CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Reisartikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Dwars door Joegoslavië

 

 

1. Het zitten in trein en bus kan doel op zich zijn

 

Dwars door Joegoslavië! Van het noordwesten naar het zuidoosten! Dat was onze droom! Via Dubrovnik door Montenegro en Zuid-Servië naar Skopje, de hoofdstad van Macedonië. "Naar Dubrovnik was best om te doen maar die autobustocht door Montenegro en het Balkangedeelte konden we beter uit ons hoofd laten", had men ons gezegd. In geuren en kleuren kregen we de moeilijkheden geschilderd, die daaraan verbonden moesten zijn en eigenlijk waren we zélf ook niet helemaal gerust op het welslagen van de tocht. Een zinnig mens reist nu eenmaal over Belgrado... En dat wilden wij juist niet. Op hoop van zegen zijn we op een vroege septemberdag te Tilburg in de trein gestapt. Via Zagreb, Serajewo, Mostar, Dubrovnik, Cetinje, Pec, Prizren zijn we in Skopje aangekomen om daarna weer langs dezelfde route de terugweg te aanvaarden. 't Is over deze reis, dat we onze lezers in een serie artikelen vertellen willen.

 

Onze adviseurs, die de reis afraadden, hadden één ding over het hoofd gezien, namelijk dat we bereid waren veel voor lief te nemen, westerse begrippen en levensritme thuis te laten en te reizen met een open hart. Voor vele mensen betekent reizen het noodzakelijke kwaad om zich van de ene plaats naar de andere te begeven. En dit liefst zo vlug mogelijk. Het zitten in een trein of autobus is daarbij slechts middel. Wij hadden dit echter van stonde af aan als doel op zich gekozen. Het ging er niet om of de trein slechts 25 km per uur reed zodat er met een afstand van 200 km een hele dag gemoeid was. Zo'n trein- of busreis kon immers bont, levendig en vol afwisseling zijn door vreemde mensen en dingen. Dan zouden de uren ineenschrompelen en lange dagen voorbijvliegen omdat immers overal het avontuur lag voor hem, die het maar grijpen wilde. Weliswaar wenkte in een nevelig verschiet een einddoel, omdat iedere reis een doel en een punt van omkeer dient te hebben, doch het zou méér gaan om wat er lag tussen begin en doel dan om het doel zelf.

 

Met gelaten glimlach

Zó was de geestesgesteldheid waarin wij startten en zij is de juiste gebleken, want zij gaf de kracht alles met een gelaten glimlach over zich heen te laten komen wanneer de westerse mens in opstand dreigde te geraken. Deze filosofische berusting werd trouwens in hoge mate vergemakkelijkt door de houding van de Joegoslavische bevolking tegenover de vreemdeling en wel speciaal ten opzichte van de Nederlander. Die houding is zó ongekunsteld hartelijk, dat zij in geen van de populaire toeristenlanden haar weerga vindt. Dit geldt voor het hele land, zowel voor steden als dorpen, maar speciaal voor die gebieden, welke nog niet door het westerse toerisme beroerd worden.

Zijn er dan in "bereisbaar" Europa nog zulke gebieden? Joegoslavië vormt er een voorbeeld van. Dit te weten betekent alleen reeds een openbaring. Natuurlijk niet voor alle toeristen. Er zijn vakantiereizigers, die op de eerste plaats hun comfort, gemak en rust... en op regelmatige tijden hun natje en hun droogje verlangen... Voor hen heeft Joegoslavië zijn Dalmatische kust te bieden, die zich dan altijd nog van andere beroemde kusten onderscheidt door het nieuwe... het toch anders dan anders. Het is echter niet op de eerste plaats tot deze categorie, dat wij ons willen richten. De gedachten gaan vóór alles uit naar hen voor wie de nooit aflatende roep van de verten, dat onbestemde "Fernweh", een deel van hun persoonlijkheid vormt... Naar al die uiterlijk al of niet brave burgers, die eigenlijk iets van avonturiersbloed in de aderen voelen kriebelen... Naar alle dagdromers, die menen te laat geboren te zijn omdat alle paden al betreden werden en er niets meer te ontdekken valt...

 

Het avontuur tegemoet

Een reis door Joegoslavië, vooral door het zuidelijk deel, wat gedeeltelijk tot de Balkan behoort, vormt een aaneenschakeling van ontdekkingen. U komt door rijke bosgebieden, waar nog beren en lynxen huizen, langs de Dalmatische kust, waar de palmen te wuiven staan langs de Adriatische Zee, waar de agave met haar meterslange stengel met gele bloemen als tegen de lucht geëtst staat en de bloeiende oleanders en weelderige bougainvilles haar koninklijke gratie ten toon spreiden... Na dit alles gezien te hebben voert een autobus u door het Land van de Zwarte Bergen, Montenegro, een zeldzaam ongerept gebied, dat in twee geheel verschillende delen uiteenvalt voor wat het landschap betreft.

Tot de voormalige hoofdstad van dit gewezen koninkrijk Cetinje komen nog de toeristen uit Dubrovnik. Dit zijn dan evenwel al de meest ondernemenden van hen, die luie dagen aan zee doorbrengen. In Cetinje valt echter het toeristisch gordijn. Een plaats als Pec in Zuid-Servië komt bepaald niet voor in de vocabulaire van de Nederlandse vakantieganger. Men moet dan ook drie bergpassen over om er te geraken (hoogste 1850 meter) en van Prizren - toch altijd nog een plaats van 24.000 inwoners - hebt u zeker nooit gehoord. Toch is juist deze plaats de meest oosterse stad van Servië, véél interessanter bijv. dan het dieper de Balkan in gelegen Skopje.

 

Het oosten

Tussen genoemde steden liggen verscheidene dorpen, die zichzelf zeker niet graag als toeristenoord zouden aanbevelen maar die niettemin door hun ongeschonden oosters karakter uitermate karakteristiek zijn. Tenslotte is juist de ontmoeting met het oosten, waar talloze slanke minarets der moskeeën als tandenstokers naar de hemel wijzen, een zeer belangrijke factor van de vele, die de rasreiziger naar Joegoslavië drijven. Wat dit betreft gaat de klok echter wel snel naar twaalf uur.

We hebben niet de indruk, dat de Joegoslavische autoriteiten zo bijster ingenomen zijn met het oosterse gezicht, dat juist voor de westerse toerist zo aantrekkelijk is. Er wordt daar in het zuiden hard gebroken en hard gebouwd. Hele straten met oude, lage mohammedaanse woningen gaan tegen de grond en er verrijzen... flats voor in de plaats... Dat was wel één van onze grootste verrassingen, die al spoedig dwong tot een herziening van onze van huis uit meegebrachte "Balkanbegrippen". Onze oren klapperden dan ook toen we in de donkere avond in Skopje uit de bus stapten en daar onder flikkerende lichtreclames langs twaalf verdiepingen hoge miniatuurwolkenkrabbers, via een modern plein ons hotel aan een brede boulevard opzochten. Pas de volgende dag zouden we ontdekken hoe oud en nieuw hier naast elkander leven, oost en west elkaar ontmoeten.

 

 

 

2. Zagreb 't bolwerk van Kroatische cultuur

 

"Gaat U maar met mij mee! Ik woon in Zagreb", zei de vriendelijke Joegoslaaf die vanaf Ljubljana tot onze reisgenoten in de trein had behoord. En zo stonden we dan tenminste niet moederziel alleen op het grote stationsplein van de Kroatische hoofdstad. Hoewel het een milde laatzomeravond was en nog pas acht uur, lag het stationsplein betrekkelijk verlaten. Het leek wel tegen middernacht. Aan de overzijde scheurde een tram door de bocht en slechts sporadisch passeerde er een auto. Onze onbekende leidsman legde een opvallend respect voor zo'n schaars artikel aan de dag. Twee maal achtereen, als we rustig over zebrastrepen wilden oversteken, greep hij ons bezorgd bij een arm met een: "Pas op mijnheer, daar komt een auto aan!" Dat die auto dan telkens nog zeker twintig meter van de strepen verwijderd was, deerde hem niet. En evenmin, dat het toch zebrastrepen waren! Dus lieten we maar rustig hare majesteit de auto passeren... Dat was de eerste indruk in Zagreb...

Naarmate onze wandeling naar het centrum van de stad vorderde, steeg de verbazing. Deed de stilte rondom het station provinciaal aan, die begoocheling werd spoedig weggevaagd door de grootse wijze, waarop de stad is aangelegd: brede straten, een opeenvolging van pleinen en parken met de fraaiste bloemen en belichtingen, monumentale gebouwen en stadsbeelden. Onweerstaanbaar drongen zich bij het zien van dit alles herinneringen aan Wenen op. En eigenlijk ook geen wonder. De stad telt een kleine 400.000 inwoners maar afgaande op de aanleg denkt ge dat het best het dubbele getal kon zijn. Alleen de korte afstanden van het ene plein naar het andere verraden, dat het er allemaal toch niet zo uitgebreid is als het lijkt. De gebouwen - vaak barok - hebben een sterk Oostenrijks karakter wat trouwens voor de hele stad geldt. De verklaring hiervoor ligt in het feit, dat Zagreb reeds in 1526 onder de macht der Habsburgers kwam en daaronder bleef tot het einde van de eerste wereldoorlog. In 1918 kreeg de stad haar huidige naam. Voordien heette ze Agram als hoedanig zij ook in de Nederlandse geschiedenisboekjes, in verband met een bekende veldslag, vermeld staat.

 

Op en top westers

Zagreb maakt dus een op en top westerse indruk. Van het oosten geen spoor. Alleen vrouwtjes met hoofddoeken en hengselmanden, die vermoeid zitten uit te blazen op de parkbanken en soms zelfs ingedommeld lijken, geven het stadsbeeld een wat ongewoon accent. We schreven dit op rekening van de zaterdag, een dag dat er markt was geweest en velen uit de omliggende dorpen naar de grote stad gekomen waren. Bij een nadere kennismaking, zowel op onze heen- als terugreis, bleek er in Zagreb nogal veel markt te worden gehouden. Zelfs voor de zondag wordt daarvoor geen uitzondering gemaakt. Daarvoor moet men terecht in het oudere stadsdeel, waar de Gotische kathedraal Sveti Stephan, daterend uit de 13de eeuw, haar twee meer dan 100 meters hoge torens naar de hemel steekt. Het is ook in deze kathedraal, dat mgr. Stepinac begraven ligt. Zijn graf trekt doorlopend bezoekers.

 

Rust en ingetogenheid

Oud en nieuw Zagreb zijn sterk van elkaar onderscheiden. Rond het voornaamste plein de Trg Republike en in de daarop uitkomende hoofdstraten krioelt het leven van een grote stad maar in het oude gedeelte heerst de serene en haast landelijke rust van een dorp. Vooral geldt dit voor de met oude bomen overschaduwde promenade, vanwaar ge een heerlijk uitzicht over de stad geniet. Een onwezenlijke rust en ingetogenheid hangt er ook over het Radica Trg (plein), centrum van de oude stad, waar het raadhuis staat en de Gotische kerk van Sveti (Heilige) Marcov. Een kerk met een steil dak, waarop kleurig geëmailleerde pannen de wapens van de stad en van het land Kroatië vormen. Dus ook weer een dakversiering, die typisch Oostenrijks is.

Weinig autoverkeer maakt het wandelen hier en trouwens in heel Zagreb tot een groot genoegen. De voetganger behoort nog lang niet tot de rariteiten. Iedere Joegoslaaf gebruikt nog steeds zijn benen om te gaan en dit is wel mede oorzaak, dat er van een jachtig ritme, dat onze westerse steden kenmerkt, weinig te bespeuren valt. Maar of dat allemaal nog lang zo zal blijven? Ook in Zagreb verrijzen de snelbuffets, die verleidelijk uitnodigen tot een vluchtig hapje op weg naar het station en ook het aantal auto's neemt er voortdurend toe. Een ongewoon beeld vertoonde op de dag van onze terugreis het plein naast het grote hotel Esplanade, waar wel veertig auto's - waaronder veel buitenlanders - geparkeerd stonden. Maar toen was ook de najaarsbeurs begonnen!

Naast theaters en tal van musea vallen vooral de vele boekwinkels op, waar kostbare uitgaven geëxposeerd liggen en zo is er veel, dat Zagreb reeds direct, bij een oppervlakkige kennismaking als de onze, stempelt tot het centrum van de Kroatische cultuur, dat het dan ook inderdaad is. Kortom: Zagreb is een prachtige, zuivere en gezellige stad, waar iedere reiziger uit het westen zich thuis moet voelen.

 

De grote verrassing

En toch... Ook hier staat een venster open naar het Oosten. Naar dat gedeelte van de federatie der zes volksrepublieken, dat het land toeristisch zo interessant maakt. We zouden dit "venster" misschien niet ontdekt hebben indien we niet op de vóóravond van ons vertrek naar Serajewo, toen we het station eens gingen verkennen, toevallig terecht gekomen waren in de derdeklaswachtkamer. Ja, zó moet het er tijdens de Londense bombardementen hebben uitgezien in de metrogangen! Of was het een verzameling vluchtelingen van een aardbevingsramp ergens in Perzië?...

Met moeite drongen we door tot het midden van de wachtkamer. Er was nauwelijks een plaats om onze voet te zetten. Banken vielen niet te herkennen want zij zaten en hingen vol met mensen... De vloer overal bedekt met mensen... Mensen in sjofele kleren... Mannen, vrouwen en kinderen! Mensen met hengselmanden, versleten koffertjes en met touwen omwikkelde dozen... Ze zaten tegen de wanden en ze lagen er. Ze zaten midden op de vloer en ze lagen er. En aangezien de vloer te klein was, lagen ze nog op en over elkaar. In de meest onmogelijke houdingen schenen velen zelfs succesvolle pogingen tot slapen te doen, want al deze mensen leken ongelooflijk moe. Midden op de vloer zat een familiekring, waarvan 'n vrouw een kind zoogde. Het waren kennelijk zigeuners. En van al deze mensen sprak niemand een enkel woord. En niemand zat te eten, en niemand deed iets... Men wachtte maar... moe en afgemat, eindeloos geduldig... Het leek nauwelijks aannemelijk, dat iemand van hen de rijke bezitter van een transistor geweest kon zijn. Dus moest er ergens een luidspreker verborgen gezeten hebben, want - alsof het zó voor 'n film geënsceneerd was - over deze zwijgende massa, die nog uitpuilde tot op de gang, zweefde zachte, melancholische muziek van een Joegoslavisch volkslied... Het was half tien in de avond.

 

Als een visioen

Omdat dit beeld ons niet meer los wilde laten, te meer niet omdat dat van de tweedeklaswachtzaal en -restauratie totaal anders was, zijn we drie kwartier later nog eens naar die derdeklas teruggekeerd. De wachtkamer was totaal leeg... Al die mensen leken van de wereld weggevaagd. De treinen hadden ze opgeslokt. Hol en leeg lag daar die wachtkamer als alle lege derdeklaswachtkamers van de wereld, waar treinen rijden. Waren we niet vroeger hier geweest, we zouden het onvergetelijkste schouwspel van ons leven gemist hebben... Het viel moeilijk los te komen van deze plaats, die voor ons geestesoog nog altijd bevolkt was met een dantesk visioen. Geen wonder, dat de binnenkomende spoorman wat verbaasd naar de eenzame vreemdeling keek. Die vreemdeling kon hem echter niet vertellen, dat hij dacht aan al die onbekende zielen, die nu in het duister van de nacht in treinen door Joegoslavië reden.

 

 

 

3. Er rijdt een trein door het ruige land van Bosnië

 

Van kindsbeen af hebben we relatie gehad met Bosnië-Herzegowina, een van de zes landen van de Joegoslavische republiek. Nooit zijn we helemaal losgeraakt van die fleurige postzegels van dit land uit de twee eerste decennia van deze eeuw. Nóg zien we voor ons geestesoog die grote koppen van keizer Frans, gedrukt in reliëf en soms glanzend als zijde. Of die brede zegels met romantische landschappen. Die onvergetelijke keizerskoppen moesten in 1918 het veld ruimen maar de landschappen zijn gebleven... Nog net als zij eens op die postzegels prijkten en in een kleine jongen het verlangen naar dit land wakker riepen... Eindeloos ver leek dat allemaal... Een nooit bereikbaar ideaal!... Maar zie, hoe merkwaardig rolt een mensenleven en hoe vinden idealen hun verwezenlijking als men ze maar hardnekkig genoeg achterna blijft jagen... Het wonder is geschied. De kleine jongen van de postzegels van weleer rijdt nu met de trein door Bosnië en Herzegowina wacht ook op hem...

 

In Zagreb zou dan het grote avontuur beginnen. Hier lag de grens van het westen en stond de poort naar het oosten open. Dat meende hij tenminste omdat zijn droom uit de postzegelperiode niet was meegeëvolueerd in de gang van de tijd. Daarom behoefde hij in Zagreb voor de 413 km lange reis niet meer op een smalspoortrein te stappen. Er was een echte trein, die overigens voor het genoemde aantal kilometers nog altijd negen uur nodig zei te hebben. Dat komt op een snelheid van 46 km per uur. Nu moogt u daar uw neus voor ophalen doch zo'n trein betekent een weelde voor wie eenmaal kennis gemaakt heeft met het smalspoor, waar de trein met een gezapig gangetje van gemiddeld 25 km pleegt voort te sukkelen. Afgezien van het feit, dat onze trein die zondagmorgen drie kwartier te laat in Zagreb startte - een achterstand, die hij niet meer in zou halen - was het een zeer goede, nette en comfortabele trein voor zover dat in onze eersteklasafdeling viel te beoordelen.

 

Toch kippetjes...

Men had ons thuis taferelen geschilderd van overvolle treinen en reizigers, die hele menagerieën in dozen en manden met zich zouden voeren... Dat pakte vandaag op deze eerste septemberdag in ieder geval gunstiger uit. Niettemin konden we een glimlach niet onderdrukken toen de eerste medereizigster die instapte een zorgvuldig dichtgedekte mand met zich voerde, waarin leven zat. En wat denkt ge, dat ze in die mand had?... Daar waren ze dan toch: de befaamde kippetjes... Onze glimlach werd blijkbaar als méér dan gewone interesse uitgelegd en de vrouw greep onmiddellijk de gelegenheid te baat ons haar schatten van nabij te tonen. Het zou ongetwijfeld interessant geworden zijn indien ze niet plotseling tot de ontdekking was gekomen in een eersteklascoupé verzeild te zijn geraakt, redenen waarom ze iets onverstaanbaars mompelde en zo vlug mogelijk eclipseerde met kip-en-al...

Twee Joegoslaven van wie er één Duits sprak en een Engels paartje bleven met ons achter. Wij vertaalden het Engels in het Duits, de Joegoslaaf het Duits in het Servo-Kroatisch en zo ging het vice versa, waardoor een wat omslachtige conversatie in stand gehouden kon worden...

 

Eindeloze bossen

Liever keken we echter naar het land. Merkwaardig genoeg deed dit aanvankelijk enigszins aan Nederland denken: vlak land en vaak omzoomd met wat wij akkermaalshout plegen te noemen. Maanden lang had het in deze streken niet geregend. Of de bodem ooit met gras begroeid was geweest, viel niet meer te zeggen. In ieder geval lag het nu dood en verschroeid en vormde 't hele gebied een steppeachtige troosteloosheid, die herinnering opriep aan Atilla want ook waar diens paard eens zijn hoef had gezet, groeide geen gras meer. Van koeien of ander vee geen spoor. Nu en dan slechts een klein maïsveldje. Later verschijnen de bossen, eindeloze en mysterieuze loofbossen tegen de hellingen van de bergen, waarvan ge graag al de geheimen zoudt kennen. Zij vormen nog het domein van de beer, de wolf en het hert. Ook is er niet veel fantasie nodig om te begrijpen welke goede schuilhoeken deze maagdelijke bossen de partizanen in de oorlog geboden hebben. Van tijd tot tijd duikt er een dorpje op van opvallende kleine huisjes met lage, witgekalkte muren en hoge houten daken en soms priemt boven de koepel van een sobere moskee een minaret in het ijle. En daar verschijnen de eerste mohammedaanse vrouwen en ontdekken we de eerste harembroeken. Deze streken zijn echter schaars bevolkt en maar zelden ziet ge mensen lopen al kan daar de zondag ook wel schuldig aan zijn.

 

Langs de Bosna

Uren lang rijdt de trein langs de rivier de Bosna, een van de schilderachtigste gedeelten van het traject, waarnaar de mens nog geen schennende hand heeft uitgestoken. Zo lijkt het tenminste als hij daar zo onberoerd langs ruige, onbewoonde oevers stroomt, maar een Joegoslavische medereiziger, die de plaats Zenica vol trots als "ons Roergebied" aanduidt, zegt dat deze schone Bosna op sommige plaatsen door fabrieken vervuild wordt. Tot Serajewo zal de Bosna ons gezelschap houden doch we vangen van tijd tot tijd enkel nog maar een glinstering van zijn water op want de duisternis is al lang neergedaald over 't Bosnische land als de trein het nieuwe station van Serajewo binnen loopt. Serajewo!... Naam vol historische herinnering! De plaats waar oost en west elkaar ontmoeten. Hoofdstad van Bosnië, vanwaar in 1914 de vlam over de wereld sloeg.

 

Verscholen Oriënt

Wie bij avond binnenkomt in een vreemde stad en er des morgens ontwaakt, ziet de stad twee maal. Ge kunt dat echter alleen bij een eerste bezoek beleven. Zó zagen we Venetië en Luzern en ze lieten een onuitwisbare indruk achter. Zó zien we ook Serajewo: een boogvormige krans van lichtjes tegen de bergen, waarvan de uiteinden pogen het station te omvamen. Wie zal de vreemdeling zeggen, wat er al niet schuil gaat in het duister tussen die kerstboomachtige verlichting! Daar ademt de Oriënt en daar ligt de erfenis van een eeuwenlange Turkse overheersing, die nog steeds haar stempel op deze streken gedrukt houdt. Ge weet dit, maar er is weinig, dat het nu reeds aan de vreemde bezoeker verraadt. Het uitzicht kon ook dat op de Nordkette van Innsbruck zijn.

De omgeving van het station zorgt wel op dit uur nog geen geheimen prijs te geven. Vóór het station ligt 'n schaars verlicht kaal plein en de eigenlijke stad moet ge nog wel een kilometer verder zoeken. Maar gelukkig rijden er trams. Mooie, moderne trams, die Amerika geleverd heeft. Zacht en haast geruisloos glijden ze over de blinkende rails... Alleen bij de halteplaatsen heerst wat beweging. Elders op het plein grote verlatenheid, die over je valt als een natte dweil.

 

Eindelijk!

Wat doet een Nederlander, die na een negenuurse treinreis zo wildvreemd neerploft in Serajewo? Hij brengt voorlopig zijn koffer onder in het stationsdepot, probeert bij mensen, wier taal hij niet verstaat, uit te vinden welke tram naar de stad gaat... wijst in een boekje namen van hotels aan... krijgt zoveel helpers, dat hij nergens meer wijs uit kan... en stapt dan maar ergens uit, waar veel verlichting is en veel huizen staan... Het zoeken naar een hotel op zondagavond rond negen uur vormt zo in Serajewo een kruisweg - ook al vergezellen gedienstigen je tot voor de deur. Als we eindelijk onderdak zijn en onze bagage van het station gehaald hebben, kunnen we tevreden het raam opentrekken en behaaglijk de blik over de geïllumineerde bergen laten weiden. Nu weten we in Serajewo te zijn!...

 

 

 

4. Serajewo, stad met een naam, die klinkt als een gedicht...

 

Serajewo! Een naam als een gedicht, dat ge de geliefde in het oor zoudt willen fluisteren. Die ochtend ligt de 160.000 inwoners tellende stad als een oesterschelp aan onze voeten. Het station vormt de basis. Daar vóór het plein met de fonteinen, dan de nog niet bebouwde Sovjetske Armije, de boulevard van het Sovjetleger, die uitloopt in de moderne stad, welke rondom wordt ingesloten door bergen, waarop de mohammedaanse wijken liggen. Onze schelp glanst als paarlemoer in de zon. Al maanden doet zij dat, want in de zomer schijnt hier bijna altijd de zon. Het is die warme, milddadige zon, die vergoedt, wat er op ander gebied te kort kan komen. Maar dit tekort is niet zó groot als we thuis gedacht hadden. Haast geruisloos glijden er prachtige Amerikaanse trams en wie niet beter weet zou heel Serajewo voor een moderne stad houden...

De trots van het nieuwe Serajewo vormt ongetwijfeld het station, dat het modernste van heel Joegoslavië is. Er moet nog enige jaren aan gebouwd worden, maar het reeds in bedrijf zijnde gedeelte is van dien aard, dat menige westerse stad er jaloers op kan zijn. Niet het gebouw verraadt het Oosten. Het zou overal ter wereld kunnen staan, doch het Oosten manifesteert zich hier in de mensen, die er zich bewegen doch méér nog in degenen, die zich niet bewegen. Hier zijn de mensen ieder uur van de dag op reis en de reizen in Joegoslavië zijn vaak lang en warm...

Hoewel de grote meerderheid westers gekleed gaat, hangen er toch in en buiten het station allerlei exotisch uitziende groepjes rond, bepakt en beladen met primitieve bagage. Mohammedaanse vrouwen en kinderen in bonte kledij, slordig uitziende mannen en soms ook enige bonte zigeuners. Deze mensen, die allen oneindig moe lijken, hebben de gewoonte overal waar het hun uitkomt op de grond te gaan zitten. Als ze niet zwijgend voor zich uit dromen, eten ze of liggen ze languit te slapen. Mohammedaanse vrouwen met gekleurde, bloemige rokbroeken zitten met brede schoot op de hurken. Vooral de oudere zuigen aan zelfgedraaide sigaretten. De sluiers van weleer zijn verdwenen, doch nog altijd voelen sommigen zich daar wat onwennig onder en tonen zij neiging de hoofddoek voor het gezicht te trekken, wanneer de vreemdeling hen wat te aandachtig bekijkt. Nog altijd zit er iets van de oude zeden in de ziel geworteld. Intussen belet dit de jonge moeder niet openlijk haar kind te zogen...

 

Toch moderne stad

Komt men bij het station dus wel direct "in sfeer", hij die op zoek is naar het Oosten wordt voorlopig in zijn verwachtingen teleurgesteld. Onze weg leidt naar de hoofdader van de stad, waarvan de naam - zoals in schier iedere Joegoslavische plaats - aan Tito gewijd is. Hier langs liggen mooie winkels, hoge huizen, flatgebouwen, regeringsgebouwen en een tweetal parken. Een stad als iedere andere stad met dit verschil, dat ge plotseling staat voor de in 1561 gebouwde moskee Hadim Ali Pasa met daarnaast de graven van twee mohammedaanse helden uit de eerste wereldoorlog: Advo Sumbuk en Behazet Mutevelic. Ook aan de rand van het stadspark stuit ge op enige schuin staande tulbandstenen, de enige tekens, die een mohammedaans graf plegen aan te duiden. Zo verraadt uiteindelijk het Oosten ook hier telkens zijn aanwezigheid al ontmoet ge onder de vele voorbijgangers toch maar zeer weinig vrouwen in mohammedaanse dracht.

 

Klein avontuur

We willen een mohammedaans echtpaar bezoeken, dat ons twee jaar geleden, bij een kennismaking in de Julische Alpen, heeft uitgenodigd. Om de vreugde van de verrassing niet te bederven hebben we onze komst niet aangekondigd. In het bezit van een door onze "gastheer" destijds getekende plattegrond menen we recht naar zijn woning te kunnen gaan doch de werkelijkheid pakt anders uit. Hoewel we vlak in de buurt moeten staan, kan niemand de gezochte straat aanduiden. We klampen een verkeersagent aan, die ons niet verstaat maar toch de bedoeling begrijpt. Omdat ook hij het niet weet, roept hij een collega, die het evenmin weet maar in ieder geval de gelukkige inval krijgt bij een nabijgelegen krantenkiosk een plattegrond te gaan lenen. Met zijn drieën zoeken we en... vinden. De kaart liegt er niet om: vierde straat links!

Intussen is het verkeer van Serajewo ook zonder agenten wel zijn gang gegaan. Nummer twee brengt de kaart weer terug naar de kiosk en dan wordt de dienst hervat. De hulp aan de vreemdeling is charmant en totaal geweest... Totaal? Nou ja, maar dat heeft niet aan de agenten gelegen! De "vierde straat links" draagt - zoals ook sommige andere straten - geen naambord. In de derde en de vijfde straat komen er nog heel wat mensen aan te pas. De ene buurvrouw roept de andere buiten. Aan helpers geen gebrek, maar niemand weet het! Totdat een postbode, die - zoals overal ter wereld - alle adressen kent, ons ter bestemder plaatse brengt. Een groepje huizen tussen een park en achter een modern restaurant verscholen! We zouden het alleen nooit gevonden hebben!

Onze mohammedaan en zijn vrouw zitten helaas wéér met vakantie in de bergen! We maken kennis met zijn zeer oude moeder maar er is geen taal, waarin we elkaar verstaan. Een buurvrouw roept uit een raam van een bovenverdieping iets, waarin het woord "koffie" voorkomt. Iedere uitnodigende beweging blijft echter achterwege... Ten slotte laten we een haastig geschreven brief achter en vertrekken dan als een onopgehelderd mysterie... Van weerskanten is er niemand in geslaagd de taalbarrière te nemen!

 

Servisch kerkje

Niet lang na dit avontuurtje dalen we af in het aan het einde van de Marsala Tita gelegen Servisch-orthodoxe kerkje. Als een hoge uitzondering in dit land valt tenminste hier, aan de binnenkant van de kerkmuur, een in drie westerse talen gesteld stukje historie van het kerkje te lezen. Het dateert uit 1538. Zoals wel meerdere niet-mohammedaanse bedehuizen zit het gedeeltelijk in de grond gebouwd. In de tijd van de Turken, die eeuwen dit land bezet hebben gehouden, en er tot de dag van vandaag nog steeds hun stempel op drukken, mocht geen kerk van de "ongelovige" boven de moskee uitkomen.

Uit het gewoel van de drukke straat der moderne stad ziet ge u eensklaps verplaatst naar een tijdperk van eeuwen geleden. Het is alsof ge letterlijk en figuurlijk een val in een donker gat maakt. De ogen moeten eerst wennen aan het duisternis, die zonder de vele, heel dunne, brandende waskaarsjes bijna volledig zou zijn. Het kerkje is zwart van kaarsenwalm en afgeladen vol met oude ikonen en andere kostbaarheden. Zonder oneerbiedig te willen zijn moesten we aan een antiquairwinkel denken.

 

Het gewicht van eeuwen

Loodzwaar als de donkere koepel wegen hier de eeuwen en het is haast onvoorstelbaar, dat het oude boek en de gewaden, die wij aantreffen achter de gordijnen van de ikonostase, welke de ruimte voor de priester van die van de gelovigen scheidt, nog regelmatig gebruikt worden. We krijgen het gevoel te staan voor een enorme kloof, die alle contact met de realiteit heeft afgesneden. Tóch is dit niet het geval. Van tijd tot tijd schuift er een vrouw naar binnen, die kaarsjes aansteekt, ikonen kust, buigingen maakt, kruisen slaat in omgekeerde richting als de katholiek en ten slotte op verschillende plaatsen enige dinars offert...

"Kolika kosta?" "Wat kost het?" vragen we bij ons vertrek de bewaker, die geen westerse taal spreekt en dus geen uitleg kon geven. Hij gebaart van "niets". We willen hem een fooi geven. Waar is de bewaker, die van de toerist een fooi weigert? Die is hier! In dit orthodoxe kerkje, dat - verscholen in Serajewo - mediteert (of vegeteert?) onder het zware patina van de eeuwen!

Terug uit het donkere hol valt het daglicht op ons als schijnwerpers uit een filmstudio. We dolen nog wat rond op het terreintje tussen straatmuur en kerk, want het heengaan valt moeilijk. We zijn als een slaper, die langzaam uit een droom ontwaakt. Het is alsof we een visioen beleefd hebben en nu zelf eeuwen oud geworden zijn... Ten slotte wagen we de stap naar het heden. Het zijn maar drie schreden door een vervallen poortje. Daar glijdt de Amerikaanse tram naar de "Bascarsija", de "bazaar", het centrum van Oud-Serajewo...

 

 

 

5. Kleurig oosters leven in de "bazaar" van Oud-Serajewo

 

Het centrale punt van Oud-Serajewo vormt de "Bascarsija" of de "bazaar", twee in elkaar overgaande pleintjes en kleine straatjes met winkeltjes, omgeven door een decor, waarin moskeeën domineren. Iedere ochtend wordt hier markt gehouden en één maal per week, op woensdag, is er een grotere markt. Men behoeft echter deze laatste niet eens af te wachten om getuige te zijn van een bont en kleurig schouwspel, dat het stempel van het Oosten draagt. Vele moslimvrouwen zijn afgedaald uit hun wijken op de berghellingen. Sommigen om hun dagelijkse inkopen te doen, anderen om de produkten van hun arbeid aan de man te brengen. Ge kunt ze hier op uw gemak gadeslaan in hun gewone doen en laten. Maar pas wat op met uw fototoestel. Deze vrouwen willen niet gefotografeerd worden en zodra gij de lens richt, draaien ze het hoofd om of trekken snel de sluier voor het gezicht want nog altijd geldt voor haar de wet van Allah.

Bont is de "bazaar" door de kledij van vele bezoekers maar ook door de kooplieden en hun produkten. Ge moet enigszins ingewijd zijn in de moslimwereld om de verschillende klederdrachten te onderscheiden. Er lopen vrouwen in stemmig zwart met ernstige, lange en bleke gezichten, maar ook in kleurige gebloemde rokken, al of niet met zelfgeweven schortjes voor. De eigenlijke Turkse rokbroeken voor de vrouwen ziet men er echter weinig of niet. Hier dragen de vrouwen tot op de enkels afhangende rokken. Maar deze rokken hebben van onder in een andere kleur een "bodem" waar de voeten doorsteken. Het gaat hier dus meer om "zakken" dan om rokken. Deze kledij blijkt echter bij uitstek geschikt om de vrouwen haar geliefde hurkpositie te doen innemen. Er lopen mannen met Albanese kalotjes op het hoofd, mannen met een fez of een tulband, mannen met geheel uit zwarte wol gebreide pakken en mannen in wel heel schamele kledij, die desniettemin altijd schilderachtig blijft.

 

Overvloed van vruchten

Uit de kramen springen overal als zonnige juichkreten de rode en groene paprikavruchten naar voren. Er is een overvloed aan witte druiven, blauwe Bosnische pruimen, gele vuistgrote perziken en er zijn bergen rode watermeloenen. Laat u vooral niet weerhouden eens kennis te maken met deze watermeloen! Is zo'n knaap van een paar kilo te groot? Geen nood! De koopman snijdt er met een lang mes gaarne een kwart stuk voor u uit. Weet ge niet hoe ge dit produkt verorberen moet? De koopman leert het u. Hij snijdt het van vocht druipende vruchtvlees met een zwaai van zijn mes los van de niet eetbare schil, vier of vijf slagen met het mes door het bloedige vruchtvlees en gij krijgt uw meloen elegant in de schil als op een schaal gepresenteerd. En als gij er nu nog niet aan durft trekken zal hij ook nog wel de vele zwarte pitten verwijderen. Er bestaat nauwelijks een goddelijkere versnapering dan deze watermeloen, die eten en drinken tegelijkertijd vormt. De smaak is zoet maar van een delicaat zoet, niet flauw en buitengewoon fris. Bovendien heet deze meloen gezond te zijn voor de nieren en voor de bloedsomloop...

Niet alleen groente en fruit biedt de "bazaar". Ge kunt er terecht voor vele geheimzinnige kruiden, die als specerij of geneesmiddel gebruikt worden, voor levende kippen, tapijten en kleedjes, houtskoolkacheltjes om vlees te roosteren, ruwe wol, wollen garens, fezzen, sandalen en opanken, zeven, manden, en velerlei andere gebruiksartikelen, tot hele ameublementen toe...

 

"Sehra, pas op!"

De meeste moslimvrouwen zien er weinig aantrekkelijk uit, maar wat voor jeugdige fee zit daar bij de trottoirband in helkleurige kleding onder een witte hoofddoek. Is ze mohammedaanse of zigeunerin? In ieder geval poogt ze kleine, uit plaatijzer vervaardigde houtskoolkacheltjes aan de man te brengen. "Sehra, pas op! Ze fotograferen je!" roept een 'n paar meter verder gezeten, even kleurig uitgedoste oudere vrouw, die kennelijk de moeder is. We verstaan weliswaar alleen maar de naam doch de reactie van Sehra is duidelijk genoeg om de inhoud van de waarschuwing te vertolken... Natuurlijk draait Sehra met een ruk het hoofd in de richting van haar moeder en bewerkt daardoor precies wat voorkomen had moeten worden: ze kijkt recht in onze lens als we afdrukken...

 

Straatje der smeden

Een straatje nabij de "bazaar" is geheel het domein van de koper- en zilversmeden. Deur voor deur ziet ge hier de kunstnijveraars bezig met het vervaardigen van hun produkten. Het glinstert en glimmert er overal van koperen en zilveren schalen, kannen met zwanenhalzen, Turkse koffiestelletjes in velerlei uitvoering en tal van kleinere voortbrengselen van hun handenarbeid. Het meeste getuigt van knap vakmanschap, soms wordt echter de grens van de "kitsch" bedenkelijk dicht genaderd, wat er op wijst, dat de invloed van het toerisme zich reeds doet voelen.

De kleine Hassan, een jongetje van een jaar of twaalf, geeft een demonstratie voor die toeristen. Of zit hij serieus het vak te leren? Hassan is een stout of een lui jongetje... Als er toeristen kijken, bewerkt hij met zijn hamer en klein beiteltje een koperen schaaltje, maar wij betrappen hem er op, dat - als die toeristen hun rug gedraaid hebben - hij nog even met het hamertje alleen geluid produceert om daarna ook dit gereedschap neer te leggen. In afwachting van de volgende toerist...

Niet in Baedeker staat ook de huiselijke ruzie, die we in ditzelfde straatje meemaken, wanneer, voor een openstaande balkondeur, een mohammedaanse als een furie met een spraakwaterval haar heer gemaal belet aan het woord te komen. Er is kennelijk een "verschil van opinie", dat haar de leer van de onderdanigheid der vrouw lelijk te schande doet maken...

 

Even eten...

In en nabij de "bazaar", waar de hele dag door een schare schoenpoetsers in het gelid zit, meedraaiende met de felle zon opdat ze deze steeds in de rug zullen houden, bevinden zich ook verschillende oosterse eethuisjes. Wat in Nederland de friteszaak is, is hier het cevapcici-huisje. Dit levert een typisch Balkangerecht, bestaande uit porties 7 tot 12 stuks worstachtig vlees, dat geserveerd wordt met paprika en uien en een stuk zeer speciaal wittebrood. Als ge het mee wilt nemen, wordt het brood opengebroken en het vlees er ingestopt. Voor weinig geld houdt ge dan een stevig maaltje in één hand. Daar het vlees op houtskool geroosterd wordt, kan het gebeuren, dat ge de houtskool ook proeft. Niettemin behoeft een westers gehemelte zich niet voor dit gerecht te schamen...

Een echte warme maaltijd in een Balkaneethuis betekent een groot avontuur maar misschien hebt ge wel gegeten en gedronken door alleen maar een studie van de etalage. De kok werkt namelijk vóór het raam, waar een batterij van zes tot acht grote, geopende pannen op een soort cuisinière te pruttelen staat. Niemand behoeft hier een "kat in de zak" te kopen, maar wat ge - al wijzende met uw westerse vinger - uit de pan koopt blijft - ook na het gebruik van de maaltijd - nog gedeeltelijk het geheim van Allah!...

De aardappels verbergen nog het slechtst hun gelaat. Dat het om veel vlees gaat zoudt ge durven zweren, dat het er allemaal kleurig uitziet staat ook wel vast, dat ge uw bord niet leeg eet is zeker... En daarbij zijn we dan uitgegaan van de veronderstelling, dat walging u al niet van stonde af aan het binnentreden belet heeft... Er bestaan echter ook wel wat grotere zaken, waar men soortgelijke culinaire avonturen kan beleven. Mits ge geen vreemde woorden uit de spijslijst probeert na te praten doch royaal in de pan kijkt en zorgt niet de verkeerde aan te wijzen, bestaat er alle kans de maaltijd te overleven... Maar we waren toch immers voor het avontuur op reis gegaan!...

 

 

 

6. Bezoek aan Begova Dzamija, grootste moskee van Bosnië

 

Wie vanaf de hoogten van de moslimwijken of vanaf de Turkse burcht onder zich het panorama van Serajewo ziet, wordt getroffen door de vele koepels en minarets, die daar boven uitsteken als evenzoveel herinneringen aan het Turkse verleden. Hoewel een aantal moskeeën in de loop der jaren uit het stadsbeeld is verdwenen, bezit Serajewo er toch altijd nog een vijfentachtig, wel een bewijs, dat de Islam er tot de dag van heden nog steeds een vaste voet heeft al is het met de macht van weleer dan ook reeds lang gedaan.

De voornaamste moskee, tevens de grootste van heel Bosnië, is de in 1530 voltooide Begova Dzamija (dzamija betekent moskee), die zich in het hartje van het oude stadsdeel de "Bascarsija" bevindt. De meeste moskeeën zijn buiten de gebedsuren gesloten. Dit is niet het geval met de Begova Dzamija. Zij is voor bezichtiging van het publiek opengesteld. Doch dan altijd onder het toeziend oog van een bewaker. Hier in de Begova een norse man met een tragisch gezicht, waar wel nooit een glimlach over heen speelt. Maar de man heeft het dan ook kwaad genoeg. Hij moet in en om de moskee voorkómen, dat niet-moslimbezoekers - gewild of ongewild - overtredingen begaan. Er zijn daartoe kansen te over. Een toerist betreedt argeloos het hoofdportaal en fotografeert terwijl noch het een noch het ander is toegestaan. En kwajongens uit Serajewo staan altijd op de loer om het geld te vissen in de fontein voor de rituele voetwassingen...

 

Op kousenvoeten

Niet-moslimbezoekers worden toegelaten tegen entreegeld door een zijdeur van de moskee. Het is niet nodig uw schoenen uit te trekken wanneer ge tenminste niet verder wilt gaan dan de vrije ruimte, die door een vloerbedekking van zeil wordt aangegeven. Maar natuurlijk trekt ieder wél zijn schoenen uit en loopt op kousenvoeten over de prachtige tapijten, die de hele vloer van de moskee bedekken. Dan staat ge daar dan onder de machtige, centrale koepel, rondom omgeven door fantasierijke ornamentiek van de beschilderde muren en tussen het abracadabra van de koranspreuken in Arabische gouden letters. Een trapje tegen de wand loopt naar een preekstoel met puntdak, waaromheen harmonische arabesken en geometrische fantasie haar bloemen tekende. Hier is de gewijde plaats, waar de koran tijdens de diensten wordt uitgelegd. 't Is allemaal wel mooi, interessant en romantisch, omdat ge de sprookjes van "Duizend en een nacht" tastbaar naderbij voelt komen maar religieus zegt het weinig voor de man, die uit een andere denkwereld stamt en hier nu staat voor een onoverbrugbare kloof...

 

Rituele wassingen

Als we weer buiten staan is het nog even voor twaalf uur, het tijdstip, waarop de muezzin vanaf de trans van de minaret zal oproepen tot gebed. De toeristen weten dit en zij verzamelen zich reeds in een hoek van de door zware bomen beschaduwde voorhof van de moskee, het enige punt vanwaar men iets van de muezzin op de trans fotograferen kan.

Er komt voor de moslim heel wat kijken alvorens hij zich in gebed kan begeven. Er gaat een uitgebreid ritueel van wassingen van handen, voeten en gezicht vooraf. Dit geschiedt aan de monumentale, twaalfzijdige fontein onder een baldakijnvormig dak. Door twaalf kraantjes aan het bassin kan het water worden afgetapt. Vandaag is het anderhalve meter hoge bassin tot de rand gevuld en speelt de wassing zich in de openlucht af, gisteren stond de fontein nagenoeg droog en werd er in een nevengebouw gewassen. Zeer ten genoege van de straatjongens, die we toen - zodra de bewaker zijn rug gedraaid had - op de fonteinrand zagen springen. Lenig als katten klauterden ze over het ook nog méér dan een meter hoge hekwerk om er vervolgens met het snel bijeengegraaide geld van toeristen, die ooit aan de Trevi-fontein van Rome gestaan hebben, vandoor te gaan...

Het front van de moskee wordt gevormd door een brede, statige loggia. Boven het hoofdportaal staat in Arabische letters in steen geschreven: "Husref Beg bouwde deze moskee tot Allah's roem, opdat in haar goede mensen Allah welgevallig zouden zijn." Tegen het houten plankier voor de hoofdingang, dat door geen "ongelovige" mag betreden worden, schoppen de moslims hun schoenen uit, zetten deze zorgvuldig in de daarvoor bestemde ruimten rechts en links van de ingang en betreden dan het bedehuis.

 

"Allah is groot"...

Uit een klein huisje, waar op de deur het woord "muezzin" te lezen staat, is inmiddels ook de drager van deze titel te voorschijn gekomen. Een lange, rijzige gestalte met een witte tulband op het hoofd. Hij verdwijnt door de hoofdingang. In gedachten zien we - door de muren van de minaret heen - de niet meer zo jonge man moeizaam naar boven klimmen, trede na trede over de duizeligmakende, enge draaitrap. Het duurt lang eer hij op de trans verschijnt. Maar nog vóór dat wij hem zien, zindert over de daken van Serajewo zijn hoge, schreeuwerig aandoende zang, die de oproep tot het gebed is: "Allah, Howa el Akbar; la ilaha il Allah na Mohammed rasula!"... "Allah is de Allerhoogste; niets gaat boven Allah; Mohammed is zijn profeet!"... De muezzin wandelt de hele trans rond, telkens dezelfde oproep herhalend naar de vier windstreken. Hij zingt hem met de handen aan de mond. Méér dan die handen en zijn hoofd zijn er niet te zien, want de borstwering van de trans is hoog en wij - kijkers en luisteraars in de uiterste hoek van de voorhof - moeten ons eigen hoofd sterk in de nek leggen om tenminste iets waar te nemen. Méér dan vier eeuwen herhaalt zich dit Islamitisch ritueel nu reeds in sommige gedeelten van het huidige Joegoslavië zonder eigenlijk tot anachronisme geworden te zijn...

 

Lont in het kruitvat

In een heel andere periode van de geschiedenis verplaatst ons een bezoek aan de Princip-brug over de rivier Milacka, die midden door Serajewo stroomt. De naam Serajewo hebben we als een gedicht beleefd, maar er zijn nog generaties voor wie, bij het noemen van dit woord, revolverschoten in de oren klinken. Het was bij deze brug, die toen nog een andere naam had, dat op 28 juni 1914 fatale schoten vielen uit de revolver van de 19-jarige Servische student Gavrilo Princip. De kogels doodden de Oostenrijkse troonopvolger aartshertog Franz Ferdinand en zijn gemalin de hertogin van Hohenberg en deze dubbelmoord betekende het startsein voor de eerste wereldoorlog.

Reeds eerder op de fatale dag was er een aanslag mislukt, doch de samenzweerders hadden geen halve maatregelen genomen. Tegenover de brug, op de hoek van een stille straat, waar wij ons nu - 48 jaar later - ook bevinden, stond de moordenaar. Ge kunt nog precies zien hoe en waar. In het trottoir heeft men een stuk asfalt met twee voetafdrukken aangebracht. Wie er lust toe heeft zich met de moordenaar te identificeren kan in de voetstappen de spreidstand van Princip innemen om het drama te reconstrueren. Er zijn toeristen die dit proberen!... In het huis op de hoek van de aanslag is een klein museum ingericht, dat herinneringen aan de moord bewaart. Het meest opvallende daarin is wel de uit een wand springende, enorme gebeeldhouwde kop van de moordenaar, die nu nog een bedreiging schijnt.

 

Einde van een tijdperk

Veel bijzonders biedt het museum niet en dit wordt nog minder doordat bij de opschriften westerse talen ontbreken. Toch dwingen enige vergeelde krantjes en proclamaties uit de eerste dagen na de aanslag wel tot meditatie. Vooral hem, die een kind was in die fatale dagen en nu weet welk mysterie er uit die dikke, zwarte letters der krantjes in dit museum aan de wereld onthuld is met de loop van de geschiedenis.

28 juni 1914 betekende niet alleen de ondergang van de trotse Donau-monarchie, het begin van jaren van ellende, maar een totale breuk in de historie van Europa. Die datum luidde het einde in van de gezapige tijd van "la belle époque", waardoor het aangezicht van ons werelddeel volkomen veranderd werd. En er zijn er nog altijd velen in Europa die daarom "Serajewo" met "Heimweh" vertalen...

 

 

 

7. Serajewo - Mostar met smalspoor-"expresse"

 

Er bestaan plannen tot electrificering van het treintraject Serajewo - Dubrovnik. Als deze droom - naar men schat in 1967 - werkelijkheid geworden is, zal de treinrit, die nu voor deze afstand tien tot elf uur in beslag neemt, tot een dikke drie uur zijn teruggebracht. Maar in ieder geval zijn we thans nog niet zo ver. Dit betekent, dat hij, die per trein naar het zuiden wil, is aangewezen op het smalspoor, rails van 76 cm breedte. Dat zou nog tot daar aan toe zijn, maar deze treinen zijn berucht om hun slakkegangetje van gemiddeld 25 km per uur en hun voortdrijving door stoomlokomotieven. Hierin worden slechts kolen of een soort bruinkool gestookt, wat een ontzaglijke walm en roetboel met zich brengt. Bij het instappen doet ge beter maar niet het handvat vast te grijpen want de gevolgen blijven niet uit. Maar wie getekend heeft voor een reis als wij, mag zich over dit alles niet beklagen want hij heeft het van tevoren ingecalculeerd.

Zo rijden we nu dan vandaag door het prachtige land van Bosnië Herzegowina in een trein, die boemelt maar de weidse naam van "expresse" draagt, verder naar het zuiden. Slechts vijf uur zullen we zijn overgeleverd aan de temptatie want ons eerste doel is Mostar, dat maar een 127 km van Serajewo verwijderd ligt. De trein schokt als een ouderwetse paardetram. Iedere las van de rails verraadt zijn aanwezigheid door een stevige bons. We zitten in een ouderwetse wagon met halve tussenschotten en op harde, houten banken van de tweedeklas.

 

Ramen dicht!

Wie het dichtst bij de open ramen zit, heeft de vanzelfsprekende taak bij het passeren van een tunnel - en dat gebeurt nog al eens! - zo vlug mogelijk "zijn raam" te sluiten door het trekken aan de hennepband, die goor en vet is door het vele gebruik. Slechts éénmaal heeft een snoodaard zijn taak verzuimd, waardoor hij oorzaak is geworden van een algemene hoestpartij door de hele wagon, waarvoor hij menige boze blik te incasseren krijgt. Vanaf dit moment is er wel steeds iemand, die tijdig het waarschuwend "tunnel!" laat horen.

Het is een zeer warme dag. Gelukkig brengt de trek in de trein enige verkoeling doch deze is toch niet zodanig, dat onze overbuur op zeker ogenblik, wanneer hij zijn tas opent, niet een wanhopige strijd te strijden krijgt tegen... een pond boter. Onze reisgenoot is een zeer oude man in een nationaal costuum, waarvan zowel de mouwloze jas als de eng om de benen sluitende broek met een overtollig ruim zitvlak er in, geheel gebreid zijn uit dikke, zwarte wol. Hij had zijn boter in een bruin stuk pakpapier gewikkeld met daar omheen nog een krant maar daar trekt die boter zich niets van aan. Ze is finaal vloeibaar geworden en loopt hem tussen de vingers door bij zijn bij voorbaat tot mislukking gedoemde pogingen het kostbare produkt binnen de grenzen van het papier te houden. Gelukkig kunnen we door het aanbieden van een Nederlandse plastic zak het gevecht in het voordeel van de man beslechten.

 

Langs de Nerètva

Het grootste deel van de reis gaat langs de rivier de Nerètva. Het gebied is bergachtig en bosrijk. Huisjes met lage witgekalkte muren en hoge houten daken tekenen zich soms op hun achtergrond van groen scherp af in het felle zonlicht. Maar we krijgen opvallend weinig dorpjes te zien. Zij moeten verscholen liggen in de bossen. Een eenzame vrouw in "dimije", de wijde, om de enkel sluitende pantalon, en een enkele minaret verraden de nog altijd doorwerkende invloed van een Turkse overheersing van vier eeuwen. Mysterieus is dit land en zwaar weegt daarop het lot van de geschiedenis. Altijd zijn hier in het verleden onderdrukkende vijanden geweest. Nu eens waren het behalve de Turken, Serven. Dan weer Hongaren en Oostenrijkers. Om beurten plunderden en moordden zij, waardoor de bevolking arm was en arm bleef. Daarnaast woedden er ook nog felle godsdiensttwisten.

Plots duikt midden op een bebouwde vlakte een massaal blok steen op, dat daar kennelijk door mensenhanden geplaatst werd. Op onze desbetreffende vraag bevestigt men, dat we hier met een Bogumilengraf te maken hebben. De thans verdwenen Bogumilen vormden een ketterse sekte, die eens van de katholieke kerk is afgescheiden. Na de komst van de Turken zijn ze allen tot het mohammedaanse geloof overgegaan. Alleen hun graftekens, die als sarcofagen met figuren en voorstellingen bekapt zijn, hebben de eeuwen doorstaan en bleven tot de dag van vandaag in het Bosnische land de tastbare herinnering. Deze steenblokken zijn geen sarcofagen, wat men op het eerste gezicht denken zou. De doden liggen er onder begraven.

 

Moslimkerkhoven

Er rusten veel doden in dit land, vooral ook mohammedanen. Talrijk zijn de verspreide mohammedaanse kerkhoven. Ze duiken op langs de weg, op een berghelling of midden in het bebouwde land. Dit is te opmerkelijker omdat de mohammedaan geen dodencultus kent. Deze kerkhoven kenmerken zich dan ook door hun verwaarlozing. Er wordt niets op geplaatst dan een stenen paal, rond of vierkant. Vaak zijn de uiteinden van deze palen bekapt in een tulbandvorm, waarin de fantasie haar spel gespeeld heeft. Men ziet geen grafheuvels. De palen rijzen uit het onkruid van de vlakke bodem en staan kriskras door elkaar in allerlei houdingen maar geen enkele staat er loodrecht. Zo zijn deze kerkhoven als akkers, waar de draketanden uit de Griekse sage opschieten. Zelfs midden in de drooggevallen bedding van de Nerètva, daar waar zich 't stuwmeer van Jablanica bevindt, steken die "draketanden" omhoog uit het leemachtige slib als herinnering aan de tijd, toen hier nog mensen woonden.

 

Pruimen, vijgen en druiven

Een bijzondere attractie betekent ieder oponthoud van onze trein aan het station. Al of niet op blote voeten komen jongens en meisjes de trein langs gelopen. "Sjlive!... sjlive!" roepen ze en bieden de reizigers in conservenbusjes of kroezen voor weinig geld wat dofblauwe pruimen aan. De beroemde Bosnische pruimen, waarvan de slivovica gemaakt wordt. "Smokve!... smokve!"... roepen andere kinderen. In van kranten ineengedraaide puntbuiltjes dragen ze vijgen aan. Dikke, gelige of roodachtige vijgen, zó rijp, dat ze wegsmelten in je mond...

Bij een volgend station, een vijftig kilometer verder, hebben druiven en vijgen het veld moeten ruimen. Nu roepen de kinderen: "Grozje!... grozje!" en ge ziet direct, dat ge dit met "druiven"... vertalen moet. Het zijn wat kleine, witte druiven met een iets te taaie schil maar in ieder geval zeer verfrissend. Een slimmeling, die uitverkocht is, probeert nu met een kan en kroes "voda" of water te verkopen maar daarnaar blijkt de vraag niet erg groot. Enigszins teleurgesteld giet hij demonstratief zijn bijna nog geheel gevulde kan leeg als de trein zich weer in beweging zet.

De kinderen zijn goedgedresseerd of het spoorwegpersoneel heeft er de wind onder. Ze komen als regel niet in de trein, klauteren niet tegen de treeplanken op maar rekken zich met moeite op de tenen om hun klanten te bedienen. Wat wel eens verkeerd afloopt want er zijn hier nergens verhoogde perrons en dan liggen de ramen van een treinwagon net iets te hoog met het gevolg, dat heel wat vruchten op de sintels naast de rails terecht komen...

Minder bedeesd dan de kinderen tonen zich twee moslimvrouwen, die met een soort juk, waaraan twee emmers, op de schouders, zo maar op de treeplank van onze rijdende trein springen. Op deze gevaarlijke wijze gaan ze met juk en al mee door de tunnels. Wel een kwartier ver om ten slotte haar gratis ritje, dat schijnbaar oogluikend door het treinpersoneel wordt toegestaan, te beëindigen daar waar veel braamstruiken staan. Ze zijn "op reis" om bramen te gaan plukken..

 

Zigeuners

Langer dan een half uur staan we op een stationnetje stil, juist tegenover een geopende veewagon van een goederentrein. Er zit een zigeunerfamilie in. De zigeunerkinderen laten er geen gras over groeien om dinars te komen vragen. "Dinari... dinari..." smeken ze met uitgestoken hand maar het spoorwegpersoneel is er als de kippen bij om ze op niet al te vriendelijke wijze hun veewagon in te bonjouren. Net als overal in Europa schijnt men ook hier niet erg ingenomen met het nomadenvolkje, dat in Bosnië overigens nogal talrijk is. 't Betrof hier de enige maal, dat we in Joegoslavië zagen bedelen. Berustend hangt het familiehoofd, de vader der kinderen, over de balk, die de wagon afsluit. De reizigers beginnen dinars in de wagen te gooien... ook een zak koekjes... De kinderen vliegen er op af als apen in de dierentuin op pinda's. Dan verschijnt uit een duistere hoek van de wagon ook de moeder voor het voetlicht, een nog vrij jonge, lang niet lelijke vrouw met een zuigeling op de arm. Ze maakt een energieloze indruk en is een beeld van moedeloosheid. Het lijkt dat haar geest in een andere wereld toeft. Maar als onze trein eindelijk weer wegrijdt, glijdt er een nauwelijks merkbare glimlach over haar gezicht, die van dankbaarheid en "goede reis" spreekt...

 

 

 

8. In Mostar de hete hoofdstad van Herzegowina

 

Halverwege tussen Serajewo en Dubrovnik ligt Mostar met zijn 23.000 inwoners als hoofdstad van Herzegowina. Het is ook de stad van de oude postzegels, die reeds bij jonge mensen de beroemde Turkse brug een aureool van eeuwigheid geven. Wie Mostar zegt, zegt brug en tegelijkertijd Nerètva. Ook deze rivier, die midden door de stad stroomt, is onafscheidelijk hiermede verbonden. Door een eveneens van de postzegels bekende kloof is de rivier naar het zuiden uitgebroken uit het bergland met zijn toppen van 2200 meter hoogte en stroomt dan door het brede dal met tabaksplantages. Omringd door de wijkende wanden van eentonige karstbergen, die niets spectaculairs bezitten doch er eerder uitzien als hard geworden zakken cement, ligt Mostar, als in een pan, te braden in de zon. Zo vinden wij het.

Mostar staat bekend als de heetste plaats van Europa. In het hartje van de zomer kunnen er temperaturen van rond de 45 graden Celsius voorkomen al behoort dit dan wel tot de uitzonderingen. Eigenlijk is het klimaat dat van de Dalmatische kust, maar daar de stad aan alle kanten tegen een koelte brengende wind beschut wordt, valt de hitte hier moeilijker te verdragen dan bijv. in Dubrovnik. Ook vandaag is het warm - tussen de 30 en 33 graden schatten we. Ge moet daar maar naar raden want thermometers hebben we gedurende onze reis tot heden nog nergens ontdekt.

Twee uur in de namiddag en dan in Mostar! Slechts een hond en een vreemdeling lopen op straat. Die vreemdeling kan niet anders doen dan op voorbeeld van de ervaren inwoners ook maar een middagrust te houden, wat hem al heel gemakkelijk wordt gemaakt daar er een hotel recht tegenover het station ligt. In het naastgelegen, grote restaurant, dat met een luifel wordt afgeschermd en waar alle ramen tegen elkaar openstaan, heerst daarentegen een opmerkelijke koelte. Eerst als de zon wat lager aan de hemel staat, trekken we op verkenning de stad in.

 

Aan de Nerètva

Wel niemand kan de aanblik vergeten, die de rivier de Nerètva biedt vanaf de grote brug in de hoofdstraat der stad waar zich op beide oevers twee moderne hotels bevinden met gezellige terrassen. Tot heden zagen we geen rivier die met de Nerètva vergeleken kan worden. Zij ligt zeer diep onder de oude huizen van de beide oevers doordat de bedding is uitgezaagd in de karstbodem. We zeggen met opzet: gezaagd en niet geslepen. In andere berglanden slijpen en polijsten de rivieren de rotsen - hier in de karst vreten en knagen zij. Overal zijn de oevers van de Nerètva hoekig, kantig als een zaag en grimmig-agressief als de muil van een krokodil. Eigenlijk zou een mens van deze angstaanjagende oevers weg moeten vluchten en daarom verwondert ge er u over, dat op tal van plaatsen jongetjes van de barse rotsplaten de rivier in duiken. Elders onder de hotelterrassen liggen dames te zonnebaden op minuscule rotsplateautjes alsof die rivier toch geen dreigend monster was, dat haar ieder ogenblik tussen zijn tanden kan vermorzelen.

Weg van de oever dolen we verder door hete straten en langs moskeeën met minaretten als raketten. Sommige van deze bedehuizen slaan de zon fel terug van hun witte muren, een andere daarentegen vangt die zon op in de kruinen van geboomte en tovert bij de zacht ritselende fontein voor de rituele wassingen een rustiek hoekje van koelte en schaduw, tegen welks verleiding zelfs een christen niet bestand is. Mysterieus lokken kleine straatjes die met haar oude huizen loodrecht op de hoofdstraat staan. Vele van deze straatjes lopen dood op de grimmige oevers van de Nerètva met kleine strandjes voor de zwemmers. Zo moet de schuchtere mohammedaanse, die zich haastig terugtrekt bij het passeren van de vreemdeling, spoedig voor een tweede keer achter de veilige schutse van haar huisdeur vluchten, want de vreemdeling kan niet verder in het straatje en wordt tot terugkeer gedwongen langs dezelfde weg als hij gekomen is.

 

Daar is de brug!

En daar duikt dan ten slotte, achter een moskee, de befaamde Turkse brug op. Als een elleboog geknikt, steekt zij haar boog over de rivier, aan weerszijden gesteund door massieve wachttorens. Eens was er een tijd, dat deze brug bewaakt werd door Turkse wachters, die "mostari" genoemd werden. Het verhaal wil, dat de naam der stad van dit woord afkomstig is. De oorsprong van Mostar gaat terug tot de vijftiende eeuw toen zich hier tussen torens een houten hangbrug bevond. Onder het regiem van Sultan Soeleiman II bouwden de Turken van 1566 tot 1567 de stenen brug, waarop wij thans staan. De eeuwen gingen voorbij, de Turken verdwenen maar onverstoord stroomt het water van de Nerètva als een getuigenis van eeuwigheid.

De brug is steil en glad. Zij bezit geen treden doch op regelmatige afstanden slechts richels van uitstekende keien, die het uitglijden van mens en dier moeten verhinderen. Voor ander verkeer dan paard of ezel leent de brug zich eigenlijk niet, maar dat is ook niet nodig want geen rollend verkeer zoekt hier zijn weg. Een uur vroeger dan in het westen zakt de schemering over de brug, aan weerskanten waarvan de Nerètva nu haar fantastisch schouwspel biedt. Naarmate de duisternis valt, vervagen de scherpe contouren van de oevers. Één voor één verdwijnen de baders, diep beneden van het strand. Het water van de Nerètva wordt onheilspellend zwart. De rivier is nu als de Styx uit de onderwereld, waaraan een traag voorbijdrijvend koeienkadaver 'n extra luguber accent verleent. Zo'n kadaver in de rivier behoort echter ook hier niet tot de alledaagse verschijnselen, getuige de sensatie, die het bij de weinige ooggetuigen opwekt.

 

Alleen voor dromers

De avond komt zacht, als op fluwelen voeten, om bij de brug maar een enkele voorbijganger te ontmoeten. De brug van Mostar is er op dit uur alleen voor dromers - het eigenlijke leven van de stad speelt zich in het modernere gedeelte af zoals we later ervaren zullen.

In een mohammedaans huis, vlak bij de brug, gaat het licht aan bij open gordijnen, zodat wij royaal gelegenheid krijgen tot binnenkijken. Het schijnt een werkplaats te zijn maar wat voor een? Het grootste deel van de kamer wordt in beslag genomen door een houten "podium" op raamhoogte zonder iets er op. Men ziet deze podiums ook bij de bakkers en kleermakers. Tegen de wanden hangen dingen, die op fraai gestikte dekens lijken. Wellicht worden die hier des daags door nijvere handen vervaardigd. Er zijn geen mensen in het vertrek. Voor de deur staat een man, die zijn sigaret rookt en geniet van de vallende avond, die hier iedere dag opnieuw een mysterie moet zijn.

Dan springen plots de schijnwerpers aan, die de brug vanuit verborgen hoeken bestralen. Nog juist vangen zij in hun bundel een man met een zwaarbepakt ezeltje, die beiden traag de brug beklimmen. Zo confronteert de twintigste eeuw zich hier met een tafereel zoals zich dat ook in reeds honderden jaren geleden afspeelde.

 

Koffie drinken

Niet ver van de brug bevindt zich een originele "kafana", een Turks koffiehuis, waar de mannen uren zoek kunnen brengen. Er zijn maar twee bezoekers, die nauwelijks met elkander spreken. Het is of ieder voor zichzelf zit te filosoferen. Zij schijnen ons binnentreden zelfs niet gemerkt te hebben. Zittend op een laag, besneden stoeltje aan een even laag minuscuul tafeltje, meubeltjes, die zó uit de sprookjes van "Duizend en een nacht" konden zijn weggelopen, drinken ook wij onze geurige en sterke "kafa", de Turkse koffie.

Het nuttigen van zo'n kopje koffie kunt ge in deze omgeving zonder veel inspanning tot een heilig ritueel opvoeren. De attributen daartoe worden er u ruimschoots bijgeleverd. Ongelooflijk, wat er voor twee dubbeltjes aan drank en "speelgoed" door de kafedzia (caféhouder) voor u wordt uitgestald! Ge krijgt: een koperen dienblaadje met een dito kannetje met rechte steel, "dzerva" geheten, een porseleinen poppekopje zonder oor, een glaasje water en twee klontjes suiker op 'n schaaltje. Het kannetje zonder deksel is tot de rand toe met hete koffie gevuld. Deze koffie giet ge over in het kopje, waarbij ge niet alleen ziet, dat hij diep zwart is maar ook dik van de dras, die mee in uw kopje gaat. Het blijkt dat de inhoud van kannetje en kopje precies op elkaar zijn afgestemd.

 

Niet te gulzig

Nu wilt ge er natuurlijk uw suikerklontjes nog bijdoen. Maar dat is verkeerd heeft een deskundige ons gezegd. De koffie is al gesuikerd en ge zoudt hem te zoet maken. Uw suikerklontjes sopt ge - al naar gelang uw smaak voorschrijft - in het water of in de koffie en eet ze daarna, van vocht doortrokken, afzonderlijk op. Met het glaasje water weten Nederlanders meestal ook geen raad. De opvattingen hierover liepen uiteen. Een fijnproever gaf de voorkeur aan een slokje water vóór het gebruik van de koffie. "Die heeft dan een lekkerder bodempje", betoogde hij. De enige voetangel, die u nu nog wacht, is de koffiedras op de bodem van uw kopje. Drink daarom zonder schudden voorzichtig en met kleine teugjes het vocht van het bezinksel af... Er bestaan van die koffiedrinkers, die het tot vijftig kopjes per dag brengen. Maar het leven is hier dan ook wel wat minder enerverend dan bij ons, zodat de zenuwen het wel aan kunnen...

 

Pantoffelparade

Kort na het koffieritueel dolen we weer door modern Mostar. In een enorme pantoffelparade slentert hier de jeugd de hoofdstraat op en neer, waarbij telkens een nieuwe brug over de Nerètva als centraal punt gepasseerd moet worden. Feestelijk stralen de lichten van de terrassen der beide nieuwe hotels aan de rivier. Hier is eigenlijk niets meer, dat naar het Oosten wijst. Veel van het Oosten in Mostar is trouwens al verdwenen. Ook hier worden de oude moslimhuizen afgebroken. Wie Mostar zegt, denkt eigenlijk in hoofdzaak aan de Turkse brug en de Nerètva. Dat is het wat de stad te bieden heeft. Vooral wanneer men Serajewo reeds bezocht heeft, stelt Mostar - voor wat het oriëntalisch karakter betreft - enigszins teleur. Een uitzondering dient hierbij echter gemaakt voor de fruitmarkt, die vol leven en kleur is door haar produkten en vooral door de moslimvrouwen in bonte kleding.

 

 

 

9. Bijbelse taferelen in steenwoestijn van Herzegowina

 

De afstand Mostar - Dubrovnik bedraagt slechts 140 km. Dat betekent "maar" vijf en een half uur in de trein zitten wanneer alles vlot verloopt. En het ging vlot. We hebben ons geen ogenblik verveeld. Er bevonden zich in deze dagtrein nogal wat buitenlandse toeristen: Duitsers, Oostenrijkers, Amerikanen en Fransen. Boeiender echter was het landschap van Herzegowina, dat dorre karstgebied van hoge, grauwe bergen, kloven en de mooie rivier de Nerètva, die halverwege Dubrovnik - in de buurt van de stad Metkovic - in de Adriatische zee uitmondt. Die avond nog zouden we "de Adria" kunnen begroeten. Het was moeilijk te geloven, dat na de barre wereld van Herzegowina op slechts enige uren afstand de wuivende palmen en de zeedennen wachtten. Maar de feiten zouden hun in dit geval zoete taal gaan spreken...

Een merkwaardig deel van het landschap vormen in dit gebied en ook in het zuidelijker deel van Joegoslavië, zoals Zuid-Servië en Macedonië, de zg. poljes. Dit zijn uitgestrekte, vruchtbare vlakten met het aspect van een Nederlandse polder, dus zonder bodemverheffingen. Vele van deze "poljes" - een woord, dat trouwens ook herinneringen aan het Nederlandse woord "polder" oproept - staan in de winter onder water. Dit verdwijnt in het voorjaar en voordat de winter dan weer opnieuw zijn intrede doet, is er juist tijd genoeg overgebleven om te zaaien en te oogsten. Deze "poljes" zijn communes, dat wil zeggen, dat ze volgens communistische principes beheerd worden. Zeer lang rijdt onze trein langs de Popovo Polje, waarbij hij zijn weg echter zoekt hoog langs de berghellingen via vele in de rotsen uitgehouwen tunnels. Het schijnt, dat hij op deze wijze bijna de gehele omtrek van de "polje" volgt.

 

Land als een legpuzzel

Naarmate we Dubrovnik naderen, wordt het landschap steeds interessanter. Vanaf de hooggelegen spoorlijn kijken we op het kale karstland, van enkel steen met zeer laag en schaars voorkomend struikgewas. De wereld heeft hier het gezicht van een gerimpelde, overjaarse aardappel. Dorpen passeert de trein nauwelijks, hoogstens hier en daar een paar huizen, die de naam "dorp" niet kunnen opbrengen. De bewoners hebben gewoekerd met de hun ter beschikking staande bodem. Overal tussen de rotsen ziet ge vlakke plekken met wat dor gras, waar zorgvuldig de losse stenen zijn opgeraapt, welke stenen daarna gebruikt werden tot het bouwen van lage muurtjes. Het gebied is met deze muurtjes overdekt. Ze trekken er grillige lijnen over alsof het land, gelijk een legpuzzel, in elkander was gelegd. Soms graast er een ezeltje of een geit in een van die kleine ommuurde ruimtes. Er zijn ook gemetselde waterputten, op de rand waarvan enige eenzame vrouwen een praatje houden. Soms ook flakkert hier of daar in deze steenwoestijn een vuurtje, waaromheen enige mensen vergaderd zitten.

 

Als Palestina!

We zijn nooit in Palestina geweest maar dit is in ieder geval dat land zoals wij 't ons aan de hand van afbeeldingen steeds in de fantasie hebben voorgesteld... Eenzaam, dor, droog en vrouwen, die water halen aan de bron... Ver van het rumoer der wereld en onder het gewicht van eeuwen die schrijden met een stage stap zonder besef van de tijd... Als de duisternis haar wade over dit vreemde land heeft uitgespreid, vlammen er nog steeds vuurtjes beneden langs de spoorbaan. En deze zijn voldoende om de bijbelse taferelen in de geest vast te houden...

Ieder reiziger, die niet reist in het wilde weg, weet wel, wat hem bij aankomst te Dubrovnik te wachten staat. De trein arriveert niet in het befaamde Ragusa van weleer, maar in een twee en een halve kilometer daarvan verwijderde buitenwijk Gruz, ook wel Dubrovnik II genaamd. Dit vormt zelfs geen flauwe afspiegeling van wat het eigenlijke Dubrovnik te bieden heeft. Zeker bij aankomst tijdens de avond aan het kleine stationnetje betekent de eerste kennismaking een grote teleurstelling.

 

"Soba, Soba!"...

Tussen twee bij de uitgang opgestelde rijen vrouwen, die nauwelijks voldoende ruimte tot passeren vrij laten, worden we bij de uitgang opgevangen alsof er een prins verwacht werd... "Soba?... Soba?..." vragen de vrouwen. Zij bieden de vreemdelingen particuliere kamers aan. Ze doen het niet opdringerig. Eer wat verlegen en schuchter, zodat ge de indruk krijgt, dat ze misschien wel iets verbodens doen... We houden het maar liever op het niet zo ver gelegen Putnik-kantoor, dat is de V.V.V. Een saaie, sombere straat leidt er heen. Dan komen we aan de haven. Dit is al water van de Adriatische Zee. Langs de kade schommelen enige boten, die nog wat na-mediteren over de zonnetochten, die zij diezelfde middag misschien over de blauwe Adria, onder een azuren hemel, gemaakt hebben naar romantische eilanden met subtropische plantengroei. Dat moet ge er dan maar bij fantaseren om deze aankomst niet tot een volkomen desillusie te laten verworden.

Van het eigenlijke, ommuurde Dubrovnik is hier nog geen spoor tenzij ge daarvoor de trams wilt aanzien, die in hun lichtbak bovenop het woord "Pile" dragen, want in Pile, daar begint Dubrovnik I. Het is echter toch een prettig gevoel te weten, dat morgen het lang verbeide Dubrovnik al zijn weelde en glorie belangeloos voor u zal openspreiden als een pauw haar staart. De troosteloze aankomst van nu dient enkel om de spanning van wat komen gaat tot een climax op te voeren...

 

Op pad met Ivo

Op het Putnik-kantoor leren we Ivo Konobar kennen. Hij hangt daar met een sigaret in de mond aan de toonbank. Vijfenveertig schatten we hem! Nog voordat we met de Putnik-man zijn uitgesproken, zegt Ivo tot ons in het Italiaans: "Kom maar met mij mee! Goede kamer en niet duur!"... We kijken de Putnik-man eens vragend aan. Deze knikt instemmend en zegt: "U kunt gerust met hem meegaan. Dat is wel in orde"... Ivo grijnslacht, steekt een nieuwe sigaret op na ons er ook een gepresenteerd te hebben, neemt ons koffer op en daar gaan we dan... Onderweg zingt hij de lof van wat hij te bieden heeft. Zijn mond staat geen ogenblik stil. Hij is druk, lawaaierig en zelfverzekerd. En in ieder geval een man, die plezier in het leven heeft en de dagen zonder zorgen aan elkaar knoopt...

Spoedig verlaten we de hoofdstraat. Langs een stijl trappenstraatje, dat hier en daar overhuifd wordt door vijgebomen met rijpe vruchten er aan en andere subtropische planten, leidt hij ons omhoog tegen een berghelling. Het lijkt of die trappen geen einde hebben, doch de volgende dag bleek het toch nogal mee te vallen. Ten slotte komen we weer op een brede asfaltstraat, waar moderne flats staan. Tegenover een alleenstaand huis zet hij ons koffer met een: "Ci siamo"... (we zijn er!) op het asfalt, opent een knarsend tuinhekje, waar zich 'n zwaar beladen vijgeboom beschermend overheen buigt, en met een zwierig handgebaar alsof hij de hele wereld wegschenkt, nodigt hij ons uit tot het betreden van een binnenplaatsje. Een wingerd overdekt de ruimte met een dak van bladeren, waartussen weelderige trossen blauwe druiven in het schijnsel van een electrische lamp hangen te smeken om geplukt te worden...

 

Het leven is goed!

"Niet groot, maar goed!" zegt Ivo met een armzwaai, die bedoelt het hele huis met de verrukkelijke pergola te omvatten. Wij geloven, dat hij gelijk gaat krijgen. Nu we eenmaal hier staan is Dubrovnik II bij avond al niet meer half zo onvriendelijk als eerst en we moeten ons helemaal gewonnen geven als we even later, naast Ivo, op de divan van zijn huiskamer zitten met tegenover ons zijn vrouw, die geen tijd voorbij heeft laten gaan om voor de Hollander een kopje Turkse koffie in te schenken. Ook Ivo's vrouw spreekt wat Italiaans, zij het dan ook minder goed dan haar man. Ze is een wat lijdzame, goedige figuur, die een bevestiging vormt van de eerste indruk, dat heer Ivo in het gezin-zonder-kinderen de scepter zwaait. Deze vrouw heeft al lang verleerd daartegen in verzet te komen. "Je moet de mensen nemen zo ze zijn" is haar devies. Daarom lacht ze maar wat vergoelijkend om al het bravoure en de geestdrift van haar man. "Dat is een mooie grappemaker!" zegt ze met een hoofdknik in de richting van Ivo, als ze al het tweede kopje koffie inschenkt, dat later zal blijken ook niet op de rekening te staan... "Altijd vrolijk, altijd werk, altijd eten, nooit geen zorgen!"... juicht Ivo het leven toe. We beginnen hem er echter hoe langer hoe meer van te verdenken, dat hij niet veel anders doet dan heen en weer lopen tussen zijn huis en het Putnik-bureau om gasten aan te brengen. Misschien is dit voor hem wel genoeg! Hij levert dan ook nog conversatie en voor de rest zorgt zijn vrouw...

 

Serenade aan de straat

Die avond is het te laat geworden om nog op verkenning te gaan in het echte Dubrovnik. Het raam van onze kamer ziet uit op de verleidelijke binnenplaats. Vanuit het bed kunnen we in het schijnsel van een straatlantaarn een paar trossen druiven zien hangen. Juist voor we inslapen, klinken vanaf de straat weemoedige volksmuziek en zang tot ons door. Eerst veraf, dan vlakbij, daarna langzaam uitstervend. Er is een gitaar bij en een mondharmonica... Zo zal het iedere avond zijn, dat we hier logeren. Iedere avond op hetzelfde uur... Reeds de tweede dag hebben we de muzikanten "betrapt". Ze werken niet voor geld!... Enkel voor hun plezier!... Alleen omdat ze het prettig vinden brengen ze iedere dag deze serenade aan de stille avondstraat. "Omdat het zo mooi klinkt", zeggen ze...

 

 

 

10. Dubrovnik kan enkel met zich zelf vergeleken worden

 

Al tientallen jaren geleden hebben we rondgedoold in Dubrovnik. Het gold echter 'n bezoek in de geest aan 'n stad, die nog Ragusa heette, 'n naam, welke doet denken aan een schone vrouw, wat van het bars klinkende woord "Dubrovnik" van heden wel niemand zal beweren. Onze geestelijk leidsman van weleer was Jules Verne van wiens trilogie over de samenzweerder Mathias Sandorf een gedeelte in Ragusa speelt. In een ommuurde stad als deze kan sindsdien niet veel veranderd zijn, hoogstens wat namen. En zo is het ook! Nog altijd zijn er de poorten van de buitenwijken Pile en Ploce en nog steeds vormt de Placa de hoofdader van de oude vestingstad. Verne heeft niet zo maar raak gefantaseerd en we menen er zelfs in geslaagd te zijn het straatje van een der figuren uit zijn verhaal op zijn aanwijzingen te kunnen lokaliseren...

Van Venetië heeft ooit iemand gezegd, dat het alleen met zichzelf vergeleken kan worden. Ditzelfde nu mag men ook beweren van Dubrovnik. Ge moet deze stad bezocht hebben om er u een voorstelling van te kunnen maken. Zij verrast te sterker wanneer men een lange treinreis door de ruige landen van Bosnië en Herzegowina achter de rug heeft en zich daarna - haast als zonder overgang - geplaatst ziet in het helle licht van de Adriatische Zee om te dolen langs pronkgebouwen en paleizen, die getuigen van de cultuur, rijkdom en macht van de oude republiek Ragusa.

Twaalfhonderd jaar lang wist de republiek van weleer zich te handhaven tegen haar machtige rivaal Venetië, wier invloed men hier nog overal in de bebouwing aantreft. De kooplui van Ragusa, die slimme lieden waren, hebben hun aanvankelijk op een eiland gelegen stad met een enorme vestingmuur met uitspringende bastions en forten omgeven en deze investeringen hebben hun rente aan vrijheid en zelfstandigheid opgebracht. De versterkingen zijn op de dag van vandaag nog in prima staat zoals trouwens alles in Dubrovnik in goede staat verkeert. Zo is het geen wonder, dat er een zekere trots u tegemoet slaat uit deze stad, die zich volkomen bewust lijkt, dat zij de koningin van de Dalmatische kust heet.

 

Een stad van sfeer

Een wandeling van Dubrovnik II (Gruz) naar het echte Dubrovnik vergt twee en 'n halve kilometer. De tocht is de moeite waard, want aan weerszijden van de straat bevinden zich vele villa's en als zich dan, bij het naderen van de wijk Pile, het uitzicht op de Adriatische Zee opent met doorkijken langs palmbomen en zeedennen en langs agaves, die met hun méér dan twee meter lange bloemenstengels tegen het blauw van de hemel geëtst staan... o, ja dan zijt ge meteen al in de sfeer. Met kloppend hart schrijdt ge dan langs de schoenpoetsers aan de ene kant en een met vruchten getooide sinaasappelboom van het plantsoen aan de andere kant, na een brug gepasseerd te zijn, door de zware stadspoort. Daarbij hebt ge de keus tussen een brede trappenstraat en een gladde asfaltweg. De weg slaat wat hoeken en dan staat ge plots op de Placa, de hoofdader van de stad, lopend van west naar oost...

Zo gauw de Placa zich voor u opendoet, stopt ge met een ruk alsof een onzichtbare hand u tegenhoudt... en ge zegt: "Ach!..." Niets dan: "Ach!"... gevolgd door een diepe zucht van verbazing en ontroering... Hoe had ge u Dubrovnik eigenlijk voorgesteld? Het doet er niet meer toe. Één ding alleen weet ge zeker: zó in geen geval!... Wat is die Placa, de oude gedempte zeearm van weleer, op de dag van vandaag? Voor een straat is ze te breed, voor een plein te lang. Er zijn geen trottoirs in de gewone zin. Het plaveisel loopt van gevel tot gevel. Het bestaat uit grote, gladde stenen met een kleur van oude biljartballen, die glanzen in de zon.

 

Liefde op 't eerste gezicht

Wat is het toch, dat u zo blij maakt en wat als een milde honing over het hart loopt?... Waar hebt ge zoiets al eens meer gezien?... Neen geen San Marco-plein van Venetië! De Placa is intiemer. Een grote openluchtbalzaal van een wonderpaleis? Dat zou het kunnen zijn. Een enorm schrijn van ivoor... Ja, dat is het! En daarom maakt ge er zonde van zo maar met uw schoenen aan over dit plaveisel te lopen! Hoe wonderlijk, hoe kostbaar, hoe roemrijk het allemaal lijkt, misschien is het grootste wonder van alles echter wel, dat Dubrovnik u hier als het ware - gelijk een moeder haar kind - op de schoot neemt, zodat ge u onmiddellijk thuis voelt. De koningin van de Adria fluistert hier in uw oor het zoete woord, dat haar geheim is en dan weet ge, dat ge voortaan altijd "van haar" zult zijn...

Dit is echter nog maar één aspect van de stad. Ge kunt de sfeer van het geheel in haar details uiteen gaan rafelen door een bezichtiging van al de gebouwen afzonderlijk, die aan en nabij de Placa verrijzen. Het beroemdste daarvan is het 15de-eeuwse Rectorenpaleis, kleiner dan het Dogenpaleis van Venetië maar dat zich als Gotisch bouwwerk daarmee meten kan. Er zijn het Sponsa-paleis, de klokketoren, barokke kerken, oude kloosters in één waarvan een van de oudste apotheken van Europa, welke onafgebroken in gebruik is geweest, gevestigd is. Men gaat daarbij terug tot het jaartal 1307.

 

Kruisgangen en binnenhoven

De liefhebber van oude bouwkunst kan dolen door Romaanse en Gotische kruisgangen van kloosters, over romantische binnenhoven van paleizen, waar openluchtspelen worden opgevoerd zonder dat men er enig decor voor nodig heeft omdat deze binnenhoven natuurlijk decor zijn... Twee fonteinen, de grote en de kleine Onofrio, en de Rolandzuil van 1418, waar de senaat van de republiek zijn proclamaties afkondigde, sieren de Placa. Net als in Venetië scharrelen bij die Rolandzuil de vele duiven en toeristen en inwoners benutten de brede trappen van de Sveti Vlaho, de barokke St. Blasiuskerk, als tribune om dit steeds weer aantrekkelijke schouwspel gade te slaan.

Dit alles eenmaal verkend hebbend, wordt ge onweerstaanbaar getrokken door de nauwe straatjes ten zuiden en ten noorden van de Placa. Aan de zuidkant zijn deze recht, getrokken als met een liniaal. Ze staan in een rechte hoek op elkaar zodat het grondplan hier nogal eenvoudig lijkt. Ze zijn nauw als in Venetië met zeer hoge huizen, die slechts een smalle strook van de lucht laten zien. Wanneer ge echter uitkomt aan de kustzijde worden diezelfde straatjes hoekig en bochtig als in een doolhof. Maar steeds wanneer ge denkt vast te lopen, biedt zich toch weer een niet zo direct opgemerkt doorgangetje aan.

 

Stad tegen de bergen

Terwijl het zuidelijk stadsdeel vlak ligt, is het noordelijke deel tegen de berghelling gebouwd. Op regelmatige afstanden klimmen vanaf de Placa straatjes, die bijna enkel maar trappen zijn, tegen de hellingen omhoog. Het ene huis schijnt bij het andere op de schouders te klimmen om iets van de blauwe hemel te bemachtigen en met hun ogen - de ramen in de gevels - kijken die huizen bij elkaar op tafel.

Na de eerste klim door zo'n straatje staan we plotseling in een weer geheel horizontale straat van iets breder formaat, die alle dwarsstraten kruist. Het is de Prijeko Ulica, de voormalige hoofdstraat van Dubrovnik uit de tijd, dat de Placa nog zeearm was. Dwars over de Prijeko Ulica met haar balkons vol bloemen hangt hagelwit wasgoed te drogen, precies zoals in Napels. Daar waar een klad zonlicht de straat binnendringt, doorstraalt de zon het witte goed en tovert het om tot matglazen ruiten. Nu noemden we de naam Napels maar het zou een belediging voor Dubrovnik zijn het verder met deze stad te vergelijken want zo smerig als Napels is, zo zuiver en helder is Dubrovnik.

De woningen van de mensen zien er ook van binnen verzorgd uit en de mensen zelf gedragen zich voorkomend en charmant. Hoe onooglijk het straatje ook is, een vreemdeling behoeft niet bang te zijn om wat dan ook te worden lastig gevallen, wat men van Napels nu ook weer niet zeggen kan... Laat ze in Dubrovnik de was maar gerust boven de straten hangen, want daar zijn de witte lakens triomfantelijke vaandels en de hemden uithangborden, die een sympathieke taal spreken...

 

Over de stadsmuren

Dezelfde straatjes, die men moeizaam naar boven geklommen is, kan men ook nog eenmaal uit een geheel ander perspectief zien. Dat geschiedt bij 'n wandeling over de kolossale stadsmuren, die een dik uur in beslag neemt. De vestingmuur welke de hele stad omgeeft, is op zich al schilderachtig door zijn bouw. Men waant er zich geheel in de Middeleeuwen. Zo van bovenaf gezien zijn de kleine straatjes geworden tot ravijnen, die van de bergen afdalen doch alleen de bruisende rivier of waterval ontbreekt.

Vanaf die muur ook kunt ge in de bovenste huizen zo maar naar binnen of op minuscule plaatsjes kijken, meestal in particuliere huizen met bloemetjes voor de ramen - eenmaal echter loerden we ongezocht een klooster binnen en keken we twee strijkende nonnen op haar witte handen. Men moet voor zo'n muurtocht evenwel niet de vroege middaguren uitzoeken want ook later op de namiddag brandt de zon nog fel genoeg. Vanaf de vestingmuren heeft men een schitterend panorama over het oude Dubrovnik, een zee van rijzende en dalende rose bloempotdaken, afgewisseld met torens, alles eng beklemd tussen zijn muur. Daarachter wenkt dan de echte zee, de blauwe Adria, die zovelen voor wie oude stenen en huizen geen taal spreken, aangename verpozing verschaft.

 

 

 

11. Dubrovnik bezit alles wat in dromen bestaat

 

Iets van schaamte bekruipt ons bij het ronddolen door Dubrovnik. Schaamte omdat er - vóór de kennismaking - ogenblikken zijn geweest, dat we gedacht hebben aan "sight-seeing" doen in deze stad. Dubrovnik zou immers een tussenstation zijn op de lange weg door Montenegro naar Macedonië maar met één slag heeft de stad ons als een sirene in haar ban geslagen. Wat een romantiek, wat een voornaamheid en wat een adel van geest straalt u hier tegen uit de witte stenen, die wel marmer lijken. Haar rol als republiek moge dan zijn uitgespeeld maar de paleizen en patriciërshuizen met hun met bloemen en planten versierde balkons getuigen nog volop van de oude trots en roem. Eigenlijk bezit Dubrovnik alles wat in dromen bestaat. Tien jaar zult ge er blijven, als een Odysseus in de greep van deze hedendaagse Circe!...

De sfeer van Dubrovnik verwarmt het hart als 'n glas zware, rode wijn en laat ook de geest niet onberoerd. Of ge nu doolt over de ruime Placa, door de smalle straatjes, over de zware vestingmuren met haar staalkaart van bastions en versterkingen of langs de zeekant... het is overal hetzelfde. Ge voelt u overal opgetild van de aarde en het is alsof ge op engelenvleugelen zweeft in een etherisch licht, waarvan de nimbussen van heiligen gemaakt moeten zijn... Maar wat weet ge nu eigenlijk van deze stad?

Onder arcaden door werpt ge toevallig, door een openstaande poort, een blik op een binnenplaats van een der paleizen. Wat een serene rust en wat een heerlijk spel van zuilen en bogen, van licht en schaduw en wat een uitgebalanceerde harmonie van kleur en vorm. Zo is het niet enkel hier maar op vele plaatsen van de stad doch ge moet bereid zijn er naar te zoeken. En als ge dan gevonden hebt, vraagt ge u af wat voor wonderlijks er nog achter vele andere gevels schuil gaat. De drang wordt onweerstaanbaar om iedere poort binnen te gaan, de geheimen en de historie van deze stad tot in de diepste diepten te peilen en de vreugden van wat mensen schiepen te savoureren als gezogen door een rietje... Daar hebt ge dan die tien jaar voor nodig!...

 

Gordel van groen

Voor bomen en planten is binnen de vestingmuren, waar ook ieder rollend verkeer ontbreekt, geen plaats. Daarvoor moet ge aan de buitenkant en langs de zeekant komen. Een overvloedige subtropische plantengroei spreidt daar een uitbundigheid ten toon, die een onafgebroken jubellied is. Alsof de oude stad op zich niet genoeg was, ligt zij ook nog, als een kostbare smaragd, gevat in een gordel van groen. Er zijn in de hoteltuinen wijd uitwaaierende palmen met schubbige stammen, dik en recht als de kolommen van de arcaden der kloostergangen; de bougainvilles die met haar weelderige en kleurrijke bloemtrossen reuzenboeketten van de pergola's maken; de oleanders wit en rose en met takken, rank als zwanehalzen; de grijsgroene olijf, oud als de wereld en die alleen met eeuwen rekent, waarom in vroeger tijden zelfs oorlogvoerenden er ontzag voor hadden...

Ge ziet er de vijgeboom met zijn zoete vruchten en grote, leerachtige bladeren, priëlen vol wingerds met witte of blauwe druiven, spectaculaire agaven, sinaasappel- en citroenbomen, laurierbomen, waarvan de bladeren geuren als de linnenkast van onze grootmoeder en dan staan er overal in het landschap rondom - als donkere orgelpijpen - de cypressen, die voor ons altijd een vleugje weemoed bezitten, omdat we nooit meer van Böcklin's "Toteninsel" zijn losgeraakt nadat we dit schilderij eenmaal gezien hebben... Maar wat vermag dat tikkeltje weemoed in deze stad vol vreugde en geluk!

Ga naar de zeekant of het hoog boven de zee op de rotsen gelegen stadspark. Overal bevinden zich, verscholen tussen de rotsen, waartegen de spiegelgladde Adriatische Zee kabbelt, kleine gemetselde plateaus, natuurlijke spelonken en inhammen, waar zich het badleven afspeelt. Daarnaast zijn er ook verschillende, grote familiestranden en wie het helemaal dicht in de buurt wil zoeken, duikt gewoon van de kleine pier bij de haven in zee. Ook hier is tegen de stadsmuren nog altijd wel een plaatsje voor een zonnebad te vinden.

 

Schiereiland Lapad

Alsof de tijd geen rol meer speelt, betrappen we ons zelf op zekere morgen met een bundeltje badgoed onder de arm in het oude maar gezellige trammetje op weg naar het schiereiland Lapad. Zo maar te midden tussen allerlei uitbundige vakantiegasten alsof ook wij hier weken, licht van zinnen, te verdoen hebben. Eindelijk dan zijn we dat jachtige gevoel van de race naar het einddoel der lange reis kwijtgeraakt en meegesleurd in die stroom van zorgeloosheid, die geen dagen meer telt. Macedonië kan wel wachten! "Delft waar ge staat, want waar ge staat is Klondyke" heeft de te jong gestorven dichter Gerard Bruning eens gezegd. Welnu, vandaag is Klondyke hier en daarom zitten wij nu in die tram...

Het schiereiland Lapad ligt een paar kilometer van Dubrovnik I verwijderd. Hier bevinden zich de meeste hotels, die er goedkoper zijn dan in de oude stad. Als de tram, na een heerlijke rit, aan haar eindpunt komt, zijt ge meteen bij een grote badinrichting met een kunstmatig zandstrand ten behoeve van de lieve, verwende toeristen. Alles wat de toerist zich wensen kan, is hier aanwezig, waardoor dit strand - hoe comfortabel ook - helaas wat te internationaal van karakter is geworden. Dit is niet meer de aroma van Joegoslavië. Geen wonder, dat we het hier gauw bekeken hebben. En is er dan niet die verlokking, rechts en links van bochten en uitstekende kapen van de kust, waarlangs een enkele fijnproever zijn weg kiest? Onze keus valt op de oostkant. Na twintig minuten spartelen we opnieuw in het water van de blauwe Adria. Er bevinden zich hier slechts een tiental baders, een paar Joegoslaven en de rest Duitsers. Dubrovnik loopt trouwens over van de Duitsers!...

 

Zalig niets doen!

Ieder badcomfort ontbreekt hier. De rotsen, waarover ge u te water moet begeven, zijn soms scherp als messen zodat ge er niet op blote voeten overheen kunt lopen. Maar steeds ontdekt ge hier of daar toch ook een wat gladde rots, juist groot genoeg om de leden languit in de zon te strekken... Voorzichtig zwemmen we, in gezelschap van een Joegoslaaf, over de rotsen onder water vlak bij de oever. Het lijkt of die rotsen nog geen halve meter diep liggen, zodat ge er uw knieën aan verwonden zult maar als ge dan eens een proef neemt, blijken ze toch nog meer dan twee meter onder het oppervlak te zitten. De ongewone helderheid van het water zorgde voor het gezichtsbedrog. Door een zeer hoog zoutgehalte is het in de Adriatische zee heel licht zwemmen. Ge hoeft slechts wat met de toppen van de vingers, als 'n vis met zijn vinnen, op en neer te spelen om te blijven drijven. Dat betekent: geen vermoeienis. Daarenboven is de temperatuur, ook nu in september, nog zeer mild. Verder trekt de zee niet zoals in Nederland, dus kunt ge een heel eind uit de kust zwemmen.

 

Macedonie is ver!...

Zouden we die ver verwijderde rots, welke juist boven de waterspiegel uitsteekt en waaromheen de zee een witte schuimrand weeft, kunnen halen?... En dan van dit "tussenstation" de oversteek naar het niet bewoonde eilandje wagen. "Een kilometer" schat onze Joegoslaaf. Of zou afstand hier even bedrieglijk zijn als in de bergen?... Neen, laten we er maar niet aan beginnen. Liever als dolfijnen wat rondduikelen langs de veilige kust. En van tijd tot tijd een poosje als robben zonnen op de rotsen...

Hoog is de hemel! Blauw is de lucht! Warm is de zon... spiegelglad de zee... En hoe oneindig ver is nu Macedonië!...

 

 

 

12. Ongeschreven lied over een terugkeer naar Dubrovnik

 

Het zou een weemoedig afscheid van Dubrovnik zijn geworden indien we niet de zekerheid van een spoedig weerzien, op de terugreis uit Macedonië, bezeten hadden. Jaren geleden, toen we van Capri naar Sorento voeren, speelde de muziek aan boord het bekende lied "Terugkeer naar Sorento". Zo zou er ook een lied over een terugkeer naar Dubrovnik moeten bestaan. Omdat wij het niet kennen, hebben we er zelf een gemaakt. 't Is een ongewoon maar een heel gemakkelijk lied. Het heeft geen woorden en het heeft geen muziek omdat het dat alles zélf is en omdat het alleen in een mensenhart geschreven staat. En zulke liederen zijn de schoonste van alle... Zo denken we, als we - boven de stad, gezeten op de helling van de bergrug Brdo Srdj - de blik over dat oude, goede Dubrovnik laten dwalen. Éénmaal moet ge deze stad toch zeker ook zien in vogelvlucht want anders zult ge nooit weten hoe ze daar beneden in zee steekt als een uit de rotsen gestoken camée op de borst van een eerbiedwaardige matrone.

De bootjes in de oude haven vóór het "Gradska kafana", het stedelijke koffiehuis met zijn drie donkere bogen, dat trefpunt van het internationale toeristendom, lijken nu tot blokjes hout ineengekrompen. Van tijd tot tijd drijft er zo'n "blokje" de haven uit naar zee op weg naar het eiland Lopud met zijn stadspark, waarin ge alles wat deze streek aan subtropische plantengroei opbrengt, bijeen vindt. Nog verder kiest een groot, wit schip zijn weg over de Adriatische Zee, waarschijnlijk volgeladen met toeristen.

In de geest dalen we af van onze berg en zitten weer op een stenen bank van het haventje met die zeeman. Hij heeft de wereldzeeën bevaren en is beter thuis in het Rotterdamse Katendrecht dan wij... Er is iets in zijn leven gebeurd waar hij niet over spreekt. Nu vaart hij alleen nog maar - als het zo eens uitkomt - met een klein bootje toeristen van Dubrovnik naar Lokrum en terug. Vaak vaart hij echter niet. Dan loopt hij op het kade-tje "om zeewater te ruiken" of zit hij op de bank, waar wij hem ontmoetten en heeft hij een uur de tijd om met de vreemdeling uit Holland te praten. Een conversatie, die hij van tijd tot tijd onderbreekt om peinzend voor zich uit te staren...

 

Zonsondergang

Ons oog zoekt aan de westkant van de stad naar de plek beneden het stadspark, waar we - op een wat late namiddag - in zee gezwommen hebben. Ze laat zich van hieruit niet terugvinden. Toch zien we in de verbeelding het stille nonnenkloostertje, waar die avond de Angelus klepte. Die avond toen de zon zo wonderbaarlijk over zee in het westen onderging nadat alle baders reeds lang van de kust verdwenen waren. Neen niet alle! Hier en daar op of tussen de klippen was een enkeling achtergebleven. Ze zaten net als wij, eenzaam op de rotsen. Er bestaan op de wereld werkelijk nog mensen, die in Dubrovnik bij het vallen van de avond op een rots aan zee gaan zitten alleen maar om een zon te zien ondergaan en te luisteren naar de voetstappen van een avond... Zulke mensen moet ge niet storen maar rustig in hun wezen laten. Dat deden we dan ook, net zoals die anderen het ons deden.

Maar toen het met die zon en avond eenmaal gebeurd was en de man, die op tien meter van ons verwijderd zat een transistortje aanzette, waardoor we met moeite wat flarden van een Italiaanse nieuwsdienst konden opvangen, hebben we op onze beurt de wijding verbroken en gevraagd "of we mee mochten luisteren"... We hadden in een week geen nieuws meer gehoord en waren al bevreesd, dat de wereld misschien niet meer draaide. Nou, dat meeluisteren mocht. Toen de nieuwsdienst voorbij was, zaten we nog lang in het duister daar boven de zee terwijl Dubrovnik met duizend ogen van zijn verlichte vensters naar ons keek.

 

Dingen van geen betekenis?...

Omdat het kil werd zijn we met de academicus uit Belgrado afgedaald naar de stad om daar, te midden van de pantoffelparade, nog vele malen de Placa heen en weer te slenteren... Totdat het afscheid kwam... Dingen van geen betekenis?... Misschien wél! Misschien ook niet!... Soms ontdekt ge in zo'n gesprek plotseling een gemeenschappelijke interesse... Soms is het maar een enkele gedachte, die aanslaat... Twee zielen, die elkaar passeren en even aanraken, precies genoeg om het wederzijds te voelen en die daarna weer verder varen, als schepen op de wereldzee, die elkaar groeten... Waarom gebeuren er eigenlijk zulke dingen? Hoe komt het, dat ge nu al weet, dat ge na jaren nog zult denken aan die zeeman op de kade... aan die avondlijke wandeling met de onbekende uit Belgrado op de Placa van Dubrovnik?... Ja vriend Horatio "daar is méér in de hemel en op de aarde dan waarover uw wijsheid droomt"... Zo peinsden wij (met Hamlet) op de hellingen van de Brdo Srdj daar hoog boven Dubrovnik op de laatste middag van ons verblijf...

 

"Dank u wel!'

"Ik dank u zeer mijnheer! En U ook mevrouw! Nu weet ik precies wat ik weten wil!" We doen geen moeite om het tikkeltje ironie te verbergen, dat er door deze, onze woorden speelt, als we geamuseerd ons aantekenschrift, waarin we ijverig genoteerd hebben, dichtslaan aan de toonbank van het Tara-bureau bij de Pile-poort te Dubrovnik. Tara is de autobusdienst, die ons straks naar Cetinje, de ex-hoofdstad van Montenegro moet brengen. Het verdient in Joegoslavië aanbeveling daags van tevoren voor 'n autobus op 'n lang traject plaats te bespreken teneinde teleurstellingen te voorkomen. En daarvoor zijn we nu al hier!

We hadden er geen flauw idee van hoe dat allemaal met die reis naar Cetinje moest, maar vragend zijn we dan toch al op het Tara-kantoor verzeild geraakt. We behoeven daar echter geen enkele informatie in te winnen, want een Franse dame van middelbare leeftijd met een jong meisje, die vóór ons aan de beurt zijn, beginnen uitgerekend precies dezelfde vragen te stellen als wij ook in het hoofd hebben. Ze vragen alles wat een mens, die door Montenegro en Zuid-Servië naar Skopje wil, weten moet... Wij behoeven maar mee te luisteren en de gegeven antwoorden te noteren...

"Ach mijnheer, gaat u ook naar Skopje?" reageert de Française verrast. "Dan kunnen we misschien samen reizen! Dat zou leuk zijn!... Dan hebben we tenminste iemand met wie we praten kunnen"... en tot haar dochter van duizend lentes: "Niet waar Nicole?... Wanneer vertrekt u mijnheer?" "Overmorgen, mevrouw." "Ach jammer!... Wij wilden morgen gaan." Na enig overleg met elkaar besluiten de dames dan nog maar een dagje extra in Dubrovnik te blijven opdat we gezamenlijk zullen kunnen vertrekken. De Tara-man, die de onverhoedse ontmoeting Frankrijk - Nederland geamuseerd heeft bijgewoond, legt een buitengewone vriendelijkheid aan de dag. Wij zijn de eerste kandidaten voor de bus-over-twee-dagen. De kaartjes worden klaargemaakt. Hij zal wel eens voor de beste plaatsen zorgen, wat hem een Nederlandse sigaret oplevert. Gewapend met de gereserveerde plaats, de nummers één, twee en drie, vóóraan in de bus, nemen we afscheid van onze toekomstige reisgenoten met een "tot ziens, overmorgen, om half tien aan de bus in Ploce".

Ploce is de oostelijke buitenwijk van Dubrovnik, een wijk buiten de stadsmuren, waar vele villa's staan en die zich verder ook weer door weelderige plantengroei kenmerkt. Gewoontegetrouw gaan we diezelfde dag alleen in Ploce eerst eens op verkenning uit om te zien of dat daar bij het aangegeven vertrekpunt van die bus wel allemaal klopt. We noteren maar één kwade noot voor Ploce. De tram van Gruz, waar wij logeren, rijdt slechts tot Pile, de westpoort van Dubrovnik. In de stad wordt geen verkeer toegelaten en Ploce ligt buiten de oostpoort. Dat betekent zijn bagage vanaf de tram te voet dwars door de stad dragen... Nu is dat over de Placa overigens niet veel verder dan een kwartier...

 

 

 

13. Op weg naar Montenegro, 't land der "Zwarte Bergen"

 

Op het pleintje in Ploce, de wijk buiten de oostpoort van Dubrovnik, staat op een zonnige morgen de grote autobus van de Tara-dienst. Een prachtbus! Spiksplinternieuw, zowel uit- als inwendig uitgevoerd in fijne, lichte pastelkleuren. Het is haast niet te geloven dat we met dit luxevoertuig afscheid zullen nemen van de Adriatische Zee om binnen te dringen in de Balkan... Vanavond zullen we een bed moeten vinden in Cetinje, de voormalige hoofdstad van Montenegro, het land van de Zwarte Bergen. We hadden gedacht daar met een of ander aftands vehikel binnen te zullen hobbelen maar de goden hebben het anders beschikt...

Ja, het kan niet anders! Deze verlokking is de bus, waarvoor wij de kaartjes in de zak hebben. Tegen de voorruit draagt ze een bord, waarop drie namen staan. De rechtse en linkse naam met grote drukletters, daar midden tussen een derde woord in kleinere letters. Maar het zijn niet onze Latijnse doch Cyrillische letters zoals die vanaf Montenegro verder in de Balkan gebruikt worden. Ze leveren wel moeilijkheden op voor de westerling. Heb je echter enige vermoeden van wat er eventueel zou kunnen staan, dan lukt het vaak de puzzels op te lossen. Het laatste woord "Titograd" onthult het gemakkelijkst zijn geheimen. Dan zal het abracadabra van het eerste wel "Dubrovnik" zijn. In dit geval kan het middelste, in de kleinere letters, niet meer missen, dat moet "Cetinje" verbergen! Wat bij navraag de Frans sprekende assistent-chauffeur bevestigt.

Onze Françaises zijn ook present. Met de nummers van de plaatsen klopt het intussen niet meer. We worden met z'n drieën twee plaatsen naar achteren geschoven omdat twee reizigers de ochtendbus van vijf uur gemist hebben. Waarmede intussen niet verklaard wordt waarom zij, die niet voor deze bus boekten, uitgerekend terecht moeten komen op de plaatsen van hen, die twee dagen geleden als eersten hun kaartje namen. De Françaises kunnen dit maar moeilijk verwerken, doch wij menen dat er grotere rampen denkbaar zijn.

 

Een plezierrit

De afstand naar Cetinje bedraagt slechts 137 kilometer. We vertrekken op de christelijke tijd van goed tien uur, maar toch zullen we eerst tegen het vallen van de avond in Cetinje arriveren. Een deel van de route behoort tot de zwaarste bergtrajecten van Europa en dan zijn er de talrijke stopplaatsen met oponthoud onderweg. Maar juist dit laatste maakt zo'n reis mede zo attractief en méér dan ooit ook tot doel-op-zich.

Een deel van de bagage wordt in de bus en een ander er bovenop geborgen, waarna de boel wordt dichtgedekt met een groot zeil. Dat dient hier niet voor de regen maar voor het stof. Joegoslavische wegen kunnen stoffig zijn, vooral na een maandenlange droogte. Wij laten de stofwolken van de macadamwegen echter steeds achter ons, zodat alleen een nakomer er hinder van kan ondervinden. Die nakomers ontbreken echter of zorgen wel voldoende afstand te houden. Tegenliggend verkeer ontmoeten we ook nauwelijks. We leven al buiten het eigenlijke seizoen en over het algemeen is het autoverkeer hier gering. Niettemin wordt er op verschillende plaatsen ijverig aan de weg gewerkt, want een goed wegennet vormt een eerste voorwaarde voor het moderne toerisme. Wanneer zich dit straks eenmaal zal uitstrekken tot de gebieden, die wij gaan bezoeken, zal die stroom over deze weg zijn route naar Macedonië kiezen.

Onze grote, volle bus ligt zeer zwaar op de weg, die overigens toch in een goede toestand verkeert. Het is nog altijd een plezierrit, een heerlijke excursie langs het kleine, schilderachtige stadje Cavtat, de oude Griekse kolonie Epidaurus, die echter onder de zeeoppervlakte verdwenen is. Maar ook het eeuwenoude "nieuwe Epidaurus" vegeteert in een omgeving van subtropische planten.

 

"Genipt" aan Herzegnovi

De Adriatische Zee trekt nog eens al haar registers open in Herzegnovi, het eerste stadje van betekenis nadat we de grens van Montenegro overschreden hebben. We hebben hier te maken met een van de mooiste gedeelten van de Dalmatische kust. Het stadje ligt terrasvormig tegen de kale bergen, die vervallen vestingwerken dragen. Het is zelf ook door muren omgeven want er werd in deze streek veel gevochten. Wat er tengevolge daarvan aan oude monumenten ontbreekt, wordt vergoed door de natuur. De trots van dit heerlijke rustige stadje, waar in zijn centrum toch een aangename bedrijvigheid heerst, vormt het subtropisch park, dat op terrassen tegen de kust hangt. Een oponthoud van onze bus van twintig minuten biedt net gelegenheid om in het begenadigde stukje wereld van dit park even te nippen aan al de schoonheid, die de natuur hier zo uitbundig opeenstapelt. Later blijkt dat "nippen" juist voldoende te zijn geweest om een niet meer aflatend heimwee te blijven voeden...

 

Baai van Kotor

Bij Herzegnovi begint ook de befaamde Boka Kotorska, Baai van Kotor, de Bocca di Cattaro zoals de Italianen hem noemden. Het is de enige fjord van Zuid-Europa, een 20 km diep in het land dringende zeearm met verschillende vertakkingen. Iedere uithoek vormde in onrustiger tijden een zeeroversnest bij uitstek. Vijfenveertig kilometer lang rondt onze autobus telkens nieuwe baaien en inhammen van dit fjord, waarvan de omringende bergen weliswaar niet zo steil zijn als in Noorwegen, maar dat desniettemin toch een vergelijk met de Skandinavische concurrentie kan doorstaan.

We passeren kleine stadjes als Movinj, Risan en Perast, die nauwelijks los komen van de bergwanden en dan stopt onze autobus op de kade van 't roemruchte Kotor, een historisch stadje van 5.500 inwoners. Een half uur worden we hier losgelaten. Een tergend korte tijd, juist weer genoeg om te "nippen" aan de beker van het heimwee, maar het is dan ook slechts een toegift op de reis. We hadden zelfs nooit gedroomd ooit door Kotor te zullen dwalen. Een mens kan niet alles zien en beleven!...

 

Kotor

Aan de kade waar het naar zout water ruikt, schommelen enige kleine vissersboten. Daar tegenover ligt het stedelijke plantsoen met vele, dikke palmbomen op korte stammen en dichte bladerkronen, die heerlijke schaduw spreiden over de banken. Ook deze stad is aan drie kanten door zware muren ingesloten. Drie poorten geven toegang tot de stad. Aan de noordkant verrijzen de kale bergwanden met op 260 meter hoogte de vesting Sveti Ivan. Weer voelen we ons hier in het voetspoor van Jules Verne's "Mathias Sandorf". Vanaf de vesting op de bergen daalt een driedubbele muur af naar de stadsmuur. Precies zoals op de gravure uit Verne's oude boek. 't Is een fantastisch gezicht, dat we tot de dag van vandaag steeds als dichterlijke verbeelding beschouwd hebben en dat nu werkelijkheid is geworden gelijk de grote Chinese muur ook een realiteit betekent...

Door de poort bij het plantsoen duiken we even de eigenlijke stad binnen. En weer zeggen we niets dan: "Ach!"... Buiten de muren het licht en de openheid van de brede Boka, binnen de schemer en de geslotenheid van een contemplatieve kloosterhof. In de hoge huizen, de smalle straatjes en het plein proeft ge de invloed van de Venetiaanse republiek van weleer en er hangt hier ook een vleug van Dubrovnik... Dit stadje moet ge niet zien! Ge moet het drinken! En dan liefst met de ogen gesloten!

 

Kiezen!...

De gids die wij in de hand houden, noemt de katholieke kathedraal met haar twee machtige torens, de Sveti Triptun, een der oudste kerken van het land. Hij praat over vele paleizen in Byzantijnse stijl... Hij spreekt over... Maar zeg ons toch in godsnaam wat we hier in deze te korte tijd doen moeten! In een Baedeker lezen en dode letters zien of niets lezen en alleen met de ogen drinken?... We besluiten tot het laatste. Als we even later op ons horloge kijken, toont de tijd zich onverbiddelijk. Haast-je-rep-je terug door de nauwe straatjes, over het plein, door de poort, langs de palmbomen naar de kade! Het half uur is méér dan om. Alle reizigers zitten al in de bus. Ze dachten, dat de Hollander in Kotor verdwaald was!... Neen, verdwaald was hij niet. Wel vond hij zichzelf een "vlegel" omdat hij in een half uur Kotor "gedaan" heeft. Maar Kotor zal hem dit, na deze schuldbelijdenis, misschien wel vergeven...

 

 

 

14. Niet aan de kust maar achter de bergen ligt Montenegro

 

Met één slag verandert het karakter van de reis, wanneer onze autobus, even voorbij Kotor, de beklimming van het bergmassief van de Lovcen begint. 't Is een prachtige, moderne asfaltweg, die in dertig genummerde bochten naar boven klimt. In meer primitieve vorm werd hij in de eerste wereldoorlog aangelegd door de Oostenrijkers, die langs hem in 1916 Montenegro veroverden. En ook wij krijgen het gevoel, dat er nu opnieuw een aanval op het land der Zwarte Bergen wordt ingezet. Adieu Kotor met je palmen, vaarwel door de natuur begenadigde kuststrook! Er wacht een nieuwe wereld, die in geen enkel opzicht meer kan vergeleken worden met die, welke wij thans verlaten... Maar toch is het afscheid van de kust niet zó abrupt als het zich aanvankelijk aankondigt. Was de Boka beneden in Kotor niet meer dan een zeearm, naarmate we hoger stijgen trekt het fjord al de registers van zijn schoonheid open. Successievelijk verschijnen bij het winnen van hoogte de verschillende armen van de Boka totdat dit natuurwonder ten slotte onder ons ligt uitgestrekt als een enorme octopus, die zijn tentakels op het land heeft vastgezogen.

Al naargelang de ligging van de serpentinebochten zitten we om beurten langs de bergwand en langs de diepten naast de weg vanwaar zich het imposante panorama ontvouwt. Er volgen twee passen van bijna 1000 meter hoogte, dan komt er een afdaling naar het armelijke dorp Njegusi, waarna de bus opnieuw omhoog klimt tot de 1247 meter hoge Bucovica-pas, vanwaar even het meer van Skutari, op de grens van Albanië, zichtbaar wordt. Wazig op de achtergrond liggen de hoge bergen van het nu hermetisch afgesloten land der Skipetaren, waarmee Karl May hele generaties van jeugd vertrouwd gemaakt heeft.

 

Het gordijn dicht

Met het verdwijnen van de laatste glimp van de Boka wordt het gordijn dichtgetrokken voor een van de meest imposante landschappen van Europa. De bergen vormen een hechte scheidingsmuur, niet alleen voor het gezicht maar ook voor het gevoel. De kuststrook mag dan tot Montenegro behoren, eerst thans - als wij alle liefelijkheid achter ons hebben gelaten - krijgen we het echte gevoel in Montenegro te zijn. "Crna Gora" heet de volksrepubliek in de landstaal, dat wij als "Land van de zwarte bergen" vertalen. "Gora" betekent echter evenzeer "woud" als "berg". Eens moet dit gebied met donkere wouden bedekt geweest zijn. Onoordeelkundige ontbossing heeft echter in vroegere tijden het karstgebied doen ontstaan, waardoor een groot deel van Montenegro wordt ingenomen. De naam "Zwarte Bergen" is eigenlijk op westelijk Montenegro helemaal niet van toepassing. De bergen, die slechts lage begroeiing van schaars struikgewas dragen, maken het hele land grijs.

 

Desolaat gebied

Uren lang rijden we door dit desolate gebied met het rimpelig gezicht van een oude man. Merkwaardig genoeg daalt de weg hier niet af in diepe dalen doch over lange trajecten loopt hij boven langs de bergkam, zodat 't land voortdurend als panorama onder ons ligt. Precies als in Herzegowina is het land beneden weer door lage steenmuurtjes in vele grillige stukken gesneden. Ze duiden op bewoning, waarvan men overigens niet veel sporen ziet. Nergens duikt er een behoorlijk dorp op, nergens een weg, of ook maar een voetpaadje, dat zich van de hoofdweg afbuigt. Overal één grote woestenij van een uitdagende, grimmige hardheid, als een maanlandschap van gestolde lava en uitgebrande kraters. En achter dat alles moet dan de voormalige hoofdstad van het oude koninkrijk verborgen liggen. Het wordt wel duidelijk, waarom Montenegro zich in de loop van zijn geschiedenis menigmaal met succes tegen zijn overweldigers verzet heeft en hoe de stempel van het land zich ook gedrukt moet hebben op het karakter van de mensen, die het bewonen.

Onnodig te zeggen, dat de gevaarlijke wegen - men heeft voortdurend de diepte naast zich - hoge eisen stellen aan de capaciteiten van de buschauffeurs. Één ongelukkige manoeuvre en het kan gebeurd zijn!... Met opzet gebruikt men op de bussen alleen Montenegrijnen als chauffeur, daar zij, van kindsbeen af, vertrouwd zijn met het land en zijn moeilijkheden. Dat er desondanks toch nog wel eens "iets" kan gebeuren, bewijst het wrak van een vrachtauto, dat we ergens in die diepte zien liggen.

Het rijden is hier tot een kunst uit de hogeschool geworden, vooral wanneer dit met een grote, moderne bus moet gebeuren. Onze chauffeur wekt echter het volste vertrouwen en eigenlijk denkt niemand er aan, dat er wel eens iets mis kon gaan... Tegenliggers melden zich nauwelijks op het traject. Een of twee particuliere auto's, buitenlanders, en natuurlijk steeds een keertje de bus uit de tegenovergestelde richting. Ge zoudt er een eed op doen, dat de weg voor passeren te smal is. Volgens onze begrippen is hij dat dan ook, niet evenwel naar opvattingen van een Montenegrijns chauffeur. Wat die buschauffeurs op het punt van passeren presteren, grenst aan het ongelooflijke. Ge gaat geloven, dat daar hogere wiskunde aan te pas komt.

 

In dodelijke omhelzing

Zo passen de voorstukken van hun voertuigen precies tegen elkaar als twee worstelaars, die elkaar voor de aanvang van de strijd omarmen. Dan gaat het 'n paar decimeter teruguit, een paar decimeter vooruit. In "dodelijke omhelzing" zitten de twee kolossen bekneld tussen afgrond en bergwand. Wanneer ge nog net een velletje papier tussen de wielen kunt houden, trekken ze doodkalmpjes op, centimeter na centimeter, terwijl de vreemdeling zijn tanden op elkaar bijt en de adem inhoudt... en dan ineens is het gebeurd... De voertuigen hebben zich losgewerkt uit de omhelzing en de weg lijkt een zee van ruimte geworden...

Slechts éénmaal hebben wij het op onze dagenlange tochten over dit soort wegen meegemaakt, dat er een uitstekende spiegel sneuvelde... Wat zonder kabaal met een sigaret voor de gedupeerde werd goedgemaakt... De meeste moeilijkheden leveren eigenlijk nog de buitenlanders met hun kleine wagens. Ze kennen de kunstjes niet voldoende en weten hun voertuigen niet gemakkelijk in de juiste positie, die er altijd maar één schijnt te zijn, te manoeuvreren. Montenegrijnse wegen behoren nu eenmaal tot de zware bergtrajecten van Europa. Hoe dat hier moet gaan bij een méér intens verkeer is een zorg voor later. Wie nu hier rijdt, heeft de tijd. Daarom kost het onze Françaises maar weinig overredingskracht om de chauffeur ergens onderweg te laten stoppen, alleen om de dames in de gelegenheid te stellen... een foto te maken. Ja, ook op de lijndienst heerst de gemoedelijkheid...

 

Het eerste café

Maar er zijn ook vaste stopplaatsen onderweg, wat een busreis zo bijzonder attractief maakt. Is het hier een dorp? Niets duidt er op. Maar er staat langs de weg een café met een hoog bordes. "Vijftien minuten rust", zegt de chauffeur, wat hij - terwille van de drie buitenlanders - ook nog eens op zijn vingers aangeeft. Toen Columbus in de Nieuwe Wereld voet aan wal zette, moet het voor hem een plechtig ogenblik geweest zijn. Iets soortgelijks beroert ons bij het verlaten van de bus. Ook in Kotor waren we in Montenegro en toch hebben we het gevoel of we pas hier de eerste stap in het land van de Zwarte Bergen doen. Dit is de wereld in al haar desolate ongereptheid, de wereld, die niets meer weet van wat er ten zuiden van de bergen ligt, waar het leven zoveel liefelijker is. Echt een "land achter Gods rug"...

Kaal, leeg en ongezellig ligt daar de gelagkamer van ons eerste café in Montenegro. Links op het buffet een collectie flessen met meer of minder krachtige dranken. Een weinig aan het schone verwante vrouw bedient. Op advies van de chauffeur draait het voor ons op een "boza" uit, een ijskoud, zoet brouwsel, dat naar honing smaakt. Het moet goed tegen vermoeidheid, lamlendigheid en tegen de dorst zijn. Het schijnt een uitvinding van Kaukasische volksstammen, maar wij menen, dat ook de Nederlandse volksstammen het kunnen waarderen...

 

Wolken stof

Even later gaan we weer. De passen liggen achter de rug. De lange afdaling naar Cetinje is begonnen. Eindeloos lijkt de weg, troosteloos is het land. Een enkele maal ontmoeten we 'n man met een kittig paardje, die ruim baan maakt voor de bus om daarna plotseling voor het oog te verdwijnen omdat hij wordt opgeslokt door de enorme stofwolk die wij achterlaten. De weg is niet zo slecht als wij verwacht hadden, er zijn zelfs heel goede gedeelten, doch zolang niet alles geasfalteerd is, zal er het stof wel blijven. Op het laatste deel van het traject wordt een nieuw wegdek gelegd. De wals en verschillende andere machines moeten eerst met veel moeite naar de bergkant gewerkt worden alvorens onze bus kan passeren. Van deze gelegenheid profiteert tevens een van de andere kant komend "deux-chevauxtje" met drie jonge Fransen, om de onverwachte blokkade te nemen.

 

"Commissie" zonder service

Tegen het vallen van de avond zetten we voet aan wal in Cetinje. Het busstation ligt in een sobere buitenwijk. Voor de bewoners is de aankomst van de bus uit Dubrovnik een gebeurtenis als het binnenlopen van een schip op 'n eiland. "Wie komt er vandaag wel naar Cetinje?"... vragen ze zich af. Er bestaan niet zoveel toeristen, die in Cetinje overnachten. Ze komen er enkel op een dagtocht heen en weer uit Dubrovnik.

Voor de drie arriverende buitenlanders, twee Françaises en één Hollander, is de "commissie van ontvangst" groot genoeg. Of we het hun niet voldoende duidelijk kunnen maken of dat ze geen dinars willen verdienen of dat ze te trots zijn om voor knecht te spelen... we weten het niet, maar in ieder geval slagen we er niet in ook maar iemand van de jongelui te bewegen het zwaarste koffer van de Françaises naar het Grand Hotel te brengen... Taxi's zijn er uiteraard niet. Er zit niets anders op dan het koffer die nacht maar op het busstation in depot te laten en te voet de weg naar het nogal ver afgelegen hotel te zoeken. Morgenvroeg half vier zal het trouwens reveille zijn want de bus naar Pec in Zuid-Servië vertrekt die ochtend om... half vijf!...

 

 

 

15. Cetinje, dat eens hoofdstad van Montenegro was

 

Er was eens een jongetje, dat aardig de Europese landen met hun hoofdsteden kon opdreunen. Alleen die Balkan leverde wel enkele moeilijkheden op: Sofia, Belgrado, Boekarest... waar hoorde het allemaal bij? Van één ding was hij echter zeker: Montenegro met de hoofdstad Cetinje... Hij zei het met wellust omdat hij het woord alleen reeds onderging als een sensatie... Omdat dit woord was als een stuk elastiek, dat hij met de hand ineen kneep en dat daarna weer vanzelf in zijn oorspronkelijke vorm terugsprong... Montenegro had méér van zulke plaatsnamen. Kijk maar: Trebinje... Ljublinje... Doch Cetinje stond toch bovenaan!... Toen tientallen jaren later die jongen-van-weleer in een bus door Montenegro reed, zong het nog altijd als een gevleugeld woord in zijn hoofd: "Montenegro met de hoofdstad Cetinje"... al was die hoofdstad dan ook sinds enige jaren onttroond. Méér behoeft er niet gezegd om duidelijk te maken met welke gevoelens, die jongen-van-eens een echte voet in Cetinje zette. In ZIJN Cetinje!...

Verbeelding is een goochelaar, die volop met verguldsel werkt. Soms verdient het voorkeur maar niet aan de werkelijkheid te gaan toetsen, wat die verbeelding heeft opgebouwd, doch de droom de droom en het luchtkasteel het luchtkasteel te laten. De val uit de zevende hemel op de werkelijkheidssteen zou te hard kunnen aankomen. Maar we zijn voorbereid en niet bang voor wat dan ook. Ons kan Cetinje niemand ontnemen! Wat er ook gebeurt... En laten we nu maar uit de hoek komen: Cetinje is niet zoveel voor u en voor al die andere toeristen wier geest nooit draden gesponnen heeft tussen hun huis en Montenegro. Er wordt een Cetinje-complex vereist om hier zijn vreugden te vinden...

 

Brede, dorpse straten

Daar staan we dan met twee voeten op de grond van Cetinje bij het busstation in gezelschap van onze Franse reisgenoten, waarvan we inmiddels weten, dat ze Parisiennes zijn. Eigenlijk jammer, dat we niet meer alleen zijn, want dan zouden de gevoelens op wier werking wij bij het betreden van deze grond gespitst zijn, niet zo gemakkelijk vervluchtigen in de nuchtere vraag naar een hotel. Zoals Cetinje zich nu presenteert heeft het niets van een stad. Oud en moe en vooral laag zijn de huizen door welke laatste omstandigheid de toch al brede, dorpse straten nog breder lijken dan ze in werkelijkheid zijn. Gedrieën lopen we met onze lichtere bagage aan de hand midden over de straat alsof we een "kosthuis zoeken". Wat dan ook metterdaad het geval is. Op tal van plaatsen zitten de mensen voor hun huizen, rustend van de vermoeienissen van de dag, genietend van de avond, die zacht daalt in het grote, aan alle kanten door bergen omgeven dal, waarin Cetinje gelegen is.

 

Het enige hotel

"Soba?... Soba?"... "Kamer... kamer?"... roept een vrouw, die voor een groot maar niet al te fris uitziend huis zit. We schudden van "neen" en zeggen op vragende toon: "Grand hotel?" Deze twee internationale woorden kennen ze wel die mensen hier. Hoe zouden ze het Grand Hotel niet kennen, want het is het enige hotel van Cetinje! Bereidwillig wijzen ze ons pratend en gebarend hoe we het hotel moeten bereiken. Het wordt een vrij lange wandeling, die dwars door het stadje voert. Een hoek om, nog een hoek, weer een hoek... enfin een hele slingerweg, maar we komen er.

De naam "Grand Hotel" heeft intussen heel wat stof voor speculaties opgeleverd. Het blijkt inderdaad een nogal groot hotel. In het licht van de verhoudingen in Cetinje eigenlijk niet eens boven zijn stand betiteld. Zijn gloriedagen moeten echter dateren uit de weinige jaren van 't koninkrijk toen er diplomaten van echte staten aan het Montenegrijnse hof geaccrediteerd waren. Nu waait hier enkel nog de geest van een verleden, dat onherroepelijk geworden is. Ruim en royaal is de ontvangsthal met portiersloge, maar goor en groezelig het tapijt op de vloer. Royaal ook zijn de trappen, lang en ruim de gangen, eenvoudig-net de kamers met stromend water en bad. Civiel is de prijs.

Een ontzaglijke leegte overvalt ons op de tocht naar de kamers. De voetstappen klinken hol als in een sinds jaren niet bewoond kasteel en het wekt de schijn of wij deze nacht met z'n drieën de enige gasten zijn. Het heeft intussen heel wat voeten in aarde gehad alvorens het logies beredderd was, want de portier spreekt geen enkele moderne taal. De situatie bereikte een komisch hoogtepunt toen de portier stilzwijgend van de veronderstelling bleek uit te gaan, dat hij met een echtpaar met dochter te doen had... Een misverstand, dat tijdig kon worden opgehelderd...

 

Eerste verkenning

Inmiddels is over Cetinje de avond gevallen. Welgestemd over het goede logies drentelen die avond twee Françaises en een Tilburger mee in de pantoffelparade van de schaars verlichte hoofdstraat van Cetinje. Opvallend rustig paraderen er de inwoners. Van vreemdelingen geen teken! Merkwaardig genoeg ontbreekt het vrouwelijk geslacht er nagenoeg totaal. Montenegro wordt wel een "land van mannen" genoemd en dit schijnt nogal letterlijk te moeten worden opgevat.

In een soort ijssalon annex "lunchroom", waar een opgewekte, Italiaans sprekende Montenegrijn, die zich voor zijn vreemde gasten uitslooft, de scepter zwaait, heerst enig vertier. Bij een duister pleintje ontdekken we een grote cafétuin met vele, kleurige geverfde stoelen en tafeltjes, waarvan de meeste onbezet zijn. Uit een tegen een boom hangende luidspreker komt muziek. Geen schreeuwerige, opzwepende maar beschaafde muziek. Precies de muziek, die men zich in Cetinje wensen zou. Van ver weg, uit een hoek van de tuin, waar het restaurant moet zijn, worden de spijzen gehaald. De bediensters met haar witte schorten draven niet en ze schreeuwen niet. Ze zijn bescheiden, vriendelijk, gemoedelijk en bezitten een natuurlijke beleefdheid, die noch verheft, noch vernedert... Dit weinige te beleven is al veel op een milde septemberavond in Cetinje... Zonder de zekerheid hier op de terugreis weer te keren, zouden we desniettemin nooit afscheid van de gewezen hoofdstad hebben kunnen nemen.

 

Zal dat kloppen?...

Als we die avond tegen tien uur in ons hotel terugkeren, valt dit nog holler over ons heen dan bij de eerste kennismaking. Om half vijf vertrekt de volgende ochtend onze bus over Titograd naar Pec, een stadje in Zuid-Servië. Dat betekent om half vier opstaan... Er ontspint zich weer een heel gepalaver met de handen en getallen-op-papiertjes met de al evenzeer als wij geamuseerde portier. De man heeft onze passen en visa veilig opgeborgen en weigert minzaam maar beslist ze vanavond al terug te geven. Dat kan pas morgenvroeg! Afrekenen kan nu wél! Zoals dan ook geschiedt.

Zal deze man ons morgen om half vier inderdaad wekken? Zal hij werkelijk om vier uur met onze passen in de hand staan?... Als we elkaar goed begrepen hebben, zijn deze vragen bevestigend beantwoord, doch zekerheid bezitten we niet. En half vier is vroeg, ook in Cetinje! De bus mogen we echter in geen geval missen... Met enige onzekerheden boven het hoofd zoeken we onze kamers op, met nog maar 't meeste vertrouwen in de Françaises, die in ieder geval over een wekker beschikken.

 

Plichtsgetrouw

Zij zijn de volgende ochtend de portier juist even voor. Maar waarachtig de man is op zijn post. Om hem het volledige genot van zijn plichtsbetrachting te doen smaken, laten we hem een paar maal kloppen als we al op onze kousenvoeten voor ons bed staan en pas daarna antwoorden we met een gefingeerd-slaperig "hvala", waarvan we alleen weten, dat dit in het Sloweens "dank u" betekent, maar dat ze hier hopelijk ook wel verstaan. En anders is er ook geen man overboord!

Het mysterie van een gevulde lampetkan in onze vaste wastafel, dat ons de avond tevoren voor een raadsel stelde, wordt deze ochtend ook opgehelderd. Gisterenavond ging alles goed maar nu komt er geen water uit de kraan... De toekomst zou leren, dat op meerdere plaatsen in het zuiden van Joegoslavië de hotels niet op alle uren van de dag stromend water leveren. Onze Parisiennes, die de avond tevoren nog onder de douche geweest zijn, kunnen zich deze ochtend echter zelfs niet in het bezit van ook maar een kannetje water verheugen... Redenen waarom wij extra zuinig aandoen.

Het is nog donker als we de weg naar de bus zoeken. Geen mens om de weg te vragen. Nog nergens een verlicht raam. Gelukkig beschikt "madame" over een buitengewone oriënteringszin en zonder één fout voert ze ons terug naar het busstation, waar reeds een aantal toekomstige medereizigers zich voor het loket verdringen. Wanneer alles volgens plan verloopt, zullen we vanavond door ons eerste Servische stadje dwalen...

 

 

 

16. Een Montenegrijn te paard is een vorst in zijn domein

 

Bij het grauwen van de nieuwe dag rijdt een autobus door de bergen van Montenegro op weg naar het stadje Pec in Zuid-Servië. Tweehonderdtwintig kilometer bedraagt de afstand en daar zijn weer wel een twaalftal uren mee gemoeid. Een ellendig vooruitzicht voor wie enkel reist naar een doel - een dag vol belevenissen voor wie het zitten in een bus een doel op zich betekent. In dit laatste geval schrompelen de uren ineen en worden zij samengeregen tot een bontgekleurd snoer van geslepen kralen, waarvan de facetten schitteren al naargelang de manier waarop ge ze bekijkt. En het is in deze intentie, dat de enige drie buitenlanders van de bus door Montenegro trekken... Eerst is het voertuig omhoog geklommen tot het honderd meter boven Cetinje gelegen Belvedère vanwaar de blik reikt tot het meer van Skutari en de bergen van Albanië. Daarna zijn we afgedaald om opnieuw te klimmen teneinde straks aan de andere zijde van de bergrug de vruchtbare vlakte van de rivier de Moraca te bereiken, waarin Titograd de nieuwe hoofdstad van Montenegro gelegen is.

Hoewel onze bus niet meer in de schaduw kan staan van het luxe voertuig, waarmee wij daags tevoren naar Cetinje gekomen zijn, is het nog altijd een comfortabele bus, die stevig op de weg ligt en zich niet al te veel van de nukken van het wegdek aantrekt. Niettemin speelt deze weg een achterin zittend echtpaar met vier kinderen lelijk parten. Het mogen dan Montenegrijnen zijn, hun magen komen in opstand tegen het aangedane geweld. We zouden het nog niet zo gemerkt hebben indien de resultaten van de opstand geen klein beekje van achter tot voor in de bus hadden doen ontstaan, waarvoor we maar ternauwernood ons in het gangetje staand koffer hebben kunnen redden. Eerst nu wordt er een dweil gerequireerd om schoon schip te maken. En ook rukken er plastic zakjes aan want een Montenegrijns chauffeur is op dergelijke gebeurtenissen voorbereid. Niet ieder slachtoffer kent echter de gebruiksaanwijzing van het zakje. Een vrouw wendt het als zakdoek aan en daardoor wordt het middel erger dan de kwaal... Het zou niet de laatste maal zijn, dat we iets soortgelijks op onze lange busreizen meemaakten. Voor de buitenlanders was echter één tabletje per dag een deugdelijk afweermiddel. Wat weten die mensen hier echter van tabletjes...

 

Van koninklijke allure

Nog altijd rijden we door het grijze karstgebied, dat dode eenzame land. Van tijd tot tijd passeren we Montenegrijnen, lopend naast of rijdend op pittige paardjes. Het zijn geen ponnies maar verkleinde uitgaven van "echte" paarden, pittig en met sierlijke, ranke benen. De ironie van het lot wil, dat de Montenegrijnen tot de langste mensen van Europa behoren en dat uitgerekend zij op deze kleine paardjes moeten rijden. De benen van de ruiters raken bijna de grond zoals dat met Don Quichot en zijn Rossinant het geval was. Verder moogt ge de vergelijking echter niet doortrekken. Een Montenegrijn op zijn paard is allesbehalve een vechter tegen windmolens. Hij rijdt kaarsrecht zittend, fier en zelfbewust en met zijn in de vorm van een tulband op het hoofd gewonden witte doek bezit hier iedere ruiter een koninklijke allure. Laat zijn kleding maar sjofel zijn, ieder Montenegrijns ruiter is een vorst in zijn domein.

 

Niet van zijn wereld

Daar wijkt er weer een naar de wegkant om onze bus ruim baan te geven. Hij doet het zonder jaloezie of haat. We wedden, dat hij niet eens foetert op de stofwolk, waarin we hem voor een poosje onzichtbaar maken. Hij is dit wel gewend. Het hoort er nu eenmaal bij, maar op de eerste plaats is een Montenegrijn er de man niet naar om zich om wat stof te bekommeren. Als het leven van hem niets anders vroeg, zou hij geen Montenegrijn meer kunnen zijn. Dan zou hij niet taai, hard en onverzettelijk zijn als het land, waarin hij langs vele generaties om het bestaan vecht. De bus, die hem voorbij rijdt, moet hem volmaakt koud laten. Ze is een verschijnsel, dat hij ervaart als iets uit een andere wereld van wier bestaan hij wel gehoord heeft doch die hij toch niet van nabij kent en die hem ook niet aangaat. Hij leeft hier een leven van een geheel eigen ritme zonder last van overbeschaving en jacht naar steeds meer behoeften. Zonder het zelf te weten is hij eigenlijk een klasse apart, namelijk die van de meest menselijke mens... Misschien dat Montenegro daarom zo fascineert!

 

Ha, die "burka"

Ergens bij een gehucht van een paar huizen staat een bescheiden man bij de bushalte. Op een stoel vóór zich heeft hij een kistje met nog dampende en van olie bruin-glimmende "koeken". Hij veilt ze niet en biedt ze niet aan de reizigers aan. Hij wacht maar lijdzaam op de reacties. De "koeken" zien er ontzaglijk verleidelijk uit. Ze zijn vrij groot, bestaan uit een soort grove bladerdeeg en blijken gevuld met een zuivelachtige substantie, die de Nederlandse kwark het meest nabij komt. We kopen er meteen maar twee ineens, zo heet, dat we ze nauwelijks in de handen kunnen houden. Ondanks alle olie is de smaak verrukkelijk. Maar het betekent tegelijkertijd ook een ontzaglijk machtig eten. Ha, daar noemt een eveneens beluste medereiziger de naam! "Burka" (spreek uit: "boerka") heet het gerecht. Later zullen we leren, dat het in heel Joegoslavië verkocht wordt en dat de "kwark" somtijds vervangen is door een vlees- of worstsoort, die het produkt nog dubbel zo machtig maakt als in zijn eerste samenstelling. Op spoorwegstations en in snelbuffets kan men des morgens tal van Joegoslaven een burka-ontbijt zien nuttigen, hoewel wij dit voor een nuchtere maag niet gaarne zouden aanbevelen. De Nederlandse liefhebber van worste- of saucijzebroodjes zal in de "burka" zeker niet teleurgesteld worden...

 

Een echte herberg

Op het middaguur belanden we in een dorp, waarvan ons de naam ontschoten is. We zouden ook niets van het dorp kunnen vertellen omdat we eigenlijk niets gezien hebben dan een herberg. Neen, het was geen café maar een herberg in de echte zin van het woord. Zo'n afspanning als men vroeger aantrof langs de Brabantse wegen met een voederkrib voor de deur, waarin de voerman het zure brood voor zijn paard sneed terwijl hijzelf, binnen, zijn niet veel mindere zure boterham at. Maar dit is dan een herberg in het hartje van Montenegro... "Veertig minuten oponthoud" heeft de chauffeur verordonneerd. Er is al veel volk in de herberg en wanneer onze buslading daar nog bijkomt, blijft er geen stoel onbezet. 't Moet méér geluk dan wijsheid heten, dat de drie buitenlandse reizigers ook juist de drie laatste warme maaltijden veroveren. Indien de kelner toevallig niet een beetje Duits gesproken had, zou dit zeer zeker nooit gelukt zijn.

 

Als een rode waterlelie...

De hele gelagkamer gonst als een bijenkorf. Alles wijst er op, dat het hier, voor deze gesloten gemeenschap in de bergen, een bijzondere dag moet zijn. De anders wat terughoudende Montenegrijnen leggen nogal wat uitgelatenheid aan de dag. Aan een tafel achter ons laat een gezelschap jongemannen een enorme watermeloen aanrukken. Ze snijden hem met een groot mes keurig in "maansikkels", die zij aan de onderkant vast laten zitten zoals men dat met een sinaasappel kan doen. Dan buigen ze de van vruchtsap druipende sikkels stervormig uiteen en op de tafel bloeit een grote, rose bloem met zwarte stippels open als een monstrueuze waterlelie. Dat is het ritueel vóór de grote aanval op de vrucht. Nooit heeft in het westen een prestatie van een suikerbakker een bruiloftsdis feestelijker gesierd dan deze goedkope watermeloen, dat hier de herbergtafel in Montenegro doet!...

 

Door de barrière

Vlak naast ons, voor een gemoedelijke ronde tafel in het licht van een raam, gaat het er ook luidruchtig toe. Vijf oude Montenegrijnen in de kleding van hun land en een jongere man, die door zijn heerachtig voorkomen wat uit de toon van het gezelschap valt, voeren er een hoog woord, waaraan het gebruik van de slivovica niet vreemd is. Omdat de ogen van de jongste, terwijl hij zijn glas aan de mond wil zetten, toevallig de onze ontmoeten, wat het moment lijkt om de barrière tussen Montenegro en de vreemdeling te verbreken, zeggen we lachend: "Dober!"... Dit moet "goed" betekenen. We hebben het al zo vaak gehoord: "Dober, dobro, dobra"... Dat schijnt allemaal met verbuigingsuitgangen verband te houden zoals in het Latijn. Maar zó ver zijn we nog niet in het Servo-Kroatisch gevorderd. Zonder bekommernis om verbuigingen "doberen" we er maar wat tegenaan. Per saldo houdt het toch steeds een compliment in en daarom betekent het immer een schot in de roos. Zo ook nu! Het ijs is gebroken. De jongeman draait zijn stoel wat naar ons toe, heft zijn glas opnieuw en neemt blijkbaar een slok op onze gezondheid...

 

Een aas op tafel!

Nu leggen we maar meteen de hoogste troef op tafel. Het enige zinnetje, dat we in het Servo-Kroatisch kennen. Maar het is in dit land een aas. Dat weten we al. "Ja sam Holandijanin"... (Ik ben Hollander) zeggen we voor de vuist weg. Nu raken de oudjes ook geïnteresseerd. Dat verstaan ze allemaal en als uit één mond zeggen ze: "Ah, Holandija". Hoewel we nu aan het einde van ons (Servisch) Latijn zijn, heeft de toenadering een flinke sprong gemaakt. Als we van een in de herberg rondlopend kind een krant willen kopen, maar wat lang naar klein geld moeten zoeken, is de "heer" ons vóór met ons een exemplaar aan te bieden. We kunnen die krant wel niet lezen, maar het ging om de curiositeit daar zij geheel in Cyrillische letters gedrukt is. Alleen de titel kunnen we ontcijferen: "Politika".

Op een moment, dat de nogal moeizame conversatie even gestaakt is, verschijnt plotseling de kelner om ons, met een hoofdknik in de richting van de ronde tafel, haast schuchter mee te delen, dat we van "mijnheer daar" een slivovica moeten drinken... Zin hebben we daarin nu echt niet maar noch de gulle Montenegrijn, noch de kelner mogen we teleurstellen. Dus die borrel, die we reeds bij voorbaat als "dober" gekwalificeerd hadden, komt er. Met 'n Sloweens "hvala" heffen we 't glas, gevolgd door een "nasdravje" (proost!), wat toch wel weer Servisch moet zijn...

 

De tijd wordt rijp...

Bij iedere slok proosten we opnieuw, daarbij - voor de variatie - nu en dan ook eens het kostbare woord "dober" hanterend. Onze gever heeft zijn stoel inmiddels helemaal naar onze richting gekeerd. In zeer snel tempo groeit er een bijzondere relatie in deze dorpsherberg in Montenegro. We voelen de tijd rijpen naar het ogenblik van de uitnodiging aan die ronde tafel te komen zitten. Alleen ons damesgezelschap weerhoudt "onze man" vermoedelijk nog... Zullen we eens een stout stuk uithalen? Ons reisprogram in de war sturen?... Onze Parisiennes in de steek laten?... Trachten in deze herberg, in dit onbekend dorp van Montenegro, te overnachten?... Zo redeneert de verleiding... Maar vóór de beslissing valt, maant de chauffeur tot vertrek. Met veel handengedruk wordt afscheid genomen. Allemaal om de tafel een hand van de Hollander!... We weten niet of dat hier mode is maar met handen moet je gul zijn bij de mensen uit het volk. Veel handen doen het altijd!...

We zijn dus vertrokken, doch hadden het misschien niet moeten doen... Dit dorp zullen we nooit terugvinden... Die herberg wél, maar alleen als er weer de bus stopt...

 

 

 

17. Over drie bergpassen naar Zuid-Servië

 

Wat het karakter van het landschap betreft valt Montenegro in twee duidelijk van elkaar onderscheiden gedeelten uiteen: het westen met zijn dode karstgebied en het oosten, dat een alpine aard bezit. Donkere pijnbossen zoals in de Alpen van Centraal Europa bedekken er de bergen en het is eigenlijk pas in dit gebied, dat de naam "Land van de Zwarte Bergen" tot gelding komt. De grensscheiding tussen beide contrasterende delen loopt zo ongeveer over de Vjeternik-pas, die een hoogte van 1260 meter bereikt en 80 km ten oosten van Cetinje ligt.

De eerste halte van onze tocht naar Pec ligt in de nieuwe hoofdstad van Montenegro, het thans 18.000 inwoners tellende Titograd. De stad is verrezen op het armzalige dorp Podgorica, dat in de oorlog nagenoeg totaal vernield werd. Van de herbouw heeft men gebruik gemaakt de stad ook een weinig te verleggen, waardoor ze thans beschut wordt tegen de gure bergwind, die er des winters door de wijde en kale vlakte van de rivier de Moraca kan waaien. Er bestaan grote toekomstplannen voor de hoofdstad van de kleinste der zes volksrepublieken. Er verrezen reeds grote vierkante regeringsgebouwen en een modern hotel.

Het op 65 km ten zuiden van Titograd aan de Adriatische Zee gelegen plaatsje Bar is voorbestemd zeehaven van de hoofdstad te worden. Als dit plan uitgevoerd is, verwacht men een zeer snelle ontwikkeling en het is niet uitgesloten, dat Titograd straks de modernste stad van Joegoslavië wordt. Voor de toerist valt er thans in deze hoofdstad niets te beleven. Vooral als men - als wij - wordt neergeplant bij het slordige busstation op een troosteloos plein buiten de nieuwe stad, verlangt men zo spoedig mogelijk uit Titograd weg te geraken.

 

Even een overstapje!

Hoewel we rechtstreeks voor Pec geboekt hebben, moeten we in Titograd plotseling overstappen. Aan het busstation is het een geharrewar van jewelste. De één zegt: "Overstappen!" De ander: "Hoeft niet." "Allemaal eruit", beveelt de chauffeur. We sjouwen met onze bagage naar een andere bus. Er staat wel geen Pec als bestemming op maar we moeten er tóch in. Nauwelijks gezeten worden we weer gesommeerd uit te stappen want "er is iets veranderd"... Met bagage de bus uit in veel gedrang. Als wij en tal van andere reizigers weer in het stof van Titograd staan, verzoekt de chauffeur of we toch maar in willen stappen... "Maar u hebt ons toch net uit die bus gehaald", proberen we duidelijk te maken. "En er staat toch geen Pec maar een heel andere naam op de bus!"... "Ja, ja, dat kan zo allemaal wel zijn, doch die bus gaat nu toch écht naar Pec", verzekert de chauffeur... "Het is allemaal veranderd!"... Van onze in Cetinje besproken plaatsen komt uiteraard niets meer terecht. De bus is afgeladen vol. We zijn echter al blij ergens met opgetrokken knieën en ingemetseld door bagage te kunnen zitten.

 

Mag niet hinderen

De situatie is té komisch om een aanslag op onze lijdzaamheid te kunnen plegen. En zouden we niet ons flegma bewaren, als nu de bijrijder in deze warwinkel ook nog de kaartjes komt controleren zonder zijn lankmoedigheid te verliezen? Hij moet daarbij klimmen over in het gangetje staande koffers, valiezen en dozen, maar er komt geen boos woord over zijn lippen. Was hij een Italiaan geweest dan zou het nu donderen en bliksemen. Het is trouwens niet de eerste keer, dat het flegma van de mensen in deze streken opvalt.

Intussen rijden we weer! Conclusie bij het opmaken van de balans: bus wéér een klas minder. Naarmate we verder in het zuiden geraken, neemt de kwaliteit van het vervoersmateriaal af. De zetels van onze bus zijn zó eng tegen elkaar gebouwd, dat ge er geen valiesje tussen kunt wringen. Als we hierover een niet kwaad bedoelde opmerking maken, luidt de wat vinnige repliek van de kaartjesman: "Deze bus is toch in Duitsland gebouwd!"... Wat de Françaises en ons de ongezochte gelegenheid biedt even onder de welwillende aandacht te brengen, dat wij geen Duitsers zijn. O, de man grijnslacht begrijpend, wat betekenen moet: Dan heb ik niets gezegd... En we rijden maar!...

 

De eerste twee passen

Een poosje later missen we ons koffer, dat tussen iemands been en een bank geklemd gezeten had. Een Montenegrijn, die onze ogen zoekend rond ziet gaan, heeft zeker op dit ogenblik gewacht. Hij tikt ons bescheiden op de schouder en gebaart ook, met het hoofd naar achteren wijzend en met zijn vinger naar zijn eigen borst. Dit alles een paar maal achtereen. Het "gesprek" laat aan duidelijkheid niets te wensen over: "Hij heeft ons koffer naar veiliger oorden gebracht, we hoeven ons niet ongerust te maken... hij zal er wel op passen"... Dat allemaal bedoelt hij. Nou, daar zijn we van overtuigd! Desnoods zouden we hem ook onze portefeuille in bewaring durven geven.

Zo rijden we... Omhoog naar de Vjeternik-pas (1260 meter), omlaag naar het dorp Matesjewo, opnieuw bergop naar de 1600 meter hoge Tresnjevik-pas, afdalen naar het dorp Andrijevica en verder naar beneden door het dal van de rivier de Lim naar het dorp Murino. Onderweg zijn enige mensen uitgestapt van welke gelegenheid de chauffeur, die inmiddels ook van onze identiteit op de hoogte schijnt geraakt, gebruik maakt zijn drie buitenlandse gasten een betere plaats, vóór in de bus, aan te bieden. Eindelijk zijn we dan behoorlijk geïnstalleerd.

 

Verrukkelijk land

De tocht door dit land is verrukkelijk. Aan onze rechterhand staan de Alpen van westelijk Albanië met als hoogste top de Radohines (2563 meter). Bij de berg Komovi (2483 meter) die nog in Montenegro ligt, ronden we de "kop" van Albanië, welks grens we zeer dicht naderen bij Andrijevica, een dorpje van 1300 inwoners, op 800 meter hoogte boven de uit Albanië komende rivier de Lim. Uitdagend woest en ongerept is het dal van de rivier, die door hoge bergketens wordt ingesloten. De Bjelosica (2140 meter) is hier een van de hoge toppen. Stroomopwaarts van de Lim rijden we naar het dorp Murino aan de voet van het onherbergzame Albanese grensgebergte Prokletije met zijn hoogste top Djaravict (2656 meter). Albanië ligt nu geheel in het zuiden.

Voor de tweede keer krijgen we aanvechting onze reis buiten het program te onderbreken. Dat gebeurt in het kleine dorp Murino, waar de bus even stopt. Van Murino boort zich een aftakking van de hoofdweg direct naar het zuiden, de mysteries van de Albanese bergen in. Elf kilometer hier vandaan ligt op 900 meter het bergmeer Plavsko Jezero, dat door de Lim doorstroomd wordt en die dan nog elf kilometer dieper de bergen in moet, in een inkeping van de grens van het "Land der Skipetaren" waar zich het bijna geheel door mohammedanen bewoonde plaatsje Gusinje moet bevinden.

 

Ongezien geprezen

We hebben het niet gezien maar met de kaart in de hand en 't reclamebord op de hoek van de weg zijn dit dal van de Lim, dit eenzame bergmeer en dit dorp, dat slechts naar één zijde met de wereld in verbinding staat, zó klaar en helder voor ons geestesoog verrezen, dat wij er een eerste prijs aan toegekend hebben... Wie onbetreden toeristische paden zoekt en een tikkeltje ontdekkers- en avonturiersbloed in de aderen heeft... hij moet zijn tenten opslaan in dit deel van het dal van de Boven-Lim!... Wel node zijn we daar in Murino opnieuw in de bus gestapt voor de klim over de derde en laatste pas van dit bergtraject, de 1850 meter hoge Cakor-pas. Gelukkig laat ook dit gedeelte van de tocht geen tijd tot het koesteren van heimwee en onvervulde verlangens.

Het alpine-landschap van Montenegro neemt u meteen in zijn greep: golvende bergketens, groene bergweiden en donkere sparrenbossen voeren u weg uit het Joegoslavië zoals ge dat tot heden op uw lange reis hebt leren kennen. Het is alsof ge rijdt door de bergen van Centraal Europa. Echter met één groot verschil: de ongereptheid van de bergwereld. En dat is het juist wat die bijzondere toets aan dit land geeft. De zon straalt er als overal, maar hier heerst een immense eenzaamheid, een serene rust en een stilte, die niet meer van de mensen, ja, eigenlijk niet meer van deze wereld is...

Huizen ziet ge zelden. Naarmate we hoger stijgen worden ook ontmoetingen met Montenegrijnen met hun paardjes schaarser. Tevergeefs speurt ge naar een zijweg of ook maar naar een voetpad, dat vanuit een dal naar bovenklimt of ergens opgeslokt wordt door een donker woud, waarvan ge weet, dat er nog beren huizen. Dit land biedt ruimschoots voedsel voor de fantasie, tot het dromen van schone dromen, en het brengt besef bij van de betrekkelijkheid van veel dingen...

 

Daar is Servië!...

Dit alles wordt nog eens geaccentueerd als we boven op de pashoogte staan en de blik over dit wondere land laten weiden. Het gekleurde bord op twee palen, dat in Cyrillische letters de naam van de pas vermeldt, doet daar maar weinig afbreuk aan want hier over deze pas loopt de grens tussen Montenegro en Servië! Die bergen daar recht voor ons in het oosten, dat is Servië. In een kale, koele gelagkamer van het enige huis hier in de verre omtrek drinken we ons laatste glas Montenegrijnse "boza" in de laatste Montenegrijnse herberg.

Door altijd grootse natuur langs een weg met vele bochten beginnen we aan de afdaling voor de laatste 35 km naar Pec. Drie passen scheiden dit stadje van het westen maar daarna wordt de toegangsweg nog éénmaal afgegrendeld door een acht kilometer lange kloof, de Rugovska Klisura, waardoor de Pecska Bistrica stroomt en waar de weg verscheidene tunnels passeert. Noch de Françaises, noch wij zijn hier ooit eerder geweest. Als we echter rechts vanaf de hoge weg boven op Byzantijnse kerkkoepels kijken, roepen we, als uit één mond in het Servisch: "Patrijarsija!" Het is het beroemde Patriarchaat! Nu weten we in Pec te zijn!...

 

 

 

18. In de Kosovo-Metohija wonen veel Albanezen

 

In 't goed 18.000 inwoners tellende Zuid-Servische stadje Pec zitten we in een merkwaardig gebied, namelijk dat van de voormalige Turkse Kosmet. Het draagt nu de naam Kosovo-Metohija, geniet in het kader van de Servische volksrepubliek culturele autonomie en wordt in hoofdzaak bewoond door Skiptaren of Albanezen, die 65 procent van de bevolking uitmaken. Tot vóór de oorlog - toen het gewest practisch bij het door Italië bezette Albanië behoorde - was hier 80 procent van de bevolking nog analfabeet. Heel wat Albanezen, die taaie, geharde vechtjassen zijn, hebben tijdens de Duitse bezetting deel uitgemaakt van het partizanenleger van Tito. Van religie zijn de Albanezen mohammedaan of katholiek. Evenals zovele Joegoslavische plaatsen met een gedeeltelijk mohammedaanse bevolking, bezit ook Pec een dualistisch karakter: het oude uit de Turkentijd dat verdwijnt en het nieuwe dat komt. In abrupte overgang verrijzen naast de armoedige woningen van weleer de meest moderne gebouwen, waardoor met één sprong een kloof en een achterstand van honderden jaren overbrugd moet worden.

Automatisch trekt de in Pec aankomende toerist naar de nieuwe stad, die beschikt over een aan één kant bebouwde "boulevard" en een tweetal flinke pleinen met een eveneens van na de oorlog daterende bebouwing. Als blikvanger domineert hier het nieuwe tweedeklashotel "Metohija", een van buiten, door zijn loggia's en houten balkons romantisch en exotisch aandoend gebouw, dat vanuit de verte herinneringen oproept aan de potala van de Tibetaanse hoofdstad Lhasa. We vonden nog een tweede, goed uitziend hotel. Dit bleek echter, merkwaardig genoeg, op alle uren van verschillende dagen, steeds maar "bezet" te verkopen zodat de toerist wel gedwongen wordt zich naar het nieuwe hotel te begeven. "Toeristen logeren alleen daar", zei men ons op het Putnik-bureau. Zo zijn ook wij er met de Françaises terecht gekomen.

 

Zeer modern hotel

De grote hal met het ontvangstbureau maakt een pompeuze indruk en doet door het vele gekleurde marmer denken aan foto's die men wel eens van de Moskouse metro te zien krijgt. Brede, met zware lopers bedekte trappen leiden naar de hoger gelegen etages. De kamers, het sanitair, enz... Het is allemaal up-to-date. Men heeft hier inderdaad met een zeer modern hotel te maken, dat vermoedelijk nu voor dit stadje nog te groot is doch straks zeker in staat zal zijn de westerse toeristen op te vangen. Pec rekent op de toekomst en tracht zich een plaats in de rij van toeristensteden te veroveren. Gezien de luxe en het moderne comfort van dit hotel was de prijs van zes gulden voor overnachting-zonder-ontbijt bepaald aan de lage kant.

 

Het oude stadsdeel

Maar het zijn niet de moderne gebouwen, waarvoor de toerist naar de Balkan komt. Die kan men per saldo over de hele wereld vinden. Het gaat om het karakteristieke en daarvoor moet ge in de oude moslimwijken terecht al heeft ook het nieuwe stadsdeel een bijzondere kleur door de ongewone kleding van vele inheemsen. De mannelijke Albanezen haalt ge er overal direct uit door de witte, vilten kalotjes, waarmee zij hun hoofd bedekt houden. De Albanees en zijn kalotje zijn onafscheidelijk. Moeilijker is het uit de vrouwelijke klederdrachten wijs te worden al kunnen de harembroeken van de mohammedaansen u natuurlijk niet ontgaan, evenmin als de rode, wollen schortjes. Witte hoofddoeken, al of niet van een soort sluier voorzien, dragen er practisch alle vrouwen voor zover ze niet op westerse kleding zijn overgeschakeld. Deze laatste schijnt echter steeds meer veld te winnen. Uiteindelijk bieden de mensen in het straatbeeld eigenlijk toch nog een méér westers beeld dan wij ons thuis hadden voorgesteld.

 

Naar binnen gekeerd

Snel verdringt de avond de schemering als we door de moslimwijken van de oude stad dolen en al spoedig moeten we onze weg zoeken bij het schijnsel van een maar povere electrische verlichting. Meestal zijn hier de huizen opgetrokken uit met leem bestreken houtwerk of uit zg. "droge stenen" doch daarnaast treft men hier en daar ook baksteen aan. De bestrating bestaat uit een soort macadam vol kuilen en gaten en door bijna iedere straat stroomt wel een grotere of kleinere beek, die als open riool dienst doet. Rode, bloempotvormige pannen bedekken de daken. Daar de oosterse woning nu eenmaal het gezicht naar binnen gekeerd houdt, bezitten de muren nauwelijks ramen langs de straatkant, meestal enkel een deur, waardoor de straatjes een eentonige indruk maken. Zij buigen zich echter in allerlei bochten zodat ze toch telkens weer verrassingen opleveren, vooral als ge plotseling voor een bouwvallige moskee staat of wanneer bij een doorkijkje een witte minaret als een raket de lucht inprikt of een slanke populier als een orgelpijp zich aftekent tegen de lucht.

 

"Parlez-vous Français?"

Vooral bij avond ademen deze straatjes een sfeer van stilte en geslotenheid. Alleen een groep spelende kinderen brengt er wat leven. Doordat ge voortdurend het gevoel hebt rond te dolen door een achterbuurt - wat eigenlijk niet het geval is - trekt het te meer aandacht, dat de kinderen er zo netjes gekleed uitzien en zo'n beschaafde indruk maken. Een hele schaar komt langzaam naar ons toegedruild. De Françaises en wij denken niet anders of dit gaat op een bedelpartij uitdraaien. Niets blijkt echter minder waar. "Parlez vous Français?"... vraagt het moedigste meisje, dat het dichtst genaderd is, nog altijd wat bedeesd. "Parles tu Français?" vraagt een kleiner vriendinnetje... En als onze verraste Françaises met een spontaan en enthousiast: "Ah, oui!" antwoorden, barst de vreugde onder de kinderen los. Ineens valt de schuchterheid van hen af. Als een troep jonge honden die aangehaald wordt, dansen, springen en juichen er direct een achttal jongetjes en meisjes - maar in hoofdzaak meisjes - waarvan de oudste hoogstens tien jaar zal zijn, om ons heen. Ze blijven hun vraag herhalen, ook als ze er al wel tien keer antwoord op gekregen hebben. Zelfs de kleinsten, die nooit een woord Frans geleerd kunnen hebben, beginnen mee te doen.

 

Alsmaar jubelen...

Ze jubelen maar: "Français. Français!"... Ieder "Oui" van onze kant vormt een nieuwe aanleiding tot vreugde-uitbarsting. Enigszins uitgebreide Franse zinnetjes blijken ze echter niet te verstaan. Dan treedt de "gangmaakster" naar voren en zegt met een kokette draai van haar hoofd: "Je m'appelle..." (ik heet...) en dan volgt er een mooie moslimnaam, die we jammer genoeg niet onthouden hebben, maar waarvan de klank aan 't woord "reseda" deed denken. Nu komen ook de anderen zich voorstellen, spontaan en frank glimlachend... want ze weten het ijs nu gebroken... "Je m'appelle Cerina... En ik heet Ibe... En ik Sehra..." Zó gaat het maar door!... Uit een zijstraatje komen er nog een paar meisjes bij. Nu zijn ze al met z'n tienen... Dan vraagt er plotseling een: "Avez vous une allumette?"... Hebt u een lucifer? Een nogal vreemde vraag. Niet wetend wat die ene lucifer te beduiden heeft, geven we er argeloos een. Nu vragen ze allemaal één lucifer en allemaal krijgen ze er een. De gezichten tonen echter duidelijk teleurstelling zodat we een vaag vermoeden krijgen dat het om hele doosjes te doen geweest is...

 

Gecharmeerd

Onze Parisiennes voelen zich buitengewoon gecharmeerd door de Franse sympathie, die ze hier ontmoeten. Aan het handendrukken komt geen einde als we aanstalten maken afscheid te nemen. Telkens opnieuw komen de kinderen een hand geven. Als klap op de vuurpijl vliegen ze ten slotte de Françaises met twee armen om de hals en zoenen ze. Ook dit herhaalt zich vele malen. Onze dames vinden die hartelijkheid verrukkelijk! Juist als het uiteindelijk toch wel een beetje vervelend dreigt te worden, zijn we op een punt gekomen, waar het heldere licht van het nieuwe stadsdeel in het oude straatje valt. Dit licht is voor de kinderen het sein voor de terugtocht. Ze wagen zich zelfs niet eens uit de schaduw van hun eigen straat. Er bestaan voor hen klaarblijkelijk consignes, die wij niet kennen...

 

Toch was het leuk!

Later hebben we met een Serviër over onze belevenis gesproken. Hij toonde zich niet weinig verontwaardigd over het optreden der kinderen en was ook wel een beetje gepikeerd over onze reactie. "We hadden niet met de kinderen aan moeten leggen", zei hij. "En hebben ze de dames gezoend?... Schande! U had direct naar de politie moeten gaan!"... "Politie?... Waarom?... De dames vonden het geweldig!" "Niks geweldig. Het is de kinderen streng verboden vreemdelingen lastig te vallen", reageerde hij. "Tóch vonden we het leuk!" was onze repliek. Hij kon dat niet inzien en evenmin slaagden we er in hem duidelijk te maken, dat die kinderen bij de Françaises een hoop "goodwill" voor Servië verworven hadden, doordat de Parisiennes het optreden uitlegden als een uiting van sympathie voor Frankrijk, waardoor zij zich zeer in haar nationale trots gevleid voelden. Er bestaan inderdaad in Zuid-Servië en Macedonië onder de bevolking sterke Franse sympathieën zoals ons later nog meermalen zou blijken.

 

 

 

19. Pec, een Servisch stadje, dat vele mogelijkheden biedt

 

Het Zuid-Servische stadje Pec biedt interessante toeristische mogelijkheden. Daar de bevolking er overwegend mohammedaans is, voelt men er nog de adem van het Oosten al zijn de Turken dan ook al sinds 1913 uit deze gebieden verdreven. Deze stad is iets voor de romanticus en avonturier. Overal in Zuid-Servië liggen de oude kloosters verspreid, die met elkaar wedijveren door hun kunstschatten en door hun Romaans-Byzantijnse stijl een geheel eigen sfeer bezitten. Er zijn mensen, die een hele vakantie besteden aan het bezoek van de Servische kloosters. Pec heeft zijn Patriarchaat in de onmiddellijke nabijheid en op een afstand van 15 km ligt het beroemde Visoki Decani. Voor de natuurliefhebber zijn er dan nog de Prokletije-bergen of de Albanese Alpen. De noordelijke hellingen behoren tot Servië. Men rekent ze tot de moeilijkste landschappen van de Balkan. In het begin van deze eeuw waren deze bergen nog niet eens in kaart gebracht, nu wordt er wintersport en alpinisme beoefend. Het hoogste in Albanië liggende punt bedraagt 2693 meter. De Rugovo-kloof biedt klauteraars eveneens een kolfje naar hun hand.

Ook overdag contrasteert de nieuwe stad met de oude Turkse wijken, die in een krans om het centrum heen liggen. In de eerste heerst reeds vroeg in de ochtend een levendige drukte. De oude wijken daarentegen lijken vereenzaamd en uitgestorven. Alleen maar wat spelende kinderen tussen de eentonige lemen muren en van tijd tot tijd een moslimvrouw, die zich echter schuchter achter de houten deur van haar woning terugtrekt als de vreemdeling passeert. Schilderachtig is het overal. Jammer dat de tragiek van het lot nu eenmaal wil, dat schilderachtigheid bijna steeds met armoede gepaard gaat. Maar over alles straalt een heerlijke septemberzon, die hier nog volop zomer maakt. Ze doet de vuil-witte muren van de huizen feestelijk-klaar oplichten en verbergt elders de grauwheid in haar schaduwen. Door alle straatjes stroomt water. Nu eens is het maar een dun laagje over een witte keibedekking, dan een diepere, donkere sloot, waarop eendjes drijven als op een vijverpark.

 

Traag glijdt het leven

Voor 't donker gat van 'n schuur zit een oude Albanees. Hij ziet er uit alsof hij reeds honderd jaar hier gezeten heeft en niet meer rekent met de tijd van de mensen. Van tijd tot tijd onderzoekt hij de tanden van 'n grote zaag, die hij op de schoot houdt, doch dan valt hij weer terug in een filosofisch gepeins. Zo lijkt het, maar misschien geniet hij alleen van de zon en van de eenden op de beek... en denkt hij enkel, dat het leven goed is omdat het hem niet naar geld en goed vraagt... Elders komt in stage stap een man met een bepakt paardje aangestapt. Bij een huis, waar de beek in versneld tempo onderdoor stroomt, laadt hij een zak van het paard. Twee molenstenen voor de deur van het huis verraden gemakkelijk, dat we hier met een door water aangedreven maalderij te doen hebben. Heen en terug, wie weet vanwaar, om een zak graan te laten malen... Een praatje hier en een praatje daar... zo is al spoedig een halve dag voorbij... In een wel gezapig tempo glijdt hier het leven voort...

 

In het Patriarchaat

Geheel in deze sfeer van kalmte en rust ademt ook het kostbaarste bezit van de stad. We bedoelen het op slechts één kilometer buiten de bebouwde kom gelegen Patriarchaat, 'n christelijk orthodox kloostercomplex met drie onderling verbonden kerken en een kapel, waarvan de hoofdkerk uit de 13de eeuw dateert. De andere kerken zijn uit de 14de eeuw. Opgetrokken in Romaans-Byzantijnse stijl vormen deze kerken met haar sierlijke koepels en rondingen een juweel van bouwkunst, waarop het oog nooit raakt uitgekeken. De interieurs bevatten schilderingen met zowel een Oosters-Byzantijnse als westerse inslag en zeer veel kostbaarheden in de vorm van oude ikonen en vooral ook zilverwerk. Eigenlijk moet ge het Patriarchaat tweemaal bezoeken, zoals ook wij gedaan hebben. Éénmaal in de vroege ochtenduren als de zon op de loden koepels brandt, haar spel van licht en schaduw speelt en de veelkleurige muren tot abstracte schilderijen maakt, en één keer bij het vallen van de avond als de contouren wegdoezelen tegen de bergen.

 

Vespers

Er is een soort dienst, vermoedelijk zoiets als de Vespers, als wij er die avond binnentreden. Het zou er reeds geheel donker geweest zijn indien er niet enige potlooddunne kaarsjes gebrand hadden. Van ergens uit een hoek klinkt religieus gezang. Die hoge, oosterse zang, die voor westerse oren zo schel aandoet. De zang is afkomstig van een kloosterzuster, die ons later als de moeder-overste van het aan de overzijde van het kerkencomplex gelegen klooster wordt aangewezen. Het lied blijft even zinderend hangen in de gewelven en wordt van tijd tot tijd afgewisseld door de gebeden van een priester. Er zijn verder maar een paar vrouwen aanwezig onder wie een moeder met een kind. In de hand dragen ze allen zo'n dun brandend kaarsje, waarvan de vlammetjes geheimzinnige schaduwen toveren op de ikonen en de muurschilderingen die al op zoveel generaties hebben neergekeken. Na afloop gaan de gelovigen, die kruisen in de omgekeerde richting als de katholiek slaan, een ikoon kussen en enige dinars offeren... Het is ongemeen ontroerend te zien hoe hier, aan de voet van de Albanese bergreuzen, in de geborgenheid van deze eeuwenoude kerk, die hen vasthoudt als in de palm van haar hand, deze eenvoudige christenen uit Pec hun geloof belijden.

 

De moerbeiboom

Weer eenmaal buiten kunnen we niet goed wegkomen uit deze mystieke sfeer en daarom gaan we zitten op de wellicht ook eeuwenoude moerbeiboom vóór de kerk. Deze moerbeiboom is een mirakel op zich! Vlak boven de grond heeft de stam zich naar links en rechts gesplitst, kruipt daar een eindje over de bodem verder en steekt daarna pas zijn zware takken met een weelderige kruin, die als een geopende parapluie is, omhoog. Zo heeft een speling der natuur de stam van de boom in twee comfortabele rustbanken veranderd. De non, die in de kerk zong, passeert onze boom. Ze draagt een hoge zwarte kap zoals die van orthodoxe bisschoppen. Haar gezicht ziet er veel jonger uit dan we verwacht hadden. Rustig schrijdt zij naar het klooster, waar reeds de lichten branden. Als we vertrekken, kunnen we door een openstaand raam royaal naar binnen kijken. In het geelachtige schijnsel van een lamp staat een der zusters te strijken...

Haast geruisloos murmelt de beek, de Pecka Bistrica, langs de weg naar de stad. Deze steekt nu tegen de lucht af als een zwart silhouet met een scherpgepunte minaret en vier populieren als dominerende punten. Laag boven de stad en naast de minaret hangt een grote oranje maan... Boven de meest rechtse populier pinkt de avondster... De wijding van het Patriarchaat begeleidt ons nog tot de grens van het nieuwe centrum...

 

Balkangerechten

Omdat er met grote letters "Balkan" boven geschilderd staat, stappen we even later een soort restaurant binnen. Door een grote gelagkamer met een roetzwarte en spekvette vloer, die nog nooit geschuurd is, geraken we via een smal gangetje op een open binnenplaats. Tussen oleanders staan tafeltjes met groezelige kleedjes en niet al te comfortabele stoelen. In het gangetje dat wij passeren, staat de kok voor zijn houtskoolvuur en prepareert daar snel en met grote vaardigheid een reeks vreemdsoortige gerechten, waarvan de geur vol beloften is.

Er hangt een grote, voor ons onleesbare prijslijst maar er is ook een etalage, waar de gerechten liggen uitgestald. Hierbij ontbreekt echter weer de naam zodat we er niet veel wijzer worden. Daar "raznici" ons nog het minst onbekend voorkomt, wijzen we dit met een lange vinger aan, even later staat er voor ons een bord op tafel met zes ijzerdraadjes ter lengte van een centimeter of twaalf, die volgeprikt zitten met kleine stukjes vlees. Verder draagt het bord wat gesneden ui, twee op het houtskoolvuur gestoofde paprikavruchten en brood. Dat dient met een lang glas witte wijn verwerkt te worden.... Het zal zo wel moeten zijn... maar het vlees is hengstachtig taai. Het laat zich niet met het mes van de stokjes snijden, zodat we ieder blokje maar op zijn beurt van het draadje schuiven zoals de kok ze er eerst aangeprikt heeft... Zou er ook malse "raznici" bestaan?...

 

Heerlijke "baklava"

Voor het "toetje" zorgt twintig minuten later een Balkan "banketbakker" ergens in een schaars verlicht winkeltje. Tot de nationale lekkernijen behoort in deze streek de "baklava", dingetjes van een centimeter of zes lang, die vermoedelijk uit deeg bestaan maar doordrenkt zijn met en drijven in stroop. In ruitvorm gesneden heten ze "baklava" en in een langwerpig ronde vorm luisteren ze naar de naam "tolomba", vertelt ons de man. Ze kosten slechts vijftien cent per stuk, smaken mierzoet maar... overheerlijk. Tijdens onze laatste nacht in Pec paraderen door onze dromen hele schalen "baklava" op de momenten, dat we geen gevecht tegen taaie "raznici" leveren...

 

 

 

20. Drie uur lang in Zuid-Servië langs de kant van de weg

 

Eigenlijk had het al veel eerder moeten gebeuren! Een mens in voorspoed wordt roekeloos en overmoedig en daardoor hebben we de in Montenegro opgekomen gedachte, dat er wel eens iets met de bus mis zou kunnen gaan, al lang opzij gezet. Wij zijn onkwetsbaar geworden! Juist als we er het minst op bedacht zijn, begint de bus nu echter, op een van de beste weggedeelten, kuren te vertonen, die met wat gesleutel van de chauffeur en zijn assistent niet verholpen kunnen worden. Eindelijk zijn we dan zo ver: de motor doet het niet meer. "Allemaal uitstappen!" luidt de order en even later staan we dan, buiten de bewoonde wereld, ergens in een vlakte van Zuid-Servië langs de wegkant, daar waar in de verre omtrek geen huis of boom schaduw biedt. "Dat duurt drie uur!" zegt een "optimist". We realiseren ons echter nog niet, dat hier een profeet aan het woord is. Evenmin weten we op dat moment al, dat deze buspech is voorbestemd tot de meest interessante autopanne van ons leven te worden...

Welgemoed zijn we des middags om twaalf uur uit Pec vertrokken met als bestemming het slechts 73 kilometer verder naar het zuiden gelegen stadje Prizren, dat volgens onze gids een 24.000 inwoners telt. Op verkeersbureaus zult u wel tevergeefs naar een prospectus van Prizren vragen want het is nog niet op toerisme ingesteld. Bovendien hebben in Nederland maar weinigen ooit deze naam gehoord. En toch is er met Prizren iets bijzonders aan de hand. We weten namelijk, dat we hier te maken zullen krijgen met een stadje, waarvan het oosters karakter beter dan waar ook in Servië is bewaard gebleven. Hooggespannen zijn derhalve de verwachtingen bij het bestijgen van de bus al behoort de eerste confrontatie met het niet al te florissante vehikel en zijn bestuurder niet tot de prettigste.

 

Goed bedoeld

De chauffeur ontvangt ons mopperend omdat wij - zulks op advies van het Putnik-bureau - bij het bureau instappen. We hadden naar 't vertrekpunt van de lijn moeten komen... Zijn ontevredenheid schijnt eigenlijk in hoofdzaak voort te vloeien uit het feit, dat hij zijn enige buitenlandse gast in de volgepropte bus geen behoorlijke plaats meer heeft aan te bieden - ook niet al hebben we "gereserveerd". Al of niet op een wenk van de chauffeur biedt toch een reiziger zijn plaats aan. In het verdere verloop van de reis, als er mensen uitstappen, beijvert de chauffeur zich steeds ons een betere plaats te bezorgen. "Nee, die daar bij het deurtje is ook nog niet goed genoeg! Lastig als er mensen uitstappen", beduidt hij en hij toont zich pas voldaan als hij ons op de eerste bank links achter hem gewerkt heeft, zodat wij ongehinderd door de voorruit kunnen kijken en hij zelf kans ziet een woordje met ons te wisselen. De onprettige indruk van het eerste moment heeft hij wel ruimschoots goedgemaakt...

 

Geen uitzondering

Men heeft het in de loop van ons reisverhaal reeds vroeger kunnen constateren, dat in Joegoslavië het dienstbetoon aan de buitenlander - en dit vooral in weinig door toeristen bezochte streken - zich door een ongekende charme kenmerkt. Dat het hier geen uitzonderingsgevallen maar een ongeschreven regel betreft, verhoogt niet alleen de aantrekkelijkheid maar vormt ook voor die buitenlander een aansporing in hoffelijkheid niet onder te doen. Zo groeit er dan eigenlijk ongemerkt een prettige sfeer. Die kunnen we best gebruiken want we reizen weer helemaal alleen. Reeds de vorige dag hebben we in Pec afscheid genomen van onze Françaises. Ook zij reisden wel via Prizren naar Skopje doch hadden méér haast dan wij. Ze moesten nog naar Saloniki, Constantinopel, Skutari, Athene, enige Griekse eilanden van de Dodekanesos, door Bulgarije over Sofia naar Belgrado, van Zagreb naar de Dalmatische kust, naar Venetië en vandaar over Turijn terug naar Parijs. Van reizen gesproken!...

 

Bont gezelschap

Onze nieuwe, nog onbekende reisgenoten van de bus vormen voor een groot deel een hoopgevende belofte voor de schilderachtigheid, die wij in Prizren tegemoet rijden. Er zijn verschillende mohammedaanse vrouwen in kleuriggebloemde harembroeken. Er zitten er twee op de bank vlak achter ons. Toen we ze passeerden bij het plaatsverwisselen, deden zij een schuchtere poging haar sluier voor een deel van het gezicht te trekken want de ogen van de vreemdeling hinderden haar kennelijk. Niettemin ging één van haar volkomen rustig voort met het zogen van haar kind... We ontdekken verschillende dorpsvrouwen, geheel in het zwart gekleed, hoofddoek incluis, of enkel zwart met een witte hoofddoek. Hoewel zij geen mohammedaansen zijn, blijken sommigen er toch helemaal niet op gesteld te worden aangekeken. In bedeesdheid evenaren ze vaak de moslimvrouwen. Ze hebben meestal smalle, magere gezichten, die geaccentueerd worden door de langgerekte neuzen. Een opvallende griezelige bleekheid, die men hier in dit land van zoveel zon allerminst verwachten zou, draagt er geenszins toe bij de vrouwen aantrekkelijk te maken. Bovendien spreiden ze een dodelijke ernst ten toon alsof haar alle vreugde vreemd is.

 

Dat is het Oosten

De mannenafdeling bestaat in hoofdzaak uit Albanezen, die zich heel wat minder zwaar op de hand tonen. Er is ook een moslimvrouw, die in haar traditionele hurkhouding op de bank zit en er is een geheel in kleding van ruwe, dikke wol ingepakt echtpaar met puntige mutsjes op het hoofd, welk tweetal zich van alle anderen onderscheidt. De overeenkomst in kleding is zodanig, dat men zich bij het aanwijzen van de vrouw best zou kunnen vergissen. Het tweetal is nogal schuchter en bemoeit zich met niemand. We weten niet wat voor landslieden het zijn, waarom we hen voor ons zelf maar als "Turken" betitelen... Ten slotte zijn er dan ook nog reizigers, die er geheel westers uitzien al heeft van sommigen hun kleding betere dagen gekend. In ieder geval zijn we in een ongemeen interessant gezelschap terecht gekomen. Eigenlijk reizen we nu pas voor het eerst in een milieu zoals we dat al veel vroeger in Joegoslavië gedacht hadden te zullen aan te treffen. Hier domineert nu toch wel het Oosten!...

 

Langs de wegkant

Niet allen verlaten de bus na de "panne". De "Turken" blijven zitten. Drie uur later zullen ze nog op hun bank zitten. Ook een vrouw-in-het-zwart met witte sluier prefereert de bus boven het vrije veld. Als ze zich onbespied weet, steekt ze het hoofd uit het raampje maar telkens als wij langs haar kant wandelen, trekt zij dat hoofd bijna onopvallend binnenboord alsof ze vreest, dat wij haar zullen fotograferen... De moslimvrouwen met het kind trekken zich met nog een paar vrouwen terug van de hoge wegkant, 'n eindje de heuvel op, waar ze onder een grote, zwarte parapluie gaan zitten, die thans als parasol dienst doet. Waarvoor ze vermoedelijk ook is meegenomen want het heeft hier al sinds zes maanden niet meer geregend... Drie uur later zitten ze nog onder de parapluie!... Ze zijn alleen een beetje met de zon meegedraaid.

Het vooruitzicht hier het voorspelde aantal uren langs de wegkant onder een brandende zon, zonder enige beschutting, te moeten doorbrengen, is weinig bemoedigend. Niemand maakt zich daarover echter enige zorg. Alle wijsheid komt toch immers uit het Oosten! Het "noodlot" wordt aanvaard als de gewoonste zaak ter wereld. Niemand moppert en niemand heeft vragen te stellen... Behalve natuurlijk de Hollander! Waren we in het Westen geweest, dan zou het zó gegaan zijn: "Zeg chauffeur, hoe moet dat nou?... Ik moet om half drie de trein halen!... Waar gaat u bellen?... Zal de reservebus er gauw zijn?... Kan ik ergens om een taxi telefoneren?... Waarom doet u niets?..."

 

Gewoon wachten!...

Hier gebeurt van dit alles niets. Hier wordt niet gebeld, hier komt geen reservebus, hier doen we maar één ding: onze ziel in lijdzaamheid bezitten. En verder: doodgewoon wachten... Het kan niet eenvoudiger... Wachten tot de volgende bus uit de dienstregeling passeert... Die bus vertrekt pas over drie uur uit Pec en daarom weet iedereen, behalve de domme Hollander, vanaf het eerste moment, dat het hier drie uur gaat duren. Daar helpt geen moedertjelieven aan...

En nu gaan we straks allemaal in die volgende bus? Als die nu eens vol is?... Nou, dan gaan we er tóch in!... Overigens zijn deze zorgen nog niet actueel!... Na deze overweging besterven de Hollander, die al reizende langzamerhand is ingeschakeld in het vertraagde levensritme van dit land, alle opwellende vragen op de lippen... De pech kon trouwens op geen gunstiger ogenblik gekomen zijn. Hij zal nu niet om twee uur, maar om vijf uur in de middag in Prizren arriveren - als Allah het wil!... Dat is alles! Hoe hij zijn drie uur doorbracht, vormt een nieuw verhaal...

 

 

 

21. De schoonste autopech, die 'n reiziger cadeau krijgt

 

Het is een gelukkige beschikking van het lot geweest, dat een oponthoud van minstens drie uur langs een wegkant in Zuid-Servië garandeert als gevolg van een weigerende busmotor. De tot voor kort nog individuele reizigers worden door het gemeenschappelijk te dragen "noodlot" dichter bijeen gedreven dan bij een normaal verlopen reis het geval kon zijn. Zo ontstaat er ook voor ons een mogelijkheid tot contact, waarop we van tevoren helemaal niet gerekend hadden. Weliswaar zonderen de vrouwen zich af en houdt ook een aantal mannen zich met een ietwat eerbiedige schroom terzijde maar er schieten er ook over, die bij ons in het verschroeide gras van de hoge wegkant gaan zitten. Dank zij één hunner, die vloeiend Italiaans spreekt, kan er een conversatie worden opgezet.

Wat doet een mens met drie uur wachten voor de boeg langs een Servische wegberm? Eerst maar eens de Kümmerly & Frey landkaart van de Balkan breed opengevouwen om te zien waar de pech ons achterhaald heeft. De medereizigers met de Italiaans sprekende voorop, tonen veel interesse voor die landkaart. Op enige afstand rekken een paar Albanezen de halzen om mee te kunnen kijken. Een uitnodiging ook maar in de kring te komen zitten, laten zij niet herhalen...

Vanaf Pec aan de noordkant van Albanië is de weg naar het zuiden afgebogen. Dat betekent, dat de Albanese bergen nu voortaan in het westen liggen, omdat we Albanië in de rug gekomen zijn. Wazig, maar vol geheimzinnige aantrekkingskracht, liggen die bergen aan de horizont. Aan de andere zijde golven de velden van een enorme vlakte, die de naam heeft vruchtbaar te zijn en waar men de tuinbouw beoefent. Nu echter liggen daar niets dan de resten van een mislukte maïsoogst. Hier en daar worden de laatste rode watermeloenen geoogst. Men ziet echter slechts weinig mensen op de akkers. Het is alsof de onafgebroken droogte van maanden niet alleen de vruchten van het veld maar ook de mensen neergeslagen heeft. Zonverbrand gras, dat als zodanig nauwelijks te herkennen valt en stof, stof en nog eens stof tekent het landschap. We mogen nog van geluk spreken, dat we ons juist op een goed verhard weggedeelte bevinden.

Kortgeleden passeerden we het dorp Dakovica, dat de aandacht trok door zijn oosters uiterlijk en door een buiten het dorp gehouden markt, waar het krioelde van Albanezen. De brug over de rivier Beli Drim zijn we echter nog niet gepasseerd. Ze ligt een paar kilometer verder. Met de punt van een potlood wijzen we zo ongeveer de plaats op de kaart aan, waar we zitten. Sommigen knikken instemmend, anderen begrijpen er niet veel van. Misschien kunnen ze niet lezen...

 

Van wol gesproken...

Onze nogal goedburgerlijk geklede "tolk" vraagt ons bijna in letterlijke zin de kleren van het lijf. Hij wil van alles wat we dragen weten wat het Holland kost. Nu behoeven die cijfers geen jaloezie of verbazing te wekken, want over Nederlandse lonen praten we maar niet! Voor 25 gulden, in dinars omgerekend, kunnen ook zij een paar schoenen kopen, aannemende, dat ze tenminste over de dinars beschikken. Voor 50 tot 80 gulden is ook een fantasiejasje beschikbaar. Maar... het kwaliteitsverschil is wel enorm doch dat valt voor hen moeilijker te beoordelen. Onze schoenen dragen de algemene goedkeuring weg... Onze kamgaren broek wordt door de tolk geprezen... Daarentegen laat hij zich misprijzend uit over ons jasje van nogal ruwe Harris Tweed. "Dat is geen wol", beweert hij zelfverzekerd. Het etiket zegt hem niets. Als we zijn opvatting betwisten, onthult hij zijn hoogste autoriteit: "Maar ik ben kleermaker van mijn vak. En dus zal ik wel iets van wol weten"...

 

Tilburg op de proppen!

Juist! Daar dient eigenlijk niemand tegenop te kunnen. Behalve dan wanneer ge toevallig uit Tilburg komt want daar weten ze méér van wol dan alle kleermakers ter wereld. Het begrip "Tilburg" duidelijk te maken aan een Servische kleermaker vergt echter een inleiding. We vragen hem of hij ooit van de Engelse stad Leeds gehoord heeft. Dat heeft hij gelukkig. "Welnu," zeggen we, "onze stad Tilburg met 140.000 inwoners wordt het 'Hollandse Leeds' genoemd. In Tilburg staan zo'n vijfentwintig wollenstoffenfabrieken. Op 'n paar van die fabrieken werken duizend arbeiders, die per man vaak vier weefgetouwen bedienen... In Tilburg leeft men van wol... Dat is eenvoudig het Mekka van de wollen kleding en daarom laat iemand, die uit die stad komt, zich niets wijsmaken." Zo oreren we... Als we uitgesproken zijn vertaalt de kleermaker ons verhaal aan de omzittenden. Die vele fabrieken en die duizend arbeiders wekken kennelijk zo'n verbazing dat de discussie wol-of-geen-wol er geheel door verdrongen wordt.

Ten pleziere van de kleermaker rafelen we echter toch nog met moeite enige draden uit ons jasje, draaien deze los, trekken ze langzaam tegen het zonlicht uiteen en wijzen op de lange, in elkaar grijpende, verende vezels. Ten slotte doet een lucifertje de rest. Die kunstjes kent de kleermaker ook wel!... "Ja, het is toch échte wol... Ik had dat niet gedacht", zegt hij, en meteen kijkt hij weer welgevallig naar de kamgaren broek. Voor hém geen tweed! Hij zweert bij kamgaren!...

 

Hollandse koeien

Niet zo heel ver van de plaats van onze "stranding" bevindt zich een commune. Daar hebben ze veel Hollandse koeien, vertelt de kleermaker. Hoeveel melk een koe in Holland geeft?... We slaan een slag, die vermoedelijk aan de lage kant is, want de produktie ligt hier maar weinig lager. "De kwaliteit van de melk van de Servische koeien is echter beter dan van de Hollandse", zegt hij...

Nog steeds zijn er geen drie uur verstreken! Dus keuvelen we verder. Eerst foto's kijken... Of we getrouwd zijn?... Of we kinderen hebben... Of dat onze vrouw is?... Alles interesseert hen! Nieuw punt van het program! Hollands geld bekijken. Die Nederlandse rijksdaalder doet het altijd weer opnieuw in ieder vreemd land. Hoeveel dinars dat zijn?... En die gulden?... En het kwartje?... Bij het dubbeltje verschijnt een vriendelijke glimlach op de gezichten alsof er een lief kindje binnenkomt. Een dergelijke reactie van aangename verrassing is steeds ons dubbeltje voorbehouden bij alle vreemdelingen in alle landen! Men pakt het wat voorzichtig aan alsof het breken kan. Draait het óm en óm en vestigt er geamuseerd elkaars aandacht op... Het dubbeltje is nu eenmaal het benjaminnetje van de pasmunt, wat iedereen onmiddellijk beseft. Dan komt papieren geld aan de orde. De "koerier" loopt met ons geld naar de mohammedaanse vrouwen onder de parapluie. Onze rijksdaalder gaat van hand tot hand, net als de gulden, tot ze bij een ver verwijderd zittend groepje terecht komen. Op een gegeven moment zit al ons Nederlands geld "onder de mensen" en we weten niet eens waar allemaal... Uiteindelijk keert het zonder dat er iets aan mankeert, weer op zijn basis terug... Zo eerlijk zijn die mensen wel!

 

Levende folklore

Onder deze bedrijven door, die de uren ineen doen schrompelen, blijkt er echter iets anders gebeurd. In Dakovica is intussen de markt afgelopen. De bezoekers daarvan, die in de richting Prizren wonen, trekken naar huis. Daardoor wordt de stille weg plotseling druk bevolkt. Zover het oog naar het noorden reikt, komen de marktgangers in groepjes met meer of minder grote tussenruimten aangereden. Voetgangers zijn er weinig. Alles rijdt. Soms op een fiets - er zijn in Servië opvallend veel fietsen en men rijdt daarmee des avonds zonder licht! - maar de meesten gebruiken wagens, soms door ossen getrokken, paardjes of ezels. Ordeloos liggen mensen en goederen op de wagens dooreen gestapeld, zodat ge ieder ogenblik vreest, dat er iets of iemand zal afvallen.

De meest vreemde soorten huisraad trekken aan ons oog voorbij zodat het wel op een verhuizing lijkt. Nu nog verschijnt er op ons netvlies een boven op 'n wagen wipperende wieg. Knalgeel geschilderd met zwarte figuren er op en angstvallig in haar wankele positie gehouden door een zorgzame moeder. Het moet een wel zeer kostbare aankoop op de markt van Dakovica geweest zijn en zeker is deze wieg voorbestemd om straks in een lemen boerenwoning als pronkstuk voor buren en familie te fungeren. Aan de ijskast is men hier voorlopig nog niet toe. Paardjes en ezels stappen gewillig voort met pakken en met touw omwonden kisten aan weerszijden, echter steeds zó, dat het dier tegelijkertijd nog altijd als rijdier voor zijn meester dienst kan doen. Wat er zo passeert zijn bijna allemaal Skipetaren of Albanezen, vrolijke, vriendelijke mensen, die zich - in tegenstelling tot de vrouwen - graag laten fotograferen. Ze zwaaien spontaan als ze het fototoestel gericht zien en anderen stoppen ongevraagd om er toch maar zeker "goed op te komen"... Wel een uur duurt het voorbijtrekken van de stoet, welke is als een bonte, folkloristische optocht, die het onderlinge contact verloren heeft. 't Is de meest fantastische stoet, "van naamloze zielen", die we ooit gezien hebben en reeds alleen hierdoor wordt deze autopech tot de schoonste van ons leven...

Ook in Zuid-Servië komt aan wachten een einde. Precies drie uur en een kwartier na de pech arriveert de volgende bus uit Pec. Ze is driekwart vol. We kunnen er eigenlijk niet allemaal in maar - zoals stilzwijgend afgesproken - gaan we er toch in! Na veel passen en meten, als haringen in een ton maar... met een zitplaats voor de vreemdeling vlak bij de chauffeur! Daar heeft ook deze nieuwe chauffeur wel voor gezorgd!... Naar Prizren is het nu nog maar dertig kilometer...

 

 

 

22. In Prizren bleef het Oosten nog het meest ongerept

 

Prizren! Eindelijk eens een stadje, waar de moderne tijd zich niet zo nadrukkelijk naar voren dringt. Toch rijst ook hier in het centrum als een toren een vele verdiepingen hoog flat uitdagend uit de lage huizenzee. Maar dat is dan toch wel alles. Voor de rest heeft Prizren zo ongeschonden zijn oude sfeer bewaard, dat het nog steeds tot de meest schilderachtige oosterse steden van Joegoslavië moet gerekend worden. Hier loopt de klok een kleine eeuw ten achter, wat vooral tot uitdrukking komt in de uitgebreide Turkse stadsdelen en de elders reeds lang uitgestorven handwerken, die hier nog in volle glorie bloeien. Toch zal wie dit alles beleven wil, zich moeten haasten want ook hier worden oude huizen tegen de grond getrokken en ieder jaar dat er voorbijgaat zal het stadje minder het oude Prizren zijn.

Prizren met zijn 24.000 inwoners beschikt historisch over oude papieren. Zijn huidige naam dateert pas uit het middeleeuwse Servische tijdperk. De daaraan voorafgaande Byzantijnse periode sprak van Prezdrijan en de Romeinen kenden het stadje als Therauda. Eens was het een belangrijk handelscentrum. In de 14de eeuw beschikte het zelfs over 'n eigen munt. Tegen het einde van deze eeuw ging het stadje achteruit om definitief de nekslag te krijgen bij de komst van de Turken in 1455. Eeuwen lang heeft het in verval verkeerd. De aanleg van een later weer opgeheven spoorlijn vermocht het niet uit zijn lethargie te wekken en daarom is het huidige Prizren nu nog een uitschieter in schilderachtige zin in vergelijking tot een meer gemoderniseerde stad als bijvoorbeeld Pec en ook het Macedonisch Skopje. De opleving dateert pas van na de oorlog. Er zouden ook plannen bestaan om de opgeheven spoorverbinding weer in bedrijf te stellen.

 

Door bergen omringd

De ligging van het stadje, dat doorstroomd wordt door de Prizrenska Bistrica, een zijriviertje van de naar het vlakbij gelegen Albanië stromende Beli Drim, is schitterend. Het wordt omringd door hoge bergketens. Een belangrijk gebergte, waarin ook wintersport beoefend wordt, is de Sar Planina in het zuiden, die tot een hoogte van zelfs 2760 meter reikt. Een deel van het stadje ligt dan ook tegen de berghellingen gebouwd. Vanaf de hoogte gezien springen uit het panorama van de stad overal de koepels en de minarets van de moskeeën naar voren. Van deze moskeeën zijn de Sinan Pasha uit 1615 en de Bajrakli Djamija de voornaamste. Ook bezit het stadje oude orthodoxe christenkerken als herinneringen aan het grootse verleden.

Er valt in Prizren dus veel te beleven op méér dan één gebied. En toch is het stadje niet opgenomen in het toeristenverkeer voor het westen. Had u de naam van deze plaats ooit gehoord voor wij er hier over schreven? Maar zo liggen er in Zuid-Joegoslavië nog zoveel onontgonnen toeristische schatten, waarvan we in het westen geen begrip hebben.

 

Als enige toerist

Drie dagen hebben we rondgedoold in dat unieke Prizren zonder er ook maar één buitenlandse toerist tegen te komen. En deze trekt toch onmiddellijk de aandacht in het stadsbeeld al zou het alleen maar door zijn fototoestel zijn. Hier loopt niemand met een toestel en hier wordt dan ook nergens gefotografeerd. Toegegeven dient daarbij, dat de kalender midden september aangaf. Dan is ook hier het eigenlijke hoofdseizoen ten einde. Overigens zou het niet goed zijn als Prizren ineens door toerisme overspoeld werd, want het is er eenvoudig niet op ingesteld.

"Voor een hotel behoeft u niet lang te kiezen", zegt ons de zeer vriendelijke juffrouw van het VVV-kantoor lachend in 't Frans. "Er is er maar één in de hele stad. Een eindje verder om de hoek." In het enige hotelletje van Prizren zijn we dan ook terecht gekomen. De afdeling restauratie met haar enige kelner doet het wel - ook wat het eten betreft - maar het logies blijft nogal wat beneden de maat. Niettemin verheugen wij er ons toch over een "pied à terre" gevonden te hebben want het zou eeuwig zonde geweest zijn Prizren met wat "sight seeing" af te doen. We moeten trouwens wel een paar dagen blijven om ons de marktdag niet te laten ontgaan, want dan wordt het stadje dubbel interessant door 'n bonte mengeling van volkstypen, die men er kan gadeslaan. Op gewone dagen domineren de Albanezen in het stadsbeeld. Toen in 1912 de Turken verdwenen en Albanië een zelfstandige staat werd, zijn deze Albanezen aan de Servische kant van de grens blijven wonen.

We wezen er reeds vroeger op hoe de Albanees direct opvalt door zijn onafscheidelijk hoofddeksel, het "eierdopje" van witte vilt. Geen wonder, dat de huisnijverheid, die deze hoofddeksels vervaardigt, in Prizren volop floreert. Ge kunt de fabrikant, ongevraagd, rustig bij zijn arbeid gadeslaan. In Prizren wordt alles, wat het dagelijkse leven vergt, met de hand gefabriceerd. Niets gebeurt hier machinaal. Daarom heerst er, bij wijze van spreken, deur voor deur een schilderachtige bedrijvigheid van allerlei beroepen. De "petjesfabricage" van en voor de Albanezen is er één van. De deuren en ramen staan hier altijd open en wie binnen wil lopen kan dit rustig doen.

 

Oud handwerk

Geboeid blijven we tegen een deurstijl staan kijken bij de Albanese "eierdopjes"-fabrikanten wier werk plotseling fascinerend wordt als we ontdekken, dat zich hier in hun meest primitieve vorm, in een kort tempo, verschillende procedés afspelen, die ook ten grondslag liggen aan de Tilburgse wollenstoffenindustrie. Voor het maken van een Albanezenmutsje neemt men een flinke pluk ruwe wol, rechtstreeks van het schaap. De fabrikant hanteert een simpel apparaat in de vorm van een houten, gespannen boog met een metaaldraad als "pees". Met de ene hand houdt hij de metaaldraad op de pluk wol terwijl hij met de andere, die een soort houten hamer hanteert, de staaldraad "geselt". Door het trillen van de strak gespannen draad wordt de ruwe wol zeer fijn en mooi-regelmatig uiteengerafeld, zodat er geen enkel knobbeltje overblijft. Het is ongelooflijk hoe op een zo primitieve manier de wol zó fijn verdeeld kan worden. De nieuw verkregen massa wordt met een plank geplet en wat ineengewreven, waarna er een soort grote pannekoek te voorschijn komt. Op een schuin aflopende tafel met gootjes ondergaat de "pannekoek" een bewerking met iets wat op water en zeep lijkt. In ieder geval komt er veel schuim aan te pas. Dit procedé heeft een vollend en tegelijkertijd wassend effect. Uiteindelijk ontstaat er een ronde hagelwitte lap vilt.

 

Kneep van het vak

Deze lap wordt in 't middelpunt opgeheven en dichtgeflapt, waarna men er met een kei of blok hout de ovaalvorm begint in te wrijven. Dit laatste wrijven leek ons de kneep van 't vak. Er komt een fantastisch regelmatige vorm te voorschijn, zó dat het een machine niet beter zou kunnen afleveren. Het mutsje dat na al deze bedrijven al wat stijf geworden is, wordt nu met een ouderwets scheermes glad geschoren. De laatste fase van het proces bestaat in het bijknippen van de rand met een schaar. Dan kan het hoofddeksel op de stapel in de etalage. De hele ontwikkeling van het procedé van ruwe wol tot plaats in de etalage neemt voor zo'n mutsje hoogstens twintig minuten in beslag. De dingen worden voor f 1,75 of f 2,- verkocht. Met een paar kleine machientjes zou in één dag tijds de consumptiebehoefte voor een heel jaar gedekt kunnen worden, maar... dan zouden deze mutsjesmakers voor de 364 overige dagen van het jaar tot werklozen gemaakt zijn...

 

Fabrieksprodukt

In Prizren komt slechts één fabrieksartikel aan de markt: zwarte rubber opanken: een lap rubber met gevlochten randen en de neus met een stukje leer er tussen, spits bijeengeklonken. Met meters touwwerk wordt dit soort schoeisel aan voeten en benen vastgebonden. Maar voor die touwen moet ge weer bij de touwslager terecht. Het schoeisel is - hoewel fabriekswerk - met al zijn touwwerk toch nogal schilderachtig. In ieder geval betekent het een uitkomst voor de kleine man, want zo'n paar opanken kosten nog geen twee gulden. Ze maken bovendien een nogal stevige indruk. Vanwege de lage rand moet men er echter niet mee door plassen water lopen. Maar wanneer heeft het in Prizren echter eigenlijk ook weer voor de laatste keer geregend?...

 

 

 

23. Zo maar 'n doodgewone werkdag in Prizren

 

Prizren, dat driekwart oosterse stadje daar in de Kosmet van Zuid-Servië, is bezig te ontwaken uit een lange lethargische slaap. Symbool van dit ontwaken vormt het flatgebouw in het centrum. Op deze dag en op dit uur kijkt vanaf het balkonnetje van een vierde verdieping een mohammedaanse in de traditionele dracht uit over de stad. Ze staat daar als 'n moderne muezzin, die van de minarettrans van een der vijfentwintig moskeeën, welke Prizren bezit, oproept tot gebed. Wat moet er eigenlijk omgaan in de ziel van deze mohammedaanse, die voor wat de kleding betreft - met uitzondering van de sluier dan - vasthoudt aan de zeden der vaderen, anderzijds echter ontsnapt is aan de geslotenheid van de oosterse huizen, die beneden aan haar voeten nog voortvegeteren? Wel goed moet zij gekend hebben, die ommuurde binnenplaatsen als tot contemplatie dwingende kloosterhoven, in één waarvan ook zij haar jeugd zal hebben doorgebracht. Zij heeft de sprong gemaakt maar of die ook geestelijk en sociaal verwerkt is, blijft een grote vraag...

Hierboven stelden we wel uitersten tegenover elkaar maar Prizren is toch uitgerekend niet de stad van de uitersten. Het gezicht staat toch nog méér naar het verleden dan naar de toekomst gekeerd en het heden is er voor de toerist in hoofdzaak verleden. Tenminste voor hem, die uit het westen komt. Dolend door de straten van Prizren wordt hij overal geconfronteerd met voor hem reeds lang uitgestorven beroepen, die hier nog hun volle bloei beleven. Als hij niet al te jong is, zal hij nog enige vage herinneringen aan deze beroepen in zijn wereld meedragen en ze plotseling als oude bekenden begroeten... Is hij wél jong dan zal hij zich enkel maar verbazen...

Tot de florissante bedrijven behoren de zadelmakerijen, die verder alles leveren, wat met tuigage voor rijdieren te maken heeft. Nauw verwant hieraan is uiteraard de touwslagerij. De lijnbaan is hier uitgezet op de straat en ge kunt er de vaardigheid bewonderen van de touwslager, die met behulp van een halfwas knechtje op de door de eeuwen heen beproefde methode het touw "slaat" terwijl u wacht. De schoenlapper zit er met een mondvol spijkertjes te hameren op zijn laag stoeltje aan zijn laag, vierkant werktafeltje tussen honderden snippers leer en een grandioze rommelboel. Op een brede snijtafel knipt de kleermaker enorme lappen wit vilt tot de gewenste stukken als hij niet toevallig bezig is dit vilt, waarvan costuums gemaakt worden, ineen te naaien, terwijl hij met gekruiste benen op de tafel zit.

 

Bij de smid

Over de Albanese "petjesmakers" vertelden wij al in een vorig artikel. Laten we daarom maar meteen naar de straat van de smeden en ketellappers gaan. Ja, die hebben zo ongeveer een hele straat voor zichzelf. Bij de ketellappers is het een ongelooflijke rommelboel van oud blik en koper, dat hier met een bewonderenswaardige vaardigheid tot bijna nieuw wordt omgetoverd. Maar het meeste aandacht trekt toch wel de smid, dat roemruchte beroep, dat zich op papieren van duizenden jaren oud beroepen kan. Het is alsof ge tussen al het verleden, dat ge al aanschouwd hebt, bij de smid nog een duik van honderden jaren dieper in de historie neemt, als ge op een kei bij het deurgat van de werkplaats gaat zitten naast een boer, die op spijkers wacht...

Deze smid van Prizren staat niet als Vulcanus met ontbloot bovenlijf en gespierde armen aan een laaiend vuur. Hij zit gehurkt op de grond, waarop een klein vuurtje ligt, dat hij van tijd tot tijd met een niet al te grote handblaasbalg wat leven inblaast. En naast dat vuurtje staat een miniatuuraambeeldje... Even geleden heeft de boer een aantal spijkers besteld. Hij wordt prompt op wenk bediend. Alleen duurt het een beetje lang. "Ik zal ze even voor je klaarmaken", heeft de smid gezegd. En toen is hij aan de arbeid getogen. Stuk voor stuk worden de spijkers met de hand gesmeed terwijl de klant met een onuitputtelijk geduld wacht... Wat betekent hier immers tijd!... Grotere prestaties van smeedkunst dan het maken van spijkers hangen er langs de wanden in het smederijtje, o.a. landbouwwerktuigen, hoefijzers en ook een kunstig gedraaide houtboor.

 

Bakkerijen bij de vleet

Elders trekt de bakker de aandacht. Er zijn veel bakkerijen in Joegoslavië, zodat er dus blijkbaar nogal wat brood gegeten wordt. Een moderne slagzin: "Direct van producent naar consument" wordt hier niet gebruikt en toch juist hier zou hij méér waarheid bevatten dan elders. Ge kijkt vanaf de straat direct op de ovens met dubbele ijzeren deuren. Het zijn precies de ovens uit de ouderwetse Brabantse boerderijen. Met de lange "schiet" wordt het heerlijke brood naar buiten gehaald en met één vaardige zwaai zó in de etalage geschoven, welke etalage uit niets anders bestaat dan een brede plank voor het raam.

Verbaast u ook niet wanneer ge in de deur van een "gesloten" huis een vrouwtje ziet staan met een bundel ruwe schapewol onder een arm terwijl de duim en wijsvinger van de hand van diezelfde arm rechtstreeks de draad spinnen. Daar behoeft niet eens een spinnewiel aan te pas te komen!... De wereld van de "selfacting" is hier wel ver weg en nu op haar beurt een onwezenlijke wereld geworden voor wie uit Prizren kijkt...

 

Het mysterie van figaro

Wanneer ge ziet hoeveel mensen er ongeschoren rondlopen, blijft het een raadsel hoe al de kappers in Prizren en ook in andere Servische plaatsen aan de kost komen. Naast dat der bakkers is hun aantal opvallend groot en ze schijnen altijd klanten te hebben. De figaro's van Prizren stralen in een mysterieus aureool en ge krijgt het gevoel alsof het gaan naar de kapper hier geworden is tot een stuk levenskunst, dat - mits beoefend met flair voor het juiste ritueel - een soort culturele standing vertegenwoordigt als het bezoek aan de schouwburg...

Indien er dus voor de vreemdelingen zaken zijn, die hij niet begrijpt, dan ligt dit toch niet aan de terughoudendheid van de Prizrenaren. Al wat we hierboven beschreven, speelt zich in of vóór open woningen langs de straat af. Ge kunt er staan blijven kijken zolang ge wilt. En als ge bij de sandalen- of opankenkoopman wilt binnengaan voor een aardig souvenir, dat nog niet met een dergelijk oogmerk werd vervaardigd, zal hij misschien - net als voor ons - het stof van een blok hout afvegen, er een krant over uitspreiden opdat uw broek niet vuil zou worden en u dan tot zitten uitnodigen. Haast wordt er van u allerminst gevraagd. Ge moogt gerust een half uur over uw aankoop doen. Indien ge daar tenminste kans voor ziet...

 

Geroosterd vlees

Wat de friteszaken in Nederland en België zijn, betekenen in deze contreien de cevapcici-huisjes, zo genoemd naar het hoofdgerecht dat hier verschaft wordt. Er zijn echter nog tal van andere Balkangerechten voor weinig geld verkrijgbaar. Aan bedrijfskapitaal kruipt er niet veel in zo'n onderneminkje in, waar de kleine man uit het vuistje eet al kan men zich ook wel met een bord laten bedienen. Hoofdzaak is een metalen bak met ijzeren rooster, waaronder een houtskoolvuur wordt gestookt. Alles wordt hier op houtskool geroosterd. Voor dertig tot veertig cent krijgt ge al een hele homp brood met geroosterd vlees.

Ook hier zijn er geen geheimen. Voor iedereen zichtbaar worden de produkten voor het raam bereid. Broederlijk bijeen sissen en pruttelen daar de cevapcici-"worstjes", verrukkelijk lonkende biefstukjes en verleidelijke paprikavruchten, welke laatste er heerlijker uitzien dan ze voor een westers gehemelte smaken. Maar dat is een zaak, waarover niet te twisten valt, zoals de ouden al zeiden.

De grillmethode begint ook in het westen steeds meer ingang te vinden. Het zal echter nog wel enige tijd duren alvorens wij een heel varken aan het spit rijgen. Niet zo maar een belachelijk klein speenvarkentje, doch een volslagen varkensbeest. Dat levert de Balkan u vlot. We hebben zo'n knaap, in de open lucht, aan het spit zien hangen. Aan een spit van twee en een halve meter lengte en ter dikte van een stellingpaal, in de lengte dwars door het varken gestoken. En dit alles langzaam draaiend boven het vuur, druipend en glanzend van het vet, doch tegelijkertijd zó verleidelijk bruin wordend, dat zelfs Lucullus een moord zou plegen om hiervan een stuk te bemachtigen. Wie denkt daarbij dan nog aan een Warenkeuringsdienst.

 

Advokaten

De intellectuele wereld ziet ge in de hoofdstraat van Prizren vertegenwoordigd door twee advokaten-"kantoren". De juristen kondigen hun aanwezigheid - of veronderstelde aanwezigheid - aan met een flink uithangbord in Cyrillische letters, waaruit zich echter het woord "Advokaat" met gemak ontcijferen laat. Ze resideren naast elkaar in huisjes van twee meter breed en zó laag, dat ge met de hand aan de dakgoot reiken kunt. Met één oogopslag door het raam of de openstaande deur overziet ge het hele kantoor: een vierkant hok met een bureau in het midden en een chaos van boeken en mappen langs de wanden en papierrommel op de bureaus. Gelukkig hebben we geen juridische bijstand nodig want het is middagpauze en de heren zijn nog afwezig ook, al staat bij de een de deur dan ook wagenwijd open!...

 

Zó leeft Prizren op een doodgewone doordeweekse dag als er niets te doen is. Dubbel schilderachtig daarentegen wordt het op de marktdag, die op woensdag valt. Daarover een volgend keer.

 

 

 

24. Marktdag in Prizren betekent boeiende Balkanfolklore

 

Overal in Joegoslavië behoort een marktdag tot de attracties, die een toerist niet mag missen. In bijzondere mate geldt dit evenwel voor een markt als die van Prizren. "Dag van de kooplui" noemt een Frans sprekende ingezetene deze dag. Op onze vraag waar die markt eigenlijk plaats vindt, wijst hij op straat in de rondte en zegt: "Hier en ginds en overal." Onwillekeurig zoekt wie naar een markt denkt te gaan naar een of ander pleintje - ge zult dat ook wel in Prizren vinden! - doch eigenlijk wordt die markt overal op de straat gehouden. De kooplui stellen zich maar ergens op en wachten geduldig op de kopers. Zo gaat dat in Prizren.

In de vroege ochtenduren heerst er reeds een opvallende drukte in de hoofdstraten. Van heinde en verre zijn de mensen uit de omliggende dorpen en uit de verlaten oorden van de bergen naar Prizren gekomen om de produkten van hun arbeid aan de man te brengen. Sommigen hebben zich daarvoor op z'n zondags opgetuigd, anderen doen het in hun gewone plunje, dat echter ook altijd nog schilderachtig genoeg is om de aandacht van de vreemdeling gaande te maken. Alles wat de Balkan aan volkstypes in dit gebied oplevert, krioelt er door elkaar want de voormalige Turkse Kosmet, waarin Prizren ligt, vormt een ware smeltkroes van volkeren. Er lopen veel in het zwart geklede vrouwen, die zwarte of witte hoofddoeken dragen en aan pinguïns denken doen. Er zijn vrouwen in fraai geborduurde kleding maar ook slordige mohammedaansen, bizar opgetuigde Turken, heel veel Albanezen en van tijd tot tijd stuit ge op dik-ingepakte echtparen met tot op de schouders afhangende, pikzwarte haren en waarbij het wel heel moeilijk is de man van de vrouw te onderscheiden. Er is voor een niet-ingewijde uit dit mengelmoes geen wijs worden aan.

 

Hun koopwaar

En wat die mensen te koop hebben aan te bieden? O, vaak maar heel weinig. Daar staat een vrouwtje langs de trottoirband met niets anders dan een hengselmandje ruwe schapenwol. Een paar meter verder peutert er een voorzichtig wat eieren uit een mandje te voorschijn, die veilig opgeborgen zaten tussen ruwe wol. Elders offreert een man of een vrouw u levende kippen of kalkoenen. Men heeft er in iedere hand één en draagt ze met de poten samengebonden en de kop naar beneden. Of men heeft de dieren met vastgebonden poten vóór zich op de grond uitgespreid. Wat ge hier over de hoofdstraat verdeeld vindt, zult ge echter ook nog op een pleintje van het stadje bijeen aantreffen.

Tweede- en misschien wel derdehands kleding vinden hier gretig aftrek. Er zijn zeven te koop en kleine, smalle kammen voor primitieve weefgetouwtjes, waarop in huisarbeid de rode, wollen "schortjes" van de mohammedaanse vrouwen vervaardigd worden, maar hier verhandelt men ook hele balen wol en strengen geverfde garens. Er wordt een ontstellende rommel aan de allergoedkoopste en meest prullige snuisterijen en primitief houtsnijwerk aangeboden. Een opvallend produkt vormen geheel met de hand vervaardigde zakmessen: het hecht gesneden uit hoorn van een rund en met gekleurde figuurtjes ingelegd, 't lemmet met de hand gesmeed en scherp als een scheermes. Voor drie kwartjes wordt ge eigenaar van zo'n solied zakmes.

 

Wieg onder de arm...

Niet te koop daarentegen is het kleine, houten wiegje, waarmee een boerin haar baby draagt. Met wiegje en al onder de arm, de baby dichtgedekt met een van die rode "schortjes" dat deze dorpsvrouw natuurlijk thuis zelf geweven heeft. Het wiegje glimt als een spiegel van het vele dragen en het ziet er uit als een museumstuk. Wie weet hoevele geslachten al in deze draagwieg hun eerste levensmaanden hebben doorgebracht!

In een klein straatje zitten vele bont geklede mannen en vrouwen bijeen. We zijn in de kleden- en tapijtenafdeling verzeild geraakt. Dat rode, wollen "schortje" uit twee aan elkaar genaaide stukken en met sobere witte figuurtjes er ingeweven, moet het onze worden. De dorpsvrouw zit er wel om het te verkopen maar als wij de prijs vragen: "Kolika kosta?" weet zij die merkwaardig genoeg niet. Voor de vreemdeling moet dat haar man maar vertellen. Nu die weet het wel! Hij schrijft hem op een briefje doch schrikt niet weinig als wij hem er attent op maken, dat hij vermoedelijk 'n nul te weinig heeft opgeschreven. Hij haast zich zijn fout te herstellen.

We bieden! Man en vrouw zijn echter meer psycholoog dan wij. Ze hebben al lang gemerkt, dat wij het "schortje", dat niet duur leek, kopen zullen. Dus houden ze voet bij stuk. Een Italiaans sprekende kapper, die zich via het openstaand raam met onze transactie bemoeit, brengt daar ook geen wijziging in. Eenmaal de koop gesloten ontstaat er echter enige beweging in het "kleedjesstraatje". Er wordt druk onder elkaar gemompeld en gesmoesd. Vermoedelijk zó van: "Moet je daar eens zien!... Die vreemdeling is gek!..." Wanneer dit niet voldoende was geweest om te vertellen dat onze vrouw een ongewone prijs gemaakt had, dan wordt dit zeker duidelijk uit de wijze, waarop nu plotseling iedereen "schortjes" en zelfs met afschuwelijke lovertjes bestikte bolerootjes voor kleine kinderen heeft aan te bieden...

 

Tijd is geen geld!...

Nu hebben we nog touw voor onze sandalen nodig. Dat is weer in een ander straatje. Vele meters meet de koopman af. Snijdt het touw midden door, slaat elk van de twee helften dubbel, bevestigt zo'n dubbele helft aan een spijker in de muur en dan begint hij onze eerste "veter" ineen te draaien. Daar dit werk van tijd tot tijd onderbroken wordt om een andere klant te helpen, gaan we maar wat op een in de buurt liggende grote kei zitten want hier is tijd nog geen geld. Als de eerste "veter" gedraaid is, komt de tweede op dezelfde wijze aan de beurt. Ten slotte moeten de beide gedraaide touwen nog volgens de regels der kunst in de sandalen gevlochten worden. Dat alles heeft zowat een twintig minuten in beslag genomen als de man uiteindelijk ons ongewone schoeisel overhandigt en zegt dat hij nu graag 100 dinars (zestig cent) wil hebben...

 

Pantomime

Bij al dit handeldrijven in Prizren is er één zaak, die bijzonder opvalt. Het onvoorstelbare flegma, waarmee zich dit alles afspeelt. Er is geen sprake van een luidruchtig loven en bieden of drukgebarend heen-en-weer gepraat. Men vraagt de prijs en doet zijn bod. Lukt het niet dan legt men de goederen gewoon neer en wandelt weg. Er wordt helemaal geen Allah en geen profeet aangeroepen omdat gij de arme koopman van honger om wilt laten komen. Hier krijgt niemand iets opgedrongen en ge wordt ook niet achternagelopen. Daarentegen krijgt ge ruimschoots gelegenheid de goederen te onderzoeken. Men probeert u niet een kat in de zak te verkopen. Eerder is koop en verkoop hier geworden tot een pantomime, die op een voorname en edele wijze wordt opgevoerd. Geld ligt niet op de straat en iedere aankoop vormt voor de inheemsen een belangrijke beslissing.

Zie eens met welk een kennersblik die boer dat handgesmede zakmes van drie kwartjes keurt. Hij buigt het open en buigt het toe, onderzoekt nauwkeurig met zijn duim het scherp van het lemmet, probeert of het hecht goed in de hand ligt, weegt het ding op zijn open hand en maakt dan - haast fluisterend, alsof hij zich schaamt niet méér te kunnen geven - zijn bod bekend... De koopman schudt enkel maar ontkennend het hoofd en de kandidaat-koper legt het mes zó triest neer alsof hem de weigering diep door de ziel gesneden is. Dan staat hij in gepeins verzonken alsof hij zijn lang gestorven voorvaderen om raad en wijsheid smeekt... "Een mooi mes is het toch wel! En hij is toch naar Prizren gekomen om een mes te kopen..." Zo overlegt hij verbeelden we ons. Hij mompelt iets tegen de koopman. Deze schudt niet meer neen. De koop is tot stand gekomen...

Niet alleen de kooplieden op de straten maar ook de gevestigde winkeltjes maken op zo'n dag als vandaag goede zaken. Het is overal een druk komen en gaan.

 

Na de arbeid

Tegen het middaguur verandert Prizren enigszins van aanzien. Vele buitenlui hebben hun goederen verkocht. Nu is het tijd tot het aanspreken van de meegebrachte proviand. Overal waar maar wat schaduw valt, hurken de mensen tegen de grond of gaan er helemaal bij liggen, want de weinige banken in het gezellige parkje tegenover het nieuwe postkantoor zijn natuurlijk al lang bezet. Op het hoge, ommuurde bordes van de grote moskee in het hartje van het stadje, de Sinah Pasha, ligt het op dit uur vol rustende en slapende Albanezen. Onder haast iedere boom zitten vrouwen en kinderen te eten of zalig niets te doen. Het is het uur van de middagrust wanneer het hartje van Prizren tot een groot breugeliaans schilderij geworden is. Ge behoeft maar midden op de straat te gaan staan en zonder van uw plaats te komen naar de vier windstreken te fotograferen om de meest karakteristieke straat- en volkstafereeltjes uit de Balkan vast te leggen. Wie Prizren zó gezien heeft, kan dit Servische stadje nooit meer vergeten!...

 

 

 

25. Naar het roemruchte land van Alexander de Grote

 

De dag van heden voert ons naar de meest zuidelijke republiek van Joegoslavië Macedonië. Een streek, die herinneringen oproept aan roemruchte namen uit verre tijden t.w. Philippus van Macedonië en zijn zoon Alexander de Grote. In de vierde eeuw voor Christus behoorden deze streken tot de draaischijf van de oude geschiedenis en tot de bronnen, waaraan het westen zijn cultuur te danken heeft. De jonge tijden van vóór 1940 leven bij ons voort in de gedachten aan de strijd van de Komitadjis, waarover Den Doolaard in zijn boek "Oriënt Express" zo fascinerend geschreven heeft. Nu Macedonië na 1945 een aparte republiek in het Joegoslavische staatsverband is geworden, behoort deze strijd tot het verleden. Dit houdt echter niet in dat alle Macedoniërs nu in één republiek verenigd zijn. Grenzen van land en volk vallen niet samen en ook nu nog leven er veel Macedoniërs in Grieks en Bulgaars staatsverband.

Hebben we in Macedonië met een eerbiedwaardig land te doen, waarvan op nog tal van plaatsen historische overblijfselen spreken, voor ons staat Macedoniê voor immer in de herinnering gegrift als het land van het stof. Op de goede 100 kilometer, die Prizren van de Macedonische hoofdstad Skopje scheidt, zijn we met onze autobus door een woestijn van stof gereden. Eerst langs met weiden en struiken bedekte berghellingen naar de 900 meter hoge Crnoljevo-pas, dan afgedaald door het bosrijke dal van Crnoljevo naar de Kosovo Polje om dan even voorbij het oosterse dorp Kacanik, via de gelijknamige kloof, de Servisch-Macedonische grens te overschrijden. Warm en geestdodend was de reis en daarom hebben we met des te meer geheime verlangens gekeken naar het gebergte de Sar Planina met zijn hoogste top de Ljuboten (2500 meter), die als een soort Matterhorn vanuit het westen in de wazige verte boven het Nerodimka-dal staat. In al het stof van deze streek doet dat gebergte zo onwezenlijk aan, dat ge aan een "fata morgana" denken zoudt, indien de landkaart geen duidelijke taal sprak.

 

Pechvogels

Autopech te krijgen in dit land moet voor de eenzame toerist geen pretje zijn. En toch kan het gebeuren zoals uit het verhaal blijkt van twee jonge Duitsers, die in een onooglijk dorp op een twintig kilometer van Skopje verwijderd, met een auto gestrand zijn op hun terugreis uit Griekenland. Reeds vier dagen wachten zij in gedwongen nietsdoen in het dorp. Zij hebben telegrafisch een nieuw onderdeel voor hun auto in Duitsland moeten bestellen omdat dit hier niet te leveren valt. Zij vervloeken het dorp, dat zó onder het stof zit, dat men er niet eens langs de wegkant in het gras kan zitten... anderzijds prijzen zij hun gelukkig gesternte, dat in ieder geval nog in de nabijheid van een dorp de pech over hen deed komen. In het duister van de reeds gevallen avond doen zij onze bus stoppen. Gewapend met rug- en slaapzakken trekken ze naar Skopje, dat ze van de doorreis kennen. De komende nacht zullen ze doorbrengen in de camping van Skopje en dan gaan ze de volgende dag welgemoed op informatie naar de eventuele aankomst van het auto-onderdeel. Onwankelbare optimisten tonen zij zich en ze leven werkelijk in de veronderstelling, dat het onderdeel popelend op hen ligt te wachten. Wat we hen helpen hopen...

Door de duisternis krijgen we niets te zien van "de vruchtbare vlakte van Skopje", waarover onze gids spreekt en evenmin iets van het Romeinse aquaduct maar dat interesseert ons momenteel niet meer zo. We hebben maar één verlangen: in Skopje te zijn en een lekker bad te kunnen nemen...

 

Een openbaring

Dank zij het feit, dat we in de bus kennis gemaakt hebben met een inwoner van de Macedonische hoofdstad, beschikken we over een gids, die ons onmiddellijk vanaf het donker gelegen eindstation van de busdienst naar 't hartje van Skopje loodst. Het is des avonds half acht. Ge moet als reiziger uit het westen zo'n avondlijke binnenkomst op het spitsuur van de pantoffelparade hebben meegemaakt om de volkomen verrassing te kunnen begrijpen, waarmee de Macedonische hoofdstad u overrompelt. Ge denkt nu toch eindelijk wel in het hartje van de Balkan te zitten met alles wat daaraan volgens verkeerde begrippen annex is en nu valt daar plotseling een moderne westelijke stad over u heen.

Op het Marsala Tita-plein, aan de overzijde van de brug over de rivier de Vardar, flitsen op hoge gebouwen kleurige lichtreclames uit en aan. Er staan torenhoge flatgebouwen en de hoofdverkeersader, die ook de naam Marsala Tita draagt, blijkt een enorm brede boulevard met de meest moderne zaken. Skopje telt 135.000 inwoners, doch als men de aanleg van dit deel van de stad en de drukte ziet - geen auto's maar allemaal voetgangers! - denkt ge, dat er wel 250.000 mensen kunnen wonen. We zijn eensklaps weer opgenomen in de maalstroom van een grote stad en krijgen het gevoel of het alweer eindeloos lang geleden is, dat wij door het zo gemoedelijke Prizren doolden. De overrompelende kennismaking brengt natuurlijk de consequenties van de grote stad mee. Op de eerste plaats een moeizaam zoeken naar logies indien ge geen geluk hebt.

 

Van Pontius naar Pilatus

Ver weg, bijna aan het eind van de boulevard, wijst onze gids op een blauwe lichtreclame. Die is van het hotel, dat wij - op goed geluk af - hebben uitgekozen. Halverwege neemt onze man afscheid en dan tornen we moeizaam met onze bagage door de traag voortdeinende mensenzee op het brede trottoir. Allemaal mensen zonder haast, die niet begrijpen kunnen hoe wij naar een hotel verlangen en nu wel een trottoir alleen zouden willen hebben... En als we dan eindelijk onder het blauwe licht binnenstappen, heeft het hotel geen kamer meer vrij!... Daar staan we in de als een mierennest krioelende hoofdstraat van Skopje.

Nu nemen we ieder hotel, dat we op de terugweg tegenkomen voor de voet mee. Vier achtereen en alles bezet! Maar dan staan we gelukkig toevallig vlak voor het Putnik-kantoor, dat nog geopend blijkt. Men geeft ons daar alle hotels op, waar we reeds hebben aangeklopt. Dan grijpt de heer achter de toonbank ten slotte naar de telefoon. In de buurt van het Marsala Tita-plein heeft een hotel een kamer vrij. De dienstbaarheid van de man gaat zelfs zó ver, dat hij voor ons een plattegrond tekent om bij het hotel te geraken zonder dat we opnieuw met onze bagage door de mensenmassa van de Marsala Tita-boulevard behoeven te worstelen...

 

Kamer met "servituut"

Langs enige uitgestorven binnenstraten belanden we bij een ouderwets-deftig hotel met een gezellig tuinrestaurant. Men is van onze komst op de hoogte. We krijgen echter niet een één- maar een tweepersoonskamer. Op een sjiek gemeubileerde salon komen vier prachtig gebeeldhouwde dubbeldeuren uit. Alles is van glanzend eikehout. Zelfs de deurstijlen zijn besneden en de deuren zelf dragen zware reliëfmedaillons. Één deur zwaait open en een fraai gemeubileerde kamer met balkon nodigt ons uit. Voor acht gulden per nacht - zonder ontbijt - zullen we hier kunnen slapen. Om de badkamer te bereiken moeten we echter steeds door de salon passeren... En dan is er nog iets! Op onze kamer rust een "servituut", dat hierin blijkt te bestaan, dat - wanneer zich nog een tweede gast mocht aanmelden - wij moeten gedogen, dat deze het tweede bed in "onze" kamer zal beslapen. Met het oog op deze mogelijkheid worden we ook minzaam verzocht de deur maar niet te sluiten als we naar bed gaan... Naar westerse begrippen maakt een dergelijk verzoek een wel vreemde indruk maar in de Balkan en ook in Zuid-Italië wordt het overnachten van meerdere vreemde personen in één kamer als een gewone zaak beschouwd. We hebben in Skopje het risico maar genomen. Er is die avond trouwens geen tweede gast meer de helft van "onze" kamer komen opeisen!...

 

"Kennissen"

Als we een half uur later tussen de Macedoniërs, als een herboren mens, opnieuw vredig en met een gevoel van geluk over de boulevard flaneren, waar we zo straks nog als "dakloze" met ons koffer sjouwden, schieten, voor de grote spiegelruit van een lunchroom, enthousiast twee armen ten groet omhoog, kennelijk voor ons bedoeld. We herinneren ons evenwel niet er in Skopje kennissen op na te houden. Bij nader onderzoek blijken het de twee Duitsers van de autopech. Netjes gewassen en geschoren en met een schoon hemd aan! De onverbeterlijke optimisten tracteren zich reeds bij voorbaat op de komst van het verwachte auto-onderdeel. Ze geloven nog altijd, dat het er morgen zeker zal zijn!...

 

 

 

26. Ook Skopje is een stad met twee gezichten

 

Wie vanaf het nieuwe station, met zijn enorme wandschilderingen in de hal, de eerste voet zet in de Marsala Tita, de hoofdslagader van de Macedonische hoofdstad Skopje, moet zich nogal enig geweld aandoen om zich te realiseren, dat hij midden in de Balkan zit. In maar weinig onderscheidt zich deze brede straat op het eerste gezicht van die van westerse steden. Flats, hotels, kantoren, melk- en ijssalons, snelbuffets, een snelrestaurant en een groot modemagazijn... men vindt het allemaal hier of anders wel op het aansluitende Marsala Tita-plein, waar het terras van een luxehotel zelfs herinneringen aan Parijs oproept. Dit is het Skopje, zoals zich dat, na 1912, doch vooral na de laatste wereldoorlog, ontwikkeld heeft. Maar aan de overzijde, de zuidkant van de rivier de Vardar, vindt ge de voormalige Turkse stad, het oude Usküb en daar ploft ge meteen in een andere tijd. Dus ook hier, net als in zovele andere Joegoslavische steden, oud en nieuw in felle tegenstelling naast elkaar.

Skopje, dat vóór de laatste wereldoorlog de naam Skoplje droeg, bezit alles wat men van een hoofdstad mag verwachten: een concertgebouw, dat op een grote boulevard van Parijs niet misstaan zou, een etnologisch museum, parlements- en regeringsgebouwen, een nationaal theater, een universiteit en een kunstgalerij. Deze laatste is ondergebracht in een na de oorlog verbouwd Turks bad en bevat vele oude ikonen maar daarnaast ook moderne kunst. Prachtig houtsnijwerk en ikonen vindt men ook in de kerk van Sveti Spas (de H. Verlosser).

De rivier de Vardar vormt de scheidingslijn tussen oud en nieuw Skopje, welke beide delen door een brede, sierlijke brug met elkander verbonden zijn. De Vardar is een zeer mooie rivier, die - tijdens ons verblijf - veel water had in tegenstelling tot andere rivieren in deze droge streken. Haar water komt uit de bergen en is daardoor behoorlijk koud. Een welkome gelegenheid voor baders, die wij zelfs in het duister van de avond nog vanaf de pijlers van de brug verkoeling zagen zoeken. Skopje is namelijk een nogal warme stad. In de zomer worden er zelfs wel temperaturen van 65 (?) graden gemeten.

 

Oud Skopje

Het oude Skopje ligt ten zuiden van de rivier. Zonder enige overgang staat men daar direct in de Turkse wijken, die beheerst worden door een hoog gelegen Turks fort. Eens was het de residentie van Tsaar Dusan, maar nu is het als archeologisch museum in gebruik. Bij het dolen door deze wijken stuit ge telkens op moskeeën uit de 15de en 16de eeuw. Een van de bekendste is wel de Mustafa Pasina Dzjamija, die heel sierlijke zuilen bezit. De Sultan Murat-Moskee uit de 15de eeuw, is de grootste van Skopje. De hoofdstraat van dit oude Skopje, een verlengstuk van de Marsala Tita-boulevard, is voor haar doen tamelijk breed en men treft hier allerhande winkeltjes aan, die met de mohammedaanse bevolking zo'n bijzonder accent aan het stadsbeeld geven.

Of het nu komt omdat we al zoveel schilderachtige oosterse taferelen op onze reis gezien hebben of dat Skopje tot zelfs in zijn oude wijk al zo zeer door de nieuwe tijd is aangetast, wij weten het niet maar alles bijeen genomen is voor ons, die meer naar het karakteristieke keken, Skopje eigenlijk een deceptie geworden. Het is niet nodig zover naar het zuiden te reizen om de Oriënt te beleven. Prizren is in dit opzicht in ieder geval veel belangwekkender en zelfs 't zoveel verder naar het noorden gelegen Serajewo, de Bosnische hoofdstad, biedt een heel wat levendiger beeld van de Balkan en het Oosten. Wie evenwel via Belgrado en Nisj vanuit het westen per trein in Skopje arriveert en nog geen lange busreis door de bergen van Montenegro en Zuid-Servië achter de rug heeft, zal er wellicht anders over denken.

 

Dat sluipende stof!

Om helemaal eerlijk te zijn: misschien hebben we ook wel wat antipathie tegen de Macedonische hoofdstad. Skopje zal ons immers op de eerste plaats in de herinnering blijven als de stad van het stof. Alvorens we hier arriveerden, hadden we reeds alle soorten stof van de Balkan gegeten maar nergens heeft zich dit zó gluiperig van aard getoond als in Skopje. In het Servische en Macedonisch land, waar het duimendik langs de wegen en op de velden ligt, weet men tenminste in het stof te leven - het is hier nu eenmaal niet anders na zes maanden droogte! - maar in een zo voortreffelijk geplaveide en van asfalt voorziene stad als Skopje verwacht ge iets anders.

Ge ziet hier het stof niet en het is er toch! Het speelt een laaghartige rol doordat het u, als nietsvermoedende vreemdeling, heimelijk besluipt en in uw longen dringt tot ge bijna niet meer ademen kunt. Dan gaat u plotseling een licht op waarom de man-van-de-straat in vele gedeelten van Joegoslavië zich voortdurend de keel schraapt en op straat spuwt. Hier in Skopje heeft dit afschuwelijke schrapen en spuwen waarlijk zin en op een gegeven ogenblik wordt ook voor de vreemdeling de drang om er aan mee te gaan doen bijna onweerstaanbaar. Als ge in dit stadium zijt aangeland en ge laat uw blik door de prachtige, kaarsrechte Marsala Tita-straat waren, doet ge een ontdekking: de lucht in deze straat is totaal bezwangerd met stof zodat ze er geheel bruin van ziet...

 

Het geluk van de Vardar

Met een glas limonade, welke drank in verschillende kleuren en smaken voor slechts weinig centen in stalletjes en tentjes langs de straat verkrijgbaar is, spoelt ge uw droge keel wat schoon, doch dit helpt niet voor lange tijd. Dan krijgt ge ten slotte maar één verlangen: weg uit Skopje, zo vlug mogelijk weg uit deze hel van stof! Dit stof is de vloek van Skopje!... Hopelijk doet ge echter nog tijdig de ontdekking, net als wij, dat de atmosfeer langs de rivier de Vardar, waar ge overal onder bomen op banken of op kades zitten kunt, heel wat gunstiger is. Een avondje langs de Vardar in Skopje, op de grens van twee werelden: die van de Oriënt en die van het Westen, behoort tot de romantische belevenissen, die weer wat goedmaken van het kwaad, dat Skopje ons heeft aangedaan. Misschien heeft die geschiedenis van al dat gluiperige stof in de hoofdstraat evenwel een speciale oorzaak gehad, bijvoorbeeld een ongelukkige windrichting. In het stadspark en op het Marsala Tita-plein was de atmosfeer in ieder geval al een stuk gunstiger.

 

Geen nozems

Het uur van de pantoffelparade des avonds mag men in Skopje zeker niet overslaan. Vanuit de verte het plein opkijkend dachten we, dat er wellicht relletjes waren ontstaan. In zó groten getale zagen we hier de jeugd bijeengedromd, fleurig, licht en decent gekleed. Er gebeurde niets dan heen en weer wandelen. Er was een zee van jongens en meisjes tussen de veertien en twintig jaar, steeds maar heen en weer golvend langs de parkkant van het plein. Er werd niet geroepen of geschreeuwd, niet gestoeid en geduwd. Men keuvelde en wandelde maar, doodrustig en onvoorstelbaar gedisciplineerd. Het schaarse aantal aanwezige politieagenten had geen kind aan deze enorme jeugdmassa, die elkaar hier iedere avond "rendez-vous" geeft. Niemand viel er ook door zijn kleding uit de toon. Van nozemdom was hier, zoals trouwens overal elders, waar wij in Joegoslavië verbleven, geen spoor te bekennen. Wel een teken, dat nozem- en brozemdom nauw verwant aan weelde zijn. Alles wat hier op zo'n avond paradeert, bleek verder echter nogal westers georiënteerd. De mohammedaanse drachten of de traditionele kleding van Macedonië ontbrak er totaal. Het mohammedaanse stadsdeel ligt op zo'n avond trouwens uitgestorven hoe levendig het er overdag ook kan zijn. Het lijkt er op, dat de moslims bij avond de voorkeur aan de ouderlijke woning geven.

 

Toch sfeer

Zij, die op het Marsala Tita-plein niet aan de pantoffelparade deelnemen, zijn de mensen van middelbare leeftijd en daarboven. Zij bevolken de banken van het aan het plein aansluitend plantsoen, waar ook voor de vreemdeling zo'n parkavondje tot een aangename Macedonische herinnering behoort. Intussen flitsen op de hoge gebouwen rondom het plein de lichtreclames in blauw, rood, groen en geel uit en aan, waartussen in grote letters 't woord "Makedonija" prijkt, de naam van het voornaamste hotel van de stad, dat in een hoek van het plein ligt en dat zich in het bezit van een ruim en buitengewoon gezellig terras verheugt.

Skopje is een stad met twee gezichten. Niemand zal het moderne deel op een nazomeravond in september echter zijn aparte sfeer kunnen ontzeggen. Hadden we echter maar niet al dat stof moeten eten!...

 

 

 

27. Hoe moet dat nu als 't enige hotel van Cetinje bezet is?

 

"Maar waarom reist u toch niet terug over Belgrado!" zegt de Macedoniër, met wie wij op een bank van het stadsplantsoen te Skopje in gesprek zijn geraakt. Het is niet de eerste maal, dat we die opmerking te horen krijgen. Belgrado schijnt voor de Joegoslaaf een magische aantrekkingskracht te bezitten, vooral voor degenen, die er zelf nooit geweest zijn. Hoewel die reis veel comfortabeler zou zijn, gaan we tóch niet naar huis over Belgrado. Nog éénmaal willen we alles ervaren, wat we reeds beleefd hebben. Dus dezelfde weg terug, nu gedreven door de stille begeerte extra aandacht te besteden aan die dingen, die als een schim voorbijgevlogen zijn en als herinnering enkel heimwee achterlieten... Boven die dingen torent uit dat kleine Montenegro met de oude hoofdstad Cetinje, waar wij bij avond arriveerden en vóór dag en dauw vertrokken. Wij moeten terug naar Cetinje. Niet omdat dit voor u en alle andere mensen een bijzonder stadje is, maar alleen omdat we van jongs af aan met een Cetinje-complex behept zijn, waarvan alleen wijzelf iets menen te begrijpen...

 

Weer is het avond als we voor de tweede maal in ons leven Cetinje betreden. Nu op een zaterdagavond. De pas te elfder ure opgekomen vrees, dat het Grand Hotel met het weekeinde wel eens totaal bezet zou kunnen zijn, blijkt volkomen gegrond. Daar staan we dan zonder een dak boven het hoofd in de oude Montenegrijnse residentie... De hotelportier blijft gemoedelijk over de toonbank van zijn loge hangen bij de mededeling van het onaangename nieuws en hij vestigt daarbij de indruk nog wel honderd oplossingen te weten. Een naar schatting dertienjarige knaap, die hem met nog een makkertje gezelschap houdt, wacht echter de uitkomst, die de portier moet brengen, niet af. De jongen, die we Mihaljo horen noemen, wendt zich resoluut in het Frans tot de vreemdeling: "Dormir? Ma mère a une chambre." (Slapen? Mijn moeder heeft een kamer!)

 

Concurrentie

Nummer twee - wat jonger dan Mihaljo - dringt zich naar voren: "Ma mère aussi!" (Mijn moeder ook!) Maar Mihaljo duldt geen kapers op de kust. Met zijn twee handen tegelijk duwt hij zijn makker fors opzij en met een gezicht, waaruit een wereld van minachting spreekt, kwalificeert hij zijn makker als "trop petit" (te klein). Hij bedoelt echter "snotneus" en als hij dit niet zegt, komt dat alleen omdat hij daarvan 't Franse equivalent niet kent...

Kort daarna ziet Cetinje zijn Mihaljo met een Hollander op sleeptouw door de hoofdstraat marcheren. Mihaljo kent zoveel Franse woordjes, dat zijn vreemde gast inderdaad met hem kan converseren over de dingen, die nodig zijn onder de huidige omstandigheden. Die gast wordt het daarbij duidelijk, dat hij is voorbestemd in Mihaljo's eigen bed te slapen... De woning, waar we uiteindelijk belanden, blijft wel een stuk beneden de door uiterlijk en optreden van Mihaljo gewekte verwachtingen. Als hij de voordeur opent, vallen we bijna letterlijk binnen, want de ruimte, die met het woord "gang" een stuk boven haar stand gekwalificeerd is, ligt twintig centimeter lager dan de deurdorpel.

 

Welkom vreemdeling

Daarna worden we in een grote kamer geloodst, waar langs drie wanden drie éénpersoonsbedden met niet al te heldere lakens staan. Over het bed, dat zich het dichtst bij de straatkant bevindt, zegt Mihaljo eerst: "Mon lit" terwijl hij zichzelf aanwijst, en dan op ons wijzend vervolgt hij: "Votre lit"... Dat laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Daar, in die hoek, zullen wij dus slapen. Het zou overdreven zijn deze verrassing het epitheton "aangenaam" toe te kennen. Maar: "À la guerre comme à la guerre!" denken we.

In het zeer kaal en armoedige gemeubileerde vertrek maken we kennis met drie jongens, die groter dan Mihaljo zijn. "Mes frères!"... Mijn broers, stelt hij ze vlot voor. Aan een wrakke tafel in de enige vrije hoek van het vertrek heeft een der broers zitten studeren en eten tegelijk. Boterhammen, boeken, schriften en een tros druiven slingeren hier in een niet eens schilderachtige wanorde dooreen. En daar komt dan de vader van Mihaljo binnen! Een stoere Montenegrijn met een uitdagende knevel, ruige wenkbrauwen en vierkante kop. Hij is gekleed in een broek en een wijd openhangend hemd waarachter een bruine, ruigbehaarde borst geen moeite doet zich te verbergen. Een echte zoon van het land! Elders ter wereld zou zijn voorkomen in het donker zeker schrik inboezemen en toch gaat er van deze man iets van een gemoedelijke mildheid uit, die wel zeer sterk in tegenstelling tot zijn uiterlijke verschijning staat.

 

Koddige situatie

Daar staan we dan, midden in het kale vertrek met ons koffer aan de voeten in de kring van de Montenegrijnen. Mihaljo heeft met een paar woorden uitleg gegeven en... wordt dan door zijn vader de kamer uitgestuurd! Misschien omdat het niet van pas komt, dat hij als jongste het hoogste woord voert. Hier is een vreemde gast aangespoeld en wat thans bepraat moet worden is geen kinder- doch mannenwerk, schijnt papa te denken. Nu Mihaljo weg is, kunnen we echter met niemand van de familie een woord wisselen. Allen staren ons aan en bekijken ons alsof we een voorwereldlijk wezen zijn, dat van een planeet kwam afgedaald. Voor de rest grinniken we allemaal maar een beetje. De situatie is van weerskanten bepaald komisch. Mihaljo laat zich echter niet zo maar in een hoek drukken. Heeft hij de gast meegebracht of iemand anders?... Nauwelijks weggezonden verschijnt hij tóch weer direct. Dit spel herhaalt zich meerdere malen, waardoor de hele situatie nog dwazer wordt dan ze vanaf het begin al geweest is.

 

Wat zullen we vragen?...

Er zal toch nog iets gepraat moeten worden menen we. Papa komt uiteindelijk blijkbaar ook tot het inzicht, dat we daarvoor Mihaljo nodig hebben. Als het vaderlijke gezag voldoende gedemonstreerd is, mag Mihaljo dan toch verder als tolk optreden. Nu gaat het om de prijs van het bed. Die kleine deugniet van een Mihaljo noemt zonder blikken of blozen, met het voorbijlopen van de hele "familieraad", de prijs van een kamer in het Grand Hotel. Dat heb je van jongetjes, die veel in portiersloges rondhangen!... De "familieraad" schrikt kennelijk van zoveel brutaliteit! De ogen van papa Montenegrijn vonken daarbij zó venijnig, dat de altijd resolute en snelreagerende Mihaljo het raadzaam acht onmiddellijk tweehonderd dinar te laten vallen zonder eerst een woord van kritiek af te wachten. Maar de afkeuring blijft hem toch niet bespaard, want ook nu nog vindt de "familieraad" de prijs te hoog. Thans wordt er inderdaad beraadslaagd.

Het geschiedt in het Servisch doch daar wij de getallen in die taal kennen kost het geen moeite de beweging der cijfers en - dank zij de mimiek - het hele gesprek te volgen al zijn de sprekers zelf zich hiervan niet bewust... Een broer doet er nog honderd dinars af, papa laat er nóg eens honderd vallen en dan vindt men elkaar in een compromis op het niveau, dat ook wij geschat hadden. Mihaljo kijkt dus wel even op zijn neus, maar hij is er niet het kereltje naar om daarover lang te treuren. Hij heeft in ieder geval zijn best genoeg gedaan, die kleine, voortvarende zakenman...

 

Metamorfose

Die zaterdagavond dolen we wat langer door Cetinje en zitten we wat langer in de cafétuin dan eigenlijk in de bedoeling had gelegen! Met lood in de schoenen betreden we echter tegen tien uur ons logies, waar we reeds door de "familieraad" - nu nog uitgebreid met een mama, een magere, mummie-achtige vrouw zonder enige aantrekkelijkheid - worden opgewacht. Hoe komt het toch, dat het bed, daar in "onze" hoek, er niet meer half zo afwijzend uitziet als zo straks? Ach, wij zijn niet meer in een enkel mannenhuishouden! Moeder de vrouw is thuisgekomen en zij heeft tegen de kale muur van ons bed een wandkleed gespannen. Een ontzaglijke aanwinst! En er liggen andere lakens en een met bloemetjes geborduurd hoofdkussen. Zijden bloemetjes in vele kleuren op een wit hoofdkussen!... Afschuwelijk om aan te zien! De goede bedoeling straalt echter een ongekende charme uit!... De kroon op het werk moet blijkbaar nog komen. Met een sleutel, die moeder zelf in de zak draagt, opent zij een wandkast en haalt daar een rode, gestikte, gewatteerde deken te voorschijn zoals onze grootmoeders die zo goed gekend hebben. Ze is nieuw, het prijskaartje hangt er nog aan. Met deze deken wordt ons bed omgetoverd tot een sponde, waarvoor wijlen koning Nikita niet meer zou zijn teruggeschrokken!...

 

Dat moet dan maar!...

Net als een paar uur tevoren staan we weer in die zwijgende familiekring. Die mensen zouden wel van alles willen vragen maar we verstaan elkaar niet. Om hun en ons zelf een houding te geven laten we wat foto's zien. Dat breekt kennelijk de spanning. Nu is niemand meer met zichzelf verlegen. Nu kan er immers gewezen en geknikt worden over "iets"... Dan komt weer eens het Hollandse geld aan de beurt... Maar zo kunnen we toch niet aan de gang blijven! Er moet ook nog geslapen worden! Daar niemand evenwel aanstalten maakt de eerste te zijn, zullen wij dat maar worden. Met gebaren maken we die bedoeling duidelijk. En dan beginnen we ons uit te kleden. We voelen op onze rug hoe vijf paar ogen elke van onze manoeuvres volgen. Hoe halzen zich rekken om te zien wat we uit ons koffer halen en wat daar verder zoal nog in zit...

 

Hoe legendes ontstaan...

Het lijdt geen twijfel of de meeste verbazing wekt een twee meter lange roze slaapzak van een gaasachtige stof. We hebben hem in heel Joegoslavië nog niet gebruikt. Wel zijn we altijd op een gebeurtenis als die van heden voorbereid geweest. Als er ergens ongedierte zit, dan moet dit vannacht hier zijn! Ons kan echter in die "klamboe" niets gebeuren!... Al die ogenparen zien toe hoe wij die zak tussen hun verse lakens schuiven en hoe wij daarna zelf van voeten tot hoofd met een "goede nacht" in die zak verdwijnen... Aan kraken en ritselen in het vertrek horen we nog hoe ook de andere bedden gaan beslapen worden en dan ontfermt Morpheus zich snel over de reiziger. Indien straks in Montenegro de legende de ronde doet, dat Hollanders in "zakken" plegen te slapen, dan weet u nu waar deze fabel haar oorsprong gevonden heeft!...

 

 

 

28. Cetinje, een opgerolde egel, verscholen in de karst

 

Men zou het 't stadje niet aanzien, maar Cetinje telt toch nog 11.000 inwoners. Onze pas enige jaren oude gids zegt het tenminste. Eens - en dat is nog niet zo heel lang geleden want zij, die de historische anecdote uit de eerste hand vernomen hebben leven nog - bezat Cetinje maar 600 inwoners. En ook toen reeds maakte het aanspraak op de naam hoofdstad. Toen de vader van de directeur van het ziekenhuis van Cetinje in Petersburg medicijnen studeerde, vroeg de professor hem eens hoe groot de hoofdstad van Montenegro was. De student deed er maar een schepje op en zei: "Twintigduizend inwoners". De professor en de studenten barstten in lachen uit. Ze konden niet geloven, dat er op de wereld zulke kleine hoofdsteden bestonden... Met deze anecdote in het achterhoofd hebben wij een zondag in Cetinje rondgedoold en eer bewezen aan de dingen, die de herinnering hier aan het verleden levendig houden...

Onze eerste daad op die zondag, na de overnachting in het bed van Mihaljo, is een vlucht naar het hotel geweest. Nu vonden we daar wél plaats voor de volgende nacht. Laten we ter geruststelling van de nieuwsgierigen vertellen, dat er geen ongedierte zat in het huis van Mihaljo, wat niet wegneemt, dat wij er ons - ondanks een goede nachtrust - toch tot de laatste minuut als een soort dakloze hebben gevoeld. Groot is dan ook onze verbazing als ons Montenegrijns overnachtingsavontuur in hoge mate de jaloezie opwekt bij het Oostenrijkse echtpaar, dat we bij het ontbijt in het Grand Hotel op het terras ontmoeten. We hebben het paar al in Macedonië leren kennen en het onverwachte weerzien vormt een aangename verrassing. "Maar u hebt geweldig geboft" is de conclusie, die zij aan het eind van ons verhaal vastknopen. "Ook wij vonden gisterenavond geen bed in het hotel... Ook wij zijn naar particulieren gebracht..." En dan volgt er een relaas, dat ons onwillekeurig de borst vooruit doet steken, omdat het zo ondubbelzinnig leert wat een geluksvogel wij geweest zijn... Hier in dit land wordt met andere normen gemeten. Wee degene, die zich niet kan aanpassen maar gelukkig hij, die er de humor uit weet te puren als hij zich zo met de neus op de betrekkelijkheid van veel dingen gedrukt ziet...

 

Als bij Homerus

Aan die betrekkelijkheid wordt ge vooral ook herinnerd bij het bezoek aan het nu tot museum ingerichte paleis van de laatste vorst van Montenegro, koning Nikita. Oud is de historie van het land van de Zwarte Bergen. Reeds in 1389 was het een zelfstandig vorstendom en dit bleef het tot 1918. Een deel ervan hebben zelfs de Turken nooit onder de knie kunnen krijgen. Het landje heeft belangrijke vorsten gekend waarvan zijn troubadours, bij het bespelen van de éénsnarige gusla, nu nog de heldendaden verhalen zodat het lijkt of de tijden van Homerus hier nog hun uitlopers hebben. Die herinnering tracht men ook levendig te houden in het voormalige paleisje van koning Nikita, van wie men in het westen niet veel meer pleegt te weten dan dat hij een collectie mooie dochters had, waardoor hij aan tal van Europese koningshuizen geparenteerd raakte. Er wordt op zondag de toerist niet zo heel veel gelegenheid geboden het paleis-museum te bezoeken. Het is des ochtends maar een paar uur geopend, zodat men zich moet haasten.

 

Vergane glorie

Het Biedermeierachtig entree getuigt al direct van een groter burgerlijkheid en op het gebied van meubilair loopt ge tegen aardig wat kitsch aan. Ongemeen fraai daarentegen is de wapencollectie, waarin legenden en verhalen uit een grijs verleden weer voor de geest oprijzen. Ook de van gouddraad stijfstaande gala-uniformen van vorsten en ministers en allerlei kostbare uitrustingsstukken van de hooggeplaatsten van weleer vormen nog een afstraling van de wijze, waarop hier ooit vorstendom gespeeld werd.

In de onmiddellijke nabijheid van het paleis bevindt zich een kleiner slot, dat de merkwaardige naam Biljarda draagt. Het ontleent zijn naam ook inderdaad aan een biljart, dat de bezoeker nu nog "bewonderen" kan. Het was het eerste biljart van deze streek en het tekent wel de kleinburgerlijkheid, dat zo'n doodordinair speeltuig de naam kon geven aan het huis van de prinselijke bisschop en dichter Njegos voor wie op de Lovcen-bergkam een mausoleum werd opgericht. Njegos regeerde van 1830-1851 onder de naam van Peter II over Montenegro en geniet grote beroemdheid als dichter in de Servo-Kroatische literatuur.

 

Bibliotheek

Enkel in de bibliotheek van het gebouw waait als het ware een vleug van het heden. In dichte rijen staan er de boekbanden langs de wanden. Niet enkel werken in Slavische talen maar ook in de moderne. Hier staan de vensters naar het westen open want in deze bibliotheek treft ge alles aan van wat ook bij ons klassiek is. Ten slotte blijkt in een van de gebouwen nog een oorlogsmuseum van de laatste wereldbrand ondergebracht, dat op pakkende wijze de partizanenstrijd voor 't nageslacht laat voortleven.

Tot de curiositeiten in Cetinje behoort ook een enorme maquette van het landje. Dat heeft de stad te danken aan de Oostenrijkse soldaten van de eerste wereldoorlog, die het reliëf uit verveling vervaardigd hebben.

Op een hoogte tegen de bergen schouwt over paleisje en Biljarda het fors gebouwde klooster van Sveti Petar, dat uit 1485 stamt, door de Turken verwoest doch later herbouwd werd.

 

Even dromen...

Dat is het dan wel dat in Cetinje de toerist ter bezichtiging wordt aangeboden. Hij bezoekt alles wat vluchtigjes om nog dezelfde avond terug te kunnen zijn in Dubrovnik, doch eigenlijk bieden deze musea de grondstoffen voor de fantasie. Cetinje kan alleen intens genoten worden nadat eerst de verbeelding in werking gesteld is. Dat kan eigenlijk na dit museumbezoek nergens beter gebeuren dan op het adelaarsnest, hoog boven Cetinje, waar zich het graf van de vorst Danilo I bevindt. Op een zondagmiddag zitten we daar in de schaduw van de kolommen en de graftombe. We behoeven slechts mee te schuiven met het draaien van de zon om permanent de koelte van de schaduw te kunnen genieten.

We zien neer op het paleis, het Biljarda en het klooster en roepen nu zonder enige moeite voor de geest terug de dagen toen een Nederlandse jongen op de lagere school opdreunde: "Montenegro met de hoofdstad Cetinje!"... Toen waren er nog diplomaten van verschillende landen geaccrediteerd aan dat hof met de schone dochters daar beneden. Bedolven onder het goud van zijn ambtsgewaad rookte daar de gezant van Turkije zijn pijp... Als ge er om vraagt, zal men u het huis, waar hij woonde nog kunnen aanwijzen...

 

Hard en afwijzend

Nooit eerder dan nu hebt ge begrepen wat karstgebied betekent. Zover het oog reikt niets dan dode bergen met enkel wat heel laag struikgewas. Nergens uitdagend ten hemel strevende toppen, geen fantastische bergformaties, die de verbeelding uitdagen maar enkel logge massieve massa's als geestloze opeenstapeling van dode olifantenlijven. En daar tussenin ligt dan, voorheen schier ongenaakbaar en ook nu nog moeilijk toegankelijk, Cetinje. Een stad met een betoverende naam van een sprookje, in werkelijkheid een stad met een natuurlijke verdedigingsgordel, afwijzend verscholen in de karst als een ineengerolde egel. Het is geen wonder, dat dit anachronisme zijn titel van hoofdstad aan een nieuw Titograd heeft moeten afstaan.

De hardheid van deze streek zit zelfs ingevreten in 't stadspark. Het bedoelt een park te zijn als ieder park maar het is tóch geheel anders. De bomen zijn er dreigender, heesters en struiken doen aan de maquis denken. Maar misschien komt het ook wel dat wij dit alles zo zien, omdat we uitgerekend in het park van Cetinje plotseling geconfronteerd worden met de duidelijke verschijnselen van de herfst, die we tot nu toe op onze lange reis nog steeds verre gewaand hebben. Een onmiskenbare vingerwijzing, dat het tijd wordt naar huis terug te keren.

Wij waarschuwen u voor Cetinje! Als ge uit het gewone toeristenhout gesneden zijt, zult ge u er verschrikkelijk vervelen. Zeker op zondag als geen mensen met paardjes en ezeltjes het "stadsbeeld" opfleuren. Dat desondanks Cetinje in ons hart een apart plaatsje veroverd heeft, behoeft u niet te interesseren!...

 

 

 

29. Een land, waar nog niet alle paden platgetreden zijn

 

Tot slot van onze reis door Joegoslavië willen wij in een laatste artikel enige practische aanwijzingen geven, die voor toekomstige toeristen naar het land aan de Adria van nut kunnen zijn. Die toeristen verdelen we dan in twee categorieën met voorbijzien van de verschillende nuances, die men zich in die groepen nog denken kan. Tot de eerste groep rekenen wij de verwende toeristen, die uit zijn op een vakantie zoals men die elders aan beroemde kusten beleven kan. Zij zullen zich naar de Dalmatische kustgebieden moeten richten, welke voor de andere in Europa niet onderdoen maar het voordeel hebben van minder vercommercialiseerd te zijn. In de tweede groep horen zij thuis, voor wie schilderachtigheid en rijkdom aan belevenis boven comfort gaan. Ons reisverhaal werd in de geest van de laatsten geschreven.

Wie voor de eerste keer naar Joegoslavië reist, heeft altijd min of meer het gevoel achter een "gordijn" terecht te komen. Weliswaar geen "ijzeren" maar in ieder geval toch een soort gordijn. Des te verbaasder staat men daarom over het gemak, waarmee ge als toerist het land binnenkomt. Dit onderscheidt zich weinig van de wijze, waarop men de grenzen van andere landen passeert behoudens het feit, dat voor Joegoslavië een visum vereist is, dat toeristen doorgaans vlot wordt verleend.

 

Gaarne dollars...

Men kan buitenlandse valuta tot onbeperkte hoeveelheid invoeren en in het land wisselen, waarbij de koers momenteel heel wat reëler is dan enkele jaren geleden. Dinars mochten het vorig jaar - toen wij er reisden - slechts tot een bedrag van 1500 (f 7,50) worden ingevoerd en dit in geen grotere coupures dan 100 dinar. De ingevoerde vreemde valuta kan ook weer vrij worden uitgevoerd. Als vreemde valuta kan men het best Amerikaanse dollars gebruiken. Niet dat deze méér waard zijn dan de gulden, maar er gaat een magische werking van uit. Wij kwamen op een avond laat op een wisselkantoor toen dit net ging sluiten. De kas was reeds opgeborgen. Men zei ons, dat de zaak gesloten was. Toen we desondanks met een tiendollarbiljet tussen de vingers speelden, bleek de verleiding te sterk en ging de kas nog eens extra open... Het opgeven van de valuta, die men invoert aan de grens, bleek ook afgeschaft. Wél krijgt men nog een lijst in te vullen van de goederen welke men invoert. Het is echter voldoende daarop wat algemeenheden als klederen, toiletartikelen, fototoestel enz. in te vullen.

De beste reistijd vinden wij persoonlijk mei of september met voorkeur voor de laatste maand, o.a. omdat er dan veel fruit is. De zomermaanden zijn bovendien warm. Wat voor de zeebaders natuurlijk geen beletsel hoeft te zijn.

 

Bus en trein

Vooral in het hoogseizoen verdient het aanbeveling in de trein eersteklas te reizen. Er wordt trouwens ook door de Joegoslaven zelfs veel meer eersteklas genomen dan bijv. in Nederland wat de samenstelling van de treinen reeds direct verraadt. De verbinding tot Serajewo is goed. Daarna komt men op het smalspoor terecht met dampende stoomlokomotieven en snelheden van gemiddeld 20 km per uur. Er zijn mensen, die hier de voorkeur aan de busverbindingen geven, welke men in veel grotere mate aantreft dan ge zoudt verwachten. Voor busreizen is het wel gewenst, zo mogelijk daags van tevoren, een plaats te bespreken. Dat kost maar één kwartje extra en men heeft dan steeds wat "meer te vertellen" hoewel de buitenlander overigens toch reeds met egards behandeld wordt.

 

Rompslomp

Bij de busdiensten komt veel papieren rompslomp te pas. Kaartjes worden in duplo met de hand ingevuld. Ze worden daarna (in duplo) op een lijst genoteerd. Één lijst blijft op het bureau, de andere krijgt de chauffeur. Deze komt in de bus de plaatsen weer eens controleren. De kaartjes voor het plaatsbespreken doorlopen bijna hetzelfde omslachtige procedé. In Cetinje slaagden we er echter zelfs niet eens in daags te voren te reserveren. En dit lukte ook niet op het voor de volgende dag aangegeven uur. Pas kort voor het vertrek der bus werden wij hier ons kaartje machtig. De Joegoslaven geven overigens zelf wel toe, dat organisatie niet hun sterkste zijde is.

 

Hotels

Voor inlichtingen en logies - zowel in hotels als bij particulieren - treft men in de voornaamste plaatsen staatsbureaus onder verschillende namen aan zoals Putnik, Kompas e.a. Hier wisselt men vaak ook vreemde valuta. Aan eerste- en tweedeklashotels kan men zich zonder meer toevertrouwen. Wie derdeklas kiest, maakt een gokje om van vierde uiteraard niet te spreken. De derdeklashotels lopen zeer uiteen. Het kan meevallen en zelfs heel behoorlijk zijn, maar het kan ook ver beneden de maat blijven. In de goede hotels kan men echter toch nog wel eens op verrassende situaties stuiten, doch dit geldt niet voor Joegoslavië alleen.

 

Het eten

Blijken de hotelprijzen de waardevermindering van de dinar snel te volgen, met de levensmiddelen is dit minder het geval. De hotels zijn niet duur maar het eten in restaurants en hotels is er wel bijzonder goedkoop. Dit geldt ook voor de dranken. In enkele grote plaatsen, Serajewo, Skopje en Dubrovnik, troffen we snelrestaurants aan. De laatste stad moet er zelfs twee bezitten, namelijk ook één in de buitenwijk Gruz. Men eet in deze restaurants buitengewoon goedkoop. De Joegoslavische keuken vertoont grote variatie. Het eten kan bewust tot een groot avontuur gemaakt worden. Wie zich hieraan liever niet waagt, vindt echter toch altijd wat van zijn gading. Het viel ons op, dat er nogal veel kip geserveerd werd.

 

De taal

Hoewel er in Joegoslavië drie officiële talen bestaan, waartoe de westerse niet behoren, vormt de taal in de veel door toeristen bezochte gebieden geen ernstig beletsel. In het noorden, waar men Sloweens spreekt, verstaan en spreken de oudere generaties nog overal Duits. Met de jeugd is dit niet meer het geval. In Kroatië en Bosnië, waar men - net als in Servië - Servo-Kroatisch spreekt, wordt ook nogal Duits verstaan. Aan de Dalmatische kust kan men behalve met Duits vooral ook met Italiaans terecht. Macedonië heeft wederom een aparte taal. Hier - evenals in Servië en Montenegro - zal Frans vaak succes opleveren. Niet alleen bij de ouderen doch vooral ook bij de jeugd. Uit de keuzevakken Frans of Engels schijnen de meesten op school Frans te kiezen en men is er wat trots op dit in de praktijk bij de vreemdeling te kunnen beproeven.

 

Fotograferen

Met fotograferen dient men een beetje op te letten. Zoals trouwens ook elders zijn militaire objecten taboe. Daarnaast behoort men evenwel te weten, dat een benzinepomp ook tot dit soort objecten wordt gerekend. Nu is het echter toch lang niet zo, dat ge als toerist angstvallig uw fototoestel hanteert met de gedachte: "Doe ik niets verkeerds?... Mag het wel?"... In de praktijk fotografeert ge eigenlijk precies op dezelfde wijze gelijk ge, als goedwillend toerist zonder kwaad geweten, in elk ander land doet. Tot zelfs in het uiterste zuiden, waar men argwanender heet te zijn dan in de bekende kustgebieden, frappeerde ons de fotografeervrijheid. Dit te meer daar men hier enkel door het bezit van een fototoestel al de aandacht trekt. Bij wijze van proef hebben we eens een straattoneeltje genomen met een politieagent in de rug zonder dat er aanmerking gemaakt werd.

Slechts éénmaal werden ons in Zuid-Servië, op een caféterras, door een overijverige jongeman, wat van wantrouwen getuigende vragen gesteld, die de nieuwsgierigheid van de gewone-man-van-de-straat te buiten gingen. En dit niet alleen t.a.v. ons fotograferen. Het onderhoud draaide er ten slotte op uit, dat zijn slechts Servisch sprekende metgezel, voor wie het in het Frans gevoerde gesprek regel na regel vertaald werd, een sigaret offreerde, een rondje gaf en bij het heengaan ook nog onze eigen, reeds eerder bestelde consumptie betaalde...

 

De wegen

Over de toestand van de wegen in Joegoslavië is al ooit veel kwaads verteld. Als niet-automobilist dachten we, dat het nogal mee viel. We hebben veel goede wegen gezien en de slechte hadden we ons erger voorgesteld. Daarbij dient opgemerkt, dat wij die slechtere bereden hebben met grote, altijd volgeladen autobussen, die door hun gewicht zwaar en vast op de weg lagen en wier veerwerk wel tegen een stootje was opgewassen. Voor gewone personenauto's geldt dit uiteraard niet. Afgaande op hoe we deze enkelingen hebben zien worstelen, geloven we wel, dat het berijden van de door ons beschreven bergtrajecten tot de avonturen behoort, waar men zich niet hals over kop instort en die dientengevolge voor "geselecteerden" voorbehouden blijven.

 

En nu nemen we dan afscheid want er staat weer een nieuw vakantieseizoen voor de deur. Mochten lezers de beschreven tocht in dit land met zijn door toeristen nog vele onbetreden paden na willen reizen, dan verklaren we ons tot het verschaffen van inlichtingen gaarne bereid. Men wende zich hiervoor tot de redactie van dit blad.

 

 

Bronvermelding:

"Dwars door Joegoslavië" verscheen in 29 afleveringen in de Nieuwe Tilburgse Courant op:

- zaterdag 8 december 1962

- woensdag 12 december 1962

- zaterdag 15 december 1962

- zaterdag 22 december 1962

- zaterdag 29 december 1962

- zaterdag 5 januari 1963

- zaterdag 12 januari 1963

- zaterdag 19 januari 1963

- maandag 28 januari 1963

- zaterdag 2 februari 1963

- zaterdag 9 februari 1963

- zaterdag 16 februari 1963

-zaterdag 23 februari 1963

- zaterdag 2 maart 1963

- vrijdag 8 maart 1963

- zaterdag 16 maart 1963

- zaterdag 23 maart 1963

- zaterdag 30 maart 1963

- zaterdag 6 april 1963

- zaterdag 13 april 1963

- zaterdag 20 april 1963

- zaterdag 27 april 1963

- zaterdag 4 mei 1963

- dinsdag 14 mei 1963

- zaterdag 18 mei 1963

- zaterdag 25 mei 1963

- zaterdag 1 juni 1963

- zaterdag 8 juni 1963

- zaterdag 15 juni 1963