CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
REGISTER TILBURGSE TAALPLASTIEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
INTERVIEWS
SPECIAAL

print pagina

Tilburgse Taalplastiek

 op deze pagina's heeft Ben van de Pol een keuze gemaakt
uit de veelheid van lezenswaardige onderwerpen in T T P


Uit de schatkamer van de Tilburgse Taalplastiek (14)

 

GEVLEUGELDE WOORDEN 3

 

Voor de derde en laatste maal aandacht voor de gevleugelde woorden uit de Tilburgse Taalplastiek. Hierin vindt u o.a. de oproep van Pierre van Beek aan zijn lezers om informatie over ene Jan Tooten en het bijzonder vermakelijke resultaat dat hem aangeleverd werd.

 

Bronsgeest (1)

Dezer dagen tekenden we ook nog op: "'t Zèn kender, zeej Bronsgist, gif ze 'n erwtje!" Wanneer men niet wist waar iemand uithing, kon men op een informatieve vraag wel eens ten antwoord krijgen: "Hij is zout haolen bij Bronsgist!" Bronsgeest (niet Bronsgist zoals de volksmond zei!) was de dezer dagen onder slopershanden gevallen kruidenierszaak van de latere firma De Bruyn, achter de Heikese kerk aan de Monumentstraat. Als de moeders hier hun boodschappen kwamen halen - en dat waren er vele! (moeders wel te verstaan!) - plachten de kinderen steeds "een snoepje toe" te krijgen. Van de betekenis der Bronsgeest-uitdrukking zijn we niet zeker. Ze kan bedoeld zijn als een plagerijtje tegenover de kinderen, maar als diepere zin zou men er ook wel kunnen uit halen, dat een kinderhand gauw gevuld is.

 

Bronsgeest (2)

Een specifiek Tilburgs zeigezegde ontmoeten we in "Ge moet ze wat toegeven, zei Bronsgist." Het kan gebruikt worden door iemand die een ander gelijk geeft, omdat hij de zaak niet de moeite waard acht er over te bekvechten. Men acht zijn opponent geen partij en ziet hem als het ware voor kind aan. De uitdrukking wordt in meer directe zin ook gebruikt als kinderen vervelend zijn.

 

Jan van Pelt (1) - Jan Tooten (1)

"'t Is 'n uir, zeej Jan Tooten en de kat jongde in z'n pruik!" Men kan deze opmerking horen als iets niet goed lukt. Eenzelfde betekenis heeft ook: "'t Is frut, zeej Jan van Pelt" en "'t Is knudde mee den bok". Wie waren deze Jan Tooten en Jan van Pelt?...

 

Jan van Pelt (2)

We wezen er reeds in een vorig "Plastiekje" op hoe tal van typisch gewestelijke uitdrukkingen van onze stad ten nauwste aan een met name genoemde persoon gebonden zitten, waardoor zij wel heel duidelijk hun eigen aard verraden. Aan de hand van een voorbeeld, waardoor zekere Jan van Pelt de "onsterfelijkheid" scheen verworven te hebben, stelden wij de vraag wie deze Jan van Pelt wel geweest kan zijn. Iemand die goed thuis schijnt in de bakkerswereld, heeft hem voor ons opgeduikeld.

Onze Jan van Pelt was een bakker, die op de hoek van de Korvelse dwarsstraat woonde en die ons geschilderd wordt als een rustige, goede man, die evenwel grote vaardigheid bezat in het met een stalen gezicht verkopen van droge grappen. Hij bezorgde vaak zijn brood in de destijds meer in zwang zijnde blauwe zak, die in het midden een opening had. Deze zak werd over de schouder gedragen met aan voor- en achterkant - aan beide zijden even zwaar - het brood er in.

 

Jan Tooten (2)

We zijn te weten gekomen, dat onze "uir van Jan Tooten" niet compleet was. Er ontbraken twee woorden aan. Jan Tooten placht te zeggen: "'t is een uir mee zucht". Door die aanvulling wordt de uitdrukking eigenlijk pas verstaanbaar. Als men uit een "uir" (koe-uier) melk verwacht en men krijgt dan niets dan lucht (zucht), is dat iets anders dan wat het behoort te zijn of wat men verwacht, zoals Jan Tooten in zijn zegswijze geen jonge katjes in zijn pruik verwacht had.

Ook zijn we achter de identiteit van Jan Tooten geraakt. Het was een bakker in de Zwijsenstraat "een eindje voorbij de Varkensmarkt". Hij bezorgde zijn brood met een hondekar. Het feit dat hij 'n "gevleugeld woord" op zijn naam heeft staan, wijst reeds naar populariteit. En die bezat hij als vrijgezel en liefhebber van pretmaken dan ook wel. Een briefschrijver meldt ons de volgende historische anekdote.

Op een zaterdagavond zat Jan Tooten in het café van Fons Jongen aan de Korvelseweg naast de Capucijnenkerk, een echt stamcafé, waar door de gasten wel eens het een en ander werd uitgebroed. Het duurde de hond, die buiten in de kar moest wachten wat te lang. Het beest spande zichzelf uit, waarna een gast hem in het café haalde. Terwijl Jan zijn trouwe makker over de kop streelde: "brave jongen, ga maar liggen", reden stamgasten de bakkerskar naar het Capucijnenklooster en boden broeder portier al het brood aan: "voor de arme paters"...

Om half twaalf op het sluitingsuur, spande Jan zijn hond weer in. Hij deed het deksel van zijn kar open en mompelde: "Goed verkocht, alles kwijt"... Zo ging het op huis aan... Dit gebeurde werd in een weekblad in versvorm vereeuwigd. Het eerste couplet luidde:

Een karretje op het asfalt reed,

De maan scheen helder, de weg was breed,

Den hond, die lag te rusten,

Den bakker dronk met lusten,

Ik wens je wel thuis mijn vriend, mijn vriend,

Ik wens je wel thuis mijn vriend...

 

Kupke Wagemans (1)

"Vat ze zoals ze zijn, want anders krijgde (krijg je) er gin (geen), zeej Kupke Waogemans!" Geen idee wie dat Kupke, die dit plaatselijk gevleugeld woord op zijn naam schreef, geweest is. De betekenis van de uitdrukking is, dat men de dingen maar moet nemen zoals ze zijn.

 

Kupke Wagemans (2)

In onze "Taalplastiek" 180 van 2 oktober ll. gaven wij een "gevleugeld woord" van zekere Kupke Wagemans wiens identiteit wij niet kenden. Die is men ons echter onlangs komen vertellen. Kupke was de man van de kasteleines van eertijds het Maastrichts Bierhuis "De Valk" op de hoek van de Korvelseweg en de St. Annastraat. (Later café Duijven). Ida dreef het café, maar Kupke beoefende in een achterkamer de stiel van barbier en schoenmaker. Een dubbelbedrijf, waarin hij geassisteerd werd door zijn twee zoons. Een ervan werd op latere leeftijd Trappist en is in de Kongo gestorven. De andere, Gustje Wagemans, zette het bedrijf van barbier en schoenmaker voort in de Paterstraat. In het café aan de Korvelseweg behoorden tot de vaste cliëntèle een stuk of acht scholieren uit Riel, die Tilburgse scholen bezochten. "Tussen de middag" kwamen zij in "De Valk" hun boterhammen opeten.

Zo, dat weten we dan ook weer! Kupke is dood, maar zijn gevleugeld woord leeft verder met: "Vat ze zoals ze zijn, want anders krijgde (krijg je) er gin (geen)!" Wie die "ze" zijn"?