkomen
onbarmhartig is geworden. Het zou beangstigend
geweest zijn als we niet de zekerheid bezeten
hadden, dat zulke jagende nevels spoedig voorbij
zijn. Zo geschiedt het ook nu weer. In vaart
schieten we over de nu bekende sneeuwhellingen naar
de bodem van het hoogdal. Daar beneden ballen we in
gedachten een vuist tegen nieuwe over het joch
komende nevels, die nu als wolken, waarmee we niets
meer te maken hebben, hoog boven ons hoofd voorbij
stuiven... Intussen is de mooie zomerdag van die
morgen wel ten onder gegaan... Bij onze terugkeer in
de hut vallen de eerste regendruppels...
10. Nauwe
bergovergangen die om respect vragen
De
"Scharten" in de Lechtaler Alpen kunt ge gerust
steeds met enig wantrouwen tegemoettreden als ge ze
tenminste niet van een vroegere tocht kent. Het zijn
zeer nauwe overgangen over een bergrug, soms niet
veel meer dan een woeste spleet, die meestal aan de
een of andere kant moeilijkheden opleveren. Vaak
kenmerken ze zich door hun steilte. Zijn ze
daarenboven nog met sneeuw bedekt dan is Leiden
helemaal in last! Sinds we eens ooit op de nagenoeg
loodrechte neervallende en geheel besneeuwde Grieszl
Scharte tussen de Ansbacher- en de Memminger-hut
gestaan hebben, bezitten we een heilig respect voor
de "Scharten", die we liever in gezelschap dan
alleen overtrekken...
In
de nabijheid van het Württemberger Huis bevindt zich
ook zo'n "Scharte", waarover de verbinding met de
Memminger-hut loopt. Ze ziet er vandaag wel heel
ontoegankelijk uit en daarom verbaast het ons als
we, tegen het vallen van de avond, drie stippen over
de sneeuw naar beneden zien komen. En onze verbazing
stijgt een uurtje later als zich onder de
stoutmoedige bergwandelaars een jongetje van negen
jaar bevindt. Een Duits echtpaar uit Stuttgart, Hans
Schaffert en eega, heeft voor de eerste keer zijn
zoontje mee op een vakantietoer genomen om ook bij
de kleine de liefde voor de schoonheid van de bergen
wakker te roepen. Ze hebben het inderdaad moeilijk
gehad daarboven op de venijnige "Scharte" maar met
de kleine aan het touw zijn ze er toch goed doorheen
gekomen. Vanavond zijn we dus niet meer de enige
gast van het Württemberger Haus.
De juiste man
Frau
"Wirtin" had geen betere gast dan de nieuwaangekomen
Duitser kunnen hebben. Nauwelijks is het drama van
de electriciteitsvoorziening verteld of de heer
Schaffert, die ingenieur is, duikt met de herder in
't nevengebouwtje om de nukkige motor eens in zijn
ingewanden te gaan peuteren. Alle vermoeidheid
schijnt in één slag van hem afgevallen nu er een
beroep op zijn technische knobbel gedaan wordt. Pas
twee uur later verschijnt hij weer in de "Gaststube"
met een paar roetzwarte en spekvette handen.
Resultaat van alle moeite: nihil! Een kabel blijkt
versleten maar dat wist de herder óók wel. De
machine vertikt het nog even hardnekkig als
voorheen. De fout werd niet gevonden!...
Vertraagd vertrek
De
volgende morgen zullen we - volgens de avond tevoren
gemaakte afspraak - met de Duitsers mee naar de
Steinsee-hut trekken, een uur of drie verder naar
het oosten. In een heerlijk zonnetje zitten we ons
al vroeg te koesteren op de bank voor de hut.
Volledig gepakt en gezakt voor de aftocht. Ook de
Duitsers staan marsvaardig. Er is al afscheid
genomen van de "Wirtin" maar dan aarzelt Hans
Schaffert... Het lijkt alsof iets hem het vertrek
moeilijk maakt. Lang blijven we niet in onzekerheid.
Op een gegeven moment gespt Hans Schaffert zijn
rugzak los met een excuus aan ons adres en een: "Ik
moet toch nog eens naar die motor kijken!"... Ha,
die motor schijnt hem een obsessie en een
prestigekwestie geworden te zijn! Misschien heeft
hij er vannacht niet van geslapen!...
Wéér
duikt hij met de herder in het houten huisje. Dat
"even" blijkt een uur te duren maar na dat uur komt
hij dan toch met nieuwe zwarte handen maar juichend
te voorschijn: "Gevonden hoor! Hij doet het!"... Ja,
de machinerie loopt! Weliswaar blijft de hut nog van
stroom verstoken maar dat zit in de kabel. Een
nieuwe is gisteren reeds besteld. Het grote euvel is
in ieder geval verholpen. De monteur van Landeck kan
worden afbesteld en het vaderland is gered! "Wie een
ambacht heeft geleerd, verdient de kost, waar hij
verkeert", denken we!...
Dag uit duizend
Intussen is het echter knap laat geworden. Al tien
uur voor we met z'n vieren op pad tijgen. Maar de
dag is nog lang genoeg! Hoog staat de zon aan de
hemel. We beleven één van de mooiste zomerdagen
zoals de Lechtaler Alpen die helaas te weinig
schenken. Ons samengaan met de nieuwe kennissen
hebben we niet betreurd. We zullen niet uitweiden
over de steile klim naar het Gebäud Jöchl en de
overgang van nog twee "Jöchls", ieder met hun
interessante eigenaardigheden, evenmin over de
gezellige picknick op 2400 meter hoogte onder een
stralend blauwe hemel, over onze ontmoeting met een
eenzame gemsbok en over de verrukkelijke afdaling
van het Gufelgrasjoch door het paradijs van
alpenbloemen, waartussen de Steinsee-hut op 2040
meter hoogte gelegen is. Als we de hut binnenvallen,
weten we een zeldzame bergdag van innige
verbondenheid met de natuur beleefd te hebben, die
met zijn tol in de vorm van vermoeienis zeker niet
te duur betaald werd.
Probleem
Gezien de heerlijke ligging van de fraaie
Steinsee-hut valt het niet te verwonderen dat Frau
Schaffert bezwijkt voor de verleiding een dag langer
in deze hut te verblijven dan hun tijdschema
eigenlijk toestaat. Het nuchtere verstand van de
ingenieur spreekt echter een andere taal. Zij
dreigen in tijdnood te komen indien de wens van de
vrouw, die steun bij haar zoontje vindt, wordt
ingewilligd. En ze moeten nog over de lastige Dremel
Scharte. Éénmaal dáár overheen kan hun niets meer
gebeuren, welke nukken het weer ook moge gaan
vertonen! Bij de Steinsee-hut zitten zij echter als
een rat in de val als het weer eens om zou slaan...
Het nuchtere ingenieursverstand redeneert: "Nu geen
oponthoud, morgen vroeg verder. Ook in de
Hanauer-hut kan men een dag rusten en dan neemt men
het zekere voor het onzekere"... Het vrouwelijke
gevoel redeneert niet! Dat wil alleen blijven want
het is hier zo mooi en mevrouw houdt zo van de
bloemen... Nieuwsgierig volgen we de vreedzame
strijd tussen man en vrouw. Wie zal hier
uiteindelijk winnen?...
De beslissing
Als
tegen de avond zoonlief plotseling vermist blijkt,
wordt het meningsverschil even opzijgezet. Te zamen
trekken we op onderzoek uit! Hier kan een kind van
alles overkomen. Zo straks werd hij aan de rand van
een gevaarlijke diepte bij de geiten gezien!... Met
de handen aan de mond roepen we:
"Konrad!...Konrad!"... Na een angstige twintig
minuten duikt Konrad op, ver weg tussen de
alpenrozen op de route, die wij gekomen waren... Nu
is vader Schaffert meteen vertederd. Er behoeft
morgen niet verder getrokken te worden... Maar hij
kan toch niet nalaten er weifelend aan toe te
voegen: "Ik geloof niet dat we verstandig doen." We
wisten toen nog niet, dat hij overschot van gelijk
zou krijgen...
11. Bij de
Steinsee-hut is het goed toeven
De
Steinsee-hut (2040 meter) was tot voor enige jaren
een bescheiden berghutje van de Alpenverein. Nadien
heeft ze echter een verbouwing ondergaan, waardoor
ze twee riante "Gaststuben" rijker is geworden en
ook méér slaapplaatsen heeft bijgekregen. Men kan
nog zien hoe het vroeger geweest is. Een
vergelijking met de huidige toestand valt uiteraard
ten gunste van de laatste uit. Niet het minst draagt
daartoe trouwens ook bij de "Bewirtschaftung", die
dit jaar bij de jeugdige Alfred Senn en zijn al even
jonge echtgenote in wel zeer goede handen is.
De
ligging der Steinsee-hut is buitengewoon fraai in
een omgeving, die veel variatie biedt. Er zijn het
uitzicht over het Starkenbachdal, de rijke flora,
waarin de alpenroos domineert, de grote
steenwoestenij en de onvergetelijke Steinsee op een
kwartiertje afstand van de hut. Dit alles wordt aan
drie kanten ingesloten door een krans van bergen met
de Spiehlerturm (2521 meter), Dremelspitze (2741
meter), Hanauerspitze (2553 meter) en de
Bergwerkskopf (2733 meter) als de populairsten. De
Steinsee zelf ligt verborgen achter ronde, met
grasbegroeide "koppen", die de indruk maken
voormalige bultrotsen te zijn uit de verre tijden,
dat achter hen wellicht een gletsjer lag. Dank zij
deze bultrotsen, die de voorkant van een soort
circus afgrendelen, is de hut vanaf het meertje niet
te zien en mede door deze omstandigheid wordt de
eenzaamheid van de omgeving tastbaar. Ge voelt u
eindeloos ver van de beschaving als een ontdekker
van nog door geen mensenvoet betreden oorden.
Gemzen bij de vleet
Vol
ontzag kijkt ge op naar de van de bergen komende
puinhellingen, die verhalen van worden en vergaan.
Ge beloert een hele "Rudel" gemzen - liefst maar
acht stuks! - die in grote vaart hun weg zoeken
langs onbegaanbaar lijkende hellingen en wier aantal
ge telkens goed tellen kunt wanneer ze achter elkaar
een van de sneeuwvelden oversteken. Soms speuren
bergwandelaars lang tevergeefs naar gemzen - hier
bij de Steinsee-hut ziet ge er, bij wijze van
spreken, zoveel als ge maar wilt.
De
grazige hellingen rondom het meertje zijn bedekt met
"Silberwurz", dat crème, boterbloemachtige bloempje,
dat zo fraai contrasteert tegen het frisse gras en
daarmee een tapijt vormt, waarop ge nauwelijks de
voet durft zetten. Iets hogerop liggen een paar late
sneeuwvelden. Het smeltwater hiervan vormt ondiepe
beekjes, die over een kiezelbedding naar het meertje
stromen, waarvan het water zó glashelder is, dat ge
tot diep op de bodem kunt kijken. Aan één zijde
heeft het meertje een afvoer tussen de bultrotsen.
Met gejaagde sprongetjes gaat het water hier de
diepte in en daarmee is de Starkenbach geboren, die
uren naar beneden - bij het dorpje met dezelfde naam
- in de Inn uitmondt.
Als Pallieter...
Bestaat er iets mooiers dan op een warme zomerdag
aan de oevers van de Steinsee als een Pallieter
tussen de bloemen te liggen en te luisteren naar de
verhalen, die de bergen en het water elkaar te
vertellen weten?... En als het heel heet is en ge
bent heel dapper een voorzichtige duik te maken in
het ijskoude water van het meertje?... Laat dan
beneden in de grote dalen de auto's maar snorren
over asfaltstraten, die nooit een einde hebben! Hoe
belachelijk lijkt die haast hier, waar een mens
leeft op het rustige ritme van de natuur en
ademhaalt zoals het gras en de bloemen ademen. Geen
wonder, dat bergbewoners van geen nervositeit
weten!...
Dremel Scharte v.v.
De
befaamde Dremelspitze kijkt ge vanaf de Steinsee op
de rug. Dit betekent zijn onvoordeligste kant. Des
te beter daarentegen ziet ge van hieruit de Voorste
Dremel Scharte. Weer zo'n beruchte nauwe overgang
tussen twee bergen door. Zeer steil is die opgang.
Van hieruit gezien zouden we moeilijk uit kunnen
maken of het beklimmen of het afdalen het
gemakkelijkst gaat. In ieder geval zijn we vandaag
getuige van de laatste acrobatiek. Deze wordt
geleverd door twee jongelui, die zich - wanneer ze
na hun vermoeiende tocht even bij ons in het gras
uitblazen - als Duitse studenten ontpoppen. Ze
zullen vandaag met ons in de Steinsee-hut
overnachten. Daarna willen ze eigenlijk naar het
Württemberger Haus - dus de richting, die wij
gisteren gekomen zijn! - maar één hunner doet bij
ons de ontstellende ontdekking zijn trainingspak aan
de andere zijde van de "Scharte" in de Hanauer-hut
te hebben laten liggen. Daar behoeft niet lang over
gedelibereerd te worden. Morgen zullen ze opnieuw de
tocht over de Dremel Scharte heen en terug maken om
de vergeten kleding op te halen. Eerst daarna zal
het geplande program worden voortgezet.
De hele familie!
Bij
onze terugkeer in de hut blijkt de gastenkring met
twee dames en een heer, alle drie uit Wenen,
uitgebreid. Met het Duitse echtpaar en kind en
"unsere Wenigkeit" betekent dat dus zeven man. Maar
we zijn met nog meerderen. De "Wirtin" heeft
namelijk familieleden op bezoek: haar grootvader,
die over de zeventig is, twee ooms en de vrouw van
een dezer ooms. Men zou ook kunnen zeggen: vader met
twee zoons en schoondochter! Hoe die bejaarde man
hierboven gekomen is? O, men kan met de auto tot de
Alfuz Alm (1263 meter) rijden. De dan nog te
overwinnen hoogte van 1000 meter heeft vader Ludwig
Walch wel onder de knie gekregen. Hij is niet voor
niets dertig jaar lang de pachter geweest van de...
Leutkircher-hut, die thans beheerd wordt door zijn
dochter... Hannie Klein-Walch. Met die laatste
hebben wij al vroeger kennis gemaakt. Enige jaren
geleden reeds vertelde deze ons van haar vader.
Betekent het nu geen merkwaardig toeval, dat we zo
ongeveer de hele Walch-familie hier ontmoeten nadat
we ook reeds met nog een vrouwelijke Walch, de
waardin van de Kaiserjoch-hut hebben kennis
gemaakt!...
"Hüttenruhe"???...
Met
vijftien man zitten we die avond in een kring om de
kachel. Want de waard, waardin, drager en herder,
welke laatste in een nabijgelegen hutje woont, zijn
ook nog van de partij. De doorgewinterde
huttenfamilie weet hoe men de zaak aan de draai moet
maken en aan de draai houden! "Hüttenruhe"' om tien
uur behoort daar niet bij. Er vraagt ook niemand
naar!...
12. Als de
Steinsee-hut in nevel gevangen zit
Vol
trots had men ons gisteren nog gewezen op de
Oostenrijkse vlag aan de hoge stok, buiten naast de
Steinsee-hut. Lange banen wit en rood, waarin drie
kleine kogelgaatjes de herinnering aan de oorlog
levendig hielden. De oorlog mag zij dan al doorstaan
hebben - nu heeft de vlag het begeven. Er werd
verzuimd ze vannacht binnen te halen, er stak een
storm op die van de lange banen stof niets heeft
overgelaten dan een miezerig stukje rood, dat triest
aan een touwtje hangt. Na de storm kwam de mist, die
van de omgeving der hut een groot, dampend washuis
gemaakt heeft. Zo zitten we daar nu gevangen met
vóór ons de vraag: "Hoeveel dagen zal dat duren?"...
Des
morgens, bij de eerste blik door het raam van de
slaapkamer, weten we het al, dat we ons nog gerust
eens kunnen omdraaien. Van een gat in de dag slapen
komt echter toch niet veel. De gedachte: "Hoe zal
het de heer Schaffert met vrouw en kind vergaan?
Zouden ze vertrokken zijn?" wil ons niet loslaten.
In de loop van de ochtend blijkt dan dat ze
inderdaad heel vroeg op pad zijn gegaan. Ze konden
niet anders wegens tijdnood. Ze hebben een dag
vergokt en verspeeld! De heer Schaffert heeft dus
toch gelijk gehad!... Hoe zou vanmorgen hun ontwaken
geweest zijn? Zouden ze elkaar verwijten gemaakt
hebben?... Met geen vijf meter zicht zien wij hen in
gedachten omhoog worstelen tegen de steile Dremel
Scharte. Dan bijna in de tast afdalen. Tijd voor een
lang oponthoud in de Hanauer-hut, de volgende
pleisterplaats, bestaat er natuurlijk ook niet, want
ze moeten die dag nog helemaal naar beneden, naar
Boden... Waren ze toch maar gisteren vertrokken!...
Gedwongen rust
De
achterblijvers in de hut deert een dagje nevel niet.
Klimmers en zwoegers kunnen gedwongen wat op verhaal
komen. Overigens sleept zo'n dag, dat men nauwelijks
een voet buiten zet, zich nogal traag voort...
Gelukkig beschikt de Steinsee-hut over een paar
goedvoorziene leesportefeuilles en een aantal
boeken. Dus maar lezen, lezen, lezen... Een der
jonge Duitse studenten, die we al "de filosoof"
gedoopt hebben, beschikt over eigen lectuur. Hij
leest uit een klein geel boekje, dat "Christendom en
Gemeenschap" tot titel draagt. Of hij werkt in
haarfijne lettertjes zijn dagboek bij, dat hij
tegelijkertijd met al even precieze tekeningen
illustreert. Anderen schrijven ansichtkaarten of
brieven. En gepraat wordt er natuurlijk ook! Lezen,
praten, schrijven en eens naar buiten gaan kijken...
zo verstrijkt de dag met daar tussendoor de
maaltijden als hoogtepunten, waarbij iedereen de
lethargie van zich afschudt!...
En maar kaarten!
Wie
de wereld daarbuiten niet het minst aangaat? Dat
zijn vader Walch, de gepensioneerde "Hüttenwirt" van
de Leutkircher-hut en zijn twee zonen met
schoondochter. Ze spelen kaart met een fanatisme
alsof er hun leven van afhangt, waarbij vooral vader
Walch zich roert wanneer er een "stomme zet" gedaan
wordt. De oude man beleeft hier opnieuw zijn beste
dagen en we verdenken hem er stiekem van, dat hij
deze mistdag als een geschenk van de hemel ziet!...
Soms
kaart ook de drager mee. Die merkwaardige,
vriendelijke man met een uit een oude vilthoed
gesneden "kalotje" op het hoofd. Hij moet dichter
bij de zestig dan bij de vijftig zijn. Op normale
dagen trekt hij een paar maal met het paard naar
beneden naar de Alfuz Alm, want zijn taak is het
onderhouden van de ravitailleringslijn voor de hut.
Als hij echter niet voor de fourage zorgt en geen
kachelhout kapt, zit hij, met de ellebogen breeduit
op de tafel leunend, in de "Gaststube" achter zijn
onafscheidelijke fles bier. Die man zit nooit aan
tafel zonder bier voor zich! "Of hij wel eens iets
anders drinkt?" vragen we hem niet zonder ironie.
"Niet veel...", glimlacht hij. "Hoeveel maak je er
per dag soldaat?" "Soms wel acht", luidt het
laconieke antwoord en - zeker ter verontschuldiging
- voegt hij er aan toe: "Waarom zou ik geen bier
drinken, zolang het me goed smaakt!"... Die acht
flesjes verbazen ons te meer omdat hij ze eerst met
zijn paard - en soms ook wel eens op zijn eigen rug!
- van enige uren ver naar boven moet slepen. En glas
en bier samen vormen een zware last!...
Kok in optima forma!
Mist
of geen mist, de waard Alfred Senn en zijn jonge
vrouw zorgen goed voor hun gasten. Nergens wellicht
worden in een berghut de maaltijden met méér liefde
bereid dan thans hier in de Steinsee-hut. Geen
wonder ook! Alfred is eigenlijk kok van zijn vak.
Zijn opleiding kreeg hij in hotel "Schwarze Adler"
in Sankt Anton. Dit seizoen vervangt hij slechts
tijdelijk de eigenlijke "Wirtin", die ziek in
Landeck ligt. In oktober daalt hij ook naar Landeck
af, waar men hem dan zal terugvinden als de eigenaar
van het Gasthof "Zum Löwe", een oud hotel, dat hij
van een tante geërfd heeft... Nu echter zwaait hij
hierboven nog de scepter en vormt daar door zijn
goed verzorgd uiterlijk, kraakheldere voorschoot,
zijn levendigheid en zijn opgewekt karakter een
sympathieke verschijning, die door zijn kookkunst
nog extra reliëf krijgt. Neen, zo'n gedwongen
rustdag in de Steinsee-hut behoeft een bergwandelaar
toch ook niet direct te versmaden!...
13. Dremel
Scharte wil veroverd worden
Na
een dag door de hardnekkige nevel in de Steinsee-hut
gevangen gezeten te hebben, staan we de volgende
ochtend, gepakt en gezakt, aan de voet van de Dremel
Scharte voor de etappe naar de Hanauer-hut. Heel de
wereld ligt weer schoongevaagd en de bergen baden
opnieuw in de zon, wat zo'n contrast met die dag van
gisteren levert, dat het moeite kost deze nog in de
herinnering terug te roepen. Recht tegenover de
lieflijke Steinsee gaapt, als een rauwe wond in het
lichaam van de aarde, de steile en woeste gleuf, die
de opgang naar de Voorste Dremel Scharte vormt. De
zon zal daar de eerste uren nog niet binnendringen.
Daardoor ziet de kloof er nog afwijzender uit dan ze
uit zichzelf al is, doch hieraan zit in ieder geval
het voordeel verbonden, dat ze minder zweet zal
vergen dan in de late namiddaguren.
Ook met het hoofd...
Met
een flink gepakte rugzak vergt het naar boven
klimmen veel omzichtigheid. Daar we ons altijd het
meest safe voelen zolang we maar rots onder de
voeten en onder de vingers hebben, werken we naar
boven langs de kant van de berg. Dit belet evenwel
niet, dat er van tijd tot tijd eens een "overstapje"
naar het midden of de andere kant gemaakt moet
worden als de route er daar gemakkelijker uitziet.
Zaak
is het nu net zoveel met het hoofd als met armen en
benen te klimmen. Men moet zich dwingen voortdurend
aan de techniek van de drie steunpunten te denken.
Deze houdt in nooit een hand of een voet te
verplaatsen zonder dat één hand en twee voeten of
twee handen en één voet tegelijkertijd steun vinden.
Voor de bewoner van het vlakke land gaat deze
methode een beetje tegen de natuur in wanneer hij ze
zich niet - door vele oefening - tot een tweede
gewoonte gemaakt heeft. Wanneer ge onder deze
omstandigheden even met uw hersens afdwaalt, betrapt
ge u zelf gemakkelijk op de fout tegelijkertijd
slechts twee steunpunten te gebruiken. Wat - zoals
gezegd - foutief en onveilig is.
Nauwkeurige taxatie
De
kloof ligt vol met grotere en kleine stukken rots,
die vaak bij geringe aanraking in beweging komen.
Wanneer dit gebeurt, is er geen houden aan. Dan
razen de stukken steen in steeds groter wordende
vaart, soms van wand tot wand springend, naar
beneden. Het vormt een indrukwekkend gezicht als zo
de hel losbreekt, maar een dergelijke kanonnade is
levensgevaarlijk voor eventuele klimmers, die zich
nog beneden in de opgang bevinden. Iets dergelijks
dient daarom steeds onder alle omstandigheden
voorkomen te worden. Daarom moet ieder losliggend
stuk steen, dat men als steunpunt denkt te gaan
gebruiken, van tevoren nauwkeurig getaxeerd worden
op zijn houdbaarheid en zijn eventuele reacties bij
het loslaten.
Ook
de kloofwand heeft zijn problemen. Ieder steunpunt
voor de handen dient eerst voorzichtig geprobeerd
want de rots is hier buitengewoon bros. Ge behoort
er op te letten nooit een "Griff" (steunpunt) zo te
gebruiken dat het door het lichaamsgewicht van de
klimmer naar buiten kan getrokken worden. De hand
moet de steen zoveel mogelijk verticaal naar beneden
drukken. Het risico van losschieten wordt daardoor
tot een minimum beperkt.
Lichaam en geest
Dan
is er ten slotte nog de rugzak, die permanent de
aandacht vraagt. Iedere schrede dient bedachtzaam
gezet te worden, daarbij steeds uitgaand van de
mogelijkheid, dat de zak achter een uitstekend stuk
rots kan blijven haken. Een onverwachte
achterwaartse ruk door zulk een haken kan ernstige
gevolgen met zich brengen.
Rekening houdend met dit alles is het wel duidelijk,
dat zo'n klim niet alleen het lichaam maar ook de
geest gespannen houdt. Maar daarin ligt dan ook
juist de bekoorlijkheid van zo'n tochtje. Intussen
denken we met enige huivering terug aan het Duitse
echtpaar met kind. Die hebben gisteren, uitgerekend
op die éne dag van niets dan nevel, ook deze route
moeten volgen. Hoeveel tijd zou het hun gevergd
hebben om hier doorheen te komen?...
Prachtige doorkijk
Ten
slotte staan we boven op de "Scharte", die
gedeeltelijk met sneeuw bedekt blijkt. Uit de grauwe
hellekrocht zijn we gestegen naar het licht. De zon
schijnt verblindend op de sneeuw terwijl de andere
zijde van de "Scharte" nog in de schaduw ligt.
Daardoor kunt ge hierboven koelte en warmte naar
verkiezing genieten. Dit is ook het punt om een
terugblik te slaan op de afgelegde route, die nu nog
veel steiler lijkt dan ze in werkelijkheid was. En
diep daaronder ligt dan als een groot oog de
Steinsee, afgesloten door een bergwand met grote
puinhellingen, waarop de zon scherpe schaduwvlakken
afsnijdt. De doorkijk vanaf de "Scharte" in de
richting van het meertje is onvergetelijk.
Hierboven krijgt ge ook gelegenheid de bergen eens
diep in het hart te kijken. De opbouw is prachtig
waar te nemen. Nu ziet ge hoe bros ze eigenlijk zijn
en hoe de weersinvloeden hier hun vernietigend werk
verrichten. Schilfer na schilfer kunt ge uit de
wanden nemen, waar ze liggen opgetast als blokjes
uit een bouwdoos. Spelenderwijs kunt ge hier een
deel van de berg demonteren in stukjes, die zich in
uw broekzak laten steken. Intussen betekent een rust
op deze "Scharte", waarvan onze kaart geen hoogte
vermeldt maar die we op een 2300 meter schatten, een
uurtje van onvervalst berggenot.
Dat gaat gemakkelijker!...
De
overzijde der "Scharte" ziet er heel wat
aanlokkelijker uit dan de opgang. De afdaling
geschiedt langs een noordkant. In augustus zal het
hier wel een hele steen- en puinwoestijn zijn, doch
nu ligt dit "Geröll" met een dikke laag sneeuw
bedekt. Om niet te grote vaart te krijgen "rutschen"
we in zigzag naar beneden wat ook aanbeveling
verdient tot vermijding van rotsklompen, die hier en
daar uit de sneeuw steken. Zo'n afdaling gaat snel.
Nog méér verkneukelt ge u daarin als zich vijf
wandelaars moeizaam en zwetend naar boven werken,
zich misschien nog niet bewust van wat voor afdaling
hun aan de zuidzijde van de "Scharte" te wachten
staat.
Spoedig belanden we aan het eind van het laatste
sneeuwveld op het normale pad. Nog ligt de hut een
heel eind verwijderd doch dit pad betekent maar een
horizontale wandeling door lieflijke natuur en
voortdurend langs een snelstromende bergbeek langs
welke oevers kruipdennen en ander struikgewas
groeien. De Hanauer-hut ligt namelijk slechts op een
hoogte van 1918 meter. Het lieflijke hoogdal wordt
ook hier omsloten door een krans van bergen, die
slechts verbroken wordt daar waar 't Angerledal diep
naar het dorpje Boden afdaalt. Alles in deze
omgeving is nieuw voor ons en dit schenkt het gevoel
of de vakantie opnieuw wordt ingezet...
14. Tartarin van
Tarascon in de Hanauer-hut
Tartarin van Tarascon leeft nog! We zijn hem
tegengekomen bij de Hanauer-hut in de Lechtaler
Alpen en herkenden hem direct als de schepping van
Daudet. Hij liep daar zo maar rond in de bergen als
een klein, dik mannetje, rechts en links behangen
met leren fototassen, die dan het moderne element in
zijn verschijning uitmaakten. Ja, vooral klein en
dik was hij. Te klein en té dik! Doorsnee bijna
gelijk aan de hoogte! En om zijn in een bruin
manchester costuum met uitpuilende borstzakken
verpakt figuur nog opvallender te maken droeg hij
een spits, Tiroler hoedje op het hoofd. Kortom een
caricatuur, zó weggelopen uit een spotblaadje...
Tartarin, die zich bij nadere kennismaking als een
goedmoedig chemicus uit Wiesbaden ontpopt, heeft ons
menig binnenpretje bezorgd. We veronderstelden, dat
Tartarin "bergbeklimmer" om wille van "de lijn" was
geworden. Zijn embonpoint blijkt hem echter geen
snars te kunnen schelen. Integendeel, hij legt er
zich op toe deze zo veel mogelijk te voeden. Daarom
zal Tartarin ons bijblijven, niet alleen als
caricatuur maar als het immer etende mannetje, dat
als vrijgezel met het goede der aarde getrouwd
blijkt. Onze Tartarin verorbert uitgebreide
maaltijden, waarvoor de Tarasconse vrienden de pet
zouden hebben afgenomen in plaats van die in de
lucht te gooien om er op te schieten. Tussen de
maaltijden door laat hij alsmaar kopjes thee of
koffie aanrukken, die hij met het ritueel van een
heilige handeling en met veel suiker
consumptiebereid maakt. De tijd, die hem dan nog
overblijft, vult hij met het snoepen van bonbons of
zuurtjes en het smikkelen van hele tabletten
chocolade, die telkens opnieuw uit die borstzakken
worden opgeduikeld. Meedelen doet hij nooit iets.
Aan niemand! Het is allemaal voor hem alleen! En
iedereen begrijpt de noodzaak daarvan onmiddellijk.
Drie weken bevindt Tartarin zich nu onderweg en zijn
uitgaven gaan de begroting al tweehonderd mark te
boven, heeft hij ons tussen neus en lippen
toevertrouwd. Toch zien we hem niet voor een
opschepper aan - zo is hij nu ook weer niet! Wél
menen we, dat hij slecht begroten kan...
Een
geheel ander slag mensen vormen dr. X en zijn vrouw
uit Hamburg, die op een avond met Tartarin en ons
aan tafel zitten. Boven de zestig zijn beiden al.
Hij is bestuurslid of de technische deskundige van
de afdeling Niederelbe van de Duitse
Alpenvereniging. Door de bergen zijn ze op weg naar
de in het Ferwall ten zuiden van het Inndal gelegen
Niederelbe-hut ter inspectie van de nieuwe
sanitairinrichting van deze Duitse hut. Een
dienstvakantiereis dus! We bewonderen het tweetal
want de tocht naar de Niederelbe-hut is nog ver en
lang niet gemakkelijk. We bewonderen ook hun
aanpassingsvermogen, waarin men de wijsheid der
jaren of de berusting van wie veel geleden heeft,
onderkent. "Herr dr." heeft met zijn vrouw in de hut
geen kamer kunnen krijgen omdat ze alle bezet waren.
Zonder hun incognito prijs te geven teneinde daarmee
pressie uit te oefenen, hebben zij zich plaatsen op
het "Matratzenlager" in de gemeenschappelijke zaal
laten toewijzen. "Misschien is er morgen wel een
kamer vrij", zo troosten zij zich en hun humeur
verraadt niets van wat voor hen toch ongetwijfeld
een tegenvaller is. Charmante mensen!...
Ook
deze avond laat Tartarin zijn traditionele gangen
aanrukken. Jammer genoeg zwemmen in de beek nabij de
hut geen vissen anders zouden nu vast ook twee dure
forellen het begrotingstekort verhogen... Reeds
geruime tijd hebben we gedrieën met welgevallen en
verbazing toegezien hoe de verschillende gerechten
verdwijnen in de diepe afgrond van de kleine
Tartarin. Dat is voor de Hamburgers nog helemaal
nieuw! Als dan tot sluitstuk het kopje thee en het
tablet chocolade ook nog op tafel verschijnen, heeft
"Frau dr." aan de blikken van verstandhouding niet
meer voldoende: "Nu weten we waarom u zo dik bent!"
richt ze zich lachend tot Tartarin. En dan lachen we
allemaal. Tartarin zelf niet het minst!...
De koopjesbroek
Maar
we moeten ook nog wat vertellen van die chemigraaf
uit Stuttgart, die een halve dag onze tochtgenoot
zou worden. Ook hem leren we in de Hanauer-hut
kennen. Een veertiger is hij. Eigen zaak gehad, niet
kunnen bolwerken, nu in loondienst. Gevolg van een
zware ziekte. Op het nippertje aan de "schemeringen
van de dood" ontsnapt, heeft hij als een tweede
Pallieter de vreugde van het aardse bestaan ontdekt.
Van bergen heeft hij niet veel verstand. Dat blijkt
al onmiddellijk uit het onmogelijke program, dat hij
in tien dagen denkt af te werken. Maar hij geniet
van zijn herboren zijn met de argeloosheid van een
kind. Vooral zijn nieuwe "Bundhose", een broek, die
met een bandje onder de knie wordt dichtgeknoopt en
thans in de mode is, schenkt hem grote vreugde. En
dan zijn geruite blouse met veel rood er in,
speciaal gekocht voor zijn kleurenfoto's! Ook nog
zo'n ding om niet over uitgepraat te komen...
Vrouwlief had wel zuur gekeken toen hij zich een
uitrusting voor de bergen ging aanschaffen...
"Allemaal maar geld!" had ze gezegd. Maar ze had hem
omhelsd toen hij terugkeerde uit het warenhuis want
zulke koopjes heeft hij daar gehaald...
Ieder diertje zijn pleziertje!...
Voor
de zoveelste keer stelt onze chemigraaf zich midden
op de vloer voor nieuwe hutbezoekers op terwijl hij
met twee handen, rechts en links, de pijpen van de
nieuwe broek demonstratief breed uittrekt. "En raadt
nu eens wat die broek kost!" daagt hij uit. Iedereen
weet allang, dat hij veel moet raden. Men gunt de
man zijn plezier en zegt dus: "Dertig mark!" Daarmee
heeft hij net wat hij hebben moet. "Ha, dertig
mark!" lacht hij. "Twaalf, mijnheer, twaalf mark! En
puur wol! De chef heeft het zelf gezegd! Voel maar
eens!"... Ook het plezier van het voelen wordt hem
telkens gegund. Maar er offert zich toch nooit
iemand op om nu ook nog de chef van het warenhuis
gelijk te geven... Reeds drie maal hebben we dit
tafereel nu beleefd en we vrezen dat het nog niet de
laatste keer is.
Zo
vindt ieder mens op zijn eigen manier zijn vreugde
in de bergen en in een berghut. Als spoor laten
sommigen een glimlach na...
15. Op
verkenning in een wereld van enkel puin
Na
een paar dagen van kleine tochten in de omgeving van
de Hanauer-hut wordt het tijd aan een terugkeer te
denken. Deze zal gaan over de Achterste Dremel
Scharte. De opvattingen over Voorste en Achterste
Scharte lopen nogal uiteen. Sommigen geven voorkeur
aan de eerste, anderen aan de laatste. Nu, de ene
kennen we al van onze komst, dus zullen we beslist
de andere voor de terugtocht nemen. Maar wat is
eenvoudiger dan eerst een keer op verkenning te
gaan? Dat gebeurt dan ook.
Voor
de verkenning van de Achterste Dremel Scharte worden
we weer eens met een mooie zomerdag begenadigd, die
het zwerven door de natuur tot een intens genot
maakt. Eerst loopt de route door de romantische
omgeving van de Steinbach, waar nog volop
struikgewas staat en die rijk aan idyllische plekjes
is. Een luiaard behoeft eigenlijk niet verder dan
hier te gaan om een vakantiedag vol te dromen!
Daarna begint het pad te stijgen. Spoedig blijft het
gras achterwege en dan belandt ge - zonder enige
moeite - in een wereld van enkel maar steen. Haar
grootste aantrekkelijkheid krijgt deze als het pad
een grote bocht maakt tengevolge waarvan de
wandelaar zich opeens nauw aan alle kanten door
bergen ingesloten ziet. Een terugblik op het dal,
dat hij heeft verlaten, is nu niet meer mogelijk en
daarom voelt ge u oneindig eenzaam in een wereld,
die eigenlijk niet meer van de aarde is maar eerder
op een maanlandschap thuis zou horen.
Zwijgend als sfinxen staan daar de bergen. Op de
eerste plaats de Dremelspitze zelf. Onderweg hebt ge
hem lang bewonderd als de enorme massa zoals hij
zich vanaf de Hanauer-hut aan ieders oog opdringt.
Nu zit ge hem reeds gedeeltelijk op het lijf en gaat
ge voort onder zijn uitdagende wand. Aan de andere
zijde ligt de bergrug, die de Kleine Schlenkerspitze
en de Hanauerspitze met elkaar verbindt.
Puinhellingen dalen langs die wanden naar beneden,
waar in een kleine kom de overblijfselen van de
laatste sneeuw een klein meertje gevormd hebben.
Een wereld van puin
De
eenzaamheid hier schijnt volkomen. Buiten de krater
van de Vesuvius hebben we nooit zo'n wereld van puin
gezien. Daar was die wereld echter grauw en zwart,
hier domineren grijs en wit, en daarom is er van
troosteloosheid geen sprake. Soms hoort ge plots
enig geritsel op de puinhelling. "Vallend
gesteente", denkt ge, maar ge hebt net zo veel kans
een gems waar te nemen... Al geruime tijd hebben wij
er drie in de gaten gehouden. Op korte afstand van
elkaar staan ze op een puinhelling. Hoe verlaten het
hier ook zijn mag, de gemzen tonen zich voortdurend
op hun hoede. Om de paar seconden heffen ze de naar
de grond gebogen kop omhoog om scherp te luisteren
en de neusgaten breed open te zetten voor verdachte
geuren. Wij bevinden ons echter te ver af dan dat
zij zich voor ons zouden interesseren.
Het valt wel mee!
Inmiddels zijn we bij de steile opgang van de
"Scharte" gekomen, tussen de Dremel- en de
Hanauerspitze. Eigenlijk konden we nu wel omkeren
maar nieuwsgierigheid prikkelt ook eens een blik
over de "Scharte" te werpen. Alsmaar over puin, dat
de neiging tot schuiven heeft, gaat het in kleine
zigzagjes naar boven tot daar waar de eigenlijke
kloof naar de "Scharte" begint. Deze vergt een
soortgelijke klauterpartij als we voor een paar
dagen reeds beleefden. De afdaling aan de andere
zijde van de overgang ziet er echter niet zo
verschrikkelijk uit.
Nu
weten we wat we weten moesten. Ook bij eventueel
slecht weer durven we straks deze route wel te gaan.
Morgen wordt het derhalve beslist de Achterste
Scharte! Zonder noemenswaardige bagage vormt de
proefbeklimming een van die heerlijke tochten zoals
er zich vanuit de Hanauer-hut zo vele laten
ondernemen. Ze vergt bovendien ook niet zo veel
tijd. Daarom kunnen we bij de terugkeer een heerlijk
zonnig plekje uitzoeken en vandaar rustig de blik
laten weiden over de bergwereld rondom.
De gemsbok
Niet
langer zitten we daar zo, of er klinkt een scherpe
fluittoon. Hij lijkt iets op die van een
"Murmeltier"(marmot). Marmotten zijn we op onze
tocht door de Lechtaler Alpen evenwel nog niet
tegengekomen! Des te vaker echter hebben we al de
fluittoon van thans gehoord. Dat moet een eenzame
gemsbok zijn. Deze fluiten zo als ze alleen
rondzwerven, wat ze op deze tijd van het jaar doen.
Systematisch speuren we met het blote oog een
puinhelling af. Weer de fluittoon en nu heeft de bok
zijn standplaats verraden. Op zijn dooie gemak daalt
hij de "Schutthalde" af in onze richting, waarbij
hij van tijd tot tijd stilstaat. We houden ons
roerloos. Hij nadert steeds meer en meer. De wind
gaat echter over ons heen in zijn richting. We
zitten helaas finaal verkeerd! Overigens zal hij ons
toch wel niet bereiken daar de helling ver beneden
eindigt zonder dat we dit zien kunnen. Het is dan
ook op dit punt, dat het dier aan het gezicht
onttrokken wordt. Een gemiste kans dus!
"Aanval" in de rug
Reeds lang zijn onze gedachten weer afgedwaald van
de gemsbok als hij - na wellicht een twintig minuten
- plotseling in onze nabijheid verschijnt, boven op
de ronding van een "heuvel". Hij staat ons op nog
geen zestig meter afstand aan te staren. Het beest
heeft een omtrekkende beweging gemaakt en nadert van
juist de andere kant als we hem het eerst waarnamen.
Aanval in de rug dus. Maar nu zitten we juist
prachtig voor de wind. Het is de bok kennelijk om
ons te doen. Geen vin verroeren we nog. Het beest
komt nader en nader. Telkens blijft het even staan
om ons te bestuderen. Vijftig... veertig meter...
wordt de afstand. We krijgen het gevoel elkaar recht
in de ogen te kijken. En de "gedachten" van de bok
kunnen we heel vlot lezen. Hij ziet iets vreemds op
de berg... vertrouwt het niet... maar kan toch zijn
nieuwsgierigheid niet bedwingen! "Nog één stapje
dichterbij", denkt hij. Zouden onze bruine broek en
beige blouse hem verleiden zich zo "in gevaar" te
begeven?... Hij doet waarachtig nog een paar stappen
zonder een oog van ons af te wenden. Nu kan de
afstand niet méér dan vijfentwintig meter zijn!...
Zou een wildstroper ooit zo'n kans krijgen?... We
ademen niet meer!...
Als een klassiek beeld...
Prachtig staat het beest afgetekend tegen de lucht.
Sierlijk, elegant, gracieus van lijn als een
klassiek beeld. Een meesterwerk van de schepping!
Dat draagt met recht de naam van edelwild! Hoelang
zal dit spel nog voortgaan? Zal hij direct helemaal
bij ons komen en zijn koele snoet langs onze wang
wrijven? Zal hij dan in lachen uitbarsten, om een
sigaretje vragen en zeggen: "Och jullie mensen ook!
We zijn heus niet zo schuw als jullie denken?"... We
zouden het niet eens zo gek vinden als dit allemaal
gebeurde! Maar het gebeurt niet! Vriend bok komt
niet meer dichterbij. Hij heeft het wel voldoende
bekeken. Hij schudt mistroostig het hoofd - maar dat
kan ook wel verbeelding van ons zijn! - en zegt tot
zich zelf: "Nee, toch niet wat ik dacht!" Hij draait
zich om en wandelt doodgemoedereerd heen... Eerst nu
keren wij weer tot het leven terug, gaan overeind
staan en klappen in de handen. Als een bliksemstraal
schiet het beest weg, waarbij geen hinderpaal hem te
groot blijkt! Onze vriend van zo even is weer
helemaal gems geworden!... En we hebben niet eens
met hem kunnen praten!...
16. "Bundhose"
beleeft z'n eerste "Scharte"
Deze
morgen moet eigenlijk de tocht over de Achterste
Dremel Scharte gemaakt worden om van de Hanauer-
naar de Steinsee-hut terug te keren. Om zeven uur
staan we reeds marsvaardig. In de voorbije nacht
heeft het een beetje gesneeuwd. Nu regent het. En
het blijft regenen! Met wachten verstrijken de uren.
Nog één maal ziet "de Hanauer" ons aan de middagdis.
Eerst om half vier zijn de omstandigheden zó, dat
het vertreksein kan gegeven worden. Nu moet het dan
maar gebeuren ook! Vannacht zal het wéér sneeuwen en
daar wordt de "Scharte" maar lastiger door...
Terwijl een zestal lotgenoten, die ook naar de
Steinsee-hut willen, hun een half uur kortere route
over de Voorste Dremel Scharte kiezen, gaan wij op
pad met de Duitser met de nieuwe broek, die we in
gedachten reeds "Herr Bundhose" genoemd hebben.
"Herr Bundhose" ging niet graag alleen en eerlijk
gezegd wij ook niet met de huidige nog immer
dreigende weersomstandigheden...
De
tocht tot de opgang van de "Scharte" neemt véél meer
tijd in beslag dan de dag van onze eenzame
verkenning. Onze metgezel gaat wel heel langzaam.
Erger wordt het nog bij het klimmen. De heer
"Bundhose" klimt uitermate slecht. Niettemin staat
hij er op vooraan te blijven gaan ondanks het feit,
dat wij de route reeds eerder verkend hebben.
"Voeten plat zetten!" roepen we als hij voortdurend
op z'n tenen tegen het "Geröll" opklimt. Wanneer de
steenslag begint te glijden blijkt hij bang in
plaats van zich kalm mee te laten glijden tot het
"Geröll" weer tot rust komt. Tergend langzaam winnen
we aan hoogte. Hoewel we van tijd tot tijd blijven
staan om hem wat voorsprong te geven, zitten we hem
toch telkens weer op de hielen.
"Nooit meer!"...
Gelegenheid tot conversatie schiet er op de laatste
dertig meter voor de eigenlijke overgang, waar de
rotsen lichtelijk met natte sneeuw bedekt zijn, niet
over. Wat er intussen in "Herr Bundhose" zijn hart
is omgegaan, openbaart zich pas als het hoogste punt
van de "Scharte" bereikt wordt. "Zo'n weg heb ik nog
nooit gemaakt!" stoot hij uit. "En ik zal hem niet
meer maken ook!" Daarmee heeft hij dan echter ook
meteen al zijn stoom afgeblazen. Hij voelt zich als
tot het leven teruggekeerd en weet weer dat dit
waard is geleefd te worden. We lachten maar even
fijntjes, omdat we denken moeten aan het veel te
grote vacantieplan, dat hij thuis - reizende over
een rood streepje van een Freytag Berndt kaart -
ontworpen heeft. Hoogstens een kwart krijgt hij er
van uitgevoerd.
Op de "overwinning"
Ook
de heer "Bundhose" lacht. Maar hij doet het tegen
een plat flesje met een helblauw Enzian-etiket erop,
dat hij uit zijn rugzak te voorschijn heeft
gepeuterd. De heldere inhoud van het flesje mag er
dan al als water uitzien, hij is in ieder geval méér
verwant met het Nederlandse Schiedam dan met een
Oostenrijkse bergbeek... De aluminium schroefdop
dient tot glaasje. Staande op de winderige "Scharte"
drinken we ieder twee borreltjes. Op de behaalde
"overwinning"... en omdat hij er "alleen nooit
doorgekomen zou zijn"... Wat er nog in het flesje
overblijft, wordt bewaard "voor onderweg" want we
zijn nog niet waar we wezen moeten. Maar het
zwaarste ligt wel achter de rug.
De
heer "Bundhose" bevalt het best hier boven op de
"Scharte" al jagen dan ook de wolken over de
bergkammen terwijl de zon zich de hele dag nog niet
heeft laten zien. Hij herinnert zich plots óók nog
amateurfotograaf te zijn, die een speciale blouse
"met veel rood" gekocht heeft voor de
kleurenopnamen. Hij mag dan zelf ook niet zoveel
vertrouwen hebben in de "kleurenweelde" van de
omgeving onder de omstandigheden van thans, met het
uitschieten van zijn jas op deze kille hoogte waagt
hij er een verkoudheid en een opname aan, waarbij
wij - door af te knippen - tot medeplichtige worden.
"Dat rood doet het zo goed, zie je!"...
Ook
de afdaling van de "Scharte" vergt nog wel enige
voorzichtigheid. Soms benemen nevelflarden het
uitzicht, wat tot gevolg heeft, dat we - eenmaal op
wat gemakkelijker terrein aangeland - aanvankelijk
niet het juiste pad kunnen vinden.
Gelukkige mens
Onze
geruststelling, dat er nu niets meer dan een
wandelingetje voor de boeg ligt, maakt "Bundhose"
tot een ander mens. Het ontdooien uit de benauwenis
waarin hij gevangen heeft gezeten, is reeds boven op
de "Scharte" begonnen, thans slaat hij zelfs over
tot uitbundigheid. Eerst loopt hij vergenoegd achter
ons te fluiten. Maar dat vertolkt blijkbaar niet
voldoende zijn innerlijke tevredenheid. Als hij een
eind van ons is afgeraakt, betrappen we hem er op,
dat hij op z'n eentje het hoogste lied uitschalt.
"Böse Menschen haben keine Lieder"... denken we...
Onze aankomst werd in de hut met ongeduld verbeid.
't Loopt tegen het vallen van de avond en de
karavaan van de Voorste Dremel Scharte, die zelfs
nog na ons vertrokken was, is al 1½ uur geleden
gearriveerd.
Hilariteit
We
hebben een abnormaal lange tijd verbruikt, wat
aanleiding blijkt tot hilariteit en schampere
opmerkingen over "vermiste alpinisten" en
"uittrekken van reddingsexpedities"... Neen, als
helden maken we beslist niet ons entree doch dit
wordt juist oorzaak, dat er in de goed bezette
"Gaststube" in één slag de joviale sfeer heerst, die
een avond in een berghut zo'n bijzonder
karakter geeft.
De waardin heeft daartoe reeds bij voorbaat het hare
bijgedragen, door - op eigen initiatief - twee
bedden voor de "laatkomers" te reserveren en deze
hardnekkig tegen inbeslagname door anderen te
verdedigen... Ook "Bundhose" voelt zich thuis in de
Steinsee-hut. Te meer omdat hij na een half uur weer
gloednieuwe slachtoffers heeft ontdekt om zijn
"zuiver wollen" broek van twaalf mark te
demonstreren...
17. Over eenzame
bergen naar de mensen...
Door
het slechte weer van de laatste dagen is de
ravitaillering van de Steinsee-hut enigszins in het
gedrang gekomen. Één dag is Toni, de drager, met
zijn paard helemaal niet verschenen en nu zitten we
zonder brood en zonder eieren voor zover deze
artikelen niet in de rugzakken van de
nieuwaangekomen gasten aanwezig blijken. Men kan
thans de merkwaardigheid beleven, dat deze ochtend
voor sommigen het ontbijt bestaat uit koekjes en
bonbons... Maar à la bonheur: in de loop van de
morgen wordt de drager in ieder geval verwacht...
Tot
de nieuwaangekomenen van de vorige avond behoort een
Duits echtpaar. Hij schijnt zo maar uit een
Pruisisch uniform gestapt en heeft er geen gras over
laten groeien den volke kond te doen dat hij dokter
is. Zij: bescheiden van nature, maar kennelijk onder
invloed van haar Pruis. Onze dokter blijkt helemaal
niet te spreken over de Hanauer-hut omdat hij daar -
net als de Hamburgers, waarover we vertelden - naar
het "Matratzenlager" verwezen werd. "Schande, dat je
als lid van de Alpenverein niet eens een kamertje
kunt krijgen omdat niet-leden die in beslag genomen
hebben!" Hij zal een klacht bij de "Sektion"
indienen! Zijn stokpaardje is bescherming van de
alpenflora. Niemand zal hem daarin ongelijk geven
maar hij draagt zijn principes iets te nadrukkelijk
uit alsof hij enkel maar aan bevelen gewend is.
Daardoor schiet hij naast zijn doel.
Ontploffen, of...
Tijdens zijn tirade hebben enige gasten, in
nieuwsgierige spanning, zitten wachten op het
moment, dat hij het hoofd 'n beetje naar rechts zal
draaien. Zodra hij dit doet, kan zijn oog niet een
heel bundeltje "Prunella's" missen, die voor het
raam op de vensterbank staan. En juist die bloemen
zijn beschermd! En tegen het plukken daarvan gaat
zijn té heftig betoog!... Het verbeide moment laat
niet lang op zich wachten. Zijn ogen schieten vonken
bij de ontdekking en hij loopt rood aan. De man kan
eigenlijk niet meer terug. Van hem wordt nu ook de
daad verwacht! Dus maakt hij de waard op de
"gruwelijke" overtreding attent. De reactie van de
waard is echter zó laconiek, dat er voor de Pruis
maar twee mogelijkheden overblijven: óf uit elkaar
ploffen óf geheel ontwapend de schouders ophalen en
er het zwijgen toe te doen. Gelukkig kiest hij het
laatste, wat heel verstandig is, want ieder voelt,
dat de getuigen niet op zijn hand zijn, ondanks de
juistheid van zijn standpunt. Zou er nu straks nog
een tweede brief "naar de Sektion" gaan?...
Post niet met de post
Nog
'n paar rare snuiters heeft onze hut vannacht
geherbergd. Twee inwoners van een dorpje beneden in
het Inndal, die op hun manier een paar snipperdagen
in de bergen zoek brengen. Gisterenavond zaten ze in
het oude gedeelte van de hut gezellig te pimpelen,
waarbij "Bundhose" zich ook liet verleiden. Onze
"Bundhose" is vanmorgen in ieder geval nuchter, de
twee Oostenrijkers zijn het niet! Nog altijd een
tikkeltje te vrolijk van de rode wijn... Niemand
betreurt het, dat ze deze morgen naar het dal zullen
afmarcheren. Vrouw "Wirtin" ziet in dit vertrek een
goede gelegenheid de twee de post van de gasten mee
te geven. Niemand heeft echter haar vraag naar post
verstaan doch gezichten zijn soms welsprekender dan
woorden. Ook de verzekering, dat een der twee
postbesteller van beroep is, kan de gasten niet tot
het afstaan van hun correspondentie bewegen. Na haar
opmerking: "Of vertrouwen jullie ze niet?"... wordt
ten slotte de situatie opgeklaard door een Wener,
die in zijn krakend dialect meesmuilt: "Hij moest
eens een kloof voor brievenbus aanzien"... Of de
Hollander, die vandaag immers ook naar beneden gaat,
die post dan maar mee wil nemen?... Ja, dat wil hij
wel!...
Begraven onder "Hilde"
Eerst hebben we echter nog een andere taak. De waard
en zijn vrouw menen, dat de Hollander nu eens het
nieuwe toerenboek van de hut met een gedicht moet
openen. Protesten baten niet. In een "onbewaakt
ogenblik" vervullen we dus de opdracht, daarbij de
eerste pagina van het splinternieuwe boek met opzet
blanco latend voor de vaardige tekenhand, die zich
straks zeker wel zal aanmelden... Dan stoppen we het
boek stiekem in een tafellade onder het
volgeschreven oude exemplaar en onder "Hilde", een
Duitse vertaling van de bekende roman van onze
Nederlandse auteur Anne de Vries. "Hilde" dus als
grafsteen van een in het Nederlands geschreven
loflied op de wereld van de Steinsee-hut...
"Waar het goed is"...
Dan
komt - een half uur na het vertrek van de twee
"drinkebroers" - ook voor ons het afscheid van
allen, die we hier in enige dagen hebben leren
kennen. Neen, "Bundhose" heeft geen zin mee af te
dalen, hoewel hem nog zoveel bergen wachten! Dat
overladen program van hem ligt al lang begraven in
een hoekje van zijn onderbewustzijn. De bergen
hebben van "Bundhose" een wijs man gemaakt.
Indachtig het oude adagium: "Multum, non multa"
geeft hij er nu de voorkeur aan WEINIG góéd te zien
in plaats van VEEL slécht. Wie hem, stralend van
welbehagen, in de "Gaststube" bij de kachel ziet
zitten, weet dat hij zijn vaderland vindt, waar het
goed is. Momenteel is dat de Steinsee-hut!...
Nog
altijd regent het. Een treiterende motregen! Beneden
de hut drijven van tijd tot tijd dikke nevelflarden.
Maar daar zijn we gauw genoeg onderdoor gedoken. Dan
staan we weer moederziel alleen op het drie uur
lange pad naar het dorpje Zams in het Inndal. De
enige ontmoeting onderweg wordt die met onze
vertrouwde altijd bierdrinkende drager, "der Toni",
die nieuw proviand aansleept. Na het afscheid roepen
we hem nog na: "Toni, als je boven een man ontmoet,
die laat raden wat zijn nieuwe broek kost, moet je
'dertig mark' zeggen!"
Openbaring
Zo
komt dan het einde van een zwerftocht langs bergen
en... mensen. Op zoek naar eenzaamheid en stilte
zijn we uitgetrokken en beide hebben we gevonden.
Het merkwaardigste is echter geweest, dat die vlucht
uit de wereld van de mensen juist leidde tót de
mensen. Het blijkt namelijk, dat in de kleine
gemeenschappen van de berghutten het menselijk
contact oneindig nauwer en warmer is dan op de
drukst bezette stranden en caféterrassen van de
drukst bezochte toeristenoorden der wereld.
Misschien betekent dit ook nog voor anderen een
openbaring!
Bronvermelding:
"In
de Lechtaler Alpen" verscheen in 17 afleveringen in
de Nieuwe Tilburgse Courant op:
-
dinsdag 13 januari 1959
-
donderdag 15 januari 1959
-
dinsdag 20 januari 1959
-
vrijdag 23 januari 1959
-
zaterdag 31 januari 1959
-
dinsdag 3 februari 1959
-
vrijdag 6 februari 1959
-
donderdag 12 februari 1959
-
zaterdag 14 februari 1959
-
vrijdag 20 februari 1959
-
dinsdag 24 februari 1959
-
woensdag 25 februari 1959
-
donderdag 5 maart 1959
-
vrijdag 6 maart 1959
-
woensdag 11 maart 1959
-
dinsdag 17 maart 1959
-
woensdag 25 maart 1959