CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
REGISTER TILBURGSE TAALPLASTIEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
INTERVIEWS
SPECIAAL

print pagina

Tilburgse Taalplastiek

 op deze pagina's heeft Ben van de Pol een keuze gemaakt
uit de veelheid van lezenswaardige onderwerpen in T T P


Uit de schatkamer van de Tilburgse Taalplastiek (9)

STINKEN

 

De Tilburger kon op verschillende manieren aangeven hoe onwelriekend iets wel niet was. Hieronder de mogelijkheden die hem volgens de afleveringen 81, 128b en 155 uit de Tilburgse Taalplastiek daarbij dan ten dienste stonden. De volgens insiders enorme kwaliteiten in dezen van een bok worden vreemd genoeg slechts zijdelings aangestipt.

 

Van de roemruchte Tilburgse blauwsloten kon vroeger gezegd worden, dat ze "stonken as 'nen bössum" (bunzing) - ook al bestaat er geen overeenkomst tussen beider geuren. Daar ging het dan ook niet om, maar wel om met een krachtig beeld de afschuwelijkheid van de geur "reukbaar" te maken. De vergelijking stamt kennelijk uit de tijd, dat de Tilburgse mens meer natuurgebonden was dan thans. We zouden ze tenminste "niet graag de kost geven", die niet weten wat een bunzing, laat staan een "bössum" is. Voor die zij dan meegedeeld, dat we hier te maken hebben met een bloeddorstig, marterachtig roofdier dat in onze streken voorkomt. Het is veertig centimeter lang en heeft daarenboven nog een staart van 16 centimeter. Het dier leeft in holle bomen, onder paalwerk en in de grond - ook in de buurt van mensenwoningen. Het roeit ratten en muizen uit, maar wie een bunzing in zijn kippenkooi krijgt, is nog niet gelukkig. Het beest heeft namelijk de onaardige gewoonte veel meer te doden dan het voor zijn dagelijks levensbehoefte nodig heeft. Wat de bunzing niet op kan, sleept hij mee naar zijn hol en begraaft het. Als verdedigingsmiddel spuit hij soms een stinkende vloeistof uit. Hij bezit een heel fraaie pels, die als bont zeer gezocht is, ondanks het feit, dat - naar vroeger algemeen beweerd werd - de stank er nooit afgaat. Bij de huidige stand van de chemie zal men daar echter thans wel iets op gevonden hebben, nemen we aan.

 

Er kwamen bij ons ook nog een paar uitdrukkingen in verband met "stinken" binnengewandeld. Reeds vroeger hebben we voor de vergelijking de bunzing opgevoerd. Iets kan echter ook "stinken als een moosputje" of "als een blauwsloot". Vooral deze laatste vormt een goede bekende van het oude Tilburg. Hij figureert in het befaamde lied van "De schônste stad van 't laand" als volgt: "En dan hebben we nog 'nen blauwen slôôt, as ge 'm ruukt dan valde dood". Eens hadden we maar genoeg van die blauwsloten. De meeste zijn nu gelukkig wel verdwenen.

 

De fraters kregen het te ontgelden met "stinken als een fraterstoog". Een lezer kent ook nog: "Hij stonk naar de snevel als 'nen frater naar snuf". Die "snuf" is de snuiftabak welke vroeger veel als genotsmiddel in de neus werd gestopt. Dat gebeurde vaak met een bijna heilig ritueel. Vooral sommige fraters waren daar sterk in. We hebben er zo een gekend, die nog levendig voor de geest staat. Uit zijn toog dook hij een zwarte snuifdoos op, klopte die een paar maal stevig op de muis van zijn hand opdat de snuif goed los zou raken. Daarna nam hij een hoeveelheid tussen duim en wijsvinger en veegde met die opeengeknepen vingers een paar maal langs zijn toog alvorens de snuif in de neusgaten te stoppen. Eerst in het ene en dan in het andere. Met de knokkel van een wijsvinger werd er dan, terwijl de genieter het tabakspoeder opsnoof, tegen elk der neusvleugels geklopt. Tenslotte kwam er nog een veel te grote, tot een prop bijeengehouden, rode zakdoek aan te pas om eventueel gemorste restanten weg te poetsen... De indruk dat snuiven een kunst was, zijn we nooit ontgroeid. De grootste prestatie van de snuifconsument leek: niet aan het niezen te geraken.

 

Enige verwantschap met het bovenstaande vertoont de uitdrukking: "Ge moet een ouwe bok niet leren stinken". Dit slaat op iemand met zóveel ervaring, dat men hem op zijn gebied niets meer behoeft "bij te brengen". Bokken staan er namelijk voor bekend, dat zij een nogal penetrante en onaangename geur kunnen verspreiden. Het aardige in het opgeroepen beeld is, dat een geleidelijk verworven eigenschap (ervaring) bekrachtigd wordt door de vergelijking met een aangeboren hoedanigheid (het stinken). Dat werkt hier heel effectief.