Dwars door Joegoslavië
1. Het zitten in
trein en bus kan doel op zich zijn
Dwars door Joegoslavië! Van het noordwesten naar het
zuidoosten! Dat was onze droom! Via Dubrovnik door
Montenegro en Zuid-Servië naar Skopje, de hoofdstad
van Macedonië. "Naar Dubrovnik was best om te doen
maar die autobustocht door Montenegro en het
Balkangedeelte konden we beter uit ons hoofd laten",
had men ons gezegd. In geuren en kleuren kregen we
de moeilijkheden geschilderd, die daaraan verbonden
moesten zijn en eigenlijk waren we zélf ook niet
helemaal gerust op het welslagen van de tocht. Een
zinnig mens reist nu eenmaal over Belgrado... En dat
wilden wij juist niet. Op hoop van zegen zijn we op
een vroege septemberdag te Tilburg in de trein
gestapt. Via Zagreb, Serajewo, Mostar, Dubrovnik,
Cetinje, Pec, Prizren zijn we in Skopje aangekomen
om daarna weer langs dezelfde route de terugweg te
aanvaarden. 't Is over deze reis, dat we onze lezers
in een serie artikelen vertellen willen.
Onze
adviseurs, die de reis afraadden, hadden één ding
over het hoofd gezien, namelijk dat we bereid waren
veel voor lief te nemen, westerse begrippen en
levensritme thuis te laten en te reizen met een open
hart. Voor vele mensen betekent reizen het
noodzakelijke kwaad om zich van de ene plaats naar
de andere te begeven. En dit liefst zo vlug
mogelijk. Het zitten in een trein of autobus is
daarbij slechts middel. Wij hadden dit echter van
stonde af aan als doel op zich gekozen. Het ging er
niet om of de trein slechts 25 km per uur reed zodat
er met een afstand van 200 km een hele dag gemoeid
was. Zo'n trein- of busreis kon immers bont,
levendig en vol afwisseling zijn door vreemde mensen
en dingen. Dan zouden de uren ineenschrompelen en
lange dagen voorbijvliegen omdat immers overal het
avontuur lag voor hem, die het maar grijpen wilde.
Weliswaar wenkte in een nevelig verschiet een
einddoel, omdat iedere reis een doel en een punt van
omkeer dient te hebben, doch het zou méér gaan om
wat er lag tussen begin en doel dan om het doel
zelf.
Met gelaten glimlach
Zó
was de geestesgesteldheid waarin wij startten en zij
is de juiste gebleken, want zij gaf de kracht alles
met een gelaten glimlach over zich heen te laten
komen wanneer de westerse mens in opstand dreigde te
geraken. Deze filosofische berusting werd trouwens
in hoge mate vergemakkelijkt door de houding van de
Joegoslavische bevolking tegenover de vreemdeling en
wel speciaal ten opzichte van de Nederlander. Die
houding is zó ongekunsteld hartelijk, dat zij in
geen van de populaire toeristenlanden haar weerga
vindt. Dit geldt voor het hele land, zowel voor
steden als dorpen, maar speciaal voor die gebieden,
welke nog niet door het westerse toerisme beroerd
worden.
Zijn
er dan in "bereisbaar" Europa nog zulke gebieden?
Joegoslavië vormt er een voorbeeld van. Dit te weten
betekent alleen reeds een openbaring. Natuurlijk
niet voor alle toeristen. Er zijn vakantiereizigers,
die op de eerste plaats hun comfort, gemak en
rust... en op regelmatige tijden hun natje en hun
droogje verlangen... Voor hen heeft Joegoslavië zijn
Dalmatische kust te bieden, die zich dan altijd nog
van andere beroemde kusten onderscheidt door het
nieuwe... het toch anders dan anders. Het is echter
niet op de eerste plaats tot deze categorie, dat wij
ons willen richten. De gedachten gaan vóór alles uit
naar hen voor wie de nooit aflatende roep van de
verten, dat onbestemde "Fernweh", een deel van hun
persoonlijkheid vormt... Naar al die uiterlijk al of
niet brave burgers, die eigenlijk iets van
avonturiersbloed in de aderen voelen kriebelen...
Naar alle dagdromers, die menen te laat geboren te
zijn omdat alle paden al betreden werden en er niets
meer te ontdekken valt...
Het avontuur tegemoet
Een
reis door Joegoslavië, vooral door het zuidelijk
deel, wat gedeeltelijk tot de Balkan behoort, vormt
een aaneenschakeling van ontdekkingen. U komt door
rijke bosgebieden, waar nog beren en lynxen huizen,
langs de Dalmatische kust, waar de palmen te wuiven
staan langs de Adriatische Zee, waar de agave met
haar meterslange stengel met gele bloemen als tegen
de lucht geëtst staat en de bloeiende oleanders en
weelderige bougainvilles haar koninklijke gratie ten
toon spreiden... Na dit alles gezien te hebben voert
een autobus u door het Land van de Zwarte Bergen,
Montenegro, een zeldzaam ongerept gebied, dat in
twee geheel verschillende delen uiteenvalt voor wat
het landschap betreft.
Tot
de voormalige hoofdstad van dit gewezen koninkrijk
Cetinje komen nog de toeristen uit Dubrovnik. Dit
zijn dan evenwel al de meest ondernemenden van hen,
die luie dagen aan zee doorbrengen. In Cetinje valt
echter het toeristisch gordijn. Een plaats als Pec
in Zuid-Servië komt bepaald niet voor in de
vocabulaire van de Nederlandse vakantieganger. Men
moet dan ook drie bergpassen over om er te geraken
(hoogste 1850 meter) en van Prizren - toch altijd
nog een plaats van 24.000 inwoners - hebt u zeker
nooit gehoord. Toch is juist deze plaats de meest
oosterse stad van Servië, véél interessanter bijv.
dan het dieper de Balkan in gelegen Skopje.
Het oosten
Tussen genoemde steden liggen verscheidene dorpen,
die zichzelf zeker niet graag als toeristenoord
zouden aanbevelen maar die niettemin door hun
ongeschonden oosters karakter uitermate
karakteristiek zijn. Tenslotte is juist de
ontmoeting met het oosten, waar talloze slanke
minarets der moskeeën als tandenstokers naar de
hemel wijzen, een zeer belangrijke factor van de
vele, die de rasreiziger naar Joegoslavië drijven.
Wat dit betreft gaat de klok echter wel snel naar
twaalf uur.
We
hebben niet de indruk, dat de Joegoslavische
autoriteiten zo bijster ingenomen zijn met het
oosterse gezicht, dat juist voor de westerse toerist
zo aantrekkelijk is. Er wordt daar in het zuiden
hard gebroken en hard gebouwd. Hele straten met
oude, lage mohammedaanse woningen gaan tegen de
grond en er verrijzen... flats voor in de plaats...
Dat was wel één van onze grootste verrassingen, die
al spoedig dwong tot een herziening van onze van
huis uit meegebrachte "Balkanbegrippen". Onze oren
klapperden dan ook toen we in de donkere avond in
Skopje uit de bus stapten en daar onder flikkerende
lichtreclames langs twaalf verdiepingen hoge
miniatuurwolkenkrabbers, via een modern plein ons
hotel aan een brede boulevard opzochten. Pas de
volgende dag zouden we ontdekken hoe oud en nieuw
hier naast elkander leven, oost en west elkaar
ontmoeten.
2. Zagreb 't
bolwerk van Kroatische cultuur
"Gaat U maar met mij mee! Ik woon in Zagreb", zei de
vriendelijke Joegoslaaf die vanaf Ljubljana tot onze
reisgenoten in de trein had behoord. En zo stonden
we dan tenminste niet moederziel alleen op het grote
stationsplein van de Kroatische hoofdstad. Hoewel
het een milde laatzomeravond was en nog pas acht
uur, lag het stationsplein betrekkelijk verlaten.
Het leek wel tegen middernacht. Aan de overzijde
scheurde een tram door de bocht en slechts
sporadisch passeerde er een auto. Onze onbekende
leidsman legde een opvallend respect voor zo'n
schaars artikel aan de dag. Twee maal achtereen, als
we rustig over zebrastrepen wilden oversteken, greep
hij ons bezorgd bij een arm met een: "Pas op
mijnheer, daar komt een auto aan!" Dat die auto dan
telkens nog zeker twintig meter van de strepen
verwijderd was, deerde hem niet. En evenmin, dat het
toch zebrastrepen waren! Dus lieten we maar rustig
hare majesteit de auto passeren... Dat was de eerste
indruk in Zagreb...
Naarmate onze wandeling naar het centrum van de stad
vorderde, steeg de verbazing. Deed de stilte rondom
het station provinciaal aan, die begoocheling werd
spoedig weggevaagd door de grootse wijze, waarop de
stad is aangelegd: brede straten, een opeenvolging
van pleinen en parken met de fraaiste bloemen en
belichtingen, monumentale gebouwen en stadsbeelden.
Onweerstaanbaar drongen zich bij het zien van dit
alles herinneringen aan Wenen op. En eigenlijk ook
geen wonder. De stad telt een kleine 400.000
inwoners maar afgaande op de aanleg denkt ge dat het
best het dubbele getal kon zijn. Alleen de korte
afstanden van het ene plein naar het andere
verraden, dat het er allemaal toch niet zo
uitgebreid is als het lijkt. De gebouwen - vaak
barok - hebben een sterk Oostenrijks karakter wat
trouwens voor de hele stad geldt. De verklaring
hiervoor ligt in het feit, dat Zagreb reeds in 1526
onder de macht der Habsburgers kwam en daaronder
bleef tot het einde van de eerste wereldoorlog. In
1918 kreeg de stad haar huidige naam. Voordien
heette ze Agram als hoedanig zij ook in de
Nederlandse geschiedenisboekjes, in verband met een
bekende veldslag, vermeld staat.
Op en top westers
Zagreb maakt dus een op en top westerse indruk. Van
het oosten geen spoor. Alleen vrouwtjes met
hoofddoeken en hengselmanden, die vermoeid zitten
uit te blazen op de parkbanken en soms zelfs
ingedommeld lijken, geven het stadsbeeld een wat
ongewoon accent. We schreven dit op rekening van de
zaterdag, een dag dat er markt was geweest en velen
uit de omliggende dorpen naar de grote stad gekomen
waren. Bij een nadere kennismaking, zowel op onze
heen- als terugreis, bleek er in Zagreb nogal veel
markt te worden gehouden. Zelfs voor de zondag wordt
daarvoor geen uitzondering gemaakt. Daarvoor moet
men terecht in het oudere stadsdeel, waar de
Gotische kathedraal Sveti Stephan, daterend uit de
13de eeuw, haar twee meer dan 100 meters hoge torens
naar de hemel steekt. Het is ook in deze kathedraal,
dat mgr. Stepinac begraven ligt. Zijn graf trekt
doorlopend bezoekers.
Rust en ingetogenheid
Oud
en nieuw Zagreb zijn sterk van elkaar onderscheiden.
Rond het voornaamste plein de Trg Republike en in de
daarop uitkomende hoofdstraten krioelt het leven van
een grote stad maar in het oude gedeelte heerst de
serene en haast landelijke rust van een dorp. Vooral
geldt dit voor de met oude bomen overschaduwde
promenade, vanwaar ge een heerlijk uitzicht over de
stad geniet. Een onwezenlijke rust en ingetogenheid
hangt er ook over het Radica Trg (plein), centrum
van de oude stad, waar het raadhuis staat en de
Gotische kerk van Sveti (Heilige) Marcov. Een kerk
met een steil dak, waarop kleurig geëmailleerde
pannen de wapens van de stad en van het land Kroatië
vormen. Dus ook weer een dakversiering, die typisch
Oostenrijks is.
Weinig autoverkeer maakt het wandelen hier en
trouwens in heel Zagreb tot een groot genoegen. De
voetganger behoort nog lang niet tot de rariteiten.
Iedere Joegoslaaf gebruikt nog steeds zijn benen om
te gaan en dit is wel mede oorzaak, dat er van een
jachtig ritme, dat onze westerse steden kenmerkt,
weinig te bespeuren valt. Maar of dat allemaal nog
lang zo zal blijven? Ook in Zagreb verrijzen de
snelbuffets, die verleidelijk uitnodigen tot een
vluchtig hapje op weg naar het station en ook het
aantal auto's neemt er voortdurend toe. Een ongewoon
beeld vertoonde op de dag van onze terugreis het
plein naast het grote hotel Esplanade, waar wel
veertig auto's - waaronder veel buitenlanders -
geparkeerd stonden. Maar toen was ook de
najaarsbeurs begonnen!
Naast theaters en tal van musea vallen vooral de
vele boekwinkels op, waar kostbare uitgaven
geëxposeerd liggen en zo is er veel, dat Zagreb
reeds direct, bij een oppervlakkige kennismaking als
de onze, stempelt tot het centrum van de Kroatische
cultuur, dat het dan ook inderdaad is. Kortom:
Zagreb is een prachtige, zuivere en gezellige stad,
waar iedere reiziger uit het westen zich thuis moet
voelen.
De grote verrassing
En
toch... Ook hier staat een venster open naar het
Oosten. Naar dat gedeelte van de federatie der zes
volksrepublieken, dat het land toeristisch zo
interessant maakt. We zouden dit "venster" misschien
niet ontdekt hebben indien we niet op de vóóravond
van ons vertrek naar Serajewo, toen we het station
eens gingen verkennen, toevallig terecht gekomen
waren in de derdeklaswachtkamer. Ja, zó moet het er
tijdens de Londense bombardementen hebben uitgezien
in de metrogangen! Of was het een verzameling
vluchtelingen van een aardbevingsramp ergens in
Perzië?...
Met
moeite drongen we door tot het midden van de
wachtkamer. Er was nauwelijks een plaats om onze
voet te zetten. Banken vielen niet te herkennen want
zij zaten en hingen vol met mensen... De vloer
overal bedekt met mensen... Mensen in sjofele
kleren... Mannen, vrouwen en kinderen! Mensen met
hengselmanden, versleten koffertjes en met touwen
omwikkelde dozen... Ze zaten tegen de wanden en ze
lagen er. Ze zaten midden op de vloer en ze lagen
er. En aangezien de vloer te klein was, lagen ze nog
op en over elkaar. In de meest onmogelijke houdingen
schenen velen zelfs succesvolle pogingen tot slapen
te doen, want al deze mensen leken ongelooflijk moe.
Midden op de vloer zat een familiekring, waarvan 'n
vrouw een kind zoogde. Het waren kennelijk
zigeuners. En van al deze mensen sprak niemand een
enkel woord. En niemand zat te eten, en niemand deed
iets... Men wachtte maar... moe en afgemat,
eindeloos geduldig... Het leek nauwelijks
aannemelijk, dat iemand van hen de rijke bezitter
van een transistor geweest kon zijn. Dus moest er
ergens een luidspreker verborgen gezeten hebben,
want - alsof het zó voor 'n film geënsceneerd was -
over deze zwijgende massa, die nog uitpuilde tot op
de gang, zweefde zachte, melancholische muziek van
een Joegoslavisch volkslied... Het was half tien in
de avond.
Als een visioen
Omdat dit beeld ons niet meer los wilde laten, te
meer niet omdat dat van de tweedeklaswachtzaal en
-restauratie totaal anders was, zijn we drie
kwartier later nog eens naar die derdeklas
teruggekeerd. De wachtkamer was totaal leeg... Al
die mensen leken van de wereld weggevaagd. De
treinen hadden ze opgeslokt. Hol en leeg lag daar
die wachtkamer als alle lege derdeklaswachtkamers
van de wereld, waar treinen rijden. Waren we niet
vroeger hier geweest, we zouden het onvergetelijkste
schouwspel van ons leven gemist hebben... Het viel
moeilijk los te komen van deze plaats, die voor ons
geestesoog nog altijd bevolkt was met een dantesk
visioen. Geen wonder, dat de binnenkomende spoorman
wat verbaasd naar de eenzame vreemdeling keek. Die
vreemdeling kon hem echter niet vertellen, dat hij
dacht aan al die onbekende zielen, die nu in het
duister van de nacht in treinen door Joegoslavië
reden.
3. Er rijdt een
trein door het ruige land van Bosnië
Van
kindsbeen af hebben we relatie gehad met
Bosnië-Herzegowina, een van de zes landen van de
Joegoslavische republiek. Nooit zijn we helemaal
losgeraakt van die fleurige postzegels van dit land
uit de twee eerste decennia van deze eeuw. Nóg zien
we voor ons geestesoog die grote koppen van keizer
Frans, gedrukt in reliëf en soms glanzend als zijde.
Of die brede zegels met romantische landschappen.
Die onvergetelijke keizerskoppen moesten in 1918 het
veld ruimen maar de landschappen zijn gebleven...
Nog net als zij eens op die postzegels prijkten en
in een kleine jongen het verlangen naar dit land
wakker riepen... Eindeloos ver leek dat allemaal...
Een nooit bereikbaar ideaal!... Maar zie, hoe
merkwaardig rolt een mensenleven en hoe vinden
idealen hun verwezenlijking als men ze maar
hardnekkig genoeg achterna blijft jagen... Het
wonder is geschied. De kleine jongen van de
postzegels van weleer rijdt nu met de trein door
Bosnië en Herzegowina wacht ook op hem...
In
Zagreb zou dan het grote avontuur beginnen. Hier lag
de grens van het westen en stond de poort naar het
oosten open. Dat meende hij tenminste omdat zijn
droom uit de postzegelperiode niet was
meegeëvolueerd in de gang van de tijd. Daarom
behoefde hij in Zagreb voor de 413 km lange reis
niet meer op een smalspoortrein te stappen. Er was
een echte trein, die overigens voor het genoemde
aantal kilometers nog altijd negen uur nodig zei te
hebben. Dat komt op een snelheid van 46 km per uur.
Nu moogt u daar uw neus voor ophalen doch zo'n trein
betekent een weelde voor wie eenmaal kennis gemaakt
heeft met het smalspoor, waar de trein met een
gezapig gangetje van gemiddeld 25 km pleegt voort te
sukkelen. Afgezien van het feit, dat onze trein die
zondagmorgen drie kwartier te laat in Zagreb startte
- een achterstand, die hij niet meer in zou halen -
was het een zeer goede, nette en comfortabele trein
voor zover dat in onze eersteklasafdeling viel te
beoordelen.
Toch kippetjes...
Men
had ons thuis taferelen geschilderd van overvolle
treinen en reizigers, die hele menagerieën in dozen
en manden met zich zouden voeren... Dat pakte
vandaag op deze eerste septemberdag in ieder geval
gunstiger uit. Niettemin konden we een glimlach niet
onderdrukken toen de eerste medereizigster die
instapte een zorgvuldig dichtgedekte mand met zich
voerde, waarin leven zat. En wat denkt ge, dat ze in
die mand had?... Daar waren ze dan toch: de befaamde
kippetjes... Onze glimlach werd blijkbaar als méér
dan gewone interesse uitgelegd en de vrouw greep
onmiddellijk de gelegenheid te baat ons haar
schatten van nabij te tonen. Het zou ongetwijfeld
interessant geworden zijn indien ze niet plotseling
tot de ontdekking was gekomen in een eersteklascoupé
verzeild te zijn geraakt, redenen waarom ze iets
onverstaanbaars mompelde en zo vlug mogelijk
eclipseerde met kip-en-al...
Twee
Joegoslaven van wie er één Duits sprak en een Engels
paartje bleven met ons achter. Wij vertaalden het
Engels in het Duits, de Joegoslaaf het Duits in het
Servo-Kroatisch en zo ging het vice versa, waardoor
een wat omslachtige conversatie in stand gehouden
kon worden...
Eindeloze bossen
Liever keken we echter naar het land. Merkwaardig
genoeg deed dit aanvankelijk enigszins aan Nederland
denken: vlak land en vaak omzoomd met wat wij
akkermaalshout plegen te noemen. Maanden lang had
het in deze streken niet geregend. Of de bodem ooit
met gras begroeid was geweest, viel niet meer te
zeggen. In ieder geval lag het nu dood en
verschroeid en vormde 't hele gebied een
steppeachtige troosteloosheid, die herinnering
opriep aan Atilla want ook waar diens paard eens
zijn hoef had gezet, groeide geen gras meer. Van
koeien of ander vee geen spoor. Nu en dan slechts
een klein maïsveldje. Later verschijnen de bossen,
eindeloze en mysterieuze loofbossen tegen de
hellingen van de bergen, waarvan ge graag al de
geheimen zoudt kennen. Zij vormen nog het domein van
de beer, de wolf en het hert. Ook is er niet veel
fantasie nodig om te begrijpen welke goede
schuilhoeken deze maagdelijke bossen de partizanen
in de oorlog geboden hebben. Van tijd tot tijd duikt
er een dorpje op van opvallende kleine huisjes met
lage, witgekalkte muren en hoge houten daken en soms
priemt boven de koepel van een sobere moskee een
minaret in het ijle. En daar verschijnen de eerste
mohammedaanse vrouwen en ontdekken we de eerste
harembroeken. Deze streken zijn echter schaars
bevolkt en maar zelden ziet ge mensen lopen al kan
daar de zondag ook wel schuldig aan zijn.
Langs de Bosna
Uren
lang rijdt de trein langs de rivier de Bosna, een
van de schilderachtigste gedeelten van het traject,
waarnaar de mens nog geen schennende hand heeft
uitgestoken. Zo lijkt het tenminste als hij daar zo
onberoerd langs ruige, onbewoonde oevers stroomt,
maar een Joegoslavische medereiziger, die de plaats
Zenica vol trots als "ons Roergebied" aanduidt, zegt
dat deze schone Bosna op sommige plaatsen door
fabrieken vervuild wordt. Tot Serajewo zal de Bosna
ons gezelschap houden doch we vangen van tijd tot
tijd enkel nog maar een glinstering van zijn water
op want de duisternis is al lang neergedaald over 't
Bosnische land als de trein het nieuwe station van
Serajewo binnen loopt. Serajewo!... Naam vol
historische herinnering! De plaats waar oost en west
elkaar ontmoeten. Hoofdstad van Bosnië, vanwaar in
1914 de vlam over de wereld sloeg.
Verscholen Oriënt
Wie
bij avond binnenkomt in een vreemde stad en er des
morgens ontwaakt, ziet de stad twee maal. Ge kunt
dat echter alleen bij een eerste bezoek beleven. Zó
zagen we Venetië en Luzern en ze lieten een
onuitwisbare indruk achter. Zó zien we ook Serajewo:
een boogvormige krans van lichtjes tegen de bergen,
waarvan de uiteinden pogen het station te omvamen.
Wie zal de vreemdeling zeggen, wat er al niet schuil
gaat in het duister tussen die kerstboomachtige
verlichting! Daar ademt de Oriënt en daar ligt de
erfenis van een eeuwenlange Turkse overheersing, die
nog steeds haar stempel op deze streken gedrukt
houdt. Ge weet dit, maar er is weinig, dat het nu
reeds aan de vreemde bezoeker verraadt. Het uitzicht
kon ook dat op de Nordkette van Innsbruck zijn.
De
omgeving van het station zorgt wel op dit uur nog
geen geheimen prijs te geven. Vóór het station ligt
'n schaars verlicht kaal plein en de eigenlijke stad
moet ge nog wel een kilometer verder zoeken. Maar
gelukkig rijden er trams. Mooie, moderne trams, die
Amerika geleverd heeft. Zacht en haast geruisloos
glijden ze over de blinkende rails... Alleen bij de
halteplaatsen heerst wat beweging. Elders op het
plein grote verlatenheid, die over je valt als een
natte dweil.
Eindelijk!
Wat
doet een Nederlander, die na een negenuurse
treinreis zo wildvreemd neerploft in Serajewo? Hij
brengt voorlopig zijn koffer onder in het
stationsdepot, probeert bij mensen, wier taal hij
niet verstaat, uit te vinden welke tram naar de stad
gaat... wijst in een boekje namen van hotels aan...
krijgt zoveel helpers, dat hij nergens meer wijs uit
kan... en stapt dan maar ergens uit, waar veel
verlichting is en veel huizen staan... Het zoeken
naar een hotel op zondagavond rond negen uur vormt
zo in Serajewo een kruisweg - ook al vergezellen
gedienstigen je tot voor de deur. Als we eindelijk
onderdak zijn en onze bagage van het station gehaald
hebben, kunnen we tevreden het raam opentrekken en
behaaglijk de blik over de geïllumineerde bergen
laten weiden. Nu weten we in Serajewo te zijn!...
4. Serajewo,
stad met een naam, die klinkt als een gedicht...
Serajewo! Een naam als een gedicht, dat ge de
geliefde in het oor zoudt willen fluisteren. Die
ochtend ligt de 160.000 inwoners tellende stad als
een oesterschelp aan onze voeten. Het station vormt
de basis. Daar vóór het plein met de fonteinen, dan
de nog niet bebouwde Sovjetske Armije, de boulevard
van het Sovjetleger, die uitloopt in de moderne
stad, welke rondom wordt ingesloten door bergen,
waarop de mohammedaanse wijken liggen. Onze schelp
glanst als paarlemoer in de zon. Al maanden doet zij
dat, want in de zomer schijnt hier bijna altijd de
zon. Het is die warme, milddadige zon, die vergoedt,
wat er op ander gebied te kort kan komen. Maar dit
tekort is niet zó groot als we thuis gedacht hadden.
Haast geruisloos glijden er prachtige Amerikaanse
trams en wie niet beter weet zou heel Serajewo voor
een moderne stad houden...
De
trots van het nieuwe Serajewo vormt ongetwijfeld het
station, dat het modernste van heel Joegoslavië is.
Er moet nog enige jaren aan gebouwd worden, maar het
reeds in bedrijf zijnde gedeelte is van dien aard,
dat menige westerse stad er jaloers op kan zijn.
Niet het gebouw verraadt het Oosten. Het zou overal
ter wereld kunnen staan, doch het Oosten
manifesteert zich hier in de mensen, die er zich
bewegen doch méér nog in degenen, die zich niet
bewegen. Hier zijn de mensen ieder uur van de dag op
reis en de reizen in Joegoslavië zijn vaak lang en
warm...
Hoewel de grote meerderheid westers gekleed gaat,
hangen er toch in en buiten het station allerlei
exotisch uitziende groepjes rond, bepakt en beladen
met primitieve bagage. Mohammedaanse vrouwen en
kinderen in bonte kledij, slordig uitziende mannen
en soms ook enige bonte zigeuners. Deze mensen, die
allen oneindig moe lijken, hebben de gewoonte overal
waar het hun uitkomt op de grond te gaan zitten. Als
ze niet zwijgend voor zich uit dromen, eten ze of
liggen ze languit te slapen. Mohammedaanse vrouwen
met gekleurde, bloemige rokbroeken zitten met brede
schoot op de hurken. Vooral de oudere zuigen aan
zelfgedraaide sigaretten. De sluiers van weleer zijn
verdwenen, doch nog altijd voelen sommigen zich daar
wat onwennig onder en tonen zij neiging de hoofddoek
voor het gezicht te trekken, wanneer de vreemdeling
hen wat te aandachtig bekijkt. Nog altijd zit er
iets van de oude zeden in de ziel geworteld.
Intussen belet dit de jonge moeder niet openlijk
haar kind te zogen...
Toch moderne stad
Komt
men bij het station dus wel direct "in sfeer", hij
die op zoek is naar het Oosten wordt voorlopig in
zijn verwachtingen teleurgesteld. Onze weg leidt
naar de hoofdader van de stad, waarvan de naam -
zoals in schier iedere Joegoslavische plaats - aan
Tito gewijd is. Hier langs liggen mooie winkels,
hoge huizen, flatgebouwen, regeringsgebouwen en een
tweetal parken. Een stad als iedere andere stad met
dit verschil, dat ge plotseling staat voor de in
1561 gebouwde moskee Hadim Ali Pasa met daarnaast de
graven van twee mohammedaanse helden uit de eerste
wereldoorlog: Advo Sumbuk en Behazet Mutevelic. Ook
aan de rand van het stadspark stuit ge op enige
schuin staande tulbandstenen, de enige tekens, die
een mohammedaans graf plegen aan te duiden. Zo
verraadt uiteindelijk het Oosten ook hier telkens
zijn aanwezigheid al ontmoet ge onder de vele
voorbijgangers toch maar zeer weinig vrouwen in
mohammedaanse dracht.
Klein avontuur
We
willen een mohammedaans echtpaar bezoeken, dat ons
twee jaar geleden, bij een kennismaking in de
Julische Alpen, heeft uitgenodigd. Om de vreugde van
de verrassing niet te bederven hebben we onze komst
niet aangekondigd. In het bezit van een door onze
"gastheer" destijds getekende plattegrond menen we
recht naar zijn woning te kunnen gaan doch de
werkelijkheid pakt anders uit. Hoewel we vlak in de
buurt moeten staan, kan niemand de gezochte straat
aanduiden. We klampen een verkeersagent aan, die ons
niet verstaat maar toch de bedoeling begrijpt. Omdat
ook hij het niet weet, roept hij een collega, die
het evenmin weet maar in ieder geval de gelukkige
inval krijgt bij een nabijgelegen krantenkiosk een
plattegrond te gaan lenen. Met zijn drieën zoeken we
en... vinden. De kaart liegt er niet om: vierde
straat links!
Intussen is het verkeer van Serajewo ook zonder
agenten wel zijn gang gegaan. Nummer twee brengt de
kaart weer terug naar de kiosk en dan wordt de
dienst hervat. De hulp aan de vreemdeling is
charmant en totaal geweest... Totaal? Nou ja, maar
dat heeft niet aan de agenten gelegen! De "vierde
straat links" draagt - zoals ook sommige andere
straten - geen naambord. In de derde en de vijfde
straat komen er nog heel wat mensen aan te pas. De
ene buurvrouw roept de andere buiten. Aan helpers
geen gebrek, maar niemand weet het! Totdat een
postbode, die - zoals overal ter wereld - alle
adressen kent, ons ter bestemder plaatse brengt. Een
groepje huizen tussen een park en achter een modern
restaurant verscholen! We zouden het alleen nooit
gevonden hebben!
Onze
mohammedaan en zijn vrouw zitten helaas wéér met
vakantie in de bergen! We maken kennis met zijn zeer
oude moeder maar er is geen taal, waarin we elkaar
verstaan. Een buurvrouw roept uit een raam van een
bovenverdieping iets, waarin het woord "koffie"
voorkomt. Iedere uitnodigende beweging blijft echter
achterwege... Ten slotte laten we een haastig
geschreven brief achter en vertrekken dan als een
onopgehelderd mysterie... Van weerskanten is er
niemand in geslaagd de taalbarrière te nemen!
Servisch kerkje
Niet
lang na dit avontuurtje dalen we af in het aan het
einde van de Marsala Tita gelegen Servisch-orthodoxe
kerkje. Als een hoge uitzondering in dit land valt
tenminste hier, aan de binnenkant van de kerkmuur,
een in drie westerse talen gesteld stukje historie
van het kerkje te lezen. Het dateert uit 1538. Zoals
wel meerdere niet-mohammedaanse bedehuizen zit het
gedeeltelijk in de grond gebouwd. In de tijd van de
Turken, die eeuwen dit land bezet hebben gehouden,
en er tot de dag van vandaag nog steeds hun stempel
op drukken, mocht geen kerk van de "ongelovige"
boven de moskee uitkomen.
Uit
het gewoel van de drukke straat der moderne stad
ziet ge u eensklaps verplaatst naar een tijdperk van
eeuwen geleden. Het is alsof ge letterlijk en
figuurlijk een val in een donker gat maakt. De ogen
moeten eerst wennen aan het duisternis, die zonder
de vele, heel dunne, brandende waskaarsjes bijna
volledig zou zijn. Het kerkje is zwart van
kaarsenwalm en afgeladen vol met oude ikonen en
andere kostbaarheden. Zonder oneerbiedig te willen
zijn moesten we aan een antiquairwinkel denken.
Het gewicht van eeuwen
Loodzwaar als de donkere koepel wegen hier de eeuwen
en het is haast onvoorstelbaar, dat het oude boek en
de gewaden, die wij aantreffen achter de gordijnen
van de ikonostase, welke de ruimte voor de priester
van die van de gelovigen scheidt, nog regelmatig
gebruikt worden. We krijgen het gevoel te staan voor
een enorme kloof, die alle contact met de realiteit
heeft afgesneden. Tóch is dit niet het geval. Van
tijd tot tijd schuift er een vrouw naar binnen, die
kaarsjes aansteekt, ikonen kust, buigingen maakt,
kruisen slaat in omgekeerde richting als de
katholiek en ten slotte op verschillende plaatsen
enige dinars offert...
"Kolika kosta?" "Wat kost het?" vragen we bij ons
vertrek de bewaker, die geen westerse taal spreekt
en dus geen uitleg kon geven. Hij gebaart van
"niets". We willen hem een fooi geven. Waar is de
bewaker, die van de toerist een fooi weigert? Die is
hier! In dit orthodoxe kerkje, dat - verscholen in
Serajewo - mediteert (of vegeteert?) onder het zware
patina van de eeuwen!
Terug uit het donkere hol valt het daglicht op ons
als schijnwerpers uit een filmstudio. We dolen nog
wat rond op het terreintje tussen straatmuur en
kerk, want het heengaan valt moeilijk. We zijn als
een slaper, die langzaam uit een droom ontwaakt. Het
is alsof we een visioen beleefd hebben en nu zelf
eeuwen oud geworden zijn... Ten slotte wagen we de
stap naar het heden. Het zijn maar drie schreden
door een vervallen poortje. Daar glijdt de
Amerikaanse tram naar de "Bascarsija", de "bazaar",
het centrum van Oud-Serajewo...
5. Kleurig
oosters leven in de "bazaar" van Oud-Serajewo
Het
centrale punt van Oud-Serajewo vormt de "Bascarsija"
of de "bazaar", twee in elkaar overgaande pleintjes
en kleine straatjes met winkeltjes, omgeven door een
decor, waarin moskeeën domineren. Iedere ochtend
wordt hier markt gehouden en één maal per week, op
woensdag, is er een grotere markt. Men behoeft
echter deze laatste niet eens af te wachten om
getuige te zijn van een bont en kleurig schouwspel,
dat het stempel van het Oosten draagt. Vele
moslimvrouwen zijn afgedaald uit hun wijken op de
berghellingen. Sommigen om hun dagelijkse inkopen te
doen, anderen om de produkten van hun arbeid aan de
man te brengen. Ge kunt ze hier op uw gemak
gadeslaan in hun gewone doen en laten. Maar pas wat
op met uw fototoestel. Deze vrouwen willen niet
gefotografeerd worden en zodra gij de lens richt,
draaien ze het hoofd om of trekken snel de sluier
voor het gezicht want nog altijd geldt voor haar de
wet van Allah.
Bont
is de "bazaar" door de kledij van vele bezoekers
maar ook door de kooplieden en hun produkten. Ge
moet enigszins ingewijd zijn in de moslimwereld om
de verschillende klederdrachten te onderscheiden. Er
lopen vrouwen in stemmig zwart met ernstige, lange
en bleke gezichten, maar ook in kleurige gebloemde
rokken, al of niet met zelfgeweven schortjes voor.
De eigenlijke Turkse rokbroeken voor de vrouwen ziet
men er echter weinig of niet. Hier dragen de vrouwen
tot op de enkels afhangende rokken. Maar deze rokken
hebben van onder in een andere kleur een "bodem"
waar de voeten doorsteken. Het gaat hier dus meer om
"zakken" dan om rokken. Deze kledij blijkt echter
bij uitstek geschikt om de vrouwen haar geliefde
hurkpositie te doen innemen. Er lopen mannen met
Albanese kalotjes op het hoofd, mannen met een fez
of een tulband, mannen met geheel uit zwarte wol
gebreide pakken en mannen in wel heel schamele
kledij, die desniettemin altijd schilderachtig
blijft.
Overvloed van vruchten
Uit
de kramen springen overal als zonnige juichkreten de
rode en groene paprikavruchten naar voren. Er is een
overvloed aan witte druiven, blauwe Bosnische
pruimen, gele vuistgrote perziken en er zijn bergen
rode watermeloenen. Laat u vooral niet weerhouden
eens kennis te maken met deze watermeloen! Is zo'n
knaap van een paar kilo te groot? Geen nood! De
koopman snijdt er met een lang mes gaarne een kwart
stuk voor u uit. Weet ge niet hoe ge dit produkt
verorberen moet? De koopman leert het u. Hij snijdt
het van vocht druipende vruchtvlees met een zwaai
van zijn mes los van de niet eetbare schil, vier of
vijf slagen met het mes door het bloedige
vruchtvlees en gij krijgt uw meloen elegant in de
schil als op een schaal gepresenteerd. En als gij er
nu nog niet aan durft trekken zal hij ook nog wel de
vele zwarte pitten verwijderen. Er bestaat
nauwelijks een goddelijkere versnapering dan deze
watermeloen, die eten en drinken tegelijkertijd
vormt. De smaak is zoet maar van een delicaat zoet,
niet flauw en buitengewoon fris. Bovendien heet deze
meloen gezond te zijn voor de nieren en voor de
bloedsomloop...
Niet
alleen groente en fruit biedt de "bazaar". Ge kunt
er terecht voor vele geheimzinnige kruiden, die als
specerij of geneesmiddel gebruikt worden, voor
levende kippen, tapijten en kleedjes,
houtskoolkacheltjes om vlees te roosteren, ruwe wol,
wollen garens, fezzen, sandalen en opanken, zeven,
manden, en velerlei andere gebruiksartikelen, tot
hele ameublementen toe...
"Sehra, pas op!"
De
meeste moslimvrouwen zien er weinig aantrekkelijk
uit, maar wat voor jeugdige fee zit daar bij de
trottoirband in helkleurige kleding onder een witte
hoofddoek. Is ze mohammedaanse of zigeunerin? In
ieder geval poogt ze kleine, uit plaatijzer
vervaardigde houtskoolkacheltjes aan de man te
brengen. "Sehra, pas op! Ze fotograferen je!" roept
een 'n paar meter verder gezeten, even kleurig
uitgedoste oudere vrouw, die kennelijk de moeder is.
We verstaan weliswaar alleen maar de naam doch de
reactie van Sehra is duidelijk genoeg om de inhoud
van de waarschuwing te vertolken... Natuurlijk
draait Sehra met een ruk het hoofd in de richting
van haar moeder en bewerkt daardoor precies wat
voorkomen had moeten worden: ze kijkt recht in onze
lens als we afdrukken...
Straatje der smeden
Een
straatje nabij de "bazaar" is geheel het domein van
de koper- en zilversmeden. Deur voor deur ziet ge
hier de kunstnijveraars bezig met het vervaardigen
van hun produkten. Het glinstert en glimmert er
overal van koperen en zilveren schalen, kannen met
zwanenhalzen, Turkse koffiestelletjes in velerlei
uitvoering en tal van kleinere voortbrengselen van
hun handenarbeid. Het meeste getuigt van knap
vakmanschap, soms wordt echter de grens van de
"kitsch" bedenkelijk dicht genaderd, wat er op
wijst, dat de invloed van het toerisme zich reeds
doet voelen.
De
kleine Hassan, een jongetje van een jaar of twaalf,
geeft een demonstratie voor die toeristen. Of zit
hij serieus het vak te leren? Hassan is een stout of
een lui jongetje... Als er toeristen kijken, bewerkt
hij met zijn hamer en klein beiteltje een koperen
schaaltje, maar wij betrappen hem er op, dat - als
die toeristen hun rug gedraaid hebben - hij nog even
met het hamertje alleen geluid produceert om daarna
ook dit gereedschap neer te leggen. In afwachting
van de volgende toerist...
Niet
in Baedeker staat ook de huiselijke ruzie, die we in
ditzelfde straatje meemaken, wanneer, voor een
openstaande balkondeur, een mohammedaanse als een
furie met een spraakwaterval haar heer gemaal belet
aan het woord te komen. Er is kennelijk een
"verschil van opinie", dat haar de leer van de
onderdanigheid der vrouw lelijk te schande doet
maken...
Even eten...
In
en nabij de "bazaar", waar de hele dag door een
schare schoenpoetsers in het gelid zit, meedraaiende
met de felle zon opdat ze deze steeds in de rug
zullen houden, bevinden zich ook verschillende
oosterse eethuisjes. Wat in Nederland de friteszaak
is, is hier het cevapcici-huisje. Dit levert een
typisch Balkangerecht, bestaande uit porties 7 tot
12 stuks worstachtig vlees, dat geserveerd wordt met
paprika en uien en een stuk zeer speciaal
wittebrood. Als ge het mee wilt nemen, wordt het
brood opengebroken en het vlees er ingestopt. Voor
weinig geld houdt ge dan een stevig maaltje in één
hand. Daar het vlees op houtskool geroosterd wordt,
kan het gebeuren, dat ge de houtskool ook proeft.
Niettemin behoeft een westers gehemelte zich niet
voor dit gerecht te schamen...
Een
echte warme maaltijd in een Balkaneethuis betekent
een groot avontuur maar misschien hebt ge wel
gegeten en gedronken door alleen maar een studie van
de etalage. De kok werkt namelijk vóór het raam,
waar een batterij van zes tot acht grote, geopende
pannen op een soort cuisinière te pruttelen staat.
Niemand behoeft hier een "kat in de zak" te kopen,
maar wat ge - al wijzende met uw westerse vinger -
uit de pan koopt blijft - ook na het gebruik van de
maaltijd - nog gedeeltelijk het geheim van Allah!...
De
aardappels verbergen nog het slechtst hun gelaat.
Dat het om veel vlees gaat zoudt ge durven zweren,
dat het er allemaal kleurig uitziet staat ook wel
vast, dat ge uw bord niet leeg eet is zeker... En
daarbij zijn we dan uitgegaan van de
veronderstelling, dat walging u al niet van stonde
af aan het binnentreden belet heeft... Er bestaan
echter ook wel wat grotere zaken, waar men
soortgelijke culinaire avonturen kan beleven. Mits
ge geen vreemde woorden uit de spijslijst probeert
na te praten doch royaal in de pan kijkt en zorgt
niet de verkeerde aan te wijzen, bestaat er alle
kans de maaltijd te overleven... Maar we waren toch
immers voor het avontuur op reis gegaan!...
6. Bezoek aan
Begova Dzamija, grootste moskee van Bosnië
Wie
vanaf de hoogten van de moslimwijken of vanaf de
Turkse burcht onder zich het panorama van Serajewo
ziet, wordt getroffen door de vele koepels en
minarets, die daar boven uitsteken als evenzoveel
herinneringen aan het Turkse verleden. Hoewel een
aantal moskeeën in de loop der jaren uit het
stadsbeeld is verdwenen, bezit Serajewo er toch
altijd nog een vijfentachtig, wel een bewijs, dat de
Islam er tot de dag van heden nog steeds een vaste
voet heeft al is het met de macht van weleer dan ook
reeds lang gedaan.
De
voornaamste moskee, tevens de grootste van heel
Bosnië, is de in 1530 voltooide Begova Dzamija
(dzamija betekent moskee), die zich in het hartje
van het oude stadsdeel de "Bascarsija" bevindt. De
meeste moskeeën zijn buiten de gebedsuren gesloten.
Dit is niet het geval met de Begova Dzamija. Zij is
voor bezichtiging van het publiek opengesteld. Doch
dan altijd onder het toeziend oog van een bewaker.
Hier in de Begova een norse man met een tragisch
gezicht, waar wel nooit een glimlach over heen
speelt. Maar de man heeft het dan ook kwaad genoeg.
Hij moet in en om de moskee voorkómen, dat
niet-moslimbezoekers - gewild of ongewild -
overtredingen begaan. Er zijn daartoe kansen te
over. Een toerist betreedt argeloos het hoofdportaal
en fotografeert terwijl noch het een noch het ander
is toegestaan. En kwajongens uit Serajewo staan
altijd op de loer om het geld te vissen in de
fontein voor de rituele voetwassingen...
Op kousenvoeten
Niet-moslimbezoekers worden toegelaten tegen
entreegeld door een zijdeur van de moskee. Het is
niet nodig uw schoenen uit te trekken wanneer ge
tenminste niet verder wilt gaan dan de vrije ruimte,
die door een vloerbedekking van zeil wordt
aangegeven. Maar natuurlijk trekt ieder wél zijn
schoenen uit en loopt op kousenvoeten over de
prachtige tapijten, die de hele vloer van de moskee
bedekken. Dan staat ge daar dan onder de machtige,
centrale koepel, rondom omgeven door fantasierijke
ornamentiek van de beschilderde muren en tussen het
abracadabra van de koranspreuken in Arabische gouden
letters. Een trapje tegen de wand loopt naar een
preekstoel met puntdak, waaromheen harmonische
arabesken en geometrische fantasie haar bloemen
tekende. Hier is de gewijde plaats, waar de koran
tijdens de diensten wordt uitgelegd. 't Is allemaal
wel mooi, interessant en romantisch, omdat ge de
sprookjes van "Duizend en een nacht" tastbaar
naderbij voelt komen maar religieus zegt het weinig
voor de man, die uit een andere denkwereld stamt en
hier nu staat voor een onoverbrugbare kloof...
Rituele wassingen
Als
we weer buiten staan is het nog even voor twaalf
uur, het tijdstip, waarop de muezzin vanaf de trans
van de minaret zal oproepen tot gebed. De toeristen
weten dit en zij verzamelen zich reeds in een hoek
van de door zware bomen beschaduwde voorhof van de
moskee, het enige punt vanwaar men iets van de
muezzin op de trans fotograferen kan.
Er
komt voor de moslim heel wat kijken alvorens hij
zich in gebed kan begeven. Er gaat een uitgebreid
ritueel van wassingen van handen, voeten en gezicht
vooraf. Dit geschiedt aan de monumentale,
twaalfzijdige fontein onder een baldakijnvormig dak.
Door twaalf kraantjes aan het bassin kan het water
worden afgetapt. Vandaag is het anderhalve meter
hoge bassin tot de rand gevuld en speelt de wassing
zich in de openlucht af, gisteren stond de fontein
nagenoeg droog en werd er in een nevengebouw
gewassen. Zeer ten genoege van de straatjongens, die
we toen - zodra de bewaker zijn rug gedraaid had -
op de fonteinrand zagen springen. Lenig als katten
klauterden ze over het ook nog méér dan een meter
hoge hekwerk om er vervolgens met het snel
bijeengegraaide geld van toeristen, die ooit aan de
Trevi-fontein van Rome gestaan hebben, vandoor te
gaan...
Het
front van de moskee wordt gevormd door een brede,
statige loggia. Boven het hoofdportaal staat in
Arabische letters in steen geschreven: "Husref Beg
bouwde deze moskee tot Allah's roem, opdat in haar
goede mensen Allah welgevallig zouden zijn." Tegen
het houten plankier voor de hoofdingang, dat door
geen "ongelovige" mag betreden worden, schoppen de
moslims hun schoenen uit, zetten deze zorgvuldig in
de daarvoor bestemde ruimten rechts en links van de
ingang en betreden dan het bedehuis.
"Allah is groot"...
Uit
een klein huisje, waar op de deur het woord
"muezzin" te lezen staat, is inmiddels ook de drager
van deze titel te voorschijn gekomen. Een lange,
rijzige gestalte met een witte tulband op het hoofd.
Hij verdwijnt door de hoofdingang. In gedachten zien
we - door de muren van de minaret heen - de niet
meer zo jonge man moeizaam naar boven klimmen, trede
na trede over de duizeligmakende, enge draaitrap.
Het duurt lang eer hij op de trans verschijnt. Maar
nog vóór dat wij hem zien, zindert over de daken van
Serajewo zijn hoge, schreeuwerig aandoende zang, die
de oproep tot het gebed is: "Allah, Howa el Akbar;
la ilaha il Allah na Mohammed rasula!"... "Allah is
de Allerhoogste; niets gaat boven Allah; Mohammed is
zijn profeet!"... De muezzin wandelt de hele trans
rond, telkens dezelfde oproep herhalend naar de vier
windstreken. Hij zingt hem met de handen aan de
mond. Méér dan die handen en zijn hoofd zijn er niet
te zien, want de borstwering van de trans is hoog en
wij - kijkers en luisteraars in de uiterste hoek van
de voorhof - moeten ons eigen hoofd sterk in de nek
leggen om tenminste iets waar te nemen. Méér dan
vier eeuwen herhaalt zich dit Islamitisch ritueel nu
reeds in sommige gedeelten van het huidige
Joegoslavië zonder eigenlijk tot anachronisme
geworden te zijn...
Lont in het kruitvat
In
een heel andere periode van de geschiedenis
verplaatst ons een bezoek aan de Princip-brug over
de rivier Milacka, die midden door Serajewo stroomt.
De naam Serajewo hebben we als een gedicht beleefd,
maar er zijn nog generaties voor wie, bij het noemen
van dit woord, revolverschoten in de oren klinken.
Het was bij deze brug, die toen nog een andere naam
had, dat op 28 juni 1914 fatale schoten vielen uit
de revolver van de 19-jarige Servische student
Gavrilo Princip. De kogels doodden de Oostenrijkse
troonopvolger aartshertog Franz Ferdinand en zijn
gemalin de hertogin van Hohenberg en deze
dubbelmoord betekende het startsein voor de eerste
wereldoorlog.
Reeds eerder op de fatale dag was er een aanslag
mislukt, doch de samenzweerders hadden geen halve
maatregelen genomen. Tegenover de brug, op de hoek
van een stille straat, waar wij ons nu - 48 jaar
later - ook bevinden, stond de moordenaar. Ge kunt
nog precies zien hoe en waar. In het trottoir heeft
men een stuk asfalt met twee voetafdrukken
aangebracht. Wie er lust toe heeft zich met de
moordenaar te identificeren kan in de voetstappen de
spreidstand van Princip innemen om het drama te
reconstrueren. Er zijn toeristen die dit
proberen!... In het huis op de hoek van de aanslag
is een klein museum ingericht, dat herinneringen aan
de moord bewaart. Het meest opvallende daarin is wel
de uit een wand springende, enorme gebeeldhouwde kop
van de moordenaar, die nu nog een bedreiging
schijnt.
Einde van een tijdperk
Veel
bijzonders biedt het museum niet en dit wordt nog
minder doordat bij de opschriften westerse talen
ontbreken. Toch dwingen enige vergeelde krantjes en
proclamaties uit de eerste dagen na de aanslag wel
tot meditatie. Vooral hem, die een kind was in die
fatale dagen en nu weet welk mysterie er uit die
dikke, zwarte letters der krantjes in dit museum aan
de wereld onthuld is met de loop van de
geschiedenis.
28
juni 1914 betekende niet alleen de ondergang van de
trotse Donau-monarchie, het begin van jaren van
ellende, maar een totale breuk in de historie van
Europa. Die datum luidde het einde in van de
gezapige tijd van "la belle époque", waardoor het
aangezicht van ons werelddeel volkomen veranderd
werd. En er zijn er nog altijd velen in Europa die
daarom "Serajewo" met "Heimweh" vertalen...
7. Serajewo -
Mostar met smalspoor-"expresse"
Er
bestaan plannen tot electrificering van het
treintraject Serajewo - Dubrovnik. Als deze droom -
naar men schat in 1967 - werkelijkheid geworden is,
zal de treinrit, die nu voor deze afstand tien tot
elf uur in beslag neemt, tot een dikke drie uur zijn
teruggebracht. Maar in ieder geval zijn we thans nog
niet zo ver. Dit betekent, dat hij, die per trein
naar het zuiden wil, is aangewezen op het smalspoor,
rails van 76 cm breedte. Dat zou nog tot daar aan
toe zijn, maar deze treinen zijn berucht om hun
slakkegangetje van gemiddeld 25 km per uur en hun
voortdrijving door stoomlokomotieven. Hierin worden
slechts kolen of een soort bruinkool gestookt, wat
een ontzaglijke walm en roetboel met zich brengt.
Bij het instappen doet ge beter maar niet het
handvat vast te grijpen want de gevolgen blijven
niet uit. Maar wie getekend heeft voor een reis als
wij, mag zich over dit alles niet beklagen want hij
heeft het van tevoren ingecalculeerd.
Zo
rijden we nu dan vandaag door het prachtige land van
Bosnië Herzegowina in een trein, die boemelt maar de
weidse naam van "expresse" draagt, verder naar het
zuiden. Slechts vijf uur zullen we zijn overgeleverd
aan de temptatie want ons eerste doel is Mostar, dat
maar een 127 km van Serajewo verwijderd ligt. De
trein schokt als een ouderwetse paardetram. Iedere
las van de rails verraadt zijn aanwezigheid door een
stevige bons. We zitten in een ouderwetse wagon met
halve tussenschotten en op harde, houten banken van
de tweedeklas.
Ramen dicht!
Wie
het dichtst bij de open ramen zit, heeft de
vanzelfsprekende taak bij het passeren van een
tunnel - en dat gebeurt nog al eens! - zo vlug
mogelijk "zijn raam" te sluiten door het trekken aan
de hennepband, die goor en vet is door het vele
gebruik. Slechts éénmaal heeft een snoodaard zijn
taak verzuimd, waardoor hij oorzaak is geworden van
een algemene hoestpartij door de hele wagon,
waarvoor hij menige boze blik te incasseren krijgt.
Vanaf dit moment is er wel steeds iemand, die tijdig
het waarschuwend "tunnel!" laat horen.
Het
is een zeer warme dag. Gelukkig brengt de trek in de
trein enige verkoeling doch deze is toch niet
zodanig, dat onze overbuur op zeker ogenblik,
wanneer hij zijn tas opent, niet een wanhopige
strijd te strijden krijgt tegen... een pond boter.
Onze reisgenoot is een zeer oude man in een
nationaal costuum, waarvan zowel de mouwloze jas als
de eng om de benen sluitende broek met een
overtollig ruim zitvlak er in, geheel gebreid zijn
uit dikke, zwarte wol. Hij had zijn boter in een
bruin stuk pakpapier gewikkeld met daar omheen nog
een krant maar daar trekt die boter zich niets van
aan. Ze is finaal vloeibaar geworden en loopt hem
tussen de vingers door bij zijn bij voorbaat tot
mislukking gedoemde pogingen het kostbare produkt
binnen de grenzen van het papier te houden. Gelukkig
kunnen we door het aanbieden van een Nederlandse
plastic zak het gevecht in het voordeel van de man
beslechten.
Langs de Nerètva
Het
grootste deel van de reis gaat langs de rivier de
Nerètva. Het gebied is bergachtig en bosrijk.
Huisjes met lage witgekalkte muren en hoge houten
daken tekenen zich soms op hun achtergrond van groen
scherp af in het felle zonlicht. Maar we krijgen
opvallend weinig dorpjes te zien. Zij moeten
verscholen liggen in de bossen. Een eenzame vrouw in
"dimije", de wijde, om de enkel sluitende pantalon,
en een enkele minaret verraden de nog altijd
doorwerkende invloed van een Turkse overheersing van
vier eeuwen. Mysterieus is dit land en zwaar weegt
daarop het lot van de geschiedenis. Altijd zijn hier
in het verleden onderdrukkende vijanden geweest. Nu
eens waren het behalve de Turken, Serven. Dan weer
Hongaren en Oostenrijkers. Om beurten plunderden en
moordden zij, waardoor de bevolking arm was en arm
bleef. Daarnaast woedden er ook nog felle
godsdiensttwisten.
Plots duikt midden op een bebouwde vlakte een
massaal blok steen op, dat daar kennelijk door
mensenhanden geplaatst werd. Op onze desbetreffende
vraag bevestigt men, dat we hier met een
Bogumilengraf te maken hebben. De thans verdwenen
Bogumilen vormden een ketterse sekte, die eens van
de katholieke kerk is afgescheiden. Na de komst van
de Turken zijn ze allen tot het mohammedaanse geloof
overgegaan. Alleen hun graftekens, die als
sarcofagen met figuren en voorstellingen bekapt
zijn, hebben de eeuwen doorstaan en bleven tot de
dag van vandaag in het Bosnische land de tastbare
herinnering. Deze steenblokken zijn geen sarcofagen,
wat men op het eerste gezicht denken zou. De doden
liggen er onder begraven.
Moslimkerkhoven
Er
rusten veel doden in dit land, vooral ook
mohammedanen. Talrijk zijn de verspreide
mohammedaanse kerkhoven. Ze duiken op langs de weg,
op een berghelling of midden in het bebouwde land.
Dit is te opmerkelijker omdat de mohammedaan geen
dodencultus kent. Deze kerkhoven kenmerken zich dan
ook door hun verwaarlozing. Er wordt niets op
geplaatst dan een stenen paal, rond of vierkant.
Vaak zijn de uiteinden van deze palen bekapt in een
tulbandvorm, waarin de fantasie haar spel gespeeld
heeft. Men ziet geen grafheuvels. De palen rijzen
uit het onkruid van de vlakke bodem en staan
kriskras door elkaar in allerlei houdingen maar geen
enkele staat er loodrecht. Zo zijn deze kerkhoven
als akkers, waar de draketanden uit de Griekse sage
opschieten. Zelfs midden in de drooggevallen bedding
van de Nerètva, daar waar zich 't stuwmeer van
Jablanica bevindt, steken die "draketanden" omhoog
uit het leemachtige slib als herinnering aan de
tijd, toen hier nog mensen woonden.
Pruimen, vijgen en druiven
Een
bijzondere attractie betekent ieder oponthoud van
onze trein aan het station. Al of niet op blote
voeten komen jongens en meisjes de trein langs
gelopen. "Sjlive!... sjlive!" roepen ze en bieden de
reizigers in conservenbusjes of kroezen voor weinig
geld wat dofblauwe pruimen aan. De beroemde
Bosnische pruimen, waarvan de slivovica gemaakt
wordt. "Smokve!... smokve!"... roepen andere
kinderen. In van kranten ineengedraaide puntbuiltjes
dragen ze vijgen aan. Dikke, gelige of roodachtige
vijgen, zó rijp, dat ze wegsmelten in je mond...
Bij
een volgend station, een vijftig kilometer verder,
hebben druiven en vijgen het veld moeten ruimen. Nu
roepen de kinderen: "Grozje!... grozje!" en ge ziet
direct, dat ge dit met "druiven"... vertalen moet.
Het zijn wat kleine, witte druiven met een iets te
taaie schil maar in ieder geval zeer verfrissend.
Een slimmeling, die uitverkocht is, probeert nu met
een kan en kroes "voda" of water te verkopen maar
daarnaar blijkt de vraag niet erg groot. Enigszins
teleurgesteld giet hij demonstratief zijn bijna nog
geheel gevulde kan leeg als de trein zich weer in
beweging zet.
De
kinderen zijn goedgedresseerd of het
spoorwegpersoneel heeft er de wind onder. Ze komen
als regel niet in de trein, klauteren niet tegen de
treeplanken op maar rekken zich met moeite op de
tenen om hun klanten te bedienen. Wat wel eens
verkeerd afloopt want er zijn hier nergens verhoogde
perrons en dan liggen de ramen van een treinwagon
net iets te hoog met het gevolg, dat heel wat
vruchten op de sintels naast de rails terecht
komen...
Minder bedeesd dan de kinderen tonen zich twee
moslimvrouwen, die met een soort juk, waaraan twee
emmers, op de schouders, zo maar op de treeplank van
onze rijdende trein springen. Op deze gevaarlijke
wijze gaan ze met juk en al mee door de tunnels. Wel
een kwartier ver om ten slotte haar gratis ritje,
dat schijnbaar oogluikend door het treinpersoneel
wordt toegestaan, te beëindigen daar waar veel
braamstruiken staan. Ze zijn "op reis" om bramen te
gaan plukken..
Zigeuners
Langer dan een half uur staan we op een stationnetje
stil, juist tegenover een geopende veewagon van een
goederentrein. Er zit een zigeunerfamilie in. De
zigeunerkinderen laten er geen gras over groeien om
dinars te komen vragen. "Dinari... dinari..." smeken
ze met uitgestoken hand maar het spoorwegpersoneel
is er als de kippen bij om ze op niet al te
vriendelijke wijze hun veewagon in te bonjouren. Net
als overal in Europa schijnt men ook hier niet erg
ingenomen met het nomadenvolkje, dat in Bosnië
overigens nogal talrijk is. 't Betrof hier de enige
maal, dat we in Joegoslavië zagen bedelen. Berustend
hangt het familiehoofd, de vader der kinderen, over
de balk, die de wagon afsluit. De reizigers beginnen
dinars in de wagen te gooien... ook een zak
koekjes... De kinderen vliegen er op af als apen in
de dierentuin op pinda's. Dan verschijnt uit een
duistere hoek van de wagon ook de moeder voor het
voetlicht, een nog vrij jonge, lang niet lelijke
vrouw met een zuigeling op de arm. Ze maakt een
energieloze indruk en is een beeld van
moedeloosheid. Het lijkt dat haar geest in een
andere wereld toeft. Maar als onze trein eindelijk
weer wegrijdt, glijdt er een nauwelijks merkbare
glimlach over haar gezicht, die van dankbaarheid en
"goede reis" spreekt...
8. In Mostar de
hete hoofdstad van Herzegowina
Halverwege tussen Serajewo en Dubrovnik ligt Mostar
met zijn 23.000 inwoners als hoofdstad van
Herzegowina. Het is ook de stad van de oude
postzegels, die reeds bij jonge mensen de beroemde
Turkse brug een aureool van eeuwigheid geven. Wie
Mostar zegt, zegt brug en tegelijkertijd Nerètva.
Ook deze rivier, die midden door de stad stroomt, is
onafscheidelijk hiermede verbonden. Door een
eveneens van de postzegels bekende kloof is de
rivier naar het zuiden uitgebroken uit het bergland
met zijn toppen van 2200 meter hoogte en stroomt dan
door het brede dal met tabaksplantages. Omringd door
de wijkende wanden van eentonige karstbergen, die
niets spectaculairs bezitten doch er eerder uitzien
als hard geworden zakken cement, ligt Mostar, als in
een pan, te braden in de zon. Zo vinden wij het.
Mostar staat bekend als de heetste plaats van
Europa. In het hartje van de zomer kunnen er
temperaturen van rond de 45 graden Celsius voorkomen
al behoort dit dan wel tot de uitzonderingen.
Eigenlijk is het klimaat dat van de Dalmatische
kust, maar daar de stad aan alle kanten tegen een
koelte brengende wind beschut wordt, valt de hitte
hier moeilijker te verdragen dan bijv. in Dubrovnik.
Ook vandaag is het warm - tussen de 30 en 33 graden
schatten we. Ge moet daar maar naar raden want
thermometers hebben we gedurende onze reis tot heden
nog nergens ontdekt.
Twee
uur in de namiddag en dan in Mostar! Slechts een
hond en een vreemdeling lopen op straat. Die
vreemdeling kan niet anders doen dan op voorbeeld
van de ervaren inwoners ook maar een middagrust te
houden, wat hem al heel gemakkelijk wordt gemaakt
daar er een hotel recht tegenover het station ligt.
In het naastgelegen, grote restaurant, dat met een
luifel wordt afgeschermd en waar alle ramen tegen
elkaar openstaan, heerst daarentegen een
opmerkelijke koelte. Eerst als de zon wat lager aan
de hemel staat, trekken we op verkenning de stad in.
Aan de Nerètva
Wel
niemand kan de aanblik vergeten, die de rivier de
Nerètva biedt vanaf de grote brug in de hoofdstraat
der stad waar zich op beide oevers twee moderne
hotels bevinden met gezellige terrassen. Tot heden
zagen we geen rivier die met de Nerètva vergeleken
kan worden. Zij ligt zeer diep onder de oude huizen
van de beide oevers doordat de bedding is uitgezaagd
in de karstbodem. We zeggen met opzet: gezaagd en
niet geslepen. In andere berglanden slijpen en
polijsten de rivieren de rotsen - hier in de karst
vreten en knagen zij. Overal zijn de oevers van de
Nerètva hoekig, kantig als een zaag en
grimmig-agressief als de muil van een krokodil.
Eigenlijk zou een mens van deze angstaanjagende
oevers weg moeten vluchten en daarom verwondert ge
er u over, dat op tal van plaatsen jongetjes van de
barse rotsplaten de rivier in duiken. Elders onder
de hotelterrassen liggen dames te zonnebaden op
minuscule rotsplateautjes alsof die rivier toch geen
dreigend monster was, dat haar ieder ogenblik tussen
zijn tanden kan vermorzelen.
Weg
van de oever dolen we verder door hete straten en
langs moskeeën met minaretten als raketten. Sommige
van deze bedehuizen slaan de zon fel terug van hun
witte muren, een andere daarentegen vangt die zon op
in de kruinen van geboomte en tovert bij de zacht
ritselende fontein voor de rituele wassingen een
rustiek hoekje van koelte en schaduw, tegen welks
verleiding zelfs een christen niet bestand is.
Mysterieus lokken kleine straatjes die met haar oude
huizen loodrecht op de hoofdstraat staan. Vele van
deze straatjes lopen dood op de grimmige oevers van
de Nerètva met kleine strandjes voor de zwemmers. Zo
moet de schuchtere mohammedaanse, die zich haastig
terugtrekt bij het passeren van de vreemdeling,
spoedig voor een tweede keer achter de veilige
schutse van haar huisdeur vluchten, want de
vreemdeling kan niet verder in het straatje en wordt
tot terugkeer gedwongen langs dezelfde weg als hij
gekomen is.
Daar is de brug!
En
daar duikt dan ten slotte, achter een moskee, de
befaamde Turkse brug op. Als een elleboog geknikt,
steekt zij haar boog over de rivier, aan weerszijden
gesteund door massieve wachttorens. Eens was er een
tijd, dat deze brug bewaakt werd door Turkse
wachters, die "mostari" genoemd werden. Het verhaal
wil, dat de naam der stad van dit woord afkomstig
is. De oorsprong van Mostar gaat terug tot de
vijftiende eeuw toen zich hier tussen torens een
houten hangbrug bevond. Onder het regiem van Sultan
Soeleiman II bouwden de Turken van 1566 tot 1567 de
stenen brug, waarop wij thans staan. De eeuwen
gingen voorbij, de Turken verdwenen maar onverstoord
stroomt het water van de Nerètva als een getuigenis
van eeuwigheid.
De
brug is steil en glad. Zij bezit geen treden doch op
regelmatige afstanden slechts richels van
uitstekende keien, die het uitglijden van mens en
dier moeten verhinderen. Voor ander verkeer dan
paard of ezel leent de brug zich eigenlijk niet,
maar dat is ook niet nodig want geen rollend verkeer
zoekt hier zijn weg. Een uur vroeger dan in het
westen zakt de schemering over de brug, aan
weerskanten waarvan de Nerètva nu haar fantastisch
schouwspel biedt. Naarmate de duisternis valt,
vervagen de scherpe contouren van de oevers. Één
voor één verdwijnen de baders, diep beneden van het
strand. Het water van de Nerètva wordt
onheilspellend zwart. De rivier is nu als de Styx
uit de onderwereld, waaraan een traag
voorbijdrijvend koeienkadaver 'n extra luguber
accent verleent. Zo'n kadaver in de rivier behoort
echter ook hier niet tot de alledaagse
verschijnselen, getuige de sensatie, die het bij de
weinige ooggetuigen opwekt.
Alleen voor dromers
De
avond komt zacht, als op fluwelen voeten, om bij de
brug maar een enkele voorbijganger te ontmoeten. De
brug van Mostar is er op dit uur alleen voor dromers
- het eigenlijke leven van de stad speelt zich in
het modernere gedeelte af zoals we later ervaren
zullen.
In
een mohammedaans huis, vlak bij de brug, gaat het
licht aan bij open gordijnen, zodat wij royaal
gelegenheid krijgen tot binnenkijken. Het schijnt
een werkplaats te zijn maar wat voor een? Het
grootste deel van de kamer wordt in beslag genomen
door een houten "podium" op raamhoogte zonder iets
er op. Men ziet deze podiums ook bij de bakkers en
kleermakers. Tegen de wanden hangen dingen, die op
fraai gestikte dekens lijken. Wellicht worden die
hier des daags door nijvere handen vervaardigd. Er
zijn geen mensen in het vertrek. Voor de deur staat
een man, die zijn sigaret rookt en geniet van de
vallende avond, die hier iedere dag opnieuw een
mysterie moet zijn.
Dan
springen plots de schijnwerpers aan, die de brug
vanuit verborgen hoeken bestralen. Nog juist vangen
zij in hun bundel een man met een zwaarbepakt
ezeltje, die beiden traag de brug beklimmen. Zo
confronteert de twintigste eeuw zich hier met een
tafereel zoals zich dat ook in reeds honderden jaren
geleden afspeelde.
Koffie drinken
Niet
ver van de brug bevindt zich een originele "kafana",
een Turks koffiehuis, waar de mannen uren zoek
kunnen brengen. Er zijn maar twee bezoekers, die
nauwelijks met elkander spreken. Het is of ieder
voor zichzelf zit te filosoferen. Zij schijnen ons
binnentreden zelfs niet gemerkt te hebben. Zittend
op een laag, besneden stoeltje aan een even laag
minuscuul tafeltje, meubeltjes, die zó uit de
sprookjes van "Duizend en een nacht" konden zijn
weggelopen, drinken ook wij onze geurige en sterke
"kafa", de Turkse koffie.
Het
nuttigen van zo'n kopje koffie kunt ge in deze
omgeving zonder veel inspanning tot een heilig
ritueel opvoeren. De attributen daartoe worden er u
ruimschoots bijgeleverd. Ongelooflijk, wat er voor
twee dubbeltjes aan drank en "speelgoed" door de
kafedzia (caféhouder) voor u wordt uitgestald! Ge
krijgt: een koperen dienblaadje met een dito
kannetje met rechte steel, "dzerva" geheten, een
porseleinen poppekopje zonder oor, een glaasje water
en twee klontjes suiker op 'n schaaltje. Het
kannetje zonder deksel is tot de rand toe met hete
koffie gevuld. Deze koffie giet ge over in het
kopje, waarbij ge niet alleen ziet, dat hij diep
zwart is maar ook dik van de dras, die mee in uw
kopje gaat. Het blijkt dat de inhoud van kannetje en
kopje precies op elkaar zijn afgestemd.
Niet te gulzig
Nu
wilt ge er natuurlijk uw suikerklontjes nog bijdoen.
Maar dat is verkeerd heeft een deskundige ons
gezegd. De koffie is al gesuikerd en ge zoudt hem te
zoet maken. Uw suikerklontjes sopt ge - al naar
gelang uw smaak voorschrijft - in het water of in de
koffie en eet ze daarna, van vocht doortrokken,
afzonderlijk op. Met het glaasje water weten
Nederlanders meestal ook geen raad. De opvattingen
hierover liepen uiteen. Een fijnproever gaf de
voorkeur aan een slokje water vóór het gebruik van
de koffie. "Die heeft dan een lekkerder bodempje",
betoogde hij. De enige voetangel, die u nu nog
wacht, is de koffiedras op de bodem van uw kopje.
Drink daarom zonder schudden voorzichtig en met
kleine teugjes het vocht van het bezinksel af... Er
bestaan van die koffiedrinkers, die het tot vijftig
kopjes per dag brengen. Maar het leven is hier dan
ook wel wat minder enerverend dan bij ons, zodat de
zenuwen het wel aan kunnen...
Pantoffelparade
Kort
na het koffieritueel dolen we weer door modern
Mostar. In een enorme pantoffelparade slentert hier
de jeugd de hoofdstraat op en neer, waarbij telkens
een nieuwe brug over de Nerètva als centraal punt
gepasseerd moet worden. Feestelijk stralen de
lichten van de terrassen der beide nieuwe hotels aan
de rivier. Hier is eigenlijk niets meer, dat naar
het Oosten wijst. Veel van het Oosten in Mostar is
trouwens al verdwenen. Ook hier worden de oude
moslimhuizen afgebroken. Wie Mostar zegt, denkt
eigenlijk in hoofdzaak aan de Turkse brug en de
Nerètva. Dat is het wat de stad te bieden heeft.
Vooral wanneer men Serajewo reeds bezocht heeft,
stelt Mostar - voor wat het oriëntalisch karakter
betreft - enigszins teleur. Een uitzondering dient
hierbij echter gemaakt voor de fruitmarkt, die vol
leven en kleur is door haar produkten en vooral door
de moslimvrouwen in bonte kleding.
9. Bijbelse
taferelen in steenwoestijn van Herzegowina
De
afstand Mostar - Dubrovnik bedraagt slechts 140 km.
Dat betekent "maar" vijf en een half uur in de trein
zitten wanneer alles vlot verloopt. En het ging
vlot. We hebben ons geen ogenblik verveeld. Er
bevonden zich in deze dagtrein nogal wat
buitenlandse toeristen: Duitsers, Oostenrijkers,
Amerikanen en Fransen. Boeiender echter was het
landschap van Herzegowina, dat dorre karstgebied van
hoge, grauwe bergen, kloven en de mooie rivier de
Nerètva, die halverwege Dubrovnik - in de buurt van
de stad Metkovic - in de Adriatische zee uitmondt.
Die avond nog zouden we "de Adria" kunnen begroeten.
Het was moeilijk te geloven, dat na de barre wereld
van Herzegowina op slechts enige uren afstand de
wuivende palmen en de zeedennen wachtten. Maar de
feiten zouden hun in dit geval zoete taal gaan
spreken...
Een
merkwaardig deel van het landschap vormen in dit
gebied en ook in het zuidelijker deel van
Joegoslavië, zoals Zuid-Servië en Macedonië, de zg.
poljes. Dit zijn uitgestrekte, vruchtbare vlakten
met het aspect van een Nederlandse polder, dus
zonder bodemverheffingen. Vele van deze "poljes" -
een woord, dat trouwens ook herinneringen aan het
Nederlandse woord "polder" oproept - staan in de
winter onder water. Dit verdwijnt in het voorjaar en
voordat de winter dan weer opnieuw zijn intrede
doet, is er juist tijd genoeg overgebleven om te
zaaien en te oogsten. Deze "poljes" zijn communes,
dat wil zeggen, dat ze volgens communistische
principes beheerd worden. Zeer lang rijdt onze trein
langs de Popovo Polje, waarbij hij zijn weg echter
zoekt hoog langs de berghellingen via vele in de
rotsen uitgehouwen tunnels. Het schijnt, dat hij op
deze wijze bijna de gehele omtrek van de "polje"
volgt.
Land als een legpuzzel
Naarmate we Dubrovnik naderen, wordt het landschap
steeds interessanter. Vanaf de hooggelegen spoorlijn
kijken we op het kale karstland, van enkel steen met
zeer laag en schaars voorkomend struikgewas. De
wereld heeft hier het gezicht van een gerimpelde,
overjaarse aardappel. Dorpen passeert de trein
nauwelijks, hoogstens hier en daar een paar huizen,
die de naam "dorp" niet kunnen opbrengen. De
bewoners hebben gewoekerd met de hun ter beschikking
staande bodem. Overal tussen de rotsen ziet ge
vlakke plekken met wat dor gras, waar zorgvuldig de
losse stenen zijn opgeraapt, welke stenen daarna
gebruikt werden tot het bouwen van lage muurtjes.
Het gebied is met deze muurtjes overdekt. Ze trekken
er grillige lijnen over alsof het land, gelijk een
legpuzzel, in elkander was gelegd. Soms graast er
een ezeltje of een geit in een van die kleine
ommuurde ruimtes. Er zijn ook gemetselde
waterputten, op de rand waarvan enige eenzame
vrouwen een praatje houden. Soms ook flakkert hier
of daar in deze steenwoestijn een vuurtje,
waaromheen enige mensen vergaderd zitten.
Als Palestina!
We
zijn nooit in Palestina geweest maar dit is in ieder
geval dat land zoals wij 't ons aan de hand van
afbeeldingen steeds in de fantasie hebben
voorgesteld... Eenzaam, dor, droog en vrouwen, die
water halen aan de bron... Ver van het rumoer der
wereld en onder het gewicht van eeuwen die schrijden
met een stage stap zonder besef van de tijd... Als
de duisternis haar wade over dit vreemde land heeft
uitgespreid, vlammen er nog steeds vuurtjes beneden
langs de spoorbaan. En deze zijn voldoende om de
bijbelse taferelen in de geest vast te houden...
Ieder reiziger, die niet reist in het wilde weg,
weet wel, wat hem bij aankomst te Dubrovnik te
wachten staat. De trein arriveert niet in het
befaamde Ragusa van weleer, maar in een twee en een
halve kilometer daarvan verwijderde buitenwijk Gruz,
ook wel Dubrovnik II genaamd. Dit vormt zelfs geen
flauwe afspiegeling van wat het eigenlijke Dubrovnik
te bieden heeft. Zeker bij aankomst tijdens de avond
aan het kleine stationnetje betekent de eerste
kennismaking een grote teleurstelling.
"Soba, Soba!"...
Tussen twee bij de uitgang opgestelde rijen vrouwen,
die nauwelijks voldoende ruimte tot passeren vrij
laten, worden we bij de uitgang opgevangen alsof er
een prins verwacht werd... "Soba?... Soba?..."
vragen de vrouwen. Zij bieden de vreemdelingen
particuliere kamers aan. Ze doen het niet
opdringerig. Eer wat verlegen en schuchter, zodat ge
de indruk krijgt, dat ze misschien wel iets
verbodens doen... We houden het maar liever op het
niet zo ver gelegen Putnik-kantoor, dat is de V.V.V.
Een saaie, sombere straat leidt er heen. Dan komen
we aan de haven. Dit is al water van de Adriatische
Zee. Langs de kade schommelen enige boten, die nog
wat na-mediteren over de zonnetochten, die zij
diezelfde middag misschien over de blauwe Adria,
onder een azuren hemel, gemaakt hebben naar
romantische eilanden met subtropische plantengroei.
Dat moet ge er dan maar bij fantaseren om deze
aankomst niet tot een volkomen desillusie te laten
verworden.
Van
het eigenlijke, ommuurde Dubrovnik is hier nog geen
spoor tenzij ge daarvoor de trams wilt aanzien, die
in hun lichtbak bovenop het woord "Pile" dragen,
want in Pile, daar begint Dubrovnik I. Het is echter
toch een prettig gevoel te weten, dat morgen het
lang verbeide Dubrovnik al zijn weelde en glorie
belangeloos voor u zal openspreiden als een pauw
haar staart. De troosteloze aankomst van nu dient
enkel om de spanning van wat komen gaat tot een
climax op te voeren...
Op pad met Ivo
Op
het Putnik-kantoor leren we Ivo Konobar kennen. Hij
hangt daar met een sigaret in de mond aan de
toonbank. Vijfenveertig schatten we hem! Nog voordat
we met de Putnik-man zijn uitgesproken, zegt Ivo tot
ons in het Italiaans: "Kom maar met mij mee! Goede
kamer en niet duur!"... We kijken de Putnik-man eens
vragend aan. Deze knikt instemmend en zegt: "U kunt
gerust met hem meegaan. Dat is wel in orde"... Ivo
grijnslacht, steekt een nieuwe sigaret op na ons er
ook een gepresenteerd te hebben, neemt ons koffer op
en daar gaan we dan... Onderweg zingt hij de lof van
wat hij te bieden heeft. Zijn mond staat geen
ogenblik stil. Hij is druk, lawaaierig en
zelfverzekerd. En in ieder geval een man, die
plezier in het leven heeft en de dagen zonder zorgen
aan elkaar knoopt...
Spoedig verlaten we de hoofdstraat. Langs een stijl
trappenstraatje, dat hier en daar overhuifd wordt
door vijgebomen met rijpe vruchten er aan en andere
subtropische planten, leidt hij ons omhoog tegen een
berghelling. Het lijkt of die trappen geen einde
hebben, doch de volgende dag bleek het toch nogal
mee te vallen. Ten slotte komen we weer op een brede
asfaltstraat, waar moderne flats staan. Tegenover
een alleenstaand huis zet hij ons koffer met een:
"Ci siamo"... (we zijn er!) op het asfalt, opent een
knarsend tuinhekje, waar zich 'n zwaar beladen
vijgeboom beschermend overheen buigt, en met een
zwierig handgebaar alsof hij de hele wereld
wegschenkt, nodigt hij ons uit tot het betreden van
een binnenplaatsje. Een wingerd overdekt de ruimte
met een dak van bladeren, waartussen weelderige
trossen blauwe druiven in het schijnsel van een
electrische lamp hangen te smeken om geplukt te
worden...
Het leven is goed!
"Niet groot, maar goed!" zegt Ivo met een armzwaai,
die bedoelt het hele huis met de verrukkelijke
pergola te omvatten. Wij geloven, dat hij gelijk
gaat krijgen. Nu we eenmaal hier staan is Dubrovnik
II bij avond al niet meer half zo onvriendelijk als
eerst en we moeten ons helemaal gewonnen geven als
we even later, naast Ivo, op de divan van zijn
huiskamer zitten met tegenover ons zijn vrouw, die
geen tijd voorbij heeft laten gaan om voor de
Hollander een kopje Turkse koffie in te schenken.
Ook Ivo's vrouw spreekt wat Italiaans, zij het dan
ook minder goed dan haar man. Ze is een wat
lijdzame, goedige figuur, die een bevestiging vormt
van de eerste indruk, dat heer Ivo in het
gezin-zonder-kinderen de scepter zwaait. Deze vrouw
heeft al lang verleerd daartegen in verzet te komen.
"Je moet de mensen nemen zo ze zijn" is haar devies.
Daarom lacht ze maar wat vergoelijkend om al het
bravoure en de geestdrift van haar man. "Dat is een
mooie grappemaker!" zegt ze met een hoofdknik in de
richting van Ivo, als ze al het tweede kopje koffie
inschenkt, dat later zal blijken ook niet op de
rekening te staan... "Altijd vrolijk, altijd werk,
altijd eten, nooit geen zorgen!"... juicht Ivo het
leven toe. We beginnen hem er echter hoe langer hoe
meer van te verdenken, dat hij niet veel anders doet
dan heen en weer lopen tussen zijn huis en het
Putnik-bureau om gasten aan te brengen. Misschien is
dit voor hem wel genoeg! Hij levert dan ook nog
conversatie en voor de rest zorgt zijn vrouw...
Serenade aan de straat
Die
avond is het te laat geworden om nog op verkenning
te gaan in het echte Dubrovnik. Het raam van onze
kamer ziet uit op de verleidelijke binnenplaats.
Vanuit het bed kunnen we in het schijnsel van een
straatlantaarn een paar trossen druiven zien hangen.
Juist voor we inslapen, klinken vanaf de straat
weemoedige volksmuziek en zang tot ons door. Eerst
veraf, dan vlakbij, daarna langzaam uitstervend. Er
is een gitaar bij en een mondharmonica... Zo zal het
iedere avond zijn, dat we hier logeren. Iedere avond
op hetzelfde uur... Reeds de tweede dag hebben we de
muzikanten "betrapt". Ze werken niet voor geld!...
Enkel voor hun plezier!... Alleen omdat ze het
prettig vinden brengen ze iedere dag deze serenade
aan de stille avondstraat. "Omdat het zo mooi
klinkt", zeggen ze...
10. Dubrovnik
kan enkel met zich zelf vergeleken worden
Al
tientallen jaren geleden hebben we rondgedoold in
Dubrovnik. Het gold echter 'n bezoek in de geest aan
'n stad, die nog Ragusa heette, 'n naam, welke doet
denken aan een schone vrouw, wat van het bars
klinkende woord "Dubrovnik" van heden wel niemand
zal beweren. Onze geestelijk leidsman van weleer was
Jules Verne van wiens trilogie over de samenzweerder
Mathias Sandorf een gedeelte in Ragusa speelt. In
een ommuurde stad als deze kan sindsdien niet veel
veranderd zijn, hoogstens wat namen. En zo is het
ook! Nog altijd zijn er de poorten van de
buitenwijken Pile en Ploce en nog steeds vormt de
Placa de hoofdader van de oude vestingstad. Verne
heeft niet zo maar raak gefantaseerd en we menen er
zelfs in geslaagd te zijn het straatje van een der
figuren uit zijn verhaal op zijn aanwijzingen te
kunnen lokaliseren...
Van
Venetië heeft ooit iemand gezegd, dat het alleen met
zichzelf vergeleken kan worden. Ditzelfde nu mag men
ook beweren van Dubrovnik. Ge moet deze stad bezocht
hebben om er u een voorstelling van te kunnen maken.
Zij verrast te sterker wanneer men een lange
treinreis door de ruige landen van Bosnië en
Herzegowina achter de rug heeft en zich daarna -
haast als zonder overgang - geplaatst ziet in het
helle licht van de Adriatische Zee om te dolen langs
pronkgebouwen en paleizen, die getuigen van de
cultuur, rijkdom en macht van de oude republiek
Ragusa.
Twaalfhonderd jaar lang wist de republiek van weleer
zich te handhaven tegen haar machtige rivaal
Venetië, wier invloed men hier nog overal in de
bebouwing aantreft. De kooplui van Ragusa, die
slimme lieden waren, hebben hun aanvankelijk op een
eiland gelegen stad met een enorme vestingmuur met
uitspringende bastions en forten omgeven en deze
investeringen hebben hun rente aan vrijheid en
zelfstandigheid opgebracht. De versterkingen zijn op
de dag van vandaag nog in prima staat zoals trouwens
alles in Dubrovnik in goede staat verkeert. Zo is
het geen wonder, dat er een zekere trots u tegemoet
slaat uit deze stad, die zich volkomen bewust lijkt,
dat zij de koningin van de Dalmatische kust heet.
Een stad van sfeer
Een
wandeling van Dubrovnik II (Gruz) naar het echte
Dubrovnik vergt twee en 'n halve kilometer. De tocht
is de moeite waard, want aan weerszijden van de
straat bevinden zich vele villa's en als zich dan,
bij het naderen van de wijk Pile, het uitzicht op de
Adriatische Zee opent met doorkijken langs palmbomen
en zeedennen en langs agaves, die met hun méér dan
twee meter lange bloemenstengels tegen het blauw van
de hemel geëtst staan... o, ja dan zijt ge meteen al
in de sfeer. Met kloppend hart schrijdt ge dan langs
de schoenpoetsers aan de ene kant en een met
vruchten getooide sinaasappelboom van het plantsoen
aan de andere kant, na een brug gepasseerd te zijn,
door de zware stadspoort. Daarbij hebt ge de keus
tussen een brede trappenstraat en een gladde
asfaltweg. De weg slaat wat hoeken en dan staat ge
plots op de Placa, de hoofdader van de stad, lopend
van west naar oost...
Zo
gauw de Placa zich voor u opendoet, stopt ge met een
ruk alsof een onzichtbare hand u tegenhoudt... en ge
zegt: "Ach!..." Niets dan: "Ach!"... gevolgd door
een diepe zucht van verbazing en ontroering... Hoe
had ge u Dubrovnik eigenlijk voorgesteld? Het doet
er niet meer toe. Één ding alleen weet ge zeker: zó
in geen geval!... Wat is die Placa, de oude gedempte
zeearm van weleer, op de dag van vandaag? Voor een
straat is ze te breed, voor een plein te lang. Er
zijn geen trottoirs in de gewone zin. Het plaveisel
loopt van gevel tot gevel. Het bestaat uit grote,
gladde stenen met een kleur van oude biljartballen,
die glanzen in de zon.
Liefde op 't eerste gezicht
Wat
is het toch, dat u zo blij maakt en wat als een
milde honing over het hart loopt?... Waar hebt ge
zoiets al eens meer gezien?... Neen geen San
Marco-plein van Venetië! De Placa is intiemer. Een
grote openluchtbalzaal van een wonderpaleis? Dat zou
het kunnen zijn. Een enorm schrijn van ivoor... Ja,
dat is het! En daarom maakt ge er zonde van zo maar
met uw schoenen aan over dit plaveisel te lopen! Hoe
wonderlijk, hoe kostbaar, hoe roemrijk het allemaal
lijkt, misschien is het grootste wonder van alles
echter wel, dat Dubrovnik u hier als het ware -
gelijk een moeder haar kind - op de schoot neemt,
zodat ge u onmiddellijk thuis voelt. De koningin van
de Adria fluistert hier in uw oor het zoete woord,
dat haar geheim is en dan weet ge, dat ge voortaan
altijd "van haar" zult zijn...
Dit
is echter nog maar één aspect van de stad. Ge kunt
de sfeer van het geheel in haar details uiteen gaan
rafelen door een bezichtiging van al de gebouwen
afzonderlijk, die aan en nabij de Placa verrijzen.
Het beroemdste daarvan is het 15de-eeuwse
Rectorenpaleis, kleiner dan het Dogenpaleis van
Venetië maar dat zich als Gotisch bouwwerk daarmee
meten kan. Er zijn het Sponsa-paleis, de
klokketoren, barokke kerken, oude kloosters in één
waarvan een van de oudste apotheken van Europa,
welke onafgebroken in gebruik is geweest, gevestigd
is. Men gaat daarbij terug tot het jaartal 1307.
Kruisgangen en binnenhoven
De
liefhebber van oude bouwkunst kan dolen door
Romaanse en Gotische kruisgangen van kloosters, over
romantische binnenhoven van paleizen, waar
openluchtspelen worden opgevoerd zonder dat men er
enig decor voor nodig heeft omdat deze binnenhoven
natuurlijk decor zijn... Twee fonteinen, de grote en
de kleine Onofrio, en de Rolandzuil van 1418, waar
de senaat van de republiek zijn proclamaties
afkondigde, sieren de Placa. Net als in Venetië
scharrelen bij die Rolandzuil de vele duiven en
toeristen en inwoners benutten de brede trappen van
de Sveti Vlaho, de barokke St. Blasiuskerk, als
tribune om dit steeds weer aantrekkelijke schouwspel
gade te slaan.
Dit
alles eenmaal verkend hebbend, wordt ge
onweerstaanbaar getrokken door de nauwe straatjes
ten zuiden en ten noorden van de Placa. Aan de
zuidkant zijn deze recht, getrokken als met een
liniaal. Ze staan in een rechte hoek op elkaar zodat
het grondplan hier nogal eenvoudig lijkt. Ze zijn
nauw als in Venetië met zeer hoge huizen, die
slechts een smalle strook van de lucht laten zien.
Wanneer ge echter uitkomt aan de kustzijde worden
diezelfde straatjes hoekig en bochtig als in een
doolhof. Maar steeds wanneer ge denkt vast te lopen,
biedt zich toch weer een niet zo direct opgemerkt
doorgangetje aan.
Stad tegen de bergen
Terwijl het zuidelijk stadsdeel vlak ligt, is het
noordelijke deel tegen de berghelling gebouwd. Op
regelmatige afstanden klimmen vanaf de Placa
straatjes, die bijna enkel maar trappen zijn, tegen
de hellingen omhoog. Het ene huis schijnt bij het
andere op de schouders te klimmen om iets van de
blauwe hemel te bemachtigen en met hun ogen - de
ramen in de gevels - kijken die huizen bij elkaar op
tafel.
Na
de eerste klim door zo'n straatje staan we
plotseling in een weer geheel horizontale straat van
iets breder formaat, die alle dwarsstraten kruist.
Het is de Prijeko Ulica, de voormalige hoofdstraat
van Dubrovnik uit de tijd, dat de Placa nog zeearm
was. Dwars over de Prijeko Ulica met haar balkons
vol bloemen hangt hagelwit wasgoed te drogen,
precies zoals in Napels. Daar waar een klad zonlicht
de straat binnendringt, doorstraalt de zon het witte
goed en tovert het om tot matglazen ruiten. Nu
noemden we de naam Napels maar het zou een
belediging voor Dubrovnik zijn het verder met deze
stad te vergelijken want zo smerig als Napels is, zo
zuiver en helder is Dubrovnik.
De
woningen van de mensen zien er ook van binnen
verzorgd uit en de mensen zelf gedragen zich
voorkomend en charmant. Hoe onooglijk het straatje
ook is, een vreemdeling behoeft niet bang te zijn om
wat dan ook te worden lastig gevallen, wat men van
Napels nu ook weer niet zeggen kan... Laat ze in
Dubrovnik de was maar gerust boven de straten
hangen, want daar zijn de witte lakens
triomfantelijke vaandels en de hemden uithangborden,
die een sympathieke taal spreken...
Over de stadsmuren
Dezelfde straatjes, die men moeizaam naar boven
geklommen is, kan men ook nog eenmaal uit een geheel
ander perspectief zien. Dat geschiedt bij 'n
wandeling over de kolossale stadsmuren, die een dik
uur in beslag neemt. De vestingmuur welke de hele
stad omgeeft, is op zich al schilderachtig door zijn
bouw. Men waant er zich geheel in de Middeleeuwen.
Zo van bovenaf gezien zijn de kleine straatjes
geworden tot ravijnen, die van de bergen afdalen
doch alleen de bruisende rivier of waterval
ontbreekt.
Vanaf die muur ook kunt ge in de bovenste huizen zo
maar naar binnen of op minuscule plaatsjes kijken,
meestal in particuliere huizen met bloemetjes voor
de ramen - eenmaal echter loerden we ongezocht een
klooster binnen en keken we twee strijkende nonnen
op haar witte handen. Men moet voor zo'n muurtocht
evenwel niet de vroege middaguren uitzoeken want ook
later op de namiddag brandt de zon nog fel genoeg.
Vanaf de vestingmuren heeft men een schitterend
panorama over het oude Dubrovnik, een zee van
rijzende en dalende rose bloempotdaken, afgewisseld
met torens, alles eng beklemd tussen zijn muur.
Daarachter wenkt dan de echte zee, de blauwe Adria,
die zovelen voor wie oude stenen en huizen geen taal
spreken, aangename verpozing verschaft.
11. Dubrovnik
bezit alles wat in dromen bestaat
Iets
van schaamte bekruipt ons bij het ronddolen door
Dubrovnik. Schaamte omdat er - vóór de kennismaking
- ogenblikken zijn geweest, dat we gedacht hebben
aan "sight-seeing" doen in deze stad. Dubrovnik zou
immers een tussenstation zijn op de lange weg door
Montenegro naar Macedonië maar met één slag heeft de
stad ons als een sirene in haar ban geslagen. Wat
een romantiek, wat een voornaamheid en wat een adel
van geest straalt u hier tegen uit de witte stenen,
die wel marmer lijken. Haar rol als republiek moge
dan zijn uitgespeeld maar de paleizen en
patriciërshuizen met hun met bloemen en planten
versierde balkons getuigen nog volop van de oude
trots en roem. Eigenlijk bezit Dubrovnik alles wat
in dromen bestaat. Tien jaar zult ge er blijven, als
een Odysseus in de greep van deze hedendaagse
Circe!...
De
sfeer van Dubrovnik verwarmt het hart als 'n glas
zware, rode wijn en laat ook de geest niet
onberoerd. Of ge nu doolt over de ruime Placa, door
de smalle straatjes, over de zware vestingmuren met
haar staalkaart van bastions en versterkingen of
langs de zeekant... het is overal hetzelfde. Ge
voelt u overal opgetild van de aarde en het is alsof
ge op engelenvleugelen zweeft in een etherisch
licht, waarvan de nimbussen van heiligen gemaakt
moeten zijn... Maar wat weet ge nu eigenlijk van
deze stad?
Onder arcaden door werpt ge toevallig, door een
openstaande poort, een blik op een binnenplaats van
een der paleizen. Wat een serene rust en wat een
heerlijk spel van zuilen en bogen, van licht en
schaduw en wat een uitgebalanceerde harmonie van
kleur en vorm. Zo is het niet enkel hier maar op
vele plaatsen van de stad doch ge moet bereid zijn
er naar te zoeken. En als ge dan gevonden hebt,
vraagt ge u af wat voor wonderlijks er nog achter
vele andere gevels schuil gaat. De drang wordt
onweerstaanbaar om iedere poort binnen te gaan, de
geheimen en de historie van deze stad tot in de
diepste diepten te peilen en de vreugden van wat
mensen schiepen te savoureren als gezogen door een
rietje... Daar hebt ge dan die tien jaar voor
nodig!...
Gordel van groen
Voor
bomen en planten is binnen de vestingmuren, waar ook
ieder rollend verkeer ontbreekt, geen plaats.
Daarvoor moet ge aan de buitenkant en langs de
zeekant komen. Een overvloedige subtropische
plantengroei spreidt daar een uitbundigheid ten
toon, die een onafgebroken jubellied is. Alsof de
oude stad op zich niet genoeg was, ligt zij ook nog,
als een kostbare smaragd, gevat in een gordel van
groen. Er zijn in de hoteltuinen wijd uitwaaierende
palmen met schubbige stammen, dik en recht als de
kolommen van de arcaden der kloostergangen; de
bougainvilles die met haar weelderige en kleurrijke
bloemtrossen reuzenboeketten van de pergola's maken;
de oleanders wit en rose en met takken, rank als
zwanehalzen; de grijsgroene olijf, oud als de wereld
en die alleen met eeuwen rekent, waarom in vroeger
tijden zelfs oorlogvoerenden er ontzag voor
hadden...
Ge
ziet er de vijgeboom met zijn zoete vruchten en
grote, leerachtige bladeren, priëlen vol wingerds
met witte of blauwe druiven, spectaculaire agaven,
sinaasappel- en citroenbomen, laurierbomen, waarvan
de bladeren geuren als de linnenkast van onze
grootmoeder en dan staan er overal in het landschap
rondom - als donkere orgelpijpen - de cypressen, die
voor ons altijd een vleugje weemoed bezitten, omdat
we nooit meer van Böcklin's "Toteninsel" zijn
losgeraakt nadat we dit schilderij eenmaal gezien
hebben... Maar wat vermag dat tikkeltje weemoed in
deze stad vol vreugde en geluk!
Ga
naar de zeekant of het hoog boven de zee op de
rotsen gelegen stadspark. Overal bevinden zich,
verscholen tussen de rotsen, waartegen de
spiegelgladde Adriatische Zee kabbelt, kleine
gemetselde plateaus, natuurlijke spelonken en
inhammen, waar zich het badleven afspeelt. Daarnaast
zijn er ook verschillende, grote familiestranden en
wie het helemaal dicht in de buurt wil zoeken, duikt
gewoon van de kleine pier bij de haven in zee. Ook
hier is tegen de stadsmuren nog altijd wel een
plaatsje voor een zonnebad te vinden.
Schiereiland Lapad
Alsof de tijd geen rol meer speelt, betrappen we ons
zelf op zekere morgen met een bundeltje badgoed
onder de arm in het oude maar gezellige trammetje op
weg naar het schiereiland Lapad. Zo maar te midden
tussen allerlei uitbundige vakantiegasten alsof ook
wij hier weken, licht van zinnen, te verdoen hebben.
Eindelijk dan zijn we dat jachtige gevoel van de
race naar het einddoel der lange reis kwijtgeraakt
en meegesleurd in die stroom van zorgeloosheid, die
geen dagen meer telt. Macedonië kan wel wachten!
"Delft waar ge staat, want waar ge staat is
Klondyke" heeft de te jong gestorven dichter Gerard
Bruning eens gezegd. Welnu, vandaag is Klondyke hier
en daarom zitten wij nu in die tram...
Het
schiereiland Lapad ligt een paar kilometer van
Dubrovnik I verwijderd. Hier bevinden zich de meeste
hotels, die er goedkoper zijn dan in de oude stad.
Als de tram, na een heerlijke rit, aan haar eindpunt
komt, zijt ge meteen bij een grote badinrichting met
een kunstmatig zandstrand ten behoeve van de lieve,
verwende toeristen. Alles wat de toerist zich wensen
kan, is hier aanwezig, waardoor dit strand - hoe
comfortabel ook - helaas wat te internationaal van
karakter is geworden. Dit is niet meer de aroma van
Joegoslavië. Geen wonder, dat we het hier gauw
bekeken hebben. En is er dan niet die verlokking,
rechts en links van bochten en uitstekende kapen van
de kust, waarlangs een enkele fijnproever zijn weg
kiest? Onze keus valt op de oostkant. Na twintig
minuten spartelen we opnieuw in het water van de
blauwe Adria. Er bevinden zich hier slechts een
tiental baders, een paar Joegoslaven en de rest
Duitsers. Dubrovnik loopt trouwens over van de
Duitsers!...
Zalig niets doen!
Ieder badcomfort ontbreekt hier. De rotsen, waarover
ge u te water moet begeven, zijn soms scherp als
messen zodat ge er niet op blote voeten overheen
kunt lopen. Maar steeds ontdekt ge hier of daar toch
ook een wat gladde rots, juist groot genoeg om de
leden languit in de zon te strekken... Voorzichtig
zwemmen we, in gezelschap van een Joegoslaaf, over
de rotsen onder water vlak bij de oever. Het lijkt
of die rotsen nog geen halve meter diep liggen,
zodat ge er uw knieën aan verwonden zult maar als ge
dan eens een proef neemt, blijken ze toch nog meer
dan twee meter onder het oppervlak te zitten. De
ongewone helderheid van het water zorgde voor het
gezichtsbedrog. Door een zeer hoog zoutgehalte is
het in de Adriatische zee heel licht zwemmen. Ge
hoeft slechts wat met de toppen van de vingers, als
'n vis met zijn vinnen, op en neer te spelen om te
blijven drijven. Dat betekent: geen vermoeienis.
Daarenboven is de temperatuur, ook nu in september,
nog zeer mild. Verder trekt de zee niet zoals in
Nederland, dus kunt ge een heel eind uit de kust
zwemmen.
Macedonie is ver!...
Zouden we die ver verwijderde rots, welke juist
boven de waterspiegel uitsteekt en waaromheen de zee
een witte schuimrand weeft, kunnen halen?... En dan
van dit "tussenstation" de oversteek naar het niet
bewoonde eilandje wagen. "Een kilometer" schat onze
Joegoslaaf. Of zou afstand hier even bedrieglijk
zijn als in de bergen?... Neen, laten we er maar
niet aan beginnen. Liever als dolfijnen wat
rondduikelen langs de veilige kust. En van tijd tot
tijd een poosje als robben zonnen op de rotsen...
Hoog
is de hemel! Blauw is de lucht! Warm is de zon...
spiegelglad de zee... En hoe oneindig ver is nu
Macedonië!...
12. Ongeschreven
lied over een terugkeer naar Dubrovnik
Het
zou een weemoedig afscheid van Dubrovnik zijn
geworden indien we niet de zekerheid van een spoedig
weerzien, op de terugreis uit Macedonië, bezeten
hadden. Jaren geleden, toen we van Capri naar
Sorento voeren, speelde de muziek aan boord het
bekende lied "Terugkeer naar Sorento". Zo zou er ook
een lied over een terugkeer naar Dubrovnik moeten
bestaan. Omdat wij het niet kennen, hebben we er
zelf een gemaakt. 't Is een ongewoon maar een heel
gemakkelijk lied. Het heeft geen woorden en het
heeft geen muziek omdat het dat alles zélf is en
omdat het alleen in een mensenhart geschreven staat.
En zulke liederen zijn de schoonste van alle... Zo
denken we, als we - boven de stad, gezeten op de
helling van de bergrug Brdo Srdj - de blik over dat
oude, goede Dubrovnik laten dwalen. Éénmaal moet ge
deze stad toch zeker ook zien in vogelvlucht want
anders zult ge nooit weten hoe ze daar beneden in
zee steekt als een uit de rotsen gestoken camée op
de borst van een eerbiedwaardige matrone.
De
bootjes in de oude haven vóór het "Gradska kafana",
het stedelijke koffiehuis met zijn drie donkere
bogen, dat trefpunt van het internationale
toeristendom, lijken nu tot blokjes hout
ineengekrompen. Van tijd tot tijd drijft er zo'n
"blokje" de haven uit naar zee op weg naar het
eiland Lopud met zijn stadspark, waarin ge alles wat
deze streek aan subtropische plantengroei opbrengt,
bijeen vindt. Nog verder kiest een groot, wit schip
zijn weg over de Adriatische Zee, waarschijnlijk
volgeladen met toeristen.
In
de geest dalen we af van onze berg en zitten weer op
een stenen bank van het haventje met die zeeman. Hij
heeft de wereldzeeën bevaren en is beter thuis in
het Rotterdamse Katendrecht dan wij... Er is iets in
zijn leven gebeurd waar hij niet over spreekt. Nu
vaart hij alleen nog maar - als het zo eens uitkomt
- met een klein bootje toeristen van Dubrovnik naar
Lokrum en terug. Vaak vaart hij echter niet. Dan
loopt hij op het kade-tje "om zeewater te ruiken" of
zit hij op de bank, waar wij hem ontmoetten en heeft
hij een uur de tijd om met de vreemdeling uit
Holland te praten. Een conversatie, die hij van tijd
tot tijd onderbreekt om peinzend voor zich uit te
staren...
Zonsondergang
Ons
oog zoekt aan de westkant van de stad naar de plek
beneden het stadspark, waar we - op een wat late
namiddag - in zee gezwommen hebben. Ze laat zich van
hieruit niet terugvinden. Toch zien we in de
verbeelding het stille nonnenkloostertje, waar die
avond de Angelus klepte. Die avond toen de zon zo
wonderbaarlijk over zee in het westen onderging
nadat alle baders reeds lang van de kust verdwenen
waren. Neen niet alle! Hier en daar op of tussen de
klippen was een enkeling achtergebleven. Ze zaten
net als wij, eenzaam op de rotsen. Er bestaan op de
wereld werkelijk nog mensen, die in Dubrovnik bij
het vallen van de avond op een rots aan zee gaan
zitten alleen maar om een zon te zien ondergaan en
te luisteren naar de voetstappen van een avond...
Zulke mensen moet ge niet storen maar rustig in hun
wezen laten. Dat deden we dan ook, net zoals die
anderen het ons deden.
Maar
toen het met die zon en avond eenmaal gebeurd was en
de man, die op tien meter van ons verwijderd zat een
transistortje aanzette, waardoor we met moeite wat
flarden van een Italiaanse nieuwsdienst konden
opvangen, hebben we op onze beurt de wijding
verbroken en gevraagd "of we mee mochten
luisteren"... We hadden in een week geen nieuws meer
gehoord en waren al bevreesd, dat de wereld
misschien niet meer draaide. Nou, dat meeluisteren
mocht. Toen de nieuwsdienst voorbij was, zaten we
nog lang in het duister daar boven de zee terwijl
Dubrovnik met duizend ogen van zijn verlichte
vensters naar ons keek.
Dingen van geen betekenis?...
Omdat het kil werd zijn we met de academicus uit
Belgrado afgedaald naar de stad om daar, te midden
van de pantoffelparade, nog vele malen de Placa heen
en weer te slenteren... Totdat het afscheid kwam...
Dingen van geen betekenis?... Misschien wél!
Misschien ook niet!... Soms ontdekt ge in zo'n
gesprek plotseling een gemeenschappelijke
interesse... Soms is het maar een enkele gedachte,
die aanslaat... Twee zielen, die elkaar passeren en
even aanraken, precies genoeg om het wederzijds te
voelen en die daarna weer verder varen, als schepen
op de wereldzee, die elkaar groeten... Waarom
gebeuren er eigenlijk zulke dingen? Hoe komt het,
dat ge nu al weet, dat ge na jaren nog zult denken
aan die zeeman op de kade... aan die avondlijke
wandeling met de onbekende uit Belgrado op de Placa
van Dubrovnik?... Ja vriend Horatio "daar is méér in
de hemel en op de aarde dan waarover uw wijsheid
droomt"... Zo peinsden wij (met Hamlet) op de
hellingen van de Brdo Srdj daar hoog boven Dubrovnik
op de laatste middag van ons verblijf...
"Dank u wel!'
"Ik
dank u zeer mijnheer! En U ook mevrouw! Nu weet ik
precies wat ik weten wil!" We doen geen moeite om
het tikkeltje ironie te verbergen, dat er door deze,
onze woorden speelt, als we geamuseerd ons
aantekenschrift, waarin we ijverig genoteerd hebben,
dichtslaan aan de toonbank van het Tara-bureau bij
de Pile-poort te Dubrovnik. Tara is de
autobusdienst, die ons straks naar Cetinje, de
ex-hoofdstad van Montenegro moet brengen. Het
verdient in Joegoslavië aanbeveling daags van
tevoren voor 'n autobus op 'n lang traject plaats te
bespreken teneinde teleurstellingen te voorkomen. En
daarvoor zijn we nu al hier!
We
hadden er geen flauw idee van hoe dat allemaal met
die reis naar Cetinje moest, maar vragend zijn we
dan toch al op het Tara-kantoor verzeild geraakt. We
behoeven daar echter geen enkele informatie in te
winnen, want een Franse dame van middelbare leeftijd
met een jong meisje, die vóór ons aan de beurt zijn,
beginnen uitgerekend precies dezelfde vragen te
stellen als wij ook in het hoofd hebben. Ze vragen
alles wat een mens, die door Montenegro en
Zuid-Servië naar Skopje wil, weten moet... Wij
behoeven maar mee te luisteren en de gegeven
antwoorden te noteren...
"Ach
mijnheer, gaat u ook naar Skopje?" reageert de
Française verrast. "Dan kunnen we misschien samen
reizen! Dat zou leuk zijn!... Dan hebben we
tenminste iemand met wie we praten kunnen"... en tot
haar dochter van duizend lentes: "Niet waar
Nicole?... Wanneer vertrekt u mijnheer?"
"Overmorgen, mevrouw." "Ach jammer!... Wij wilden
morgen gaan." Na enig overleg met elkaar besluiten
de dames dan nog maar een dagje extra in Dubrovnik
te blijven opdat we gezamenlijk zullen kunnen
vertrekken. De Tara-man, die de onverhoedse
ontmoeting Frankrijk - Nederland geamuseerd heeft
bijgewoond, legt een buitengewone vriendelijkheid
aan de dag. Wij zijn de eerste kandidaten voor de
bus-over-twee-dagen. De kaartjes worden
klaargemaakt. Hij zal wel eens voor de beste
plaatsen zorgen, wat hem een Nederlandse sigaret
oplevert. Gewapend met de gereserveerde plaats, de
nummers één, twee en drie, vóóraan in de bus, nemen
we afscheid van onze toekomstige reisgenoten met een
"tot ziens, overmorgen, om half tien aan de bus in
Ploce".
Ploce is de oostelijke buitenwijk van Dubrovnik, een
wijk buiten de stadsmuren, waar vele villa's staan
en die zich verder ook weer door weelderige
plantengroei kenmerkt. Gewoontegetrouw gaan we
diezelfde dag alleen in Ploce eerst eens op
verkenning uit om te zien of dat daar bij het
aangegeven vertrekpunt van die bus wel allemaal
klopt. We noteren maar één kwade noot voor Ploce. De
tram van Gruz, waar wij logeren, rijdt slechts tot
Pile, de westpoort van Dubrovnik. In de stad wordt
geen verkeer toegelaten en Ploce ligt buiten de
oostpoort. Dat betekent zijn bagage vanaf de tram te
voet dwars door de stad dragen... Nu is dat over de
Placa overigens niet veel verder dan een kwartier...
13. Op weg naar
Montenegro, 't land der "Zwarte Bergen"
Op
het pleintje in Ploce, de wijk buiten de oostpoort
van Dubrovnik, staat op een zonnige morgen de grote
autobus van de Tara-dienst. Een prachtbus!
Spiksplinternieuw, zowel uit- als inwendig
uitgevoerd in fijne, lichte pastelkleuren. Het is
haast niet te geloven dat we met dit luxevoertuig
afscheid zullen nemen van de Adriatische Zee om
binnen te dringen in de Balkan... Vanavond zullen we
een bed moeten vinden in Cetinje, de voormalige
hoofdstad van Montenegro, het land van de Zwarte
Bergen. We hadden gedacht daar met een of ander
aftands vehikel binnen te zullen hobbelen maar de
goden hebben het anders beschikt...
Ja,
het kan niet anders! Deze verlokking is de bus,
waarvoor wij de kaartjes in de zak hebben. Tegen de
voorruit draagt ze een bord, waarop drie namen
staan. De rechtse en linkse naam met grote
drukletters, daar midden tussen een derde woord in
kleinere letters. Maar het zijn niet onze Latijnse
doch Cyrillische letters zoals die vanaf Montenegro
verder in de Balkan gebruikt worden. Ze leveren wel
moeilijkheden op voor de westerling. Heb je echter
enige vermoeden van wat er eventueel zou kunnen
staan, dan lukt het vaak de puzzels op te lossen.
Het laatste woord "Titograd" onthult het
gemakkelijkst zijn geheimen. Dan zal het abracadabra
van het eerste wel "Dubrovnik" zijn. In dit geval
kan het middelste, in de kleinere letters, niet meer
missen, dat moet "Cetinje" verbergen! Wat bij
navraag de Frans sprekende assistent-chauffeur
bevestigt.
Onze
Françaises zijn ook present. Met de nummers van de
plaatsen klopt het intussen niet meer. We worden met
z'n drieën twee plaatsen naar achteren geschoven
omdat twee reizigers de ochtendbus van vijf uur
gemist hebben. Waarmede intussen niet verklaard
wordt waarom zij, die niet voor deze bus boekten,
uitgerekend terecht moeten komen op de plaatsen van
hen, die twee dagen geleden als eersten hun kaartje
namen. De Françaises kunnen dit maar moeilijk
verwerken, doch wij menen dat er grotere rampen
denkbaar zijn.
Een plezierrit
De
afstand naar Cetinje bedraagt slechts 137 kilometer.
We vertrekken op de christelijke tijd van goed tien
uur, maar toch zullen we eerst tegen het vallen van
de avond in Cetinje arriveren. Een deel van de route
behoort tot de zwaarste bergtrajecten van Europa en
dan zijn er de talrijke stopplaatsen met oponthoud
onderweg. Maar juist dit laatste maakt zo'n reis
mede zo attractief en méér dan ooit ook tot
doel-op-zich.
Een
deel van de bagage wordt in de bus en een ander er
bovenop geborgen, waarna de boel wordt dichtgedekt
met een groot zeil. Dat dient hier niet voor de
regen maar voor het stof. Joegoslavische wegen
kunnen stoffig zijn, vooral na een maandenlange
droogte. Wij laten de stofwolken van de macadamwegen
echter steeds achter ons, zodat alleen een nakomer
er hinder van kan ondervinden. Die nakomers
ontbreken echter of zorgen wel voldoende afstand te
houden. Tegenliggend verkeer ontmoeten we ook
nauwelijks. We leven al buiten het eigenlijke
seizoen en over het algemeen is het autoverkeer hier
gering. Niettemin wordt er op verschillende plaatsen
ijverig aan de weg gewerkt, want een goed wegennet
vormt een eerste voorwaarde voor het moderne
toerisme. Wanneer zich dit straks eenmaal zal
uitstrekken tot de gebieden, die wij gaan bezoeken,
zal die stroom over deze weg zijn route naar
Macedonië kiezen.
Onze
grote, volle bus ligt zeer zwaar op de weg, die
overigens toch in een goede toestand verkeert. Het
is nog altijd een plezierrit, een heerlijke excursie
langs het kleine, schilderachtige stadje Cavtat, de
oude Griekse kolonie Epidaurus, die echter onder de
zeeoppervlakte verdwenen is. Maar ook het eeuwenoude
"nieuwe Epidaurus" vegeteert in een omgeving van
subtropische planten.
"Genipt" aan Herzegnovi
De
Adriatische Zee trekt nog eens al haar registers
open in Herzegnovi, het eerste stadje van betekenis
nadat we de grens van Montenegro overschreden
hebben. We hebben hier te maken met een van de
mooiste gedeelten van de Dalmatische kust. Het
stadje ligt terrasvormig tegen de kale bergen, die
vervallen vestingwerken dragen. Het is zelf ook door
muren omgeven want er werd in deze streek veel
gevochten. Wat er tengevolge daarvan aan oude
monumenten ontbreekt, wordt vergoed door de natuur.
De trots van dit heerlijke rustige stadje, waar in
zijn centrum toch een aangename bedrijvigheid
heerst, vormt het subtropisch park, dat op terrassen
tegen de kust hangt. Een oponthoud van onze bus van
twintig minuten biedt net gelegenheid om in het
begenadigde stukje wereld van dit park even te
nippen aan al de schoonheid, die de natuur hier zo
uitbundig opeenstapelt. Later blijkt dat "nippen"
juist voldoende te zijn geweest om een niet meer
aflatend heimwee te blijven voeden...
Baai van Kotor
Bij
Herzegnovi begint ook de befaamde Boka Kotorska,
Baai van Kotor, de Bocca di Cattaro zoals de
Italianen hem noemden. Het is de enige fjord van
Zuid-Europa, een 20 km diep in het land dringende
zeearm met verschillende vertakkingen. Iedere
uithoek vormde in onrustiger tijden een
zeeroversnest bij uitstek. Vijfenveertig kilometer
lang rondt onze autobus telkens nieuwe baaien en
inhammen van dit fjord, waarvan de omringende bergen
weliswaar niet zo steil zijn als in Noorwegen, maar
dat desniettemin toch een vergelijk met de
Skandinavische concurrentie kan doorstaan.
We
passeren kleine stadjes als Movinj, Risan en Perast,
die nauwelijks los komen van de bergwanden en dan
stopt onze autobus op de kade van 't roemruchte
Kotor, een historisch stadje van 5.500 inwoners. Een
half uur worden we hier losgelaten. Een tergend
korte tijd, juist weer genoeg om te "nippen" aan de
beker van het heimwee, maar het is dan ook slechts
een toegift op de reis. We hadden zelfs nooit
gedroomd ooit door Kotor te zullen dwalen. Een mens
kan niet alles zien en beleven!...
Kotor
Aan
de kade waar het naar zout water ruikt, schommelen
enige kleine vissersboten. Daar tegenover ligt het
stedelijke plantsoen met vele, dikke palmbomen op
korte stammen en dichte bladerkronen, die heerlijke
schaduw spreiden over de banken. Ook deze stad is
aan drie kanten door zware muren ingesloten. Drie
poorten geven toegang tot de stad. Aan de noordkant
verrijzen de kale bergwanden met op 260 meter hoogte
de vesting Sveti Ivan. Weer voelen we ons hier in
het voetspoor van Jules Verne's "Mathias Sandorf".
Vanaf de vesting op de bergen daalt een driedubbele
muur af naar de stadsmuur. Precies zoals op de
gravure uit Verne's oude boek. 't Is een fantastisch
gezicht, dat we tot de dag van vandaag steeds als
dichterlijke verbeelding beschouwd hebben en dat nu
werkelijkheid is geworden gelijk de grote Chinese
muur ook een realiteit betekent...
Door
de poort bij het plantsoen duiken we even de
eigenlijke stad binnen. En weer zeggen we niets dan:
"Ach!"... Buiten de muren het licht en de openheid
van de brede Boka, binnen de schemer en de
geslotenheid van een contemplatieve kloosterhof. In
de hoge huizen, de smalle straatjes en het plein
proeft ge de invloed van de Venetiaanse republiek
van weleer en er hangt hier ook een vleug van
Dubrovnik... Dit stadje moet ge niet zien! Ge moet
het drinken! En dan liefst met de ogen gesloten!
Kiezen!...
De
gids die wij in de hand houden, noemt de katholieke
kathedraal met haar twee machtige torens, de Sveti
Triptun, een der oudste kerken van het land. Hij
praat over vele paleizen in Byzantijnse stijl... Hij
spreekt over... Maar zeg ons toch in godsnaam wat we
hier in deze te korte tijd doen moeten! In een
Baedeker lezen en dode letters zien of niets lezen
en alleen met de ogen drinken?... We besluiten tot
het laatste. Als we even later op ons horloge
kijken, toont de tijd zich onverbiddelijk.
Haast-je-rep-je terug door de nauwe straatjes, over
het plein, door de poort, langs de palmbomen naar de
kade! Het half uur is méér dan om. Alle reizigers
zitten al in de bus. Ze dachten, dat de Hollander in
Kotor verdwaald was!... Neen, verdwaald was hij
niet. Wel vond hij zichzelf een "vlegel" omdat hij
in een half uur Kotor "gedaan" heeft. Maar Kotor zal
hem dit, na deze schuldbelijdenis, misschien wel
vergeven...
14. Niet aan de
kust maar achter de bergen ligt Montenegro
Met
één slag verandert het karakter van de reis, wanneer
onze autobus, even voorbij Kotor, de beklimming van
het bergmassief van de Lovcen begint. 't Is een
prachtige, moderne asfaltweg, die in dertig
genummerde bochten naar boven klimt. In meer
primitieve vorm werd hij in de eerste wereldoorlog
aangelegd door de Oostenrijkers, die langs hem in
1916 Montenegro veroverden. En ook wij krijgen het
gevoel, dat er nu opnieuw een aanval op het land der
Zwarte Bergen wordt ingezet. Adieu Kotor met je
palmen, vaarwel door de natuur begenadigde
kuststrook! Er wacht een nieuwe wereld, die in geen
enkel opzicht meer kan vergeleken worden met die,
welke wij thans verlaten... Maar toch is het
afscheid van de kust niet zó abrupt als het zich
aanvankelijk aankondigt. Was de Boka beneden in
Kotor niet meer dan een zeearm, naarmate we hoger
stijgen trekt het fjord al de registers van zijn
schoonheid open. Successievelijk verschijnen bij het
winnen van hoogte de verschillende armen van de Boka
totdat dit natuurwonder ten slotte onder ons ligt
uitgestrekt als een enorme octopus, die zijn
tentakels op het land heeft vastgezogen.
Al
naargelang de ligging van de serpentinebochten
zitten we om beurten langs de bergwand en langs de
diepten naast de weg vanwaar zich het imposante
panorama ontvouwt. Er volgen twee passen van bijna
1000 meter hoogte, dan komt er een afdaling naar het
armelijke dorp Njegusi, waarna de bus opnieuw omhoog
klimt tot de 1247 meter hoge Bucovica-pas, vanwaar
even het meer van Skutari, op de grens van Albanië,
zichtbaar wordt. Wazig op de achtergrond liggen de
hoge bergen van het nu hermetisch afgesloten land
der Skipetaren, waarmee Karl May hele generaties van
jeugd vertrouwd gemaakt heeft.
Het gordijn dicht
Met
het verdwijnen van de laatste glimp van de Boka
wordt het gordijn dichtgetrokken voor een van de
meest imposante landschappen van Europa. De bergen
vormen een hechte scheidingsmuur, niet alleen voor
het gezicht maar ook voor het gevoel. De kuststrook
mag dan tot Montenegro behoren, eerst thans - als
wij alle liefelijkheid achter ons hebben gelaten -
krijgen we het echte gevoel in Montenegro te zijn.
"Crna Gora" heet de volksrepubliek in de landstaal,
dat wij als "Land van de zwarte bergen" vertalen.
"Gora" betekent echter evenzeer "woud" als "berg".
Eens moet dit gebied met donkere wouden bedekt
geweest zijn. Onoordeelkundige ontbossing heeft
echter in vroegere tijden het karstgebied doen
ontstaan, waardoor een groot deel van Montenegro
wordt ingenomen. De naam "Zwarte Bergen" is
eigenlijk op westelijk Montenegro helemaal niet van
toepassing. De bergen, die slechts lage begroeiing
van schaars struikgewas dragen, maken het hele land
grijs.
Desolaat gebied
Uren
lang rijden we door dit desolate gebied met het
rimpelig gezicht van een oude man. Merkwaardig
genoeg daalt de weg hier niet af in diepe dalen doch
over lange trajecten loopt hij boven langs de
bergkam, zodat 't land voortdurend als panorama
onder ons ligt. Precies als in Herzegowina is het
land beneden weer door lage steenmuurtjes in vele
grillige stukken gesneden. Ze duiden op bewoning,
waarvan men overigens niet veel sporen ziet. Nergens
duikt er een behoorlijk dorp op, nergens een weg, of
ook maar een voetpaadje, dat zich van de hoofdweg
afbuigt. Overal één grote woestenij van een
uitdagende, grimmige hardheid, als een maanlandschap
van gestolde lava en uitgebrande kraters. En achter
dat alles moet dan de voormalige hoofdstad van het
oude koninkrijk verborgen liggen. Het wordt wel
duidelijk, waarom Montenegro zich in de loop van
zijn geschiedenis menigmaal met succes tegen zijn
overweldigers verzet heeft en hoe de stempel van het
land zich ook gedrukt moet hebben op het karakter
van de mensen, die het bewonen.
Onnodig te zeggen, dat de gevaarlijke wegen - men
heeft voortdurend de diepte naast zich - hoge eisen
stellen aan de capaciteiten van de buschauffeurs.
Één ongelukkige manoeuvre en het kan gebeurd
zijn!... Met opzet gebruikt men op de bussen alleen
Montenegrijnen als chauffeur, daar zij, van
kindsbeen af, vertrouwd zijn met het land en zijn
moeilijkheden. Dat er desondanks toch nog wel eens
"iets" kan gebeuren, bewijst het wrak van een
vrachtauto, dat we ergens in die diepte zien liggen.
Het
rijden is hier tot een kunst uit de hogeschool
geworden, vooral wanneer dit met een grote, moderne
bus moet gebeuren. Onze chauffeur wekt echter het
volste vertrouwen en eigenlijk denkt niemand er aan,
dat er wel eens iets mis kon gaan... Tegenliggers
melden zich nauwelijks op het traject. Een of twee
particuliere auto's, buitenlanders, en natuurlijk
steeds een keertje de bus uit de tegenovergestelde
richting. Ge zoudt er een eed op doen, dat de weg
voor passeren te smal is. Volgens onze begrippen is
hij dat dan ook, niet evenwel naar opvattingen van
een Montenegrijns chauffeur. Wat die buschauffeurs
op het punt van passeren presteren, grenst aan het
ongelooflijke. Ge gaat geloven, dat daar hogere
wiskunde aan te pas komt.
In dodelijke omhelzing
Zo
passen de voorstukken van hun voertuigen precies
tegen elkaar als twee worstelaars, die elkaar voor
de aanvang van de strijd omarmen. Dan gaat het 'n
paar decimeter teruguit, een paar decimeter vooruit.
In "dodelijke omhelzing" zitten de twee kolossen
bekneld tussen afgrond en bergwand. Wanneer ge nog
net een velletje papier tussen de wielen kunt
houden, trekken ze doodkalmpjes op, centimeter na
centimeter, terwijl de vreemdeling zijn tanden op
elkaar bijt en de adem inhoudt... en dan ineens is
het gebeurd... De voertuigen hebben zich losgewerkt
uit de omhelzing en de weg lijkt een zee van ruimte
geworden...
Slechts éénmaal hebben wij het op onze dagenlange
tochten over dit soort wegen meegemaakt, dat er een
uitstekende spiegel sneuvelde... Wat zonder kabaal
met een sigaret voor de gedupeerde werd
goedgemaakt... De meeste moeilijkheden leveren
eigenlijk nog de buitenlanders met hun kleine
wagens. Ze kennen de kunstjes niet voldoende en
weten hun voertuigen niet gemakkelijk in de juiste
positie, die er altijd maar één schijnt te zijn, te
manoeuvreren. Montenegrijnse wegen behoren nu
eenmaal tot de zware bergtrajecten van Europa. Hoe
dat hier moet gaan bij een méér intens verkeer is
een zorg voor later. Wie nu hier rijdt, heeft de
tijd. Daarom kost het onze Françaises maar weinig
overredingskracht om de chauffeur ergens onderweg te
laten stoppen, alleen om de dames in de gelegenheid
te stellen... een foto te maken. Ja, ook op de
lijndienst heerst de gemoedelijkheid...
Het eerste café
Maar
er zijn ook vaste stopplaatsen onderweg, wat een
busreis zo bijzonder attractief maakt. Is het hier
een dorp? Niets duidt er op. Maar er staat langs de
weg een café met een hoog bordes. "Vijftien minuten
rust", zegt de chauffeur, wat hij - terwille van de
drie buitenlanders - ook nog eens op zijn vingers
aangeeft. Toen Columbus in de Nieuwe Wereld voet aan
wal zette, moet het voor hem een plechtig ogenblik
geweest zijn. Iets soortgelijks beroert ons bij het
verlaten van de bus. Ook in Kotor waren we in
Montenegro en toch hebben we het gevoel of we pas
hier de eerste stap in het land van de Zwarte Bergen
doen. Dit is de wereld in al haar desolate
ongereptheid, de wereld, die niets meer weet van wat
er ten zuiden van de bergen ligt, waar het leven
zoveel liefelijker is. Echt een "land achter Gods
rug"...
Kaal, leeg en ongezellig ligt daar de gelagkamer van
ons eerste café in Montenegro. Links op het buffet
een collectie flessen met meer of minder krachtige
dranken. Een weinig aan het schone verwante vrouw
bedient. Op advies van de chauffeur draait het voor
ons op een "boza" uit, een ijskoud, zoet brouwsel,
dat naar honing smaakt. Het moet goed tegen
vermoeidheid, lamlendigheid en tegen de dorst zijn.
Het schijnt een uitvinding van Kaukasische
volksstammen, maar wij menen, dat ook de Nederlandse
volksstammen het kunnen waarderen...
Wolken stof
Even
later gaan we weer. De passen liggen achter de rug.
De lange afdaling naar Cetinje is begonnen.
Eindeloos lijkt de weg, troosteloos is het land. Een
enkele maal ontmoeten we 'n man met een kittig
paardje, die ruim baan maakt voor de bus om daarna
plotseling voor het oog te verdwijnen omdat hij
wordt opgeslokt door de enorme stofwolk die wij
achterlaten. De weg is niet zo slecht als wij
verwacht hadden, er zijn zelfs heel goede gedeelten,
doch zolang niet alles geasfalteerd is, zal er het
stof wel blijven. Op het laatste deel van het
traject wordt een nieuw wegdek gelegd. De wals en
verschillende andere machines moeten eerst met veel
moeite naar de bergkant gewerkt worden alvorens onze
bus kan passeren. Van deze gelegenheid profiteert
tevens een van de andere kant komend
"deux-chevauxtje" met drie jonge Fransen, om de
onverwachte blokkade te nemen.
"Commissie" zonder service
Tegen het vallen van de avond zetten we voet aan wal
in Cetinje. Het busstation ligt in een sobere
buitenwijk. Voor de bewoners is de aankomst van de
bus uit Dubrovnik een gebeurtenis als het
binnenlopen van een schip op 'n eiland. "Wie komt er
vandaag wel naar Cetinje?"... vragen ze zich af. Er
bestaan niet zoveel toeristen, die in Cetinje
overnachten. Ze komen er enkel op een dagtocht heen
en weer uit Dubrovnik.
Voor
de drie arriverende buitenlanders, twee Françaises
en één Hollander, is de "commissie van ontvangst"
groot genoeg. Of we het hun niet voldoende duidelijk
kunnen maken of dat ze geen dinars willen verdienen
of dat ze te trots zijn om voor knecht te spelen...
we weten het niet, maar in ieder geval slagen we er
niet in ook maar iemand van de jongelui te bewegen
het zwaarste koffer van de Françaises naar het Grand
Hotel te brengen... Taxi's zijn er uiteraard niet.
Er zit niets anders op dan het koffer die nacht maar
op het busstation in depot te laten en te voet de
weg naar het nogal ver afgelegen hotel te zoeken.
Morgenvroeg half vier zal het trouwens reveille zijn
want de bus naar Pec in Zuid-Servië vertrekt die
ochtend om... half vijf!...
15. Cetinje, dat
eens hoofdstad van Montenegro was
Er
was eens een jongetje, dat aardig de Europese landen
met hun hoofdsteden kon opdreunen. Alleen die Balkan
leverde wel enkele moeilijkheden op: Sofia,
Belgrado, Boekarest... waar hoorde het allemaal bij?
Van één ding was hij echter zeker: Montenegro met de
hoofdstad Cetinje... Hij zei het met wellust omdat
hij het woord alleen reeds onderging als een
sensatie... Omdat dit woord was als een stuk
elastiek, dat hij met de hand ineen kneep en dat
daarna weer vanzelf in zijn oorspronkelijke vorm
terugsprong... Montenegro had méér van zulke
plaatsnamen. Kijk maar: Trebinje... Ljublinje...
Doch Cetinje stond toch bovenaan!... Toen tientallen
jaren later die jongen-van-weleer in een bus door
Montenegro reed, zong het nog altijd als een
gevleugeld woord in zijn hoofd: "Montenegro met de
hoofdstad Cetinje"... al was die hoofdstad dan ook
sinds enige jaren onttroond. Méér behoeft er niet
gezegd om duidelijk te maken met welke gevoelens,
die jongen-van-eens een echte voet in Cetinje zette.
In ZIJN Cetinje!...
Verbeelding is een goochelaar, die volop met
verguldsel werkt. Soms verdient het voorkeur maar
niet aan de werkelijkheid te gaan toetsen, wat die
verbeelding heeft opgebouwd, doch de droom de droom
en het luchtkasteel het luchtkasteel te laten. De
val uit de zevende hemel op de werkelijkheidssteen
zou te hard kunnen aankomen. Maar we zijn voorbereid
en niet bang voor wat dan ook. Ons kan Cetinje
niemand ontnemen! Wat er ook gebeurt... En laten we
nu maar uit de hoek komen: Cetinje is niet zoveel
voor u en voor al die andere toeristen wier geest
nooit draden gesponnen heeft tussen hun huis en
Montenegro. Er wordt een Cetinje-complex vereist om
hier zijn vreugden te vinden...
Brede, dorpse straten
Daar
staan we dan met twee voeten op de grond van Cetinje
bij het busstation in gezelschap van onze Franse
reisgenoten, waarvan we inmiddels weten, dat ze
Parisiennes zijn. Eigenlijk jammer, dat we niet meer
alleen zijn, want dan zouden de gevoelens op wier
werking wij bij het betreden van deze grond gespitst
zijn, niet zo gemakkelijk vervluchtigen in de
nuchtere vraag naar een hotel. Zoals Cetinje zich nu
presenteert heeft het niets van een stad. Oud en moe
en vooral laag zijn de huizen door welke laatste
omstandigheid de toch al brede, dorpse straten nog
breder lijken dan ze in werkelijkheid zijn. Gedrieën
lopen we met onze lichtere bagage aan de hand midden
over de straat alsof we een "kosthuis zoeken". Wat
dan ook metterdaad het geval is. Op tal van plaatsen
zitten de mensen voor hun huizen, rustend van de
vermoeienissen van de dag, genietend van de avond,
die zacht daalt in het grote, aan alle kanten door
bergen omgeven dal, waarin Cetinje gelegen is.
Het enige hotel
"Soba?... Soba?"... "Kamer... kamer?"... roept een
vrouw, die voor een groot maar niet al te fris
uitziend huis zit. We schudden van "neen" en zeggen
op vragende toon: "Grand hotel?" Deze twee
internationale woorden kennen ze wel die mensen
hier. Hoe zouden ze het Grand Hotel niet kennen,
want het is het enige hotel van Cetinje!
Bereidwillig wijzen ze ons pratend en gebarend hoe
we het hotel moeten bereiken. Het wordt een vrij
lange wandeling, die dwars door het stadje voert.
Een hoek om, nog een hoek, weer een hoek... enfin
een hele slingerweg, maar we komen er.
De
naam "Grand Hotel" heeft intussen heel wat stof voor
speculaties opgeleverd. Het blijkt inderdaad een
nogal groot hotel. In het licht van de verhoudingen
in Cetinje eigenlijk niet eens boven zijn stand
betiteld. Zijn gloriedagen moeten echter dateren uit
de weinige jaren van 't koninkrijk toen er
diplomaten van echte staten aan het Montenegrijnse
hof geaccrediteerd waren. Nu waait hier enkel nog de
geest van een verleden, dat onherroepelijk geworden
is. Ruim en royaal is de ontvangsthal met
portiersloge, maar goor en groezelig het tapijt op
de vloer. Royaal ook zijn de trappen, lang en ruim
de gangen, eenvoudig-net de kamers met stromend
water en bad. Civiel is de prijs.
Een
ontzaglijke leegte overvalt ons op de tocht naar de
kamers. De voetstappen klinken hol als in een sinds
jaren niet bewoond kasteel en het wekt de schijn of
wij deze nacht met z'n drieën de enige gasten zijn.
Het heeft intussen heel wat voeten in aarde gehad
alvorens het logies beredderd was, want de portier
spreekt geen enkele moderne taal. De situatie
bereikte een komisch hoogtepunt toen de portier
stilzwijgend van de veronderstelling bleek uit te
gaan, dat hij met een echtpaar met dochter te doen
had... Een misverstand, dat tijdig kon worden
opgehelderd...
Eerste verkenning
Inmiddels is over Cetinje de avond gevallen.
Welgestemd over het goede logies drentelen die avond
twee Françaises en een Tilburger mee in de
pantoffelparade van de schaars verlichte hoofdstraat
van Cetinje. Opvallend rustig paraderen er de
inwoners. Van vreemdelingen geen teken! Merkwaardig
genoeg ontbreekt het vrouwelijk geslacht er nagenoeg
totaal. Montenegro wordt wel een "land van mannen"
genoemd en dit schijnt nogal letterlijk te moeten
worden opgevat.
In
een soort ijssalon annex "lunchroom", waar een
opgewekte, Italiaans sprekende Montenegrijn, die
zich voor zijn vreemde gasten uitslooft, de scepter
zwaait, heerst enig vertier. Bij een duister
pleintje ontdekken we een grote cafétuin met vele,
kleurige geverfde stoelen en tafeltjes, waarvan de
meeste onbezet zijn. Uit een tegen een boom hangende
luidspreker komt muziek. Geen schreeuwerige,
opzwepende maar beschaafde muziek. Precies de
muziek, die men zich in Cetinje wensen zou. Van ver
weg, uit een hoek van de tuin, waar het restaurant
moet zijn, worden de spijzen gehaald. De bediensters
met haar witte schorten draven niet en ze schreeuwen
niet. Ze zijn bescheiden, vriendelijk, gemoedelijk
en bezitten een natuurlijke beleefdheid, die noch
verheft, noch vernedert... Dit weinige te beleven is
al veel op een milde septemberavond in Cetinje...
Zonder de zekerheid hier op de terugreis weer te
keren, zouden we desniettemin nooit afscheid van de
gewezen hoofdstad hebben kunnen nemen.
Zal dat kloppen?...
Als
we die avond tegen tien uur in ons hotel terugkeren,
valt dit nog holler over ons heen dan bij de eerste
kennismaking. Om half vijf vertrekt de volgende
ochtend onze bus over Titograd naar Pec, een stadje
in Zuid-Servië. Dat betekent om half vier opstaan...
Er ontspint zich weer een heel gepalaver met de
handen en getallen-op-papiertjes met de al evenzeer
als wij geamuseerde portier. De man heeft onze
passen en visa veilig opgeborgen en weigert minzaam
maar beslist ze vanavond al terug te geven. Dat kan
pas morgenvroeg! Afrekenen kan nu wél! Zoals dan ook
geschiedt.
Zal
deze man ons morgen om half vier inderdaad wekken?
Zal hij werkelijk om vier uur met onze passen in de
hand staan?... Als we elkaar goed begrepen hebben,
zijn deze vragen bevestigend beantwoord, doch
zekerheid bezitten we niet. En half vier is vroeg,
ook in Cetinje! De bus mogen we echter in geen geval
missen... Met enige onzekerheden boven het hoofd
zoeken we onze kamers op, met nog maar 't meeste
vertrouwen in de Françaises, die in ieder geval over
een wekker beschikken.
Plichtsgetrouw
Zij
zijn de volgende ochtend de portier juist even voor.
Maar waarachtig de man is op zijn post. Om hem het
volledige genot van zijn plichtsbetrachting te doen
smaken, laten we hem een paar maal kloppen als we al
op onze kousenvoeten voor ons bed staan en pas
daarna antwoorden we met een gefingeerd-slaperig
"hvala", waarvan we alleen weten, dat dit in het
Sloweens "dank u" betekent, maar dat ze hier
hopelijk ook wel verstaan. En anders is er ook geen
man overboord!
Het
mysterie van een gevulde lampetkan in onze vaste
wastafel, dat ons de avond tevoren voor een raadsel
stelde, wordt deze ochtend ook opgehelderd.
Gisterenavond ging alles goed maar nu komt er geen
water uit de kraan... De toekomst zou leren, dat op
meerdere plaatsen in het zuiden van Joegoslavië de
hotels niet op alle uren van de dag stromend water
leveren. Onze Parisiennes, die de avond tevoren nog
onder de douche geweest zijn, kunnen zich deze
ochtend echter zelfs niet in het bezit van ook maar
een kannetje water verheugen... Redenen waarom wij
extra zuinig aandoen.
Het
is nog donker als we de weg naar de bus zoeken. Geen
mens om de weg te vragen. Nog nergens een verlicht
raam. Gelukkig beschikt "madame" over een
buitengewone oriënteringszin en zonder één fout
voert ze ons terug naar het busstation, waar reeds
een aantal toekomstige medereizigers zich voor het
loket verdringen. Wanneer alles volgens plan
verloopt, zullen we vanavond door ons eerste
Servische stadje dwalen...
16. Een
Montenegrijn te paard is een vorst in zijn domein
Bij
het grauwen van de nieuwe dag rijdt een autobus door
de bergen van Montenegro op weg naar het stadje Pec
in Zuid-Servië. Tweehonderdtwintig kilometer
bedraagt de afstand en daar zijn weer wel een
twaalftal uren mee gemoeid. Een ellendig
vooruitzicht voor wie enkel reist naar een doel -
een dag vol belevenissen voor wie het zitten in een
bus een doel op zich betekent. In dit laatste geval
schrompelen de uren ineen en worden zij samengeregen
tot een bontgekleurd snoer van geslepen kralen,
waarvan de facetten schitteren al naargelang de
manier waarop ge ze bekijkt. En het is in deze
intentie, dat de enige drie buitenlanders van de bus
door Montenegro trekken... Eerst is het voertuig
omhoog geklommen tot het honderd meter boven Cetinje
gelegen Belvedère vanwaar de blik reikt tot het meer
van Skutari en de bergen van Albanië. Daarna zijn we
afgedaald om opnieuw te klimmen teneinde straks aan
de andere zijde van de bergrug de vruchtbare vlakte
van de rivier de Moraca te bereiken, waarin Titograd
de nieuwe hoofdstad van Montenegro gelegen is.
Hoewel onze bus niet meer in de schaduw kan staan
van het luxe voertuig, waarmee wij daags tevoren
naar Cetinje gekomen zijn, is het nog altijd een
comfortabele bus, die stevig op de weg ligt en zich
niet al te veel van de nukken van het wegdek
aantrekt. Niettemin speelt deze weg een achterin
zittend echtpaar met vier kinderen lelijk parten.
Het mogen dan Montenegrijnen zijn, hun magen komen
in opstand tegen het aangedane geweld. We zouden het
nog niet zo gemerkt hebben indien de resultaten van
de opstand geen klein beekje van achter tot voor in
de bus hadden doen ontstaan, waarvoor we maar
ternauwernood ons in het gangetje staand koffer
hebben kunnen redden. Eerst nu wordt er een dweil
gerequireerd om schoon schip te maken. En ook rukken
er plastic zakjes aan want een Montenegrijns
chauffeur is op dergelijke gebeurtenissen
voorbereid. Niet ieder slachtoffer kent echter de
gebruiksaanwijzing van het zakje. Een vrouw wendt
het als zakdoek aan en daardoor wordt het middel
erger dan de kwaal... Het zou niet de laatste maal
zijn, dat we iets soortgelijks op onze lange
busreizen meemaakten. Voor de buitenlanders was
echter één tabletje per dag een deugdelijk
afweermiddel. Wat weten die mensen hier echter van
tabletjes...
Van koninklijke allure
Nog
altijd rijden we door het grijze karstgebied, dat
dode eenzame land. Van tijd tot tijd passeren we
Montenegrijnen, lopend naast of rijdend op pittige
paardjes. Het zijn geen ponnies maar verkleinde
uitgaven van "echte" paarden, pittig en met
sierlijke, ranke benen. De ironie van het lot wil,
dat de Montenegrijnen tot de langste mensen van
Europa behoren en dat uitgerekend zij op deze kleine
paardjes moeten rijden. De benen van de ruiters
raken bijna de grond zoals dat met Don Quichot en
zijn Rossinant het geval was. Verder moogt ge de
vergelijking echter niet doortrekken. Een
Montenegrijn op zijn paard is allesbehalve een
vechter tegen windmolens. Hij rijdt kaarsrecht
zittend, fier en zelfbewust en met zijn in de vorm
van een tulband op het hoofd gewonden witte doek
bezit hier iedere ruiter een koninklijke allure.
Laat zijn kleding maar sjofel zijn, ieder
Montenegrijns ruiter is een vorst in zijn domein.
Niet van zijn wereld
Daar
wijkt er weer een naar de wegkant om onze bus ruim
baan te geven. Hij doet het zonder jaloezie of haat.
We wedden, dat hij niet eens foetert op de stofwolk,
waarin we hem voor een poosje onzichtbaar maken. Hij
is dit wel gewend. Het hoort er nu eenmaal bij, maar
op de eerste plaats is een Montenegrijn er de man
niet naar om zich om wat stof te bekommeren. Als het
leven van hem niets anders vroeg, zou hij geen
Montenegrijn meer kunnen zijn. Dan zou hij niet
taai, hard en onverzettelijk zijn als het land,
waarin hij langs vele generaties om het bestaan
vecht. De bus, die hem voorbij rijdt, moet hem
volmaakt koud laten. Ze is een verschijnsel, dat hij
ervaart als iets uit een andere wereld van wier
bestaan hij wel gehoord heeft doch die hij toch niet
van nabij kent en die hem ook niet aangaat. Hij
leeft hier een leven van een geheel eigen ritme
zonder last van overbeschaving en jacht naar steeds
meer behoeften. Zonder het zelf te weten is hij
eigenlijk een klasse apart, namelijk die van de
meest menselijke mens... Misschien dat Montenegro
daarom zo fascineert!
Ha, die "burka"
Ergens bij een gehucht van een paar huizen staat een
bescheiden man bij de bushalte. Op een stoel vóór
zich heeft hij een kistje met nog dampende en van
olie bruin-glimmende "koeken". Hij veilt ze niet en
biedt ze niet aan de reizigers aan. Hij wacht maar
lijdzaam op de reacties. De "koeken" zien er
ontzaglijk verleidelijk uit. Ze zijn vrij groot,
bestaan uit een soort grove bladerdeeg en blijken
gevuld met een zuivelachtige substantie, die de
Nederlandse kwark het meest nabij komt. We kopen er
meteen maar twee ineens, zo heet, dat we ze
nauwelijks in de handen kunnen houden. Ondanks alle
olie is de smaak verrukkelijk. Maar het betekent
tegelijkertijd ook een ontzaglijk machtig eten. Ha,
daar noemt een eveneens beluste medereiziger de
naam! "Burka" (spreek uit: "boerka") heet het
gerecht. Later zullen we leren, dat het in heel
Joegoslavië verkocht wordt en dat de "kwark"
somtijds vervangen is door een vlees- of worstsoort,
die het produkt nog dubbel zo machtig maakt als in
zijn eerste samenstelling. Op spoorwegstations en in
snelbuffets kan men des morgens tal van Joegoslaven
een burka-ontbijt zien nuttigen, hoewel wij dit voor
een nuchtere maag niet gaarne zouden aanbevelen. De
Nederlandse liefhebber van worste- of
saucijzebroodjes zal in de "burka" zeker niet
teleurgesteld worden...
Een echte herberg
Op
het middaguur belanden we in een dorp, waarvan ons
de naam ontschoten is. We zouden ook niets van het
dorp kunnen vertellen omdat we eigenlijk niets
gezien hebben dan een herberg. Neen, het was geen
café maar een herberg in de echte zin van het woord.
Zo'n afspanning als men vroeger aantrof langs de
Brabantse wegen met een voederkrib voor de deur,
waarin de voerman het zure brood voor zijn paard
sneed terwijl hijzelf, binnen, zijn niet veel
mindere zure boterham at. Maar dit is dan een
herberg in het hartje van Montenegro... "Veertig
minuten oponthoud" heeft de chauffeur verordonneerd.
Er is al veel volk in de herberg en wanneer onze
buslading daar nog bijkomt, blijft er geen stoel
onbezet. 't Moet méér geluk dan wijsheid heten, dat
de drie buitenlandse reizigers ook juist de drie
laatste warme maaltijden veroveren. Indien de kelner
toevallig niet een beetje Duits gesproken had, zou
dit zeer zeker nooit gelukt zijn.
Als een rode waterlelie...
De
hele gelagkamer gonst als een bijenkorf. Alles wijst
er op, dat het hier, voor deze gesloten gemeenschap
in de bergen, een bijzondere dag moet zijn. De
anders wat terughoudende Montenegrijnen leggen nogal
wat uitgelatenheid aan de dag. Aan een tafel achter
ons laat een gezelschap jongemannen een enorme
watermeloen aanrukken. Ze snijden hem met een groot
mes keurig in "maansikkels", die zij aan de
onderkant vast laten zitten zoals men dat met een
sinaasappel kan doen. Dan buigen ze de van vruchtsap
druipende sikkels stervormig uiteen en op de tafel
bloeit een grote, rose bloem met zwarte stippels
open als een monstrueuze waterlelie. Dat is het
ritueel vóór de grote aanval op de vrucht. Nooit
heeft in het westen een prestatie van een
suikerbakker een bruiloftsdis feestelijker gesierd
dan deze goedkope watermeloen, dat hier de
herbergtafel in Montenegro doet!...
Door de barrière
Vlak
naast ons, voor een gemoedelijke ronde tafel in het
licht van een raam, gaat het er ook luidruchtig toe.
Vijf oude Montenegrijnen in de kleding van hun land
en een jongere man, die door zijn heerachtig
voorkomen wat uit de toon van het gezelschap valt,
voeren er een hoog woord, waaraan het gebruik van de
slivovica niet vreemd is. Omdat de ogen van de
jongste, terwijl hij zijn glas aan de mond wil
zetten, toevallig de onze ontmoeten, wat het moment
lijkt om de barrière tussen Montenegro en de
vreemdeling te verbreken, zeggen we lachend:
"Dober!"... Dit moet "goed" betekenen. We hebben het
al zo vaak gehoord: "Dober, dobro, dobra"... Dat
schijnt allemaal met verbuigingsuitgangen verband te
houden zoals in het Latijn. Maar zó ver zijn we nog
niet in het Servo-Kroatisch gevorderd. Zonder
bekommernis om verbuigingen "doberen" we er maar wat
tegenaan. Per saldo houdt het toch steeds een
compliment in en daarom betekent het immer een schot
in de roos. Zo ook nu! Het ijs is gebroken. De
jongeman draait zijn stoel wat naar ons toe, heft
zijn glas opnieuw en neemt blijkbaar een slok op
onze gezondheid...
Een aas op tafel!
Nu
leggen we maar meteen de hoogste troef op tafel. Het
enige zinnetje, dat we in het Servo-Kroatisch
kennen. Maar het is in dit land een aas. Dat weten
we al. "Ja sam Holandijanin"... (Ik ben Hollander)
zeggen we voor de vuist weg. Nu raken de oudjes ook
geïnteresseerd. Dat verstaan ze allemaal en als uit
één mond zeggen ze: "Ah, Holandija". Hoewel we nu
aan het einde van ons (Servisch) Latijn zijn, heeft
de toenadering een flinke sprong gemaakt. Als we van
een in de herberg rondlopend kind een krant willen
kopen, maar wat lang naar klein geld moeten zoeken,
is de "heer" ons vóór met ons een exemplaar aan te
bieden. We kunnen die krant wel niet lezen, maar het
ging om de curiositeit daar zij geheel in
Cyrillische letters gedrukt is. Alleen de titel
kunnen we ontcijferen: "Politika".
Op
een moment, dat de nogal moeizame conversatie even
gestaakt is, verschijnt plotseling de kelner om ons,
met een hoofdknik in de richting van de ronde tafel,
haast schuchter mee te delen, dat we van "mijnheer
daar" een slivovica moeten drinken... Zin hebben we
daarin nu echt niet maar noch de gulle Montenegrijn,
noch de kelner mogen we teleurstellen. Dus die
borrel, die we reeds bij voorbaat als "dober"
gekwalificeerd hadden, komt er. Met 'n Sloweens
"hvala" heffen we 't glas, gevolgd door een
"nasdravje" (proost!), wat toch wel weer Servisch
moet zijn...
De tijd wordt rijp...
Bij
iedere slok proosten we opnieuw, daarbij - voor de
variatie - nu en dan ook eens het kostbare woord
"dober" hanterend. Onze gever heeft zijn stoel
inmiddels helemaal naar onze richting gekeerd. In
zeer snel tempo groeit er een bijzondere relatie in
deze dorpsherberg in Montenegro. We voelen de tijd
rijpen naar het ogenblik van de uitnodiging aan die
ronde tafel te komen zitten. Alleen ons
damesgezelschap weerhoudt "onze man" vermoedelijk
nog... Zullen we eens een stout stuk uithalen? Ons
reisprogram in de war sturen?... Onze Parisiennes in
de steek laten?... Trachten in deze herberg, in dit
onbekend dorp van Montenegro, te overnachten?... Zo
redeneert de verleiding... Maar vóór de beslissing
valt, maant de chauffeur tot vertrek. Met veel
handengedruk wordt afscheid genomen. Allemaal om de
tafel een hand van de Hollander!... We weten niet of
dat hier mode is maar met handen moet je gul zijn
bij de mensen uit het volk. Veel handen doen het
altijd!...
We
zijn dus vertrokken, doch hadden het misschien niet
moeten doen... Dit dorp zullen we nooit
terugvinden... Die herberg wél, maar alleen als er
weer de bus stopt...
17. Over drie
bergpassen naar Zuid-Servië
Wat
het karakter van het landschap betreft valt
Montenegro in twee duidelijk van elkaar
onderscheiden gedeelten uiteen: het westen met zijn
dode karstgebied en het oosten, dat een alpine aard
bezit. Donkere pijnbossen zoals in de Alpen van
Centraal Europa bedekken er de bergen en het is
eigenlijk pas in dit gebied, dat de naam "Land van
de Zwarte Bergen" tot gelding komt. De
grensscheiding tussen beide contrasterende delen
loopt zo ongeveer over de Vjeternik-pas, die een
hoogte van 1260 meter bereikt en 80 km ten oosten
van Cetinje ligt.
De
eerste halte van onze tocht naar Pec ligt in de
nieuwe hoofdstad van Montenegro, het thans 18.000
inwoners tellende Titograd. De stad is verrezen op
het armzalige dorp Podgorica, dat in de oorlog
nagenoeg totaal vernield werd. Van de herbouw heeft
men gebruik gemaakt de stad ook een weinig te
verleggen, waardoor ze thans beschut wordt tegen de
gure bergwind, die er des winters door de wijde en
kale vlakte van de rivier de Moraca kan waaien. Er
bestaan grote toekomstplannen voor de hoofdstad van
de kleinste der zes volksrepublieken. Er verrezen
reeds grote vierkante regeringsgebouwen en een
modern hotel.
Het
op 65 km ten zuiden van Titograd aan de Adriatische
Zee gelegen plaatsje Bar is voorbestemd zeehaven van
de hoofdstad te worden. Als dit plan uitgevoerd is,
verwacht men een zeer snelle ontwikkeling en het is
niet uitgesloten, dat Titograd straks de modernste
stad van Joegoslavië wordt. Voor de toerist valt er
thans in deze hoofdstad niets te beleven. Vooral als
men - als wij - wordt neergeplant bij het slordige
busstation op een troosteloos plein buiten de nieuwe
stad, verlangt men zo spoedig mogelijk uit Titograd
weg te geraken.
Even een overstapje!
Hoewel we rechtstreeks voor Pec geboekt hebben,
moeten we in Titograd plotseling overstappen. Aan
het busstation is het een geharrewar van jewelste.
De één zegt: "Overstappen!" De ander: "Hoeft niet."
"Allemaal eruit", beveelt de chauffeur. We sjouwen
met onze bagage naar een andere bus. Er staat wel
geen Pec als bestemming op maar we moeten er tóch
in. Nauwelijks gezeten worden we weer gesommeerd uit
te stappen want "er is iets veranderd"... Met bagage
de bus uit in veel gedrang. Als wij en tal van
andere reizigers weer in het stof van Titograd
staan, verzoekt de chauffeur of we toch maar in
willen stappen... "Maar u hebt ons toch net uit die
bus gehaald", proberen we duidelijk te maken. "En er
staat toch geen Pec maar een heel andere naam op de
bus!"... "Ja, ja, dat kan zo allemaal wel zijn, doch
die bus gaat nu toch écht naar Pec", verzekert de
chauffeur... "Het is allemaal veranderd!"... Van
onze in Cetinje besproken plaatsen komt uiteraard
niets meer terecht. De bus is afgeladen vol. We zijn
echter al blij ergens met opgetrokken knieën en
ingemetseld door bagage te kunnen zitten.
Mag niet hinderen
De
situatie is té komisch om een aanslag op onze
lijdzaamheid te kunnen plegen. En zouden we niet ons
flegma bewaren, als nu de bijrijder in deze
warwinkel ook nog de kaartjes komt controleren
zonder zijn lankmoedigheid te verliezen? Hij moet
daarbij klimmen over in het gangetje staande
koffers, valiezen en dozen, maar er komt geen boos
woord over zijn lippen. Was hij een Italiaan geweest
dan zou het nu donderen en bliksemen. Het is
trouwens niet de eerste keer, dat het flegma van de
mensen in deze streken opvalt.
Intussen rijden we weer! Conclusie bij het opmaken
van de balans: bus wéér een klas minder. Naarmate we
verder in het zuiden geraken, neemt de kwaliteit van
het vervoersmateriaal af. De zetels van onze bus
zijn zó eng tegen elkaar gebouwd, dat ge er geen
valiesje tussen kunt wringen. Als we hierover een
niet kwaad bedoelde opmerking maken, luidt de wat
vinnige repliek van de kaartjesman: "Deze bus is
toch in Duitsland gebouwd!"... Wat de Françaises en
ons de ongezochte gelegenheid biedt even onder de
welwillende aandacht te brengen, dat wij geen
Duitsers zijn. O, de man grijnslacht begrijpend, wat
betekenen moet: Dan heb ik niets gezegd... En we
rijden maar!...
De eerste twee passen
Een
poosje later missen we ons koffer, dat tussen
iemands been en een bank geklemd gezeten had. Een
Montenegrijn, die onze ogen zoekend rond ziet gaan,
heeft zeker op dit ogenblik gewacht. Hij tikt ons
bescheiden op de schouder en gebaart ook, met het
hoofd naar achteren wijzend en met zijn vinger naar
zijn eigen borst. Dit alles een paar maal achtereen.
Het "gesprek" laat aan duidelijkheid niets te wensen
over: "Hij heeft ons koffer naar veiliger oorden
gebracht, we hoeven ons niet ongerust te maken...
hij zal er wel op passen"... Dat allemaal bedoelt
hij. Nou, daar zijn we van overtuigd! Desnoods
zouden we hem ook onze portefeuille in bewaring
durven geven.
Zo
rijden we... Omhoog naar de Vjeternik-pas (1260
meter), omlaag naar het dorp Matesjewo, opnieuw
bergop naar de 1600 meter hoge Tresnjevik-pas,
afdalen naar het dorp Andrijevica en verder naar
beneden door het dal van de rivier de Lim naar het
dorp Murino. Onderweg zijn enige mensen uitgestapt
van welke gelegenheid de chauffeur, die inmiddels
ook van onze identiteit op de hoogte schijnt
geraakt, gebruik maakt zijn drie buitenlandse gasten
een betere plaats, vóór in de bus, aan te bieden.
Eindelijk zijn we dan behoorlijk geïnstalleerd.
Verrukkelijk land
De
tocht door dit land is verrukkelijk. Aan onze
rechterhand staan de Alpen van westelijk Albanië met
als hoogste top de Radohines (2563 meter). Bij de
berg Komovi (2483 meter) die nog in Montenegro ligt,
ronden we de "kop" van Albanië, welks grens we zeer
dicht naderen bij Andrijevica, een dorpje van 1300
inwoners, op 800 meter hoogte boven de uit Albanië
komende rivier de Lim. Uitdagend woest en ongerept
is het dal van de rivier, die door hoge bergketens
wordt ingesloten. De Bjelosica (2140 meter) is hier
een van de hoge toppen. Stroomopwaarts van de Lim
rijden we naar het dorp Murino aan de voet van het
onherbergzame Albanese grensgebergte Prokletije met
zijn hoogste top Djaravict (2656 meter). Albanië
ligt nu geheel in het zuiden.
Voor
de tweede keer krijgen we aanvechting onze reis
buiten het program te onderbreken. Dat gebeurt in
het kleine dorp Murino, waar de bus even stopt. Van
Murino boort zich een aftakking van de hoofdweg
direct naar het zuiden, de mysteries van de Albanese
bergen in. Elf kilometer hier vandaan ligt op 900
meter het bergmeer Plavsko Jezero, dat door de Lim
doorstroomd wordt en die dan nog elf kilometer
dieper de bergen in moet, in een inkeping van de
grens van het "Land der Skipetaren" waar zich het
bijna geheel door mohammedanen bewoonde plaatsje
Gusinje moet bevinden.
Ongezien geprezen
We
hebben het niet gezien maar met de kaart in de hand
en 't reclamebord op de hoek van de weg zijn dit dal
van de Lim, dit eenzame bergmeer en dit dorp, dat
slechts naar één zijde met de wereld in verbinding
staat, zó klaar en helder voor ons geestesoog
verrezen, dat wij er een eerste prijs aan toegekend
hebben... Wie onbetreden toeristische paden zoekt en
een tikkeltje ontdekkers- en avonturiersbloed in de
aderen heeft... hij moet zijn tenten opslaan in dit
deel van het dal van de Boven-Lim!... Wel node zijn
we daar in Murino opnieuw in de bus gestapt voor de
klim over de derde en laatste pas van dit
bergtraject, de 1850 meter hoge Cakor-pas. Gelukkig
laat ook dit gedeelte van de tocht geen tijd tot het
koesteren van heimwee en onvervulde verlangens.
Het
alpine-landschap van Montenegro neemt u meteen in
zijn greep: golvende bergketens, groene bergweiden
en donkere sparrenbossen voeren u weg uit het
Joegoslavië zoals ge dat tot heden op uw lange reis
hebt leren kennen. Het is alsof ge rijdt door de
bergen van Centraal Europa. Echter met één groot
verschil: de ongereptheid van de bergwereld. En dat
is het juist wat die bijzondere toets aan dit land
geeft. De zon straalt er als overal, maar hier
heerst een immense eenzaamheid, een serene rust en
een stilte, die niet meer van de mensen, ja,
eigenlijk niet meer van deze wereld is...
Huizen ziet ge zelden. Naarmate we hoger stijgen
worden ook ontmoetingen met Montenegrijnen met hun
paardjes schaarser. Tevergeefs speurt ge naar een
zijweg of ook maar naar een voetpad, dat vanuit een
dal naar bovenklimt of ergens opgeslokt wordt door
een donker woud, waarvan ge weet, dat er nog beren
huizen. Dit land biedt ruimschoots voedsel voor de
fantasie, tot het dromen van schone dromen, en het
brengt besef bij van de betrekkelijkheid van veel
dingen...
Daar is Servië!...
Dit
alles wordt nog eens geaccentueerd als we boven op
de pashoogte staan en de blik over dit wondere land
laten weiden. Het gekleurde bord op twee palen, dat
in Cyrillische letters de naam van de pas vermeldt,
doet daar maar weinig afbreuk aan want hier over
deze pas loopt de grens tussen Montenegro en Servië!
Die bergen daar recht voor ons in het oosten, dat is
Servië. In een kale, koele gelagkamer van het enige
huis hier in de verre omtrek drinken we ons laatste
glas Montenegrijnse "boza" in de laatste
Montenegrijnse herberg.
Door
altijd grootse natuur langs een weg met vele bochten
beginnen we aan de afdaling voor de laatste 35 km
naar Pec. Drie passen scheiden dit stadje van het
westen maar daarna wordt de toegangsweg nog éénmaal
afgegrendeld door een acht kilometer lange kloof, de
Rugovska Klisura, waardoor de Pecska Bistrica
stroomt en waar de weg verscheidene tunnels
passeert. Noch de Françaises, noch wij zijn hier
ooit eerder geweest. Als we echter rechts vanaf de
hoge weg boven op Byzantijnse kerkkoepels kijken,
roepen we, als uit één mond in het Servisch:
"Patrijarsija!" Het is het beroemde Patriarchaat! Nu
weten we in Pec te zijn!...
18. In de
Kosovo-Metohija wonen veel Albanezen
In
't goed 18.000 inwoners tellende Zuid-Servische
stadje Pec zitten we in een merkwaardig gebied,
namelijk dat van de voormalige Turkse Kosmet. Het
draagt nu de naam Kosovo-Metohija, geniet in het
kader van de Servische volksrepubliek culturele
autonomie en wordt in hoofdzaak bewoond door
Skiptaren of Albanezen, die 65 procent van de
bevolking uitmaken. Tot vóór de oorlog - toen het
gewest practisch bij het door Italië bezette Albanië
behoorde - was hier 80 procent van de bevolking nog
analfabeet. Heel wat Albanezen, die taaie, geharde
vechtjassen zijn, hebben tijdens de Duitse bezetting
deel uitgemaakt van het partizanenleger van Tito.
Van religie zijn de Albanezen mohammedaan of
katholiek. Evenals zovele Joegoslavische plaatsen
met een gedeeltelijk mohammedaanse bevolking, bezit
ook Pec een dualistisch karakter: het oude uit de
Turkentijd dat verdwijnt en het nieuwe dat komt. In
abrupte overgang verrijzen naast de armoedige
woningen van weleer de meest moderne gebouwen,
waardoor met één sprong een kloof en een achterstand
van honderden jaren overbrugd moet worden.
Automatisch trekt de in Pec aankomende toerist naar
de nieuwe stad, die beschikt over een aan één kant
bebouwde "boulevard" en een tweetal flinke pleinen
met een eveneens van na de oorlog daterende
bebouwing. Als blikvanger domineert hier het nieuwe
tweedeklashotel "Metohija", een van buiten, door
zijn loggia's en houten balkons romantisch en
exotisch aandoend gebouw, dat vanuit de verte
herinneringen oproept aan de potala van de
Tibetaanse hoofdstad Lhasa. We vonden nog een
tweede, goed uitziend hotel. Dit bleek echter,
merkwaardig genoeg, op alle uren van verschillende
dagen, steeds maar "bezet" te verkopen zodat de
toerist wel gedwongen wordt zich naar het nieuwe
hotel te begeven. "Toeristen logeren alleen daar",
zei men ons op het Putnik-bureau. Zo zijn ook wij er
met de Françaises terecht gekomen.
Zeer modern hotel
De
grote hal met het ontvangstbureau maakt een pompeuze
indruk en doet door het vele gekleurde marmer denken
aan foto's die men wel eens van de Moskouse metro te
zien krijgt. Brede, met zware lopers bedekte trappen
leiden naar de hoger gelegen etages. De kamers, het
sanitair, enz... Het is allemaal up-to-date. Men
heeft hier inderdaad met een zeer modern hotel te
maken, dat vermoedelijk nu voor dit stadje nog te
groot is doch straks zeker in staat zal zijn de
westerse toeristen op te vangen. Pec rekent op de
toekomst en tracht zich een plaats in de rij van
toeristensteden te veroveren. Gezien de luxe en het
moderne comfort van dit hotel was de prijs van zes
gulden voor overnachting-zonder-ontbijt bepaald aan
de lage kant.
Het oude stadsdeel
Maar
het zijn niet de moderne gebouwen, waarvoor de
toerist naar de Balkan komt. Die kan men per saldo
over de hele wereld vinden. Het gaat om het
karakteristieke en daarvoor moet ge in de oude
moslimwijken terecht al heeft ook het nieuwe
stadsdeel een bijzondere kleur door de ongewone
kleding van vele inheemsen. De mannelijke Albanezen
haalt ge er overal direct uit door de witte, vilten
kalotjes, waarmee zij hun hoofd bedekt houden. De
Albanees en zijn kalotje zijn onafscheidelijk.
Moeilijker is het uit de vrouwelijke klederdrachten
wijs te worden al kunnen de harembroeken van de
mohammedaansen u natuurlijk niet ontgaan, evenmin
als de rode, wollen schortjes. Witte hoofddoeken, al
of niet van een soort sluier voorzien, dragen er
practisch alle vrouwen voor zover ze niet op
westerse kleding zijn overgeschakeld. Deze laatste
schijnt echter steeds meer veld te winnen.
Uiteindelijk bieden de mensen in het straatbeeld
eigenlijk toch nog een méér westers beeld dan wij
ons thuis hadden voorgesteld.
Naar binnen gekeerd
Snel
verdringt de avond de schemering als we door de
moslimwijken van de oude stad dolen en al spoedig
moeten we onze weg zoeken bij het schijnsel van een
maar povere electrische verlichting. Meestal zijn
hier de huizen opgetrokken uit met leem bestreken
houtwerk of uit zg. "droge stenen" doch daarnaast
treft men hier en daar ook baksteen aan. De
bestrating bestaat uit een soort macadam vol kuilen
en gaten en door bijna iedere straat stroomt wel een
grotere of kleinere beek, die als open riool dienst
doet. Rode, bloempotvormige pannen bedekken de
daken. Daar de oosterse woning nu eenmaal het
gezicht naar binnen gekeerd houdt, bezitten de muren
nauwelijks ramen langs de straatkant, meestal enkel
een deur, waardoor de straatjes een eentonige indruk
maken. Zij buigen zich echter in allerlei bochten
zodat ze toch telkens weer verrassingen opleveren,
vooral als ge plotseling voor een bouwvallige moskee
staat of wanneer bij een doorkijkje een witte
minaret als een raket de lucht inprikt of een slanke
populier als een orgelpijp zich aftekent tegen de
lucht.
"Parlez-vous Français?"
Vooral bij avond ademen deze straatjes een sfeer van
stilte en geslotenheid. Alleen een groep spelende
kinderen brengt er wat leven. Doordat ge voortdurend
het gevoel hebt rond te dolen door een achterbuurt -
wat eigenlijk niet het geval is - trekt het te meer
aandacht, dat de kinderen er zo netjes gekleed
uitzien en zo'n beschaafde indruk maken. Een hele
schaar komt langzaam naar ons toegedruild. De
Françaises en wij denken niet anders of dit gaat op
een bedelpartij uitdraaien. Niets blijkt echter
minder waar. "Parlez vous Français?"... vraagt het
moedigste meisje, dat het dichtst genaderd is, nog
altijd wat bedeesd. "Parles tu Français?" vraagt een
kleiner vriendinnetje... En als onze verraste
Françaises met een spontaan en enthousiast: "Ah,
oui!" antwoorden, barst de vreugde onder de kinderen
los. Ineens valt de schuchterheid van hen af. Als
een troep jonge honden die aangehaald wordt, dansen,
springen en juichen er direct een achttal jongetjes
en meisjes - maar in hoofdzaak meisjes - waarvan de
oudste hoogstens tien jaar zal zijn, om ons heen. Ze
blijven hun vraag herhalen, ook als ze er al wel
tien keer antwoord op gekregen hebben. Zelfs de
kleinsten, die nooit een woord Frans geleerd kunnen
hebben, beginnen mee te doen.
Alsmaar jubelen...
Ze
jubelen maar: "Français. Français!"... Ieder "Oui"
van onze kant vormt een nieuwe aanleiding tot
vreugde-uitbarsting. Enigszins uitgebreide Franse
zinnetjes blijken ze echter niet te verstaan. Dan
treedt de "gangmaakster" naar voren en zegt met een
kokette draai van haar hoofd: "Je m'appelle..." (ik
heet...) en dan volgt er een mooie moslimnaam, die
we jammer genoeg niet onthouden hebben, maar waarvan
de klank aan 't woord "reseda" deed denken. Nu komen
ook de anderen zich voorstellen, spontaan en frank
glimlachend... want ze weten het ijs nu gebroken...
"Je m'appelle Cerina... En ik heet Ibe... En ik
Sehra..." Zó gaat het maar door!... Uit een
zijstraatje komen er nog een paar meisjes bij. Nu
zijn ze al met z'n tienen... Dan vraagt er
plotseling een: "Avez vous une allumette?"... Hebt u
een lucifer? Een nogal vreemde vraag. Niet wetend
wat die ene lucifer te beduiden heeft, geven we er
argeloos een. Nu vragen ze allemaal één lucifer en
allemaal krijgen ze er een. De gezichten tonen
echter duidelijk teleurstelling zodat we een vaag
vermoeden krijgen dat het om hele doosjes te doen
geweest is...
Gecharmeerd
Onze
Parisiennes voelen zich buitengewoon gecharmeerd
door de Franse sympathie, die ze hier ontmoeten. Aan
het handendrukken komt geen einde als we aanstalten
maken afscheid te nemen. Telkens opnieuw komen de
kinderen een hand geven. Als klap op de vuurpijl
vliegen ze ten slotte de Françaises met twee armen
om de hals en zoenen ze. Ook dit herhaalt zich vele
malen. Onze dames vinden die hartelijkheid
verrukkelijk! Juist als het uiteindelijk toch wel
een beetje vervelend dreigt te worden, zijn we op
een punt gekomen, waar het heldere licht van het
nieuwe stadsdeel in het oude straatje valt. Dit
licht is voor de kinderen het sein voor de
terugtocht. Ze wagen zich zelfs niet eens uit de
schaduw van hun eigen straat. Er bestaan voor hen
klaarblijkelijk consignes, die wij niet kennen...
Toch was het leuk!
Later hebben we met een Serviër over onze belevenis
gesproken. Hij toonde zich niet weinig
verontwaardigd over het optreden der kinderen en was
ook wel een beetje gepikeerd over onze reactie. "We
hadden niet met de kinderen aan moeten leggen", zei
hij. "En hebben ze de dames gezoend?... Schande! U
had direct naar de politie moeten gaan!"...
"Politie?... Waarom?... De dames vonden het
geweldig!" "Niks geweldig. Het is de kinderen streng
verboden vreemdelingen lastig te vallen", reageerde
hij. "Tóch vonden we het leuk!" was onze repliek.
Hij kon dat niet inzien en evenmin slaagden we er in
hem duidelijk te maken, dat die kinderen bij de
Françaises een hoop "goodwill" voor Servië verworven
hadden, doordat de Parisiennes het optreden
uitlegden als een uiting van sympathie voor
Frankrijk, waardoor zij zich zeer in haar nationale
trots gevleid voelden. Er bestaan inderdaad in
Zuid-Servië en Macedonië onder de bevolking sterke
Franse sympathieën zoals ons later nog meermalen zou
blijken.
19. Pec, een
Servisch stadje, dat vele mogelijkheden biedt
Het
Zuid-Servische stadje Pec biedt interessante
toeristische mogelijkheden. Daar de bevolking er
overwegend mohammedaans is, voelt men er nog de adem
van het Oosten al zijn de Turken dan ook al sinds
1913 uit deze gebieden verdreven. Deze stad is iets
voor de romanticus en avonturier. Overal in
Zuid-Servië liggen de oude kloosters verspreid, die
met elkaar wedijveren door hun kunstschatten en door
hun Romaans-Byzantijnse stijl een geheel eigen sfeer
bezitten. Er zijn mensen, die een hele vakantie
besteden aan het bezoek van de Servische kloosters.
Pec heeft zijn Patriarchaat in de onmiddellijke
nabijheid en op een afstand van 15 km ligt het
beroemde Visoki Decani. Voor de natuurliefhebber
zijn er dan nog de Prokletije-bergen of de Albanese
Alpen. De noordelijke hellingen behoren tot Servië.
Men rekent ze tot de moeilijkste landschappen van de
Balkan. In het begin van deze eeuw waren deze bergen
nog niet eens in kaart gebracht, nu wordt er
wintersport en alpinisme beoefend. Het hoogste in
Albanië liggende punt bedraagt 2693 meter. De
Rugovo-kloof biedt klauteraars eveneens een kolfje
naar hun hand.
Ook
overdag contrasteert de nieuwe stad met de oude
Turkse wijken, die in een krans om het centrum heen
liggen. In de eerste heerst reeds vroeg in de
ochtend een levendige drukte. De oude wijken
daarentegen lijken vereenzaamd en uitgestorven.
Alleen maar wat spelende kinderen tussen de
eentonige lemen muren en van tijd tot tijd een
moslimvrouw, die zich echter schuchter achter de
houten deur van haar woning terugtrekt als de
vreemdeling passeert. Schilderachtig is het overal.
Jammer dat de tragiek van het lot nu eenmaal wil,
dat schilderachtigheid bijna steeds met armoede
gepaard gaat. Maar over alles straalt een heerlijke
septemberzon, die hier nog volop zomer maakt. Ze
doet de vuil-witte muren van de huizen
feestelijk-klaar oplichten en verbergt elders de
grauwheid in haar schaduwen. Door alle straatjes
stroomt water. Nu eens is het maar een dun laagje
over een witte keibedekking, dan een diepere,
donkere sloot, waarop eendjes drijven als op een
vijverpark.
Traag glijdt het leven
Voor
't donker gat van 'n schuur zit een oude Albanees.
Hij ziet er uit alsof hij reeds honderd jaar hier
gezeten heeft en niet meer rekent met de tijd van de
mensen. Van tijd tot tijd onderzoekt hij de tanden
van 'n grote zaag, die hij op de schoot houdt, doch
dan valt hij weer terug in een filosofisch gepeins.
Zo lijkt het, maar misschien geniet hij alleen van
de zon en van de eenden op de beek... en denkt hij
enkel, dat het leven goed is omdat het hem niet naar
geld en goed vraagt... Elders komt in stage stap een
man met een bepakt paardje aangestapt. Bij een huis,
waar de beek in versneld tempo onderdoor stroomt,
laadt hij een zak van het paard. Twee molenstenen
voor de deur van het huis verraden gemakkelijk, dat
we hier met een door water aangedreven maalderij te
doen hebben. Heen en terug, wie weet vanwaar, om een
zak graan te laten malen... Een praatje hier en een
praatje daar... zo is al spoedig een halve dag
voorbij... In een wel gezapig tempo glijdt hier het
leven voort...
In het Patriarchaat
Geheel in deze sfeer van kalmte en rust ademt ook
het kostbaarste bezit van de stad. We bedoelen het
op slechts één kilometer buiten de bebouwde kom
gelegen Patriarchaat, 'n christelijk orthodox
kloostercomplex met drie onderling verbonden kerken
en een kapel, waarvan de hoofdkerk uit de 13de eeuw
dateert. De andere kerken zijn uit de 14de eeuw.
Opgetrokken in Romaans-Byzantijnse stijl vormen deze
kerken met haar sierlijke koepels en rondingen een
juweel van bouwkunst, waarop het oog nooit raakt
uitgekeken. De interieurs bevatten schilderingen met
zowel een Oosters-Byzantijnse als westerse inslag en
zeer veel kostbaarheden in de vorm van oude ikonen
en vooral ook zilverwerk. Eigenlijk moet ge het
Patriarchaat tweemaal bezoeken, zoals ook wij gedaan
hebben. Éénmaal in de vroege ochtenduren als de zon
op de loden koepels brandt, haar spel van licht en
schaduw speelt en de veelkleurige muren tot
abstracte schilderijen maakt, en één keer bij het
vallen van de avond als de contouren wegdoezelen
tegen de bergen.
Vespers
Er
is een soort dienst, vermoedelijk zoiets als de
Vespers, als wij er die avond binnentreden. Het zou
er reeds geheel donker geweest zijn indien er niet
enige potlooddunne kaarsjes gebrand hadden. Van
ergens uit een hoek klinkt religieus gezang. Die
hoge, oosterse zang, die voor westerse oren zo schel
aandoet. De zang is afkomstig van een
kloosterzuster, die ons later als de moeder-overste
van het aan de overzijde van het kerkencomplex
gelegen klooster wordt aangewezen. Het lied blijft
even zinderend hangen in de gewelven en wordt van
tijd tot tijd afgewisseld door de gebeden van een
priester. Er zijn verder maar een paar vrouwen
aanwezig onder wie een moeder met een kind. In de
hand dragen ze allen zo'n dun brandend kaarsje,
waarvan de vlammetjes geheimzinnige schaduwen
toveren op de ikonen en de muurschilderingen die al
op zoveel generaties hebben neergekeken. Na afloop
gaan de gelovigen, die kruisen in de omgekeerde
richting als de katholiek slaan, een ikoon kussen en
enige dinars offeren... Het is ongemeen ontroerend
te zien hoe hier, aan de voet van de Albanese
bergreuzen, in de geborgenheid van deze eeuwenoude
kerk, die hen vasthoudt als in de palm van haar
hand, deze eenvoudige christenen uit Pec hun geloof
belijden.
De moerbeiboom
Weer
eenmaal buiten kunnen we niet goed wegkomen uit deze
mystieke sfeer en daarom gaan we zitten op de
wellicht ook eeuwenoude moerbeiboom vóór de kerk.
Deze moerbeiboom is een mirakel op zich! Vlak boven
de grond heeft de stam zich naar links en rechts
gesplitst, kruipt daar een eindje over de bodem
verder en steekt daarna pas zijn zware takken met
een weelderige kruin, die als een geopende parapluie
is, omhoog. Zo heeft een speling der natuur de stam
van de boom in twee comfortabele rustbanken
veranderd. De non, die in de kerk zong, passeert
onze boom. Ze draagt een hoge zwarte kap zoals die
van orthodoxe bisschoppen. Haar gezicht ziet er veel
jonger uit dan we verwacht hadden. Rustig schrijdt
zij naar het klooster, waar reeds de lichten
branden. Als we vertrekken, kunnen we door een
openstaand raam royaal naar binnen kijken. In het
geelachtige schijnsel van een lamp staat een der
zusters te strijken...
Haast geruisloos murmelt de beek, de Pecka Bistrica,
langs de weg naar de stad. Deze steekt nu tegen de
lucht af als een zwart silhouet met een
scherpgepunte minaret en vier populieren als
dominerende punten. Laag boven de stad en naast de
minaret hangt een grote oranje maan... Boven de
meest rechtse populier pinkt de avondster... De
wijding van het Patriarchaat begeleidt ons nog tot
de grens van het nieuwe centrum...
Balkangerechten
Omdat er met grote letters "Balkan" boven
geschilderd staat, stappen we even later een soort
restaurant binnen. Door een grote gelagkamer met een
roetzwarte en spekvette vloer, die nog nooit
geschuurd is, geraken we via een smal gangetje op
een open binnenplaats. Tussen oleanders staan
tafeltjes met groezelige kleedjes en niet al te
comfortabele stoelen. In het gangetje dat wij
passeren, staat de kok voor zijn houtskoolvuur en
prepareert daar snel en met grote vaardigheid een
reeks vreemdsoortige gerechten, waarvan de geur vol
beloften is.
Er
hangt een grote, voor ons onleesbare prijslijst maar
er is ook een etalage, waar de gerechten liggen
uitgestald. Hierbij ontbreekt echter weer de naam
zodat we er niet veel wijzer worden. Daar "raznici"
ons nog het minst onbekend voorkomt, wijzen we dit
met een lange vinger aan, even later staat er voor
ons een bord op tafel met zes ijzerdraadjes ter
lengte van een centimeter of twaalf, die volgeprikt
zitten met kleine stukjes vlees. Verder draagt het
bord wat gesneden ui, twee op het houtskoolvuur
gestoofde paprikavruchten en brood. Dat dient met
een lang glas witte wijn verwerkt te worden.... Het
zal zo wel moeten zijn... maar het vlees is
hengstachtig taai. Het laat zich niet met het mes
van de stokjes snijden, zodat we ieder blokje maar
op zijn beurt van het draadje schuiven zoals de kok
ze er eerst aangeprikt heeft... Zou er ook malse
"raznici" bestaan?...
Heerlijke "baklava"
Voor
het "toetje" zorgt twintig minuten later een Balkan
"banketbakker" ergens in een schaars verlicht
winkeltje. Tot de nationale lekkernijen behoort in
deze streek de "baklava", dingetjes van een
centimeter of zes lang, die vermoedelijk uit deeg
bestaan maar doordrenkt zijn met en drijven in
stroop. In ruitvorm gesneden heten ze "baklava" en
in een langwerpig ronde vorm luisteren ze naar de
naam "tolomba", vertelt ons de man. Ze kosten
slechts vijftien cent per stuk, smaken mierzoet
maar... overheerlijk. Tijdens onze laatste nacht in
Pec paraderen door onze dromen hele schalen
"baklava" op de momenten, dat we geen gevecht tegen
taaie "raznici" leveren...
20. Drie uur
lang in Zuid-Servië langs de kant van de weg
Eigenlijk had het al veel eerder moeten gebeuren!
Een mens in voorspoed wordt roekeloos en overmoedig
en daardoor hebben we de in Montenegro opgekomen
gedachte, dat er wel eens iets met de bus mis zou
kunnen gaan, al lang opzij gezet. Wij zijn
onkwetsbaar geworden! Juist als we er het minst op
bedacht zijn, begint de bus nu echter, op een van de
beste weggedeelten, kuren te vertonen, die met wat
gesleutel van de chauffeur en zijn assistent niet
verholpen kunnen worden. Eindelijk zijn we dan zo
ver: de motor doet het niet meer. "Allemaal
uitstappen!" luidt de order en even later staan we
dan, buiten de bewoonde wereld, ergens in een vlakte
van Zuid-Servië langs de wegkant, daar waar in de
verre omtrek geen huis of boom schaduw biedt. "Dat
duurt drie uur!" zegt een "optimist". We realiseren
ons echter nog niet, dat hier een profeet aan het
woord is. Evenmin weten we op dat moment al, dat
deze buspech is voorbestemd tot de meest
interessante autopanne van ons leven te worden...
Welgemoed zijn we des middags om twaalf uur uit Pec
vertrokken met als bestemming het slechts 73
kilometer verder naar het zuiden gelegen stadje
Prizren, dat volgens onze gids een 24.000 inwoners
telt. Op verkeersbureaus zult u wel tevergeefs naar
een prospectus van Prizren vragen want het is nog
niet op toerisme ingesteld. Bovendien hebben in
Nederland maar weinigen ooit deze naam gehoord. En
toch is er met Prizren iets bijzonders aan de hand.
We weten namelijk, dat we hier te maken zullen
krijgen met een stadje, waarvan het oosters karakter
beter dan waar ook in Servië is bewaard gebleven.
Hooggespannen zijn derhalve de verwachtingen bij het
bestijgen van de bus al behoort de eerste
confrontatie met het niet al te florissante vehikel
en zijn bestuurder niet tot de prettigste.
Goed bedoeld
De
chauffeur ontvangt ons mopperend omdat wij - zulks
op advies van het Putnik-bureau - bij het bureau
instappen. We hadden naar 't vertrekpunt van de lijn
moeten komen... Zijn ontevredenheid schijnt
eigenlijk in hoofdzaak voort te vloeien uit het
feit, dat hij zijn enige buitenlandse gast in de
volgepropte bus geen behoorlijke plaats meer heeft
aan te bieden - ook niet al hebben we
"gereserveerd". Al of niet op een wenk van de
chauffeur biedt toch een reiziger zijn plaats aan.
In het verdere verloop van de reis, als er mensen
uitstappen, beijvert de chauffeur zich steeds ons
een betere plaats te bezorgen. "Nee, die daar bij
het deurtje is ook nog niet goed genoeg! Lastig als
er mensen uitstappen", beduidt hij en hij toont zich
pas voldaan als hij ons op de eerste bank links
achter hem gewerkt heeft, zodat wij ongehinderd door
de voorruit kunnen kijken en hij zelf kans ziet een
woordje met ons te wisselen. De onprettige indruk
van het eerste moment heeft hij wel ruimschoots
goedgemaakt...
Geen uitzondering
Men
heeft het in de loop van ons reisverhaal reeds
vroeger kunnen constateren, dat in Joegoslavië het
dienstbetoon aan de buitenlander - en dit vooral in
weinig door toeristen bezochte streken - zich door
een ongekende charme kenmerkt. Dat het hier geen
uitzonderingsgevallen maar een ongeschreven regel
betreft, verhoogt niet alleen de aantrekkelijkheid
maar vormt ook voor die buitenlander een aansporing
in hoffelijkheid niet onder te doen. Zo groeit er
dan eigenlijk ongemerkt een prettige sfeer. Die
kunnen we best gebruiken want we reizen weer
helemaal alleen. Reeds de vorige dag hebben we in
Pec afscheid genomen van onze Françaises. Ook zij
reisden wel via Prizren naar Skopje doch hadden méér
haast dan wij. Ze moesten nog naar Saloniki,
Constantinopel, Skutari, Athene, enige Griekse
eilanden van de Dodekanesos, door Bulgarije over
Sofia naar Belgrado, van Zagreb naar de Dalmatische
kust, naar Venetië en vandaar over Turijn terug naar
Parijs. Van reizen gesproken!...
Bont gezelschap
Onze
nieuwe, nog onbekende reisgenoten van de bus vormen
voor een groot deel een hoopgevende belofte voor de
schilderachtigheid, die wij in Prizren tegemoet
rijden. Er zijn verschillende mohammedaanse vrouwen
in kleuriggebloemde harembroeken. Er zitten er twee
op de bank vlak achter ons. Toen we ze passeerden
bij het plaatsverwisselen, deden zij een schuchtere
poging haar sluier voor een deel van het gezicht te
trekken want de ogen van de vreemdeling hinderden
haar kennelijk. Niettemin ging één van haar volkomen
rustig voort met het zogen van haar kind... We
ontdekken verschillende dorpsvrouwen, geheel in het
zwart gekleed, hoofddoek incluis, of enkel zwart met
een witte hoofddoek. Hoewel zij geen mohammedaansen
zijn, blijken sommigen er toch helemaal niet op
gesteld te worden aangekeken. In bedeesdheid
evenaren ze vaak de moslimvrouwen. Ze hebben meestal
smalle, magere gezichten, die geaccentueerd worden
door de langgerekte neuzen. Een opvallende
griezelige bleekheid, die men hier in dit land van
zoveel zon allerminst verwachten zou, draagt er
geenszins toe bij de vrouwen aantrekkelijk te maken.
Bovendien spreiden ze een dodelijke ernst ten toon
alsof haar alle vreugde vreemd is.
Dat is het Oosten
De
mannenafdeling bestaat in hoofdzaak uit Albanezen,
die zich heel wat minder zwaar op de hand tonen. Er
is ook een moslimvrouw, die in haar traditionele
hurkhouding op de bank zit en er is een geheel in
kleding van ruwe, dikke wol ingepakt echtpaar met
puntige mutsjes op het hoofd, welk tweetal zich van
alle anderen onderscheidt. De overeenkomst in
kleding is zodanig, dat men zich bij het aanwijzen
van de vrouw best zou kunnen vergissen. Het tweetal
is nogal schuchter en bemoeit zich met niemand. We
weten niet wat voor landslieden het zijn, waarom we
hen voor ons zelf maar als "Turken" betitelen... Ten
slotte zijn er dan ook nog reizigers, die er geheel
westers uitzien al heeft van sommigen hun kleding
betere dagen gekend. In ieder geval zijn we in een
ongemeen interessant gezelschap terecht gekomen.
Eigenlijk reizen we nu pas voor het eerst in een
milieu zoals we dat al veel vroeger in Joegoslavië
gedacht hadden te zullen aan te treffen. Hier
domineert nu toch wel het Oosten!...
Langs de wegkant
Niet
allen verlaten de bus na de "panne". De "Turken"
blijven zitten. Drie uur later zullen ze nog op hun
bank zitten. Ook een vrouw-in-het-zwart met witte
sluier prefereert de bus boven het vrije veld. Als
ze zich onbespied weet, steekt ze het hoofd uit het
raampje maar telkens als wij langs haar kant
wandelen, trekt zij dat hoofd bijna onopvallend
binnenboord alsof ze vreest, dat wij haar zullen
fotograferen... De moslimvrouwen met het kind
trekken zich met nog een paar vrouwen terug van de
hoge wegkant, 'n eindje de heuvel op, waar ze onder
een grote, zwarte parapluie gaan zitten, die thans
als parasol dienst doet. Waarvoor ze vermoedelijk
ook is meegenomen want het heeft hier al sinds zes
maanden niet meer geregend... Drie uur later zitten
ze nog onder de parapluie!... Ze zijn alleen een
beetje met de zon meegedraaid.
Het
vooruitzicht hier het voorspelde aantal uren langs
de wegkant onder een brandende zon, zonder enige
beschutting, te moeten doorbrengen, is weinig
bemoedigend. Niemand maakt zich daarover echter
enige zorg. Alle wijsheid komt toch immers uit het
Oosten! Het "noodlot" wordt aanvaard als de
gewoonste zaak ter wereld. Niemand moppert en
niemand heeft vragen te stellen... Behalve
natuurlijk de Hollander! Waren we in het Westen
geweest, dan zou het zó gegaan zijn: "Zeg chauffeur,
hoe moet dat nou?... Ik moet om half drie de trein
halen!... Waar gaat u bellen?... Zal de reservebus
er gauw zijn?... Kan ik ergens om een taxi
telefoneren?... Waarom doet u niets?..."
Gewoon wachten!...
Hier
gebeurt van dit alles niets. Hier wordt niet gebeld,
hier komt geen reservebus, hier doen we maar één
ding: onze ziel in lijdzaamheid bezitten. En verder:
doodgewoon wachten... Het kan niet eenvoudiger...
Wachten tot de volgende bus uit de dienstregeling
passeert... Die bus vertrekt pas over drie uur uit
Pec en daarom weet iedereen, behalve de domme
Hollander, vanaf het eerste moment, dat het hier
drie uur gaat duren. Daar helpt geen moedertjelieven
aan...
En
nu gaan we straks allemaal in die volgende bus? Als
die nu eens vol is?... Nou, dan gaan we er tóch
in!... Overigens zijn deze zorgen nog niet
actueel!... Na deze overweging besterven de
Hollander, die al reizende langzamerhand is
ingeschakeld in het vertraagde levensritme van dit
land, alle opwellende vragen op de lippen... De pech
kon trouwens op geen gunstiger ogenblik gekomen
zijn. Hij zal nu niet om twee uur, maar om vijf uur
in de middag in Prizren arriveren - als Allah het
wil!... Dat is alles! Hoe hij zijn drie uur
doorbracht, vormt een nieuw verhaal...
21. De schoonste
autopech, die 'n reiziger cadeau krijgt
Het
is een gelukkige beschikking van het lot geweest,
dat een oponthoud van minstens drie uur langs een
wegkant in Zuid-Servië garandeert als gevolg van een
weigerende busmotor. De tot voor kort nog
individuele reizigers worden door het
gemeenschappelijk te dragen "noodlot" dichter bijeen
gedreven dan bij een normaal verlopen reis het geval
kon zijn. Zo ontstaat er ook voor ons een
mogelijkheid tot contact, waarop we van tevoren
helemaal niet gerekend hadden. Weliswaar zonderen de
vrouwen zich af en houdt ook een aantal mannen zich
met een ietwat eerbiedige schroom terzijde maar er
schieten er ook over, die bij ons in het
verschroeide gras van de hoge wegkant gaan zitten.
Dank zij één hunner, die vloeiend Italiaans spreekt,
kan er een conversatie worden opgezet.
Wat
doet een mens met drie uur wachten voor de boeg
langs een Servische wegberm? Eerst maar eens de
Kümmerly & Frey landkaart van de Balkan breed
opengevouwen om te zien waar de pech ons achterhaald
heeft. De medereizigers met de Italiaans sprekende
voorop, tonen veel interesse voor die landkaart. Op
enige afstand rekken een paar Albanezen de halzen om
mee te kunnen kijken. Een uitnodiging ook maar in de
kring te komen zitten, laten zij niet herhalen...
Vanaf Pec aan de noordkant van Albanië is de weg
naar het zuiden afgebogen. Dat betekent, dat de
Albanese bergen nu voortaan in het westen liggen,
omdat we Albanië in de rug gekomen zijn. Wazig, maar
vol geheimzinnige aantrekkingskracht, liggen die
bergen aan de horizont. Aan de andere zijde golven
de velden van een enorme vlakte, die de naam heeft
vruchtbaar te zijn en waar men de tuinbouw beoefent.
Nu echter liggen daar niets dan de resten van een
mislukte maïsoogst. Hier en daar worden de laatste
rode watermeloenen geoogst. Men ziet echter slechts
weinig mensen op de akkers. Het is alsof de
onafgebroken droogte van maanden niet alleen de
vruchten van het veld maar ook de mensen
neergeslagen heeft. Zonverbrand gras, dat als
zodanig nauwelijks te herkennen valt en stof, stof
en nog eens stof tekent het landschap. We mogen nog
van geluk spreken, dat we ons juist op een goed
verhard weggedeelte bevinden.
Kortgeleden passeerden we het dorp Dakovica, dat de
aandacht trok door zijn oosters uiterlijk en door
een buiten het dorp gehouden markt, waar het
krioelde van Albanezen. De brug over de rivier Beli
Drim zijn we echter nog niet gepasseerd. Ze ligt een
paar kilometer verder. Met de punt van een potlood
wijzen we zo ongeveer de plaats op de kaart aan,
waar we zitten. Sommigen knikken instemmend, anderen
begrijpen er niet veel van. Misschien kunnen ze niet
lezen...
Van wol gesproken...
Onze
nogal goedburgerlijk geklede "tolk" vraagt ons bijna
in letterlijke zin de kleren van het lijf. Hij wil
van alles wat we dragen weten wat het Holland kost.
Nu behoeven die cijfers geen jaloezie of verbazing
te wekken, want over Nederlandse lonen praten we
maar niet! Voor 25 gulden, in dinars omgerekend,
kunnen ook zij een paar schoenen kopen, aannemende,
dat ze tenminste over de dinars beschikken. Voor 50
tot 80 gulden is ook een fantasiejasje beschikbaar.
Maar... het kwaliteitsverschil is wel enorm doch dat
valt voor hen moeilijker te beoordelen. Onze
schoenen dragen de algemene goedkeuring weg... Onze
kamgaren broek wordt door de tolk geprezen...
Daarentegen laat hij zich misprijzend uit over ons
jasje van nogal ruwe Harris Tweed. "Dat is geen
wol", beweert hij zelfverzekerd. Het etiket zegt hem
niets. Als we zijn opvatting betwisten, onthult hij
zijn hoogste autoriteit: "Maar ik ben kleermaker van
mijn vak. En dus zal ik wel iets van wol weten"...
Tilburg op de proppen!
Juist! Daar dient eigenlijk niemand tegenop te
kunnen. Behalve dan wanneer ge toevallig uit Tilburg
komt want daar weten ze méér van wol dan alle
kleermakers ter wereld. Het begrip "Tilburg"
duidelijk te maken aan een Servische kleermaker
vergt echter een inleiding. We vragen hem of hij
ooit van de Engelse stad Leeds gehoord heeft. Dat
heeft hij gelukkig. "Welnu," zeggen we, "onze stad
Tilburg met 140.000 inwoners wordt het 'Hollandse
Leeds' genoemd. In Tilburg staan zo'n vijfentwintig
wollenstoffenfabrieken. Op 'n paar van die fabrieken
werken duizend arbeiders, die per man vaak vier
weefgetouwen bedienen... In Tilburg leeft men van
wol... Dat is eenvoudig het Mekka van de wollen
kleding en daarom laat iemand, die uit die stad
komt, zich niets wijsmaken." Zo oreren we... Als we
uitgesproken zijn vertaalt de kleermaker ons verhaal
aan de omzittenden. Die vele fabrieken en die
duizend arbeiders wekken kennelijk zo'n verbazing
dat de discussie wol-of-geen-wol er geheel door
verdrongen wordt.
Ten
pleziere van de kleermaker rafelen we echter toch
nog met moeite enige draden uit ons jasje, draaien
deze los, trekken ze langzaam tegen het zonlicht
uiteen en wijzen op de lange, in elkaar grijpende,
verende vezels. Ten slotte doet een lucifertje de
rest. Die kunstjes kent de kleermaker ook wel!...
"Ja, het is toch échte wol... Ik had dat niet
gedacht", zegt hij, en meteen kijkt hij weer
welgevallig naar de kamgaren broek. Voor hém geen
tweed! Hij zweert bij kamgaren!...
Hollandse koeien
Niet
zo heel ver van de plaats van onze "stranding"
bevindt zich een commune. Daar hebben ze veel
Hollandse koeien, vertelt de kleermaker. Hoeveel
melk een koe in Holland geeft?... We slaan een slag,
die vermoedelijk aan de lage kant is, want de
produktie ligt hier maar weinig lager. "De kwaliteit
van de melk van de Servische koeien is echter beter
dan van de Hollandse", zegt hij...
Nog
steeds zijn er geen drie uur verstreken! Dus
keuvelen we verder. Eerst foto's kijken... Of we
getrouwd zijn?... Of we kinderen hebben... Of dat
onze vrouw is?... Alles interesseert hen! Nieuw punt
van het program! Hollands geld bekijken. Die
Nederlandse rijksdaalder doet het altijd weer
opnieuw in ieder vreemd land. Hoeveel dinars dat
zijn?... En die gulden?... En het kwartje?... Bij
het dubbeltje verschijnt een vriendelijke glimlach
op de gezichten alsof er een lief kindje binnenkomt.
Een dergelijke reactie van aangename verrassing is
steeds ons dubbeltje voorbehouden bij alle
vreemdelingen in alle landen! Men pakt het wat
voorzichtig aan alsof het breken kan. Draait het óm
en óm en vestigt er geamuseerd elkaars aandacht
op... Het dubbeltje is nu eenmaal het benjaminnetje
van de pasmunt, wat iedereen onmiddellijk beseft.
Dan komt papieren geld aan de orde. De "koerier"
loopt met ons geld naar de mohammedaanse vrouwen
onder de parapluie. Onze rijksdaalder gaat van hand
tot hand, net als de gulden, tot ze bij een ver
verwijderd zittend groepje terecht komen. Op een
gegeven moment zit al ons Nederlands geld "onder de
mensen" en we weten niet eens waar allemaal...
Uiteindelijk keert het zonder dat er iets aan
mankeert, weer op zijn basis terug... Zo eerlijk
zijn die mensen wel!
Levende folklore
Onder deze bedrijven door, die de uren ineen doen
schrompelen, blijkt er echter iets anders gebeurd.
In Dakovica is intussen de markt afgelopen. De
bezoekers daarvan, die in de richting Prizren wonen,
trekken naar huis. Daardoor wordt de stille weg
plotseling druk bevolkt. Zover het oog naar het
noorden reikt, komen de marktgangers in groepjes met
meer of minder grote tussenruimten aangereden.
Voetgangers zijn er weinig. Alles rijdt. Soms op een
fiets - er zijn in Servië opvallend veel fietsen en
men rijdt daarmee des avonds zonder licht! - maar de
meesten gebruiken wagens, soms door ossen getrokken,
paardjes of ezels. Ordeloos liggen mensen en
goederen op de wagens dooreen gestapeld, zodat ge
ieder ogenblik vreest, dat er iets of iemand zal
afvallen.
De
meest vreemde soorten huisraad trekken aan ons oog
voorbij zodat het wel op een verhuizing lijkt. Nu
nog verschijnt er op ons netvlies een boven op 'n
wagen wipperende wieg. Knalgeel geschilderd met
zwarte figuren er op en angstvallig in haar wankele
positie gehouden door een zorgzame moeder. Het moet
een wel zeer kostbare aankoop op de markt van
Dakovica geweest zijn en zeker is deze wieg
voorbestemd om straks in een lemen boerenwoning als
pronkstuk voor buren en familie te fungeren. Aan de
ijskast is men hier voorlopig nog niet toe. Paardjes
en ezels stappen gewillig voort met pakken en met
touw omwonden kisten aan weerszijden, echter steeds
zó, dat het dier tegelijkertijd nog altijd als
rijdier voor zijn meester dienst kan doen. Wat er zo
passeert zijn bijna allemaal Skipetaren of
Albanezen, vrolijke, vriendelijke mensen, die zich -
in tegenstelling tot de vrouwen - graag laten
fotograferen. Ze zwaaien spontaan als ze het
fototoestel gericht zien en anderen stoppen
ongevraagd om er toch maar zeker "goed op te
komen"... Wel een uur duurt het voorbijtrekken van
de stoet, welke is als een bonte, folkloristische
optocht, die het onderlinge contact verloren heeft.
't Is de meest fantastische stoet, "van naamloze
zielen", die we ooit gezien hebben en reeds alleen
hierdoor wordt deze autopech tot de schoonste van
ons leven...
Ook
in Zuid-Servië komt aan wachten een einde. Precies
drie uur en een kwartier na de pech arriveert de
volgende bus uit Pec. Ze is driekwart vol. We kunnen
er eigenlijk niet allemaal in maar - zoals
stilzwijgend afgesproken - gaan we er toch in! Na
veel passen en meten, als haringen in een ton
maar... met een zitplaats voor de vreemdeling vlak
bij de chauffeur! Daar heeft ook deze nieuwe
chauffeur wel voor gezorgd!... Naar Prizren is het
nu nog maar dertig kilometer...
22. In Prizren
bleef het Oosten nog het meest ongerept
Prizren! Eindelijk eens een stadje, waar de moderne
tijd zich niet zo nadrukkelijk naar voren dringt.
Toch rijst ook hier in het centrum als een toren een
vele verdiepingen hoog flat uitdagend uit de lage
huizenzee. Maar dat is dan toch wel alles. Voor de
rest heeft Prizren zo ongeschonden zijn oude sfeer
bewaard, dat het nog steeds tot de meest
schilderachtige oosterse steden van Joegoslavië moet
gerekend worden. Hier loopt de klok een kleine eeuw
ten achter, wat vooral tot uitdrukking komt in de
uitgebreide Turkse stadsdelen en de elders reeds
lang uitgestorven handwerken, die hier nog in volle
glorie bloeien. Toch zal wie dit alles beleven wil,
zich moeten haasten want ook hier worden oude huizen
tegen de grond getrokken en ieder jaar dat er
voorbijgaat zal het stadje minder het oude Prizren
zijn.
Prizren met zijn 24.000 inwoners beschikt historisch
over oude papieren. Zijn huidige naam dateert pas
uit het middeleeuwse Servische tijdperk. De daaraan
voorafgaande Byzantijnse periode sprak van
Prezdrijan en de Romeinen kenden het stadje als
Therauda. Eens was het een belangrijk
handelscentrum. In de 14de eeuw beschikte het zelfs
over 'n eigen munt. Tegen het einde van deze eeuw
ging het stadje achteruit om definitief de nekslag
te krijgen bij de komst van de Turken in 1455.
Eeuwen lang heeft het in verval verkeerd. De aanleg
van een later weer opgeheven spoorlijn vermocht het
niet uit zijn lethargie te wekken en daarom is het
huidige Prizren nu nog een uitschieter in
schilderachtige zin in vergelijking tot een meer
gemoderniseerde stad als bijvoorbeeld Pec en ook het
Macedonisch Skopje. De opleving dateert pas van na
de oorlog. Er zouden ook plannen bestaan om de
opgeheven spoorverbinding weer in bedrijf te
stellen.
Door bergen omringd
De
ligging van het stadje, dat doorstroomd wordt door
de Prizrenska Bistrica, een zijriviertje van de naar
het vlakbij gelegen Albanië stromende Beli Drim, is
schitterend. Het wordt omringd door hoge bergketens.
Een belangrijk gebergte, waarin ook wintersport
beoefend wordt, is de Sar Planina in het zuiden, die
tot een hoogte van zelfs 2760 meter reikt. Een deel
van het stadje ligt dan ook tegen de berghellingen
gebouwd. Vanaf de hoogte gezien springen uit het
panorama van de stad overal de koepels en de
minarets van de moskeeën naar voren. Van deze
moskeeën zijn de Sinan Pasha uit 1615 en de Bajrakli
Djamija de voornaamste. Ook bezit het stadje oude
orthodoxe christenkerken als herinneringen aan het
grootse verleden.
Er
valt in Prizren dus veel te beleven op méér dan één
gebied. En toch is het stadje niet opgenomen in het
toeristenverkeer voor het westen. Had u de naam van
deze plaats ooit gehoord voor wij er hier over
schreven? Maar zo liggen er in Zuid-Joegoslavië nog
zoveel onontgonnen toeristische schatten, waarvan we
in het westen geen begrip hebben.
Als enige toerist
Drie
dagen hebben we rondgedoold in dat unieke Prizren
zonder er ook maar één buitenlandse toerist tegen te
komen. En deze trekt toch onmiddellijk de aandacht
in het stadsbeeld al zou het alleen maar door zijn
fototoestel zijn. Hier loopt niemand met een toestel
en hier wordt dan ook nergens gefotografeerd.
Toegegeven dient daarbij, dat de kalender midden
september aangaf. Dan is ook hier het eigenlijke
hoofdseizoen ten einde. Overigens zou het niet goed
zijn als Prizren ineens door toerisme overspoeld
werd, want het is er eenvoudig niet op ingesteld.
"Voor een hotel behoeft u niet lang te kiezen", zegt
ons de zeer vriendelijke juffrouw van het
VVV-kantoor lachend in 't Frans. "Er is er maar één
in de hele stad. Een eindje verder om de hoek." In
het enige hotelletje van Prizren zijn we dan ook
terecht gekomen. De afdeling restauratie met haar
enige kelner doet het wel - ook wat het eten betreft
- maar het logies blijft nogal wat beneden de maat.
Niettemin verheugen wij er ons toch over een "pied à
terre" gevonden te hebben want het zou eeuwig zonde
geweest zijn Prizren met wat "sight seeing" af te
doen. We moeten trouwens wel een paar dagen blijven
om ons de marktdag niet te laten ontgaan, want dan
wordt het stadje dubbel interessant door 'n bonte
mengeling van volkstypen, die men er kan gadeslaan.
Op gewone dagen domineren de Albanezen in het
stadsbeeld. Toen in 1912 de Turken verdwenen en
Albanië een zelfstandige staat werd, zijn deze
Albanezen aan de Servische kant van de grens blijven
wonen.
We
wezen er reeds vroeger op hoe de Albanees direct
opvalt door zijn onafscheidelijk hoofddeksel, het
"eierdopje" van witte vilt. Geen wonder, dat de
huisnijverheid, die deze hoofddeksels vervaardigt,
in Prizren volop floreert. Ge kunt de fabrikant,
ongevraagd, rustig bij zijn arbeid gadeslaan. In
Prizren wordt alles, wat het dagelijkse leven vergt,
met de hand gefabriceerd. Niets gebeurt hier
machinaal. Daarom heerst er, bij wijze van spreken,
deur voor deur een schilderachtige bedrijvigheid van
allerlei beroepen. De "petjesfabricage" van en voor
de Albanezen is er één van. De deuren en ramen staan
hier altijd open en wie binnen wil lopen kan dit
rustig doen.
Oud handwerk
Geboeid blijven we tegen een deurstijl staan kijken
bij de Albanese "eierdopjes"-fabrikanten wier werk
plotseling fascinerend wordt als we ontdekken, dat
zich hier in hun meest primitieve vorm, in een kort
tempo, verschillende procedés afspelen, die ook ten
grondslag liggen aan de Tilburgse
wollenstoffenindustrie. Voor het maken van een
Albanezenmutsje neemt men een flinke pluk ruwe wol,
rechtstreeks van het schaap. De fabrikant hanteert
een simpel apparaat in de vorm van een houten,
gespannen boog met een metaaldraad als "pees". Met
de ene hand houdt hij de metaaldraad op de pluk wol
terwijl hij met de andere, die een soort houten
hamer hanteert, de staaldraad "geselt". Door het
trillen van de strak gespannen draad wordt de ruwe
wol zeer fijn en mooi-regelmatig uiteengerafeld,
zodat er geen enkel knobbeltje overblijft. Het is
ongelooflijk hoe op een zo primitieve manier de wol
zó fijn verdeeld kan worden. De nieuw verkregen
massa wordt met een plank geplet en wat
ineengewreven, waarna er een soort grote pannekoek
te voorschijn komt. Op een schuin aflopende tafel
met gootjes ondergaat de "pannekoek" een bewerking
met iets wat op water en zeep lijkt. In ieder geval
komt er veel schuim aan te pas. Dit procedé heeft
een vollend en tegelijkertijd wassend effect.
Uiteindelijk ontstaat er een ronde hagelwitte lap
vilt.
Kneep van het vak
Deze
lap wordt in 't middelpunt opgeheven en
dichtgeflapt, waarna men er met een kei of blok hout
de ovaalvorm begint in te wrijven. Dit laatste
wrijven leek ons de kneep van 't vak. Er komt een
fantastisch regelmatige vorm te voorschijn, zó dat
het een machine niet beter zou kunnen afleveren. Het
mutsje dat na al deze bedrijven al wat stijf
geworden is, wordt nu met een ouderwets scheermes
glad geschoren. De laatste fase van het proces
bestaat in het bijknippen van de rand met een
schaar. Dan kan het hoofddeksel op de stapel in de
etalage. De hele ontwikkeling van het procedé van
ruwe wol tot plaats in de etalage neemt voor zo'n
mutsje hoogstens twintig minuten in beslag. De
dingen worden voor f 1,75 of f 2,- verkocht. Met een
paar kleine machientjes zou in één dag tijds de
consumptiebehoefte voor een heel jaar gedekt kunnen
worden, maar... dan zouden deze mutsjesmakers voor
de 364 overige dagen van het jaar tot werklozen
gemaakt zijn...
Fabrieksprodukt
In
Prizren komt slechts één fabrieksartikel aan de
markt: zwarte rubber opanken: een lap rubber met
gevlochten randen en de neus met een stukje leer er
tussen, spits bijeengeklonken. Met meters touwwerk
wordt dit soort schoeisel aan voeten en benen
vastgebonden. Maar voor die touwen moet ge weer bij
de touwslager terecht. Het schoeisel is - hoewel
fabriekswerk - met al zijn touwwerk toch nogal
schilderachtig. In ieder geval betekent het een
uitkomst voor de kleine man, want zo'n paar opanken
kosten nog geen twee gulden. Ze maken bovendien een
nogal stevige indruk. Vanwege de lage rand moet men
er echter niet mee door plassen water lopen. Maar
wanneer heeft het in Prizren echter eigenlijk ook
weer voor de laatste keer geregend?...
23. Zo maar 'n
doodgewone werkdag in Prizren
Prizren, dat driekwart oosterse stadje daar in de
Kosmet van Zuid-Servië, is bezig te ontwaken uit een
lange lethargische slaap. Symbool van dit ontwaken
vormt het flatgebouw in het centrum. Op deze dag en
op dit uur kijkt vanaf het balkonnetje van een
vierde verdieping een mohammedaanse in de
traditionele dracht uit over de stad. Ze staat daar
als 'n moderne muezzin, die van de minarettrans van
een der vijfentwintig moskeeën, welke Prizren bezit,
oproept tot gebed. Wat moet er eigenlijk omgaan in
de ziel van deze mohammedaanse, die voor wat de
kleding betreft - met uitzondering van de sluier dan
- vasthoudt aan de zeden der vaderen, anderzijds
echter ontsnapt is aan de geslotenheid van de
oosterse huizen, die beneden aan haar voeten nog
voortvegeteren? Wel goed moet zij gekend hebben, die
ommuurde binnenplaatsen als tot contemplatie
dwingende kloosterhoven, in één waarvan ook zij haar
jeugd zal hebben doorgebracht. Zij heeft de sprong
gemaakt maar of die ook geestelijk en sociaal
verwerkt is, blijft een grote vraag...
Hierboven stelden we wel uitersten tegenover elkaar
maar Prizren is toch uitgerekend niet de stad van de
uitersten. Het gezicht staat toch nog méér naar het
verleden dan naar de toekomst gekeerd en het heden
is er voor de toerist in hoofdzaak verleden.
Tenminste voor hem, die uit het westen komt. Dolend
door de straten van Prizren wordt hij overal
geconfronteerd met voor hem reeds lang uitgestorven
beroepen, die hier nog hun volle bloei beleven. Als
hij niet al te jong is, zal hij nog enige vage
herinneringen aan deze beroepen in zijn wereld
meedragen en ze plotseling als oude bekenden
begroeten... Is hij wél jong dan zal hij zich enkel
maar verbazen...
Tot
de florissante bedrijven behoren de zadelmakerijen,
die verder alles leveren, wat met tuigage voor
rijdieren te maken heeft. Nauw verwant hieraan is
uiteraard de touwslagerij. De lijnbaan is hier
uitgezet op de straat en ge kunt er de vaardigheid
bewonderen van de touwslager, die met behulp van een
halfwas knechtje op de door de eeuwen heen beproefde
methode het touw "slaat" terwijl u wacht. De
schoenlapper zit er met een mondvol spijkertjes te
hameren op zijn laag stoeltje aan zijn laag,
vierkant werktafeltje tussen honderden snippers leer
en een grandioze rommelboel. Op een brede snijtafel
knipt de kleermaker enorme lappen wit vilt tot de
gewenste stukken als hij niet toevallig bezig is dit
vilt, waarvan costuums gemaakt worden, ineen te
naaien, terwijl hij met gekruiste benen op de tafel
zit.
Bij de smid
Over
de Albanese "petjesmakers" vertelden wij al in een
vorig artikel. Laten we daarom maar meteen naar de
straat van de smeden en ketellappers gaan. Ja, die
hebben zo ongeveer een hele straat voor zichzelf.
Bij de ketellappers is het een ongelooflijke
rommelboel van oud blik en koper, dat hier met een
bewonderenswaardige vaardigheid tot bijna nieuw
wordt omgetoverd. Maar het meeste aandacht trekt
toch wel de smid, dat roemruchte beroep, dat zich op
papieren van duizenden jaren oud beroepen kan. Het
is alsof ge tussen al het verleden, dat ge al
aanschouwd hebt, bij de smid nog een duik van
honderden jaren dieper in de historie neemt, als ge
op een kei bij het deurgat van de werkplaats gaat
zitten naast een boer, die op spijkers wacht...
Deze
smid van Prizren staat niet als Vulcanus met
ontbloot bovenlijf en gespierde armen aan een
laaiend vuur. Hij zit gehurkt op de grond, waarop
een klein vuurtje ligt, dat hij van tijd tot tijd
met een niet al te grote handblaasbalg wat leven
inblaast. En naast dat vuurtje staat een
miniatuuraambeeldje... Even geleden heeft de boer
een aantal spijkers besteld. Hij wordt prompt op
wenk bediend. Alleen duurt het een beetje lang. "Ik
zal ze even voor je klaarmaken", heeft de smid
gezegd. En toen is hij aan de arbeid getogen. Stuk
voor stuk worden de spijkers met de hand gesmeed
terwijl de klant met een onuitputtelijk geduld
wacht... Wat betekent hier immers tijd!... Grotere
prestaties van smeedkunst dan het maken van spijkers
hangen er langs de wanden in het smederijtje, o.a.
landbouwwerktuigen, hoefijzers en ook een kunstig
gedraaide houtboor.
Bakkerijen bij de vleet
Elders trekt de bakker de aandacht. Er zijn veel
bakkerijen in Joegoslavië, zodat er dus blijkbaar
nogal wat brood gegeten wordt. Een moderne slagzin:
"Direct van producent naar consument" wordt hier
niet gebruikt en toch juist hier zou hij méér
waarheid bevatten dan elders. Ge kijkt vanaf de
straat direct op de ovens met dubbele ijzeren
deuren. Het zijn precies de ovens uit de ouderwetse
Brabantse boerderijen. Met de lange "schiet" wordt
het heerlijke brood naar buiten gehaald en met één
vaardige zwaai zó in de etalage geschoven, welke
etalage uit niets anders bestaat dan een brede plank
voor het raam.
Verbaast u ook niet wanneer ge in de deur van een
"gesloten" huis een vrouwtje ziet staan met een
bundel ruwe schapewol onder een arm terwijl de duim
en wijsvinger van de hand van diezelfde arm
rechtstreeks de draad spinnen. Daar behoeft niet
eens een spinnewiel aan te pas te komen!... De
wereld van de "selfacting" is hier wel ver weg en nu
op haar beurt een onwezenlijke wereld geworden voor
wie uit Prizren kijkt...
Het mysterie van figaro
Wanneer ge ziet hoeveel mensen er ongeschoren
rondlopen, blijft het een raadsel hoe al de kappers
in Prizren en ook in andere Servische plaatsen aan
de kost komen. Naast dat der bakkers is hun aantal
opvallend groot en ze schijnen altijd klanten te
hebben. De figaro's van Prizren stralen in een
mysterieus aureool en ge krijgt het gevoel alsof het
gaan naar de kapper hier geworden is tot een stuk
levenskunst, dat - mits beoefend met flair voor het
juiste ritueel - een soort culturele standing
vertegenwoordigt als het bezoek aan de schouwburg...
Indien er dus voor de vreemdelingen zaken zijn, die
hij niet begrijpt, dan ligt dit toch niet aan de
terughoudendheid van de Prizrenaren. Al wat we
hierboven beschreven, speelt zich in of vóór open
woningen langs de straat af. Ge kunt er staan
blijven kijken zolang ge wilt. En als ge bij de
sandalen- of opankenkoopman wilt binnengaan voor een
aardig souvenir, dat nog niet met een dergelijk
oogmerk werd vervaardigd, zal hij misschien - net
als voor ons - het stof van een blok hout afvegen,
er een krant over uitspreiden opdat uw broek niet
vuil zou worden en u dan tot zitten uitnodigen.
Haast wordt er van u allerminst gevraagd. Ge moogt
gerust een half uur over uw aankoop doen. Indien ge
daar tenminste kans voor ziet...
Geroosterd vlees
Wat
de friteszaken in Nederland en België zijn,
betekenen in deze contreien de cevapcici-huisjes, zo
genoemd naar het hoofdgerecht dat hier verschaft
wordt. Er zijn echter nog tal van andere
Balkangerechten voor weinig geld verkrijgbaar. Aan
bedrijfskapitaal kruipt er niet veel in zo'n
onderneminkje in, waar de kleine man uit het vuistje
eet al kan men zich ook wel met een bord laten
bedienen. Hoofdzaak is een metalen bak met ijzeren
rooster, waaronder een houtskoolvuur wordt gestookt.
Alles wordt hier op houtskool geroosterd. Voor
dertig tot veertig cent krijgt ge al een hele homp
brood met geroosterd vlees.
Ook
hier zijn er geen geheimen. Voor iedereen zichtbaar
worden de produkten voor het raam bereid.
Broederlijk bijeen sissen en pruttelen daar de
cevapcici-"worstjes", verrukkelijk lonkende
biefstukjes en verleidelijke paprikavruchten, welke
laatste er heerlijker uitzien dan ze voor een
westers gehemelte smaken. Maar dat is een zaak,
waarover niet te twisten valt, zoals de ouden al
zeiden.
De
grillmethode begint ook in het westen steeds meer
ingang te vinden. Het zal echter nog wel enige tijd
duren alvorens wij een heel varken aan het spit
rijgen. Niet zo maar een belachelijk klein
speenvarkentje, doch een volslagen varkensbeest. Dat
levert de Balkan u vlot. We hebben zo'n knaap, in de
open lucht, aan het spit zien hangen. Aan een spit
van twee en een halve meter lengte en ter dikte van
een stellingpaal, in de lengte dwars door het varken
gestoken. En dit alles langzaam draaiend boven het
vuur, druipend en glanzend van het vet, doch
tegelijkertijd zó verleidelijk bruin wordend, dat
zelfs Lucullus een moord zou plegen om hiervan een
stuk te bemachtigen. Wie denkt daarbij dan nog aan
een Warenkeuringsdienst.
Advokaten
De
intellectuele wereld ziet ge in de hoofdstraat van
Prizren vertegenwoordigd door twee
advokaten-"kantoren". De juristen kondigen hun
aanwezigheid - of veronderstelde aanwezigheid - aan
met een flink uithangbord in Cyrillische letters,
waaruit zich echter het woord "Advokaat" met gemak
ontcijferen laat. Ze resideren naast elkaar in
huisjes van twee meter breed en zó laag, dat ge met
de hand aan de dakgoot reiken kunt. Met één
oogopslag door het raam of de openstaande deur
overziet ge het hele kantoor: een vierkant hok met
een bureau in het midden en een chaos van boeken en
mappen langs de wanden en papierrommel op de
bureaus. Gelukkig hebben we geen juridische bijstand
nodig want het is middagpauze en de heren zijn nog
afwezig ook, al staat bij de een de deur dan ook
wagenwijd open!...
Zó
leeft Prizren op een doodgewone doordeweekse dag als
er niets te doen is. Dubbel schilderachtig
daarentegen wordt het op de marktdag, die op
woensdag valt. Daarover een volgend keer.
24. Marktdag in
Prizren betekent boeiende Balkanfolklore
Overal in Joegoslavië behoort een marktdag tot de
attracties, die een toerist niet mag missen. In
bijzondere mate geldt dit evenwel voor een markt als
die van Prizren. "Dag van de kooplui" noemt een
Frans sprekende ingezetene deze dag. Op onze vraag
waar die markt eigenlijk plaats vindt, wijst hij op
straat in de rondte en zegt: "Hier en ginds en
overal." Onwillekeurig zoekt wie naar een markt
denkt te gaan naar een of ander pleintje - ge zult
dat ook wel in Prizren vinden! - doch eigenlijk
wordt die markt overal op de straat gehouden. De
kooplui stellen zich maar ergens op en wachten
geduldig op de kopers. Zo gaat dat in Prizren.
In
de vroege ochtenduren heerst er reeds een opvallende
drukte in de hoofdstraten. Van heinde en verre zijn
de mensen uit de omliggende dorpen en uit de
verlaten oorden van de bergen naar Prizren gekomen
om de produkten van hun arbeid aan de man te
brengen. Sommigen hebben zich daarvoor op z'n
zondags opgetuigd, anderen doen het in hun gewone
plunje, dat echter ook altijd nog schilderachtig
genoeg is om de aandacht van de vreemdeling gaande
te maken. Alles wat de Balkan aan volkstypes in dit
gebied oplevert, krioelt er door elkaar want de
voormalige Turkse Kosmet, waarin Prizren ligt, vormt
een ware smeltkroes van volkeren. Er lopen veel in
het zwart geklede vrouwen, die zwarte of witte
hoofddoeken dragen en aan pinguïns denken doen. Er
zijn vrouwen in fraai geborduurde kleding maar ook
slordige mohammedaansen, bizar opgetuigde Turken,
heel veel Albanezen en van tijd tot tijd stuit ge op
dik-ingepakte echtparen met tot op de schouders
afhangende, pikzwarte haren en waarbij het wel heel
moeilijk is de man van de vrouw te onderscheiden. Er
is voor een niet-ingewijde uit dit mengelmoes geen
wijs worden aan.
Hun koopwaar
En
wat die mensen te koop hebben aan te bieden? O, vaak
maar heel weinig. Daar staat een vrouwtje langs de
trottoirband met niets anders dan een hengselmandje
ruwe schapenwol. Een paar meter verder peutert er
een voorzichtig wat eieren uit een mandje te
voorschijn, die veilig opgeborgen zaten tussen ruwe
wol. Elders offreert een man of een vrouw u levende
kippen of kalkoenen. Men heeft er in iedere hand één
en draagt ze met de poten samengebonden en de kop
naar beneden. Of men heeft de dieren met
vastgebonden poten vóór zich op de grond
uitgespreid. Wat ge hier over de hoofdstraat
verdeeld vindt, zult ge echter ook nog op een
pleintje van het stadje bijeen aantreffen.
Tweede- en misschien wel derdehands kleding vinden
hier gretig aftrek. Er zijn zeven te koop en kleine,
smalle kammen voor primitieve weefgetouwtjes, waarop
in huisarbeid de rode, wollen "schortjes" van de
mohammedaanse vrouwen vervaardigd worden, maar hier
verhandelt men ook hele balen wol en strengen
geverfde garens. Er wordt een ontstellende rommel
aan de allergoedkoopste en meest prullige
snuisterijen en primitief houtsnijwerk aangeboden.
Een opvallend produkt vormen geheel met de hand
vervaardigde zakmessen: het hecht gesneden uit hoorn
van een rund en met gekleurde figuurtjes ingelegd,
't lemmet met de hand gesmeed en scherp als een
scheermes. Voor drie kwartjes wordt ge eigenaar van
zo'n solied zakmes.
Wieg onder de arm...
Niet
te koop daarentegen is het kleine, houten wiegje,
waarmee een boerin haar baby draagt. Met wiegje en
al onder de arm, de baby dichtgedekt met een van die
rode "schortjes" dat deze dorpsvrouw natuurlijk
thuis zelf geweven heeft. Het wiegje glimt als een
spiegel van het vele dragen en het ziet er uit als
een museumstuk. Wie weet hoevele geslachten al in
deze draagwieg hun eerste levensmaanden hebben
doorgebracht!
In
een klein straatje zitten vele bont geklede mannen
en vrouwen bijeen. We zijn in de kleden- en
tapijtenafdeling verzeild geraakt. Dat rode, wollen
"schortje" uit twee aan elkaar genaaide stukken en
met sobere witte figuurtjes er ingeweven, moet het
onze worden. De dorpsvrouw zit er wel om het te
verkopen maar als wij de prijs vragen: "Kolika
kosta?" weet zij die merkwaardig genoeg niet. Voor
de vreemdeling moet dat haar man maar vertellen. Nu
die weet het wel! Hij schrijft hem op een briefje
doch schrikt niet weinig als wij hem er attent op
maken, dat hij vermoedelijk 'n nul te weinig heeft
opgeschreven. Hij haast zich zijn fout te
herstellen.
We
bieden! Man en vrouw zijn echter meer psycholoog dan
wij. Ze hebben al lang gemerkt, dat wij het
"schortje", dat niet duur leek, kopen zullen. Dus
houden ze voet bij stuk. Een Italiaans sprekende
kapper, die zich via het openstaand raam met onze
transactie bemoeit, brengt daar ook geen wijziging
in. Eenmaal de koop gesloten ontstaat er echter
enige beweging in het "kleedjesstraatje". Er wordt
druk onder elkaar gemompeld en gesmoesd.
Vermoedelijk zó van: "Moet je daar eens zien!... Die
vreemdeling is gek!..." Wanneer dit niet voldoende
was geweest om te vertellen dat onze vrouw een
ongewone prijs gemaakt had, dan wordt dit zeker
duidelijk uit de wijze, waarop nu plotseling
iedereen "schortjes" en zelfs met afschuwelijke
lovertjes bestikte bolerootjes voor kleine kinderen
heeft aan te bieden...
Tijd is geen geld!...
Nu
hebben we nog touw voor onze sandalen nodig. Dat is
weer in een ander straatje. Vele meters meet de
koopman af. Snijdt het touw midden door, slaat elk
van de twee helften dubbel, bevestigt zo'n dubbele
helft aan een spijker in de muur en dan begint hij
onze eerste "veter" ineen te draaien. Daar dit werk
van tijd tot tijd onderbroken wordt om een andere
klant te helpen, gaan we maar wat op een in de buurt
liggende grote kei zitten want hier is tijd nog geen
geld. Als de eerste "veter" gedraaid is, komt de
tweede op dezelfde wijze aan de beurt. Ten slotte
moeten de beide gedraaide touwen nog volgens de
regels der kunst in de sandalen gevlochten worden.
Dat alles heeft zowat een twintig minuten in beslag
genomen als de man uiteindelijk ons ongewone
schoeisel overhandigt en zegt dat hij nu graag 100
dinars (zestig cent) wil hebben...
Pantomime
Bij
al dit handeldrijven in Prizren is er één zaak, die
bijzonder opvalt. Het onvoorstelbare flegma, waarmee
zich dit alles afspeelt. Er is geen sprake van een
luidruchtig loven en bieden of drukgebarend
heen-en-weer gepraat. Men vraagt de prijs en doet
zijn bod. Lukt het niet dan legt men de goederen
gewoon neer en wandelt weg. Er wordt helemaal geen
Allah en geen profeet aangeroepen omdat gij de arme
koopman van honger om wilt laten komen. Hier krijgt
niemand iets opgedrongen en ge wordt ook niet
achternagelopen. Daarentegen krijgt ge ruimschoots
gelegenheid de goederen te onderzoeken. Men probeert
u niet een kat in de zak te verkopen. Eerder is koop
en verkoop hier geworden tot een pantomime, die op
een voorname en edele wijze wordt opgevoerd. Geld
ligt niet op de straat en iedere aankoop vormt voor
de inheemsen een belangrijke beslissing.
Zie
eens met welk een kennersblik die boer dat
handgesmede zakmes van drie kwartjes keurt. Hij
buigt het open en buigt het toe, onderzoekt
nauwkeurig met zijn duim het scherp van het lemmet,
probeert of het hecht goed in de hand ligt, weegt
het ding op zijn open hand en maakt dan - haast
fluisterend, alsof hij zich schaamt niet méér te
kunnen geven - zijn bod bekend... De koopman schudt
enkel maar ontkennend het hoofd en de
kandidaat-koper legt het mes zó triest neer alsof
hem de weigering diep door de ziel gesneden is. Dan
staat hij in gepeins verzonken alsof hij zijn lang
gestorven voorvaderen om raad en wijsheid smeekt...
"Een mooi mes is het toch wel! En hij is toch naar
Prizren gekomen om een mes te kopen..." Zo overlegt
hij verbeelden we ons. Hij mompelt iets tegen de
koopman. Deze schudt niet meer neen. De koop is tot
stand gekomen...
Niet
alleen de kooplieden op de straten maar ook de
gevestigde winkeltjes maken op zo'n dag als vandaag
goede zaken. Het is overal een druk komen en gaan.
Na de arbeid
Tegen het middaguur verandert Prizren enigszins van
aanzien. Vele buitenlui hebben hun goederen
verkocht. Nu is het tijd tot het aanspreken van de
meegebrachte proviand. Overal waar maar wat schaduw
valt, hurken de mensen tegen de grond of gaan er
helemaal bij liggen, want de weinige banken in het
gezellige parkje tegenover het nieuwe postkantoor
zijn natuurlijk al lang bezet. Op het hoge, ommuurde
bordes van de grote moskee in het hartje van het
stadje, de Sinah Pasha, ligt het op dit uur vol
rustende en slapende Albanezen. Onder haast iedere
boom zitten vrouwen en kinderen te eten of zalig
niets te doen. Het is het uur van de middagrust
wanneer het hartje van Prizren tot een groot
breugeliaans schilderij geworden is. Ge behoeft maar
midden op de straat te gaan staan en zonder van uw
plaats te komen naar de vier windstreken te
fotograferen om de meest karakteristieke straat- en
volkstafereeltjes uit de Balkan vast te leggen. Wie
Prizren zó gezien heeft, kan dit Servische stadje
nooit meer vergeten!...
25. Naar het
roemruchte land van Alexander de Grote
De
dag van heden voert ons naar de meest zuidelijke
republiek van Joegoslavië Macedonië. Een streek, die
herinneringen oproept aan roemruchte namen uit verre
tijden t.w. Philippus van Macedonië en zijn zoon
Alexander de Grote. In de vierde eeuw voor Christus
behoorden deze streken tot de draaischijf van de
oude geschiedenis en tot de bronnen, waaraan het
westen zijn cultuur te danken heeft. De jonge tijden
van vóór 1940 leven bij ons voort in de gedachten
aan de strijd van de Komitadjis, waarover Den
Doolaard in zijn boek "Oriënt Express" zo
fascinerend geschreven heeft. Nu Macedonië na 1945
een aparte republiek in het Joegoslavische
staatsverband is geworden, behoort deze strijd tot
het verleden. Dit houdt echter niet in dat alle
Macedoniërs nu in één republiek verenigd zijn.
Grenzen van land en volk vallen niet samen en ook nu
nog leven er veel Macedoniërs in Grieks en Bulgaars
staatsverband.
Hebben we in Macedonië met een eerbiedwaardig land
te doen, waarvan op nog tal van plaatsen historische
overblijfselen spreken, voor ons staat Macedoniê
voor immer in de herinnering gegrift als het land
van het stof. Op de goede 100 kilometer, die Prizren
van de Macedonische hoofdstad Skopje scheidt, zijn
we met onze autobus door een woestijn van stof
gereden. Eerst langs met weiden en struiken bedekte
berghellingen naar de 900 meter hoge Crnoljevo-pas,
dan afgedaald door het bosrijke dal van Crnoljevo
naar de Kosovo Polje om dan even voorbij het
oosterse dorp Kacanik, via de gelijknamige kloof, de
Servisch-Macedonische grens te overschrijden. Warm
en geestdodend was de reis en daarom hebben we met
des te meer geheime verlangens gekeken naar het
gebergte de Sar Planina met zijn hoogste top de
Ljuboten (2500 meter), die als een soort Matterhorn
vanuit het westen in de wazige verte boven het
Nerodimka-dal staat. In al het stof van deze streek
doet dat gebergte zo onwezenlijk aan, dat ge aan een
"fata morgana" denken zoudt, indien de landkaart
geen duidelijke taal sprak.
Pechvogels
Autopech te krijgen in dit land moet voor de eenzame
toerist geen pretje zijn. En toch kan het gebeuren
zoals uit het verhaal blijkt van twee jonge
Duitsers, die in een onooglijk dorp op een twintig
kilometer van Skopje verwijderd, met een auto
gestrand zijn op hun terugreis uit Griekenland.
Reeds vier dagen wachten zij in gedwongen nietsdoen
in het dorp. Zij hebben telegrafisch een nieuw
onderdeel voor hun auto in Duitsland moeten
bestellen omdat dit hier niet te leveren valt. Zij
vervloeken het dorp, dat zó onder het stof zit, dat
men er niet eens langs de wegkant in het gras kan
zitten... anderzijds prijzen zij hun gelukkig
gesternte, dat in ieder geval nog in de nabijheid
van een dorp de pech over hen deed komen. In het
duister van de reeds gevallen avond doen zij onze
bus stoppen. Gewapend met rug- en slaapzakken
trekken ze naar Skopje, dat ze van de doorreis
kennen. De komende nacht zullen ze doorbrengen in de
camping van Skopje en dan gaan ze de volgende dag
welgemoed op informatie naar de eventuele aankomst
van het auto-onderdeel. Onwankelbare optimisten
tonen zij zich en ze leven werkelijk in de
veronderstelling, dat het onderdeel popelend op hen
ligt te wachten. Wat we hen helpen hopen...
Door
de duisternis krijgen we niets te zien van "de
vruchtbare vlakte van Skopje", waarover onze gids
spreekt en evenmin iets van het Romeinse aquaduct
maar dat interesseert ons momenteel niet meer zo. We
hebben maar één verlangen: in Skopje te zijn en een
lekker bad te kunnen nemen...
Een openbaring
Dank
zij het feit, dat we in de bus kennis gemaakt hebben
met een inwoner van de Macedonische hoofdstad,
beschikken we over een gids, die ons onmiddellijk
vanaf het donker gelegen eindstation van de
busdienst naar 't hartje van Skopje loodst. Het is
des avonds half acht. Ge moet als reiziger uit het
westen zo'n avondlijke binnenkomst op het spitsuur
van de pantoffelparade hebben meegemaakt om de
volkomen verrassing te kunnen begrijpen, waarmee de
Macedonische hoofdstad u overrompelt. Ge denkt nu
toch eindelijk wel in het hartje van de Balkan te
zitten met alles wat daaraan volgens verkeerde
begrippen annex is en nu valt daar plotseling een
moderne westelijke stad over u heen.
Op
het Marsala Tita-plein, aan de overzijde van de brug
over de rivier de Vardar, flitsen op hoge gebouwen
kleurige lichtreclames uit en aan. Er staan
torenhoge flatgebouwen en de hoofdverkeersader, die
ook de naam Marsala Tita draagt, blijkt een enorm
brede boulevard met de meest moderne zaken. Skopje
telt 135.000 inwoners, doch als men de aanleg van
dit deel van de stad en de drukte ziet - geen auto's
maar allemaal voetgangers! - denkt ge, dat er wel
250.000 mensen kunnen wonen. We zijn eensklaps weer
opgenomen in de maalstroom van een grote stad en
krijgen het gevoel of het alweer eindeloos lang
geleden is, dat wij door het zo gemoedelijke Prizren
doolden. De overrompelende kennismaking brengt
natuurlijk de consequenties van de grote stad mee.
Op de eerste plaats een moeizaam zoeken naar logies
indien ge geen geluk hebt.
Van Pontius naar Pilatus
Ver
weg, bijna aan het eind van de boulevard, wijst onze
gids op een blauwe lichtreclame. Die is van het
hotel, dat wij - op goed geluk af - hebben
uitgekozen. Halverwege neemt onze man afscheid en
dan tornen we moeizaam met onze bagage door de traag
voortdeinende mensenzee op het brede trottoir.
Allemaal mensen zonder haast, die niet begrijpen
kunnen hoe wij naar een hotel verlangen en nu wel
een trottoir alleen zouden willen hebben... En als
we dan eindelijk onder het blauwe licht
binnenstappen, heeft het hotel geen kamer meer
vrij!... Daar staan we in de als een mierennest
krioelende hoofdstraat van Skopje.
Nu
nemen we ieder hotel, dat we op de terugweg
tegenkomen voor de voet mee. Vier achtereen en alles
bezet! Maar dan staan we gelukkig toevallig vlak
voor het Putnik-kantoor, dat nog geopend blijkt. Men
geeft ons daar alle hotels op, waar we reeds hebben
aangeklopt. Dan grijpt de heer achter de toonbank
ten slotte naar de telefoon. In de buurt van het
Marsala Tita-plein heeft een hotel een kamer vrij.
De dienstbaarheid van de man gaat zelfs zó ver, dat
hij voor ons een plattegrond tekent om bij het hotel
te geraken zonder dat we opnieuw met onze bagage
door de mensenmassa van de Marsala Tita-boulevard
behoeven te worstelen...
Kamer met "servituut"
Langs enige uitgestorven binnenstraten belanden we
bij een ouderwets-deftig hotel met een gezellig
tuinrestaurant. Men is van onze komst op de hoogte.
We krijgen echter niet een één- maar een
tweepersoonskamer. Op een sjiek gemeubileerde salon
komen vier prachtig gebeeldhouwde dubbeldeuren uit.
Alles is van glanzend eikehout. Zelfs de deurstijlen
zijn besneden en de deuren zelf dragen zware
reliëfmedaillons. Één deur zwaait open en een fraai
gemeubileerde kamer met balkon nodigt ons uit. Voor
acht gulden per nacht - zonder ontbijt - zullen we
hier kunnen slapen. Om de badkamer te bereiken
moeten we echter steeds door de salon passeren... En
dan is er nog iets! Op onze kamer rust een
"servituut", dat hierin blijkt te bestaan, dat -
wanneer zich nog een tweede gast mocht aanmelden -
wij moeten gedogen, dat deze het tweede bed in
"onze" kamer zal beslapen. Met het oog op deze
mogelijkheid worden we ook minzaam verzocht de deur
maar niet te sluiten als we naar bed gaan... Naar
westerse begrippen maakt een dergelijk verzoek een
wel vreemde indruk maar in de Balkan en ook in
Zuid-Italië wordt het overnachten van meerdere
vreemde personen in één kamer als een gewone zaak
beschouwd. We hebben in Skopje het risico maar
genomen. Er is die avond trouwens geen tweede gast
meer de helft van "onze" kamer komen opeisen!...
"Kennissen"
Als
we een half uur later tussen de Macedoniërs, als een
herboren mens, opnieuw vredig en met een gevoel van
geluk over de boulevard flaneren, waar we zo straks
nog als "dakloze" met ons koffer sjouwden, schieten,
voor de grote spiegelruit van een lunchroom,
enthousiast twee armen ten groet omhoog, kennelijk
voor ons bedoeld. We herinneren ons evenwel niet er
in Skopje kennissen op na te houden. Bij nader
onderzoek blijken het de twee Duitsers van de
autopech. Netjes gewassen en geschoren en met een
schoon hemd aan! De onverbeterlijke optimisten
tracteren zich reeds bij voorbaat op de komst van
het verwachte auto-onderdeel. Ze geloven nog altijd,
dat het er morgen zeker zal zijn!...
26. Ook Skopje
is een stad met twee gezichten
Wie
vanaf het nieuwe station, met zijn enorme
wandschilderingen in de hal, de eerste voet zet in
de Marsala Tita, de hoofdslagader van de
Macedonische hoofdstad Skopje, moet zich nogal enig
geweld aandoen om zich te realiseren, dat hij midden
in de Balkan zit. In maar weinig onderscheidt zich
deze brede straat op het eerste gezicht van die van
westerse steden. Flats, hotels, kantoren, melk- en
ijssalons, snelbuffets, een snelrestaurant en een
groot modemagazijn... men vindt het allemaal hier of
anders wel op het aansluitende Marsala Tita-plein,
waar het terras van een luxehotel zelfs
herinneringen aan Parijs oproept. Dit is het Skopje,
zoals zich dat, na 1912, doch vooral na de laatste
wereldoorlog, ontwikkeld heeft. Maar aan de
overzijde, de zuidkant van de rivier de Vardar,
vindt ge de voormalige Turkse stad, het oude Usküb
en daar ploft ge meteen in een andere tijd. Dus ook
hier, net als in zovele andere Joegoslavische
steden, oud en nieuw in felle tegenstelling naast
elkaar.
Skopje, dat vóór de laatste wereldoorlog de naam
Skoplje droeg, bezit alles wat men van een hoofdstad
mag verwachten: een concertgebouw, dat op een grote
boulevard van Parijs niet misstaan zou, een
etnologisch museum, parlements- en
regeringsgebouwen, een nationaal theater, een
universiteit en een kunstgalerij. Deze laatste is
ondergebracht in een na de oorlog verbouwd Turks bad
en bevat vele oude ikonen maar daarnaast ook moderne
kunst. Prachtig houtsnijwerk en ikonen vindt men ook
in de kerk van Sveti Spas (de H. Verlosser).
De
rivier de Vardar vormt de scheidingslijn tussen oud
en nieuw Skopje, welke beide delen door een brede,
sierlijke brug met elkander verbonden zijn. De
Vardar is een zeer mooie rivier, die - tijdens ons
verblijf - veel water had in tegenstelling tot
andere rivieren in deze droge streken. Haar water
komt uit de bergen en is daardoor behoorlijk koud.
Een welkome gelegenheid voor baders, die wij zelfs
in het duister van de avond nog vanaf de pijlers van
de brug verkoeling zagen zoeken. Skopje is namelijk
een nogal warme stad. In de zomer worden er zelfs
wel temperaturen van 65 (?)
graden gemeten.
Oud Skopje
Het
oude Skopje ligt ten zuiden van de rivier. Zonder
enige overgang staat men daar direct in de Turkse
wijken, die beheerst worden door een hoog gelegen
Turks fort. Eens was het de residentie van Tsaar
Dusan, maar nu is het als archeologisch museum in
gebruik. Bij het dolen door deze wijken stuit ge
telkens op moskeeën uit de 15de en 16de eeuw. Een
van de bekendste is wel de Mustafa Pasina Dzjamija,
die heel sierlijke zuilen bezit. De Sultan
Murat-Moskee uit de 15de eeuw, is de grootste van
Skopje. De hoofdstraat van dit oude Skopje, een
verlengstuk van de Marsala Tita-boulevard, is voor
haar doen tamelijk breed en men treft hier
allerhande winkeltjes aan, die met de mohammedaanse
bevolking zo'n bijzonder accent aan het stadsbeeld
geven.
Of
het nu komt omdat we al zoveel schilderachtige
oosterse taferelen op onze reis gezien hebben of dat
Skopje tot zelfs in zijn oude wijk al zo zeer door
de nieuwe tijd is aangetast, wij weten het niet maar
alles bijeen genomen is voor ons, die meer naar het
karakteristieke keken, Skopje eigenlijk een deceptie
geworden. Het is niet nodig zover naar het zuiden te
reizen om de Oriënt te beleven. Prizren is in dit
opzicht in ieder geval veel belangwekkender en zelfs
't zoveel verder naar het noorden gelegen Serajewo,
de Bosnische hoofdstad, biedt een heel wat
levendiger beeld van de Balkan en het Oosten. Wie
evenwel via Belgrado en Nisj vanuit het westen per
trein in Skopje arriveert en nog geen lange busreis
door de bergen van Montenegro en Zuid-Servië achter
de rug heeft, zal er wellicht anders over denken.
Dat sluipende stof!
Om
helemaal eerlijk te zijn: misschien hebben we ook
wel wat antipathie tegen de Macedonische hoofdstad.
Skopje zal ons immers op de eerste plaats in de
herinnering blijven als de stad van het stof.
Alvorens we hier arriveerden, hadden we reeds alle
soorten stof van de Balkan gegeten maar nergens
heeft zich dit zó gluiperig van aard getoond als in
Skopje. In het Servische en Macedonisch land, waar
het duimendik langs de wegen en op de velden ligt,
weet men tenminste in het stof te leven - het is
hier nu eenmaal niet anders na zes maanden droogte!
- maar in een zo voortreffelijk geplaveide en van
asfalt voorziene stad als Skopje verwacht ge iets
anders.
Ge
ziet hier het stof niet en het is er toch! Het
speelt een laaghartige rol doordat het u, als
nietsvermoedende vreemdeling, heimelijk besluipt en
in uw longen dringt tot ge bijna niet meer ademen
kunt. Dan gaat u plotseling een licht op waarom de
man-van-de-straat in vele gedeelten van Joegoslavië
zich voortdurend de keel schraapt en op straat
spuwt. Hier in Skopje heeft dit afschuwelijke
schrapen en spuwen waarlijk zin en op een gegeven
ogenblik wordt ook voor de vreemdeling de drang om
er aan mee te gaan doen bijna onweerstaanbaar. Als
ge in dit stadium zijt aangeland en ge laat uw blik
door de prachtige, kaarsrechte Marsala Tita-straat
waren, doet ge een ontdekking: de lucht in deze
straat is totaal bezwangerd met stof zodat ze er
geheel bruin van ziet...
Het geluk van de Vardar
Met
een glas limonade, welke drank in verschillende
kleuren en smaken voor slechts weinig centen in
stalletjes en tentjes langs de straat verkrijgbaar
is, spoelt ge uw droge keel wat schoon, doch dit
helpt niet voor lange tijd. Dan krijgt ge ten slotte
maar één verlangen: weg uit Skopje, zo vlug mogelijk
weg uit deze hel van stof! Dit stof is de vloek van
Skopje!... Hopelijk doet ge echter nog tijdig de
ontdekking, net als wij, dat de atmosfeer langs de
rivier de Vardar, waar ge overal onder bomen op
banken of op kades zitten kunt, heel wat gunstiger
is. Een avondje langs de Vardar in Skopje, op de
grens van twee werelden: die van de Oriënt en die
van het Westen, behoort tot de romantische
belevenissen, die weer wat goedmaken van het kwaad,
dat Skopje ons heeft aangedaan. Misschien heeft die
geschiedenis van al dat gluiperige stof in de
hoofdstraat evenwel een speciale oorzaak gehad,
bijvoorbeeld een ongelukkige windrichting. In het
stadspark en op het Marsala Tita-plein was de
atmosfeer in ieder geval al een stuk gunstiger.
Geen nozems
Het
uur van de pantoffelparade des avonds mag men in
Skopje zeker niet overslaan. Vanuit de verte het
plein opkijkend dachten we, dat er wellicht
relletjes waren ontstaan. In zó groten getale zagen
we hier de jeugd bijeengedromd, fleurig, licht en
decent gekleed. Er gebeurde niets dan heen en weer
wandelen. Er was een zee van jongens en meisjes
tussen de veertien en twintig jaar, steeds maar heen
en weer golvend langs de parkkant van het plein. Er
werd niet geroepen of geschreeuwd, niet gestoeid en
geduwd. Men keuvelde en wandelde maar, doodrustig en
onvoorstelbaar gedisciplineerd. Het schaarse aantal
aanwezige politieagenten had geen kind aan deze
enorme jeugdmassa, die elkaar hier iedere avond
"rendez-vous" geeft. Niemand viel er ook door zijn
kleding uit de toon. Van nozemdom was hier, zoals
trouwens overal elders, waar wij in Joegoslavië
verbleven, geen spoor te bekennen. Wel een teken,
dat nozem- en brozemdom nauw verwant aan weelde
zijn. Alles wat hier op zo'n avond paradeert, bleek
verder echter nogal westers georiënteerd. De
mohammedaanse drachten of de traditionele kleding
van Macedonië ontbrak er totaal. Het mohammedaanse
stadsdeel ligt op zo'n avond trouwens uitgestorven
hoe levendig het er overdag ook kan zijn. Het lijkt
er op, dat de moslims bij avond de voorkeur aan de
ouderlijke woning geven.
Toch sfeer
Zij,
die op het Marsala Tita-plein niet aan de
pantoffelparade deelnemen, zijn de mensen van
middelbare leeftijd en daarboven. Zij bevolken de
banken van het aan het plein aansluitend plantsoen,
waar ook voor de vreemdeling zo'n parkavondje tot
een aangename Macedonische herinnering behoort.
Intussen flitsen op de hoge gebouwen rondom het
plein de lichtreclames in blauw, rood, groen en geel
uit en aan, waartussen in grote letters 't woord
"Makedonija" prijkt, de naam van het voornaamste
hotel van de stad, dat in een hoek van het plein
ligt en dat zich in het bezit van een ruim en
buitengewoon gezellig terras verheugt.
Skopje is een stad met twee gezichten. Niemand zal
het moderne deel op een nazomeravond in september
echter zijn aparte sfeer kunnen ontzeggen. Hadden we
echter maar niet al dat stof moeten eten!...
27. Hoe moet dat
nu als 't enige hotel van Cetinje bezet is?
"Maar waarom reist u toch niet terug over Belgrado!"
zegt de Macedoniër, met wie wij op een bank van het
stadsplantsoen te Skopje in gesprek zijn geraakt.
Het is niet de eerste maal, dat we die opmerking te
horen krijgen. Belgrado schijnt voor de Joegoslaaf
een magische aantrekkingskracht te bezitten, vooral
voor degenen, die er zelf nooit geweest zijn. Hoewel
die reis veel comfortabeler zou zijn, gaan we tóch
niet naar huis over Belgrado. Nog éénmaal willen we
alles ervaren, wat we reeds beleefd hebben. Dus
dezelfde weg terug, nu gedreven door de stille
begeerte extra aandacht te besteden aan die dingen,
die als een schim voorbijgevlogen zijn en als
herinnering enkel heimwee achterlieten... Boven die
dingen torent uit dat kleine Montenegro met de oude
hoofdstad Cetinje, waar wij bij avond arriveerden en
vóór dag en dauw vertrokken. Wij moeten terug naar
Cetinje. Niet omdat dit voor u en alle andere mensen
een bijzonder stadje is, maar alleen omdat we van
jongs af aan met een Cetinje-complex behept zijn,
waarvan alleen wijzelf iets menen te begrijpen...
Weer
is het avond als we voor de tweede maal in ons leven
Cetinje betreden. Nu op een zaterdagavond. De pas te
elfder ure opgekomen vrees, dat het Grand Hotel met
het weekeinde wel eens totaal bezet zou kunnen zijn,
blijkt volkomen gegrond. Daar staan we dan zonder
een dak boven het hoofd in de oude Montenegrijnse
residentie... De hotelportier blijft gemoedelijk
over de toonbank van zijn loge hangen bij de
mededeling van het onaangename nieuws en hij vestigt
daarbij de indruk nog wel honderd oplossingen te
weten. Een naar schatting dertienjarige knaap, die
hem met nog een makkertje gezelschap houdt, wacht
echter de uitkomst, die de portier moet brengen,
niet af. De jongen, die we Mihaljo horen noemen,
wendt zich resoluut in het Frans tot de vreemdeling:
"Dormir? Ma mère a une chambre." (Slapen? Mijn
moeder heeft een kamer!)
Concurrentie
Nummer twee - wat jonger dan Mihaljo - dringt zich
naar voren: "Ma mère aussi!" (Mijn moeder ook!) Maar
Mihaljo duldt geen kapers op de kust. Met zijn twee
handen tegelijk duwt hij zijn makker fors opzij en
met een gezicht, waaruit een wereld van minachting
spreekt, kwalificeert hij zijn makker als "trop
petit" (te klein). Hij bedoelt echter "snotneus" en
als hij dit niet zegt, komt dat alleen omdat hij
daarvan 't Franse equivalent niet kent...
Kort
daarna ziet Cetinje zijn Mihaljo met een Hollander
op sleeptouw door de hoofdstraat marcheren. Mihaljo
kent zoveel Franse woordjes, dat zijn vreemde gast
inderdaad met hem kan converseren over de dingen,
die nodig zijn onder de huidige omstandigheden. Die
gast wordt het daarbij duidelijk, dat hij is
voorbestemd in Mihaljo's eigen bed te slapen... De
woning, waar we uiteindelijk belanden, blijft wel
een stuk beneden de door uiterlijk en optreden van
Mihaljo gewekte verwachtingen. Als hij de voordeur
opent, vallen we bijna letterlijk binnen, want de
ruimte, die met het woord "gang" een stuk boven haar
stand gekwalificeerd is, ligt twintig centimeter
lager dan de deurdorpel.
Welkom vreemdeling
Daarna worden we in een grote kamer geloodst, waar
langs drie wanden drie éénpersoonsbedden met niet al
te heldere lakens staan. Over het bed, dat zich het
dichtst bij de straatkant bevindt, zegt Mihaljo
eerst: "Mon lit" terwijl hij zichzelf aanwijst, en
dan op ons wijzend vervolgt hij: "Votre lit"... Dat
laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Daar,
in die hoek, zullen wij dus slapen. Het zou
overdreven zijn deze verrassing het epitheton
"aangenaam" toe te kennen. Maar: "À la guerre comme
à la guerre!" denken we.
In
het zeer kaal en armoedige gemeubileerde vertrek
maken we kennis met drie jongens, die groter dan
Mihaljo zijn. "Mes frères!"... Mijn broers, stelt
hij ze vlot voor. Aan een wrakke tafel in de enige
vrije hoek van het vertrek heeft een der broers
zitten studeren en eten tegelijk. Boterhammen,
boeken, schriften en een tros druiven slingeren hier
in een niet eens schilderachtige wanorde dooreen. En
daar komt dan de vader van Mihaljo binnen! Een
stoere Montenegrijn met een uitdagende knevel, ruige
wenkbrauwen en vierkante kop. Hij is gekleed in een
broek en een wijd openhangend hemd waarachter een
bruine, ruigbehaarde borst geen moeite doet zich te
verbergen. Een echte zoon van het land! Elders ter
wereld zou zijn voorkomen in het donker zeker schrik
inboezemen en toch gaat er van deze man iets van een
gemoedelijke mildheid uit, die wel zeer sterk in
tegenstelling tot zijn uiterlijke verschijning
staat.
Koddige situatie
Daar
staan we dan, midden in het kale vertrek met ons
koffer aan de voeten in de kring van de
Montenegrijnen. Mihaljo heeft met een paar woorden
uitleg gegeven en... wordt dan door zijn vader de
kamer uitgestuurd! Misschien omdat het niet van pas
komt, dat hij als jongste het hoogste woord voert.
Hier is een vreemde gast aangespoeld en wat thans
bepraat moet worden is geen kinder- doch mannenwerk,
schijnt papa te denken. Nu Mihaljo weg is, kunnen we
echter met niemand van de familie een woord
wisselen. Allen staren ons aan en bekijken ons alsof
we een voorwereldlijk wezen zijn, dat van een
planeet kwam afgedaald. Voor de rest grinniken we
allemaal maar een beetje. De situatie is van
weerskanten bepaald komisch. Mihaljo laat zich
echter niet zo maar in een hoek drukken. Heeft hij
de gast meegebracht of iemand anders?... Nauwelijks
weggezonden verschijnt hij tóch weer direct. Dit
spel herhaalt zich meerdere malen, waardoor de hele
situatie nog dwazer wordt dan ze vanaf het begin al
geweest is.
Wat zullen we vragen?...
Er
zal toch nog iets gepraat moeten worden menen we.
Papa komt uiteindelijk blijkbaar ook tot het
inzicht, dat we daarvoor Mihaljo nodig hebben. Als
het vaderlijke gezag voldoende gedemonstreerd is,
mag Mihaljo dan toch verder als tolk optreden. Nu
gaat het om de prijs van het bed. Die kleine
deugniet van een Mihaljo noemt zonder blikken of
blozen, met het voorbijlopen van de hele
"familieraad", de prijs van een kamer in het Grand
Hotel. Dat heb je van jongetjes, die veel in
portiersloges rondhangen!... De "familieraad"
schrikt kennelijk van zoveel brutaliteit! De ogen
van papa Montenegrijn vonken daarbij zó venijnig,
dat de altijd resolute en snelreagerende Mihaljo het
raadzaam acht onmiddellijk tweehonderd dinar te
laten vallen zonder eerst een woord van kritiek af
te wachten. Maar de afkeuring blijft hem toch niet
bespaard, want ook nu nog vindt de "familieraad" de
prijs te hoog. Thans wordt er inderdaad
beraadslaagd.
Het
geschiedt in het Servisch doch daar wij de getallen
in die taal kennen kost het geen moeite de beweging
der cijfers en - dank zij de mimiek - het hele
gesprek te volgen al zijn de sprekers zelf zich
hiervan niet bewust... Een broer doet er nog honderd
dinars af, papa laat er nóg eens honderd vallen en
dan vindt men elkaar in een compromis op het niveau,
dat ook wij geschat hadden. Mihaljo kijkt dus wel
even op zijn neus, maar hij is er niet het kereltje
naar om daarover lang te treuren. Hij heeft in ieder
geval zijn best genoeg gedaan, die kleine,
voortvarende zakenman...
Metamorfose
Die
zaterdagavond dolen we wat langer door Cetinje en
zitten we wat langer in de cafétuin dan eigenlijk in
de bedoeling had gelegen! Met lood in de schoenen
betreden we echter tegen tien uur ons logies, waar
we reeds door de "familieraad" - nu nog uitgebreid
met een mama, een magere, mummie-achtige vrouw
zonder enige aantrekkelijkheid - worden opgewacht.
Hoe komt het toch, dat het bed, daar in "onze" hoek,
er niet meer half zo afwijzend uitziet als zo
straks? Ach, wij zijn niet meer in een enkel
mannenhuishouden! Moeder de vrouw is thuisgekomen en
zij heeft tegen de kale muur van ons bed een
wandkleed gespannen. Een ontzaglijke aanwinst! En er
liggen andere lakens en een met bloemetjes
geborduurd hoofdkussen. Zijden bloemetjes in vele
kleuren op een wit hoofdkussen!... Afschuwelijk om
aan te zien! De goede bedoeling straalt echter een
ongekende charme uit!... De kroon op het werk moet
blijkbaar nog komen. Met een sleutel, die moeder
zelf in de zak draagt, opent zij een wandkast en
haalt daar een rode, gestikte, gewatteerde deken te
voorschijn zoals onze grootmoeders die zo goed
gekend hebben. Ze is nieuw, het prijskaartje hangt
er nog aan. Met deze deken wordt ons bed omgetoverd
tot een sponde, waarvoor wijlen koning Nikita niet
meer zou zijn teruggeschrokken!...
Dat moet dan maar!...
Net
als een paar uur tevoren staan we weer in die
zwijgende familiekring. Die mensen zouden wel van
alles willen vragen maar we verstaan elkaar niet. Om
hun en ons zelf een houding te geven laten we wat
foto's zien. Dat breekt kennelijk de spanning. Nu is
niemand meer met zichzelf verlegen. Nu kan er immers
gewezen en geknikt worden over "iets"... Dan komt
weer eens het Hollandse geld aan de beurt... Maar zo
kunnen we toch niet aan de gang blijven! Er moet ook
nog geslapen worden! Daar niemand evenwel aanstalten
maakt de eerste te zijn, zullen wij dat maar worden.
Met gebaren maken we die bedoeling duidelijk. En dan
beginnen we ons uit te kleden. We voelen op onze rug
hoe vijf paar ogen elke van onze manoeuvres volgen.
Hoe halzen zich rekken om te zien wat we uit ons
koffer halen en wat daar verder zoal nog in zit...
Hoe legendes ontstaan...
Het
lijdt geen twijfel of de meeste verbazing wekt een
twee meter lange roze slaapzak van een gaasachtige
stof. We hebben hem in heel Joegoslavië nog niet
gebruikt. Wel zijn we altijd op een gebeurtenis als
die van heden voorbereid geweest. Als er ergens
ongedierte zit, dan moet dit vannacht hier zijn! Ons
kan echter in die "klamboe" niets gebeuren!... Al
die ogenparen zien toe hoe wij die zak tussen hun
verse lakens schuiven en hoe wij daarna zelf van
voeten tot hoofd met een "goede nacht" in die zak
verdwijnen... Aan kraken en ritselen in het vertrek
horen we nog hoe ook de andere bedden gaan beslapen
worden en dan ontfermt Morpheus zich snel over de
reiziger. Indien straks in Montenegro de legende de
ronde doet, dat Hollanders in "zakken" plegen te
slapen, dan weet u nu waar deze fabel haar oorsprong
gevonden heeft!...
28. Cetinje, een
opgerolde egel, verscholen in de karst
Men
zou het 't stadje niet aanzien, maar Cetinje telt
toch nog 11.000 inwoners. Onze pas enige jaren oude
gids zegt het tenminste. Eens - en dat is nog niet
zo heel lang geleden want zij, die de historische
anecdote uit de eerste hand vernomen hebben leven
nog - bezat Cetinje maar 600 inwoners. En ook toen
reeds maakte het aanspraak op de naam hoofdstad.
Toen de vader van de directeur van het ziekenhuis
van Cetinje in Petersburg medicijnen studeerde,
vroeg de professor hem eens hoe groot de hoofdstad
van Montenegro was. De student deed er maar een
schepje op en zei: "Twintigduizend inwoners". De
professor en de studenten barstten in lachen uit. Ze
konden niet geloven, dat er op de wereld zulke
kleine hoofdsteden bestonden... Met deze anecdote in
het achterhoofd hebben wij een zondag in Cetinje
rondgedoold en eer bewezen aan de dingen, die de
herinnering hier aan het verleden levendig houden...
Onze
eerste daad op die zondag, na de overnachting in het
bed van Mihaljo, is een vlucht naar het hotel
geweest. Nu vonden we daar wél plaats voor de
volgende nacht. Laten we ter geruststelling van de
nieuwsgierigen vertellen, dat er geen ongedierte zat
in het huis van Mihaljo, wat niet wegneemt, dat wij
er ons - ondanks een goede nachtrust - toch tot de
laatste minuut als een soort dakloze hebben gevoeld.
Groot is dan ook onze verbazing als ons
Montenegrijns overnachtingsavontuur in hoge mate de
jaloezie opwekt bij het Oostenrijkse echtpaar, dat
we bij het ontbijt in het Grand Hotel op het terras
ontmoeten. We hebben het paar al in Macedonië leren
kennen en het onverwachte weerzien vormt een
aangename verrassing. "Maar u hebt geweldig geboft"
is de conclusie, die zij aan het eind van ons
verhaal vastknopen. "Ook wij vonden gisterenavond
geen bed in het hotel... Ook wij zijn naar
particulieren gebracht..." En dan volgt er een
relaas, dat ons onwillekeurig de borst vooruit doet
steken, omdat het zo ondubbelzinnig leert wat een
geluksvogel wij geweest zijn... Hier in dit land
wordt met andere normen gemeten. Wee degene, die
zich niet kan aanpassen maar gelukkig hij, die er de
humor uit weet te puren als hij zich zo met de neus
op de betrekkelijkheid van veel dingen gedrukt
ziet...
Als bij Homerus
Aan
die betrekkelijkheid wordt ge vooral ook herinnerd
bij het bezoek aan het nu tot museum ingerichte
paleis van de laatste vorst van Montenegro, koning
Nikita. Oud is de historie van het land van de
Zwarte Bergen. Reeds in 1389 was het een zelfstandig
vorstendom en dit bleef het tot 1918. Een deel ervan
hebben zelfs de Turken nooit onder de knie kunnen
krijgen. Het landje heeft belangrijke vorsten gekend
waarvan zijn troubadours, bij het bespelen van de
éénsnarige gusla, nu nog de heldendaden verhalen
zodat het lijkt of de tijden van Homerus hier nog
hun uitlopers hebben. Die herinnering tracht men ook
levendig te houden in het voormalige paleisje van
koning Nikita, van wie men in het westen niet veel
meer pleegt te weten dan dat hij een collectie mooie
dochters had, waardoor hij aan tal van Europese
koningshuizen geparenteerd raakte. Er wordt op
zondag de toerist niet zo heel veel gelegenheid
geboden het paleis-museum te bezoeken. Het is des
ochtends maar een paar uur geopend, zodat men zich
moet haasten.
Vergane glorie
Het
Biedermeierachtig entree getuigt al direct van een
groter burgerlijkheid en op het gebied van meubilair
loopt ge tegen aardig wat kitsch aan. Ongemeen fraai
daarentegen is de wapencollectie, waarin legenden en
verhalen uit een grijs verleden weer voor de geest
oprijzen. Ook de van gouddraad stijfstaande
gala-uniformen van vorsten en ministers en allerlei
kostbare uitrustingsstukken van de hooggeplaatsten
van weleer vormen nog een afstraling van de wijze,
waarop hier ooit vorstendom gespeeld werd.
In
de onmiddellijke nabijheid van het paleis bevindt
zich een kleiner slot, dat de merkwaardige naam
Biljarda draagt. Het ontleent zijn naam ook
inderdaad aan een biljart, dat de bezoeker nu nog
"bewonderen" kan. Het was het eerste biljart van
deze streek en het tekent wel de
kleinburgerlijkheid, dat zo'n doodordinair speeltuig
de naam kon geven aan het huis van de prinselijke
bisschop en dichter Njegos voor wie op de
Lovcen-bergkam een mausoleum werd opgericht. Njegos
regeerde van 1830-1851 onder de naam van Peter II
over Montenegro en geniet grote beroemdheid als
dichter in de Servo-Kroatische literatuur.
Bibliotheek
Enkel in de bibliotheek van het gebouw waait als het
ware een vleug van het heden. In dichte rijen staan
er de boekbanden langs de wanden. Niet enkel werken
in Slavische talen maar ook in de moderne. Hier
staan de vensters naar het westen open want in deze
bibliotheek treft ge alles aan van wat ook bij ons
klassiek is. Ten slotte blijkt in een van de
gebouwen nog een oorlogsmuseum van de laatste
wereldbrand ondergebracht, dat op pakkende wijze de
partizanenstrijd voor 't nageslacht laat voortleven.
Tot
de curiositeiten in Cetinje behoort ook een enorme
maquette van het landje. Dat heeft de stad te danken
aan de Oostenrijkse soldaten van de eerste
wereldoorlog, die het reliëf uit verveling
vervaardigd hebben.
Op
een hoogte tegen de bergen schouwt over paleisje en
Biljarda het fors gebouwde klooster van Sveti Petar,
dat uit 1485 stamt, door de Turken verwoest doch
later herbouwd werd.
Even dromen...
Dat
is het dan wel dat in Cetinje de toerist ter
bezichtiging wordt aangeboden. Hij bezoekt alles wat
vluchtigjes om nog dezelfde avond terug te kunnen
zijn in Dubrovnik, doch eigenlijk bieden deze musea
de grondstoffen voor de fantasie. Cetinje kan alleen
intens genoten worden nadat eerst de verbeelding in
werking gesteld is. Dat kan eigenlijk na dit
museumbezoek nergens beter gebeuren dan op het
adelaarsnest, hoog boven Cetinje, waar zich het graf
van de vorst Danilo I bevindt. Op een zondagmiddag
zitten we daar in de schaduw van de kolommen en de
graftombe. We behoeven slechts mee te schuiven met
het draaien van de zon om permanent de koelte van de
schaduw te kunnen genieten.
We
zien neer op het paleis, het Biljarda en het
klooster en roepen nu zonder enige moeite voor de
geest terug de dagen toen een Nederlandse jongen op
de lagere school opdreunde: "Montenegro met de
hoofdstad Cetinje!"... Toen waren er nog diplomaten
van verschillende landen geaccrediteerd aan dat hof
met de schone dochters daar beneden. Bedolven onder
het goud van zijn ambtsgewaad rookte daar de gezant
van Turkije zijn pijp... Als ge er om vraagt, zal
men u het huis, waar hij woonde nog kunnen
aanwijzen...
Hard en afwijzend
Nooit eerder dan nu hebt ge begrepen wat karstgebied
betekent. Zover het oog reikt niets dan dode bergen
met enkel wat heel laag struikgewas. Nergens
uitdagend ten hemel strevende toppen, geen
fantastische bergformaties, die de verbeelding
uitdagen maar enkel logge massieve massa's als
geestloze opeenstapeling van dode olifantenlijven.
En daar tussenin ligt dan, voorheen schier
ongenaakbaar en ook nu nog moeilijk toegankelijk,
Cetinje. Een stad met een betoverende naam van een
sprookje, in werkelijkheid een stad met een
natuurlijke verdedigingsgordel, afwijzend verscholen
in de karst als een ineengerolde egel. Het is geen
wonder, dat dit anachronisme zijn titel van
hoofdstad aan een nieuw Titograd heeft moeten
afstaan.
De
hardheid van deze streek zit zelfs ingevreten in 't
stadspark. Het bedoelt een park te zijn als ieder
park maar het is tóch geheel anders. De bomen zijn
er dreigender, heesters en struiken doen aan de
maquis denken. Maar misschien komt het ook wel dat
wij dit alles zo zien, omdat we uitgerekend in het
park van Cetinje plotseling geconfronteerd worden
met de duidelijke verschijnselen van de herfst, die
we tot nu toe op onze lange reis nog steeds verre
gewaand hebben. Een onmiskenbare vingerwijzing, dat
het tijd wordt naar huis terug te keren.
Wij
waarschuwen u voor Cetinje! Als ge uit het gewone
toeristenhout gesneden zijt, zult ge u er
verschrikkelijk vervelen. Zeker op zondag als geen
mensen met paardjes en ezeltjes het "stadsbeeld"
opfleuren. Dat desondanks Cetinje in ons hart een
apart plaatsje veroverd heeft, behoeft u niet te
interesseren!...
29. Een land,
waar nog niet alle paden platgetreden zijn
Tot
slot van onze reis door Joegoslavië willen wij in
een laatste artikel enige practische aanwijzingen
geven, die voor toekomstige toeristen naar het land
aan de Adria van nut kunnen zijn. Die toeristen
verdelen we dan in twee categorieën met voorbijzien
van de verschillende nuances, die men zich in die
groepen nog denken kan. Tot de eerste groep rekenen
wij de verwende toeristen, die uit zijn op een
vakantie zoals men die elders aan beroemde kusten
beleven kan. Zij zullen zich naar de Dalmatische
kustgebieden moeten richten, welke voor de andere in
Europa niet onderdoen maar het voordeel hebben van
minder vercommercialiseerd te zijn. In de tweede
groep horen zij thuis, voor wie schilderachtigheid
en rijkdom aan belevenis boven comfort gaan. Ons
reisverhaal werd in de geest van de laatsten
geschreven.
Wie
voor de eerste keer naar Joegoslavië reist, heeft
altijd min of meer het gevoel achter een "gordijn"
terecht te komen. Weliswaar geen "ijzeren" maar in
ieder geval toch een soort gordijn. Des te
verbaasder staat men daarom over het gemak, waarmee
ge als toerist het land binnenkomt. Dit onderscheidt
zich weinig van de wijze, waarop men de grenzen van
andere landen passeert behoudens het feit, dat voor
Joegoslavië een visum vereist is, dat toeristen
doorgaans vlot wordt verleend.
Gaarne dollars...
Men
kan buitenlandse valuta tot onbeperkte hoeveelheid
invoeren en in het land wisselen, waarbij de koers
momenteel heel wat reëler is dan enkele jaren
geleden. Dinars mochten het vorig jaar - toen wij er
reisden - slechts tot een bedrag van 1500 (f 7,50)
worden ingevoerd en dit in geen grotere coupures dan
100 dinar. De ingevoerde vreemde valuta kan ook weer
vrij worden uitgevoerd. Als vreemde valuta kan men
het best Amerikaanse dollars gebruiken. Niet dat
deze méér waard zijn dan de gulden, maar er gaat een
magische werking van uit. Wij kwamen op een avond
laat op een wisselkantoor toen dit net ging sluiten.
De kas was reeds opgeborgen. Men zei ons, dat de
zaak gesloten was. Toen we desondanks met een
tiendollarbiljet tussen de vingers speelden, bleek
de verleiding te sterk en ging de kas nog eens extra
open... Het opgeven van de valuta, die men invoert
aan de grens, bleek ook afgeschaft. Wél krijgt men
nog een lijst in te vullen van de goederen welke men
invoert. Het is echter voldoende daarop wat
algemeenheden als klederen, toiletartikelen,
fototoestel enz. in te vullen.
De
beste reistijd vinden wij persoonlijk mei of
september met voorkeur voor de laatste maand, o.a.
omdat er dan veel fruit is. De zomermaanden zijn
bovendien warm. Wat voor de zeebaders natuurlijk
geen beletsel hoeft te zijn.
Bus en trein
Vooral in het hoogseizoen verdient het aanbeveling
in de trein eersteklas te reizen. Er wordt trouwens
ook door de Joegoslaven zelfs veel meer eersteklas
genomen dan bijv. in Nederland wat de samenstelling
van de treinen reeds direct verraadt. De verbinding
tot Serajewo is goed. Daarna komt men op het
smalspoor terecht met dampende stoomlokomotieven en
snelheden van gemiddeld 20 km per uur. Er zijn
mensen, die hier de voorkeur aan de busverbindingen
geven, welke men in veel grotere mate aantreft dan
ge zoudt verwachten. Voor busreizen is het wel
gewenst, zo mogelijk daags van tevoren, een plaats
te bespreken. Dat kost maar één kwartje extra en men
heeft dan steeds wat "meer te vertellen" hoewel de
buitenlander overigens toch reeds met egards
behandeld wordt.
Rompslomp
Bij
de busdiensten komt veel papieren rompslomp te pas.
Kaartjes worden in duplo met de hand ingevuld. Ze
worden daarna (in duplo) op een lijst genoteerd. Één
lijst blijft op het bureau, de andere krijgt de
chauffeur. Deze komt in de bus de plaatsen weer eens
controleren. De kaartjes voor het plaatsbespreken
doorlopen bijna hetzelfde omslachtige procedé. In
Cetinje slaagden we er echter zelfs niet eens in
daags te voren te reserveren. En dit lukte ook niet
op het voor de volgende dag aangegeven uur. Pas kort
voor het vertrek der bus werden wij hier ons kaartje
machtig. De Joegoslaven geven overigens zelf wel
toe, dat organisatie niet hun sterkste zijde is.
Hotels
Voor
inlichtingen en logies - zowel in hotels als bij
particulieren - treft men in de voornaamste plaatsen
staatsbureaus onder verschillende namen aan zoals
Putnik, Kompas e.a. Hier wisselt men vaak ook
vreemde valuta. Aan eerste- en tweedeklashotels kan
men zich zonder meer toevertrouwen. Wie derdeklas
kiest, maakt een gokje om van vierde uiteraard niet
te spreken. De derdeklashotels lopen zeer uiteen.
Het kan meevallen en zelfs heel behoorlijk zijn,
maar het kan ook ver beneden de maat blijven. In de
goede hotels kan men echter toch nog wel eens op
verrassende situaties stuiten, doch dit geldt niet
voor Joegoslavië alleen.
Het eten
Blijken de hotelprijzen de waardevermindering van de
dinar snel te volgen, met de levensmiddelen is dit
minder het geval. De hotels zijn niet duur maar het
eten in restaurants en hotels is er wel bijzonder
goedkoop. Dit geldt ook voor de dranken. In enkele
grote plaatsen, Serajewo, Skopje en Dubrovnik,
troffen we snelrestaurants aan. De laatste stad moet
er zelfs twee bezitten, namelijk ook één in de
buitenwijk Gruz. Men eet in deze restaurants
buitengewoon goedkoop. De Joegoslavische keuken
vertoont grote variatie. Het eten kan bewust tot een
groot avontuur gemaakt worden. Wie zich hieraan
liever niet waagt, vindt echter toch altijd wat van
zijn gading. Het viel ons op, dat er nogal veel kip
geserveerd werd.
De taal
Hoewel er in Joegoslavië drie officiële talen
bestaan, waartoe de westerse niet behoren, vormt de
taal in de veel door toeristen bezochte gebieden
geen ernstig beletsel. In het noorden, waar men
Sloweens spreekt, verstaan en spreken de oudere
generaties nog overal Duits. Met de jeugd is dit
niet meer het geval. In Kroatië en Bosnië, waar men
- net als in Servië - Servo-Kroatisch spreekt, wordt
ook nogal Duits verstaan. Aan de Dalmatische kust
kan men behalve met Duits vooral ook met Italiaans
terecht. Macedonië heeft wederom een aparte taal.
Hier - evenals in Servië en Montenegro - zal Frans
vaak succes opleveren. Niet alleen bij de ouderen
doch vooral ook bij de jeugd. Uit de keuzevakken
Frans of Engels schijnen de meesten op school Frans
te kiezen en men is er wat trots op dit in de
praktijk bij de vreemdeling te kunnen beproeven.
Fotograferen
Met
fotograferen dient men een beetje op te letten.
Zoals trouwens ook elders zijn militaire objecten
taboe. Daarnaast behoort men evenwel te weten, dat
een benzinepomp ook tot dit soort objecten wordt
gerekend. Nu is het echter toch lang niet zo, dat ge
als toerist angstvallig uw fototoestel hanteert met
de gedachte: "Doe ik niets verkeerds?... Mag het
wel?"... In de praktijk fotografeert ge eigenlijk
precies op dezelfde wijze gelijk ge, als goedwillend
toerist zonder kwaad geweten, in elk ander land
doet. Tot zelfs in het uiterste zuiden, waar men
argwanender heet te zijn dan in de bekende
kustgebieden, frappeerde ons de fotografeervrijheid.
Dit te meer daar men hier enkel door het bezit van
een fototoestel al de aandacht trekt. Bij wijze van
proef hebben we eens een straattoneeltje genomen met
een politieagent in de rug zonder dat er aanmerking
gemaakt werd.
Slechts éénmaal werden ons in Zuid-Servië, op een
caféterras, door een overijverige jongeman, wat van
wantrouwen getuigende vragen gesteld, die de
nieuwsgierigheid van de gewone-man-van-de-straat te
buiten gingen. En dit niet alleen t.a.v. ons
fotograferen. Het onderhoud draaide er ten slotte op
uit, dat zijn slechts Servisch sprekende metgezel,
voor wie het in het Frans gevoerde gesprek regel na
regel vertaald werd, een sigaret offreerde, een
rondje gaf en bij het heengaan ook nog onze eigen,
reeds eerder bestelde consumptie betaalde...
De wegen
Over
de toestand van de wegen in Joegoslavië is al ooit
veel kwaads verteld. Als niet-automobilist dachten
we, dat het nogal mee viel. We hebben veel goede
wegen gezien en de slechte hadden we ons erger
voorgesteld. Daarbij dient opgemerkt, dat wij die
slechtere bereden hebben met grote, altijd
volgeladen autobussen, die door hun gewicht zwaar en
vast op de weg lagen en wier veerwerk wel tegen een
stootje was opgewassen. Voor gewone personenauto's
geldt dit uiteraard niet. Afgaande op hoe we deze
enkelingen hebben zien worstelen, geloven we wel,
dat het berijden van de door ons beschreven
bergtrajecten tot de avonturen behoort, waar men
zich niet hals over kop instort en die
dientengevolge voor "geselecteerden" voorbehouden
blijven.
En
nu nemen we dan afscheid want er staat weer een
nieuw vakantieseizoen voor de deur. Mochten lezers
de beschreven tocht in dit land met zijn door
toeristen nog vele onbetreden paden na willen
reizen, dan verklaren we ons tot het verschaffen van
inlichtingen gaarne bereid. Men wende zich hiervoor
tot de redactie van dit blad.
Bronvermelding:
"Dwars door Joegoslavië" verscheen in 29
afleveringen in de Nieuwe Tilburgse Courant op:
-
zaterdag 8 december 1962
-
woensdag 12 december 1962
-
zaterdag 15 december 1962
-
zaterdag 22 december 1962
-
zaterdag 29 december 1962
-
zaterdag 5 januari 1963
-
zaterdag 12 januari 1963
-
zaterdag 19 januari 1963
-
maandag 28 januari 1963
-
zaterdag 2 februari 1963
-
zaterdag 9 februari 1963
-
zaterdag 16 februari 1963
-zaterdag 23 februari 1963
-
zaterdag 2 maart 1963
-
vrijdag 8 maart 1963
-
zaterdag 16 maart 1963
-
zaterdag 23 maart 1963
-
zaterdag 30 maart 1963
-
zaterdag 6 april 1963
-
zaterdag 13 april 1963
-
zaterdag 20 april 1963
-
zaterdag 27 april 1963
-
zaterdag 4 mei 1963
-
dinsdag 14 mei 1963
-
zaterdag 18 mei 1963
-
zaterdag 25 mei 1963
-
zaterdag 1 juni 1963
-
zaterdag 8 juni 1963
-
zaterdag 15 juni 1963