Bronsgeest (1)
Dezer dagen tekenden we ook nog op: "'t Zèn kender, zeej
Bronsgist, gif ze 'n erwtje!" Wanneer men niet wist waar
iemand uithing, kon men op een informatieve vraag wel eens ten
antwoord krijgen: "Hij is zout haolen bij Bronsgist!"
Bronsgeest (niet Bronsgist zoals de volksmond zei!) was de dezer
dagen onder slopershanden gevallen kruidenierszaak van de latere
firma De Bruyn, achter de Heikese kerk aan de Monumentstraat. Als
de moeders hier hun boodschappen kwamen halen - en dat waren er
vele! (moeders wel te verstaan!) - plachten de kinderen steeds
"een snoepje toe" te krijgen. Van de betekenis der
Bronsgeest-uitdrukking zijn we niet zeker. Ze kan bedoeld zijn als
een plagerijtje tegenover de kinderen, maar als diepere zin zou
men er ook wel kunnen uit halen, dat een kinderhand gauw gevuld
is.
Bronsgeest (2)
Een specifiek Tilburgs zeigezegde ontmoeten we in "Ge moet ze
wat toegeven, zei Bronsgist." Het kan gebruikt worden door
iemand die een ander gelijk geeft, omdat hij de zaak niet de
moeite waard acht er over te bekvechten. Men acht zijn opponent
geen partij en ziet hem als het ware voor kind aan. De uitdrukking
wordt in meer directe zin ook gebruikt als kinderen vervelend
zijn.
Jan van Pelt (1) - Jan Tooten (1)
"'t Is 'n uir, zeej Jan Tooten en de kat jongde in z'n
pruik!" Men kan deze opmerking horen als iets niet goed lukt.
Eenzelfde betekenis heeft ook: "'t Is frut, zeej Jan van
Pelt" en "'t Is knudde mee den bok". Wie waren deze
Jan Tooten en Jan van Pelt?...
Jan van Pelt (2)
We wezen er reeds in een vorig "Plastiekje" op hoe tal
van typisch gewestelijke uitdrukkingen van onze stad ten nauwste
aan een met name genoemde persoon gebonden zitten, waardoor zij
wel heel duidelijk hun eigen aard verraden. Aan de hand van een
voorbeeld, waardoor zekere Jan van Pelt de
"onsterfelijkheid" scheen verworven te hebben, stelden
wij de vraag wie deze Jan van Pelt wel geweest kan zijn. Iemand
die goed thuis schijnt in de bakkerswereld, heeft hem voor ons
opgeduikeld.
Onze Jan van Pelt was een bakker, die op de hoek van de Korvelse
dwarsstraat woonde en die ons geschilderd wordt als een rustige,
goede man, die evenwel grote vaardigheid bezat in het met een
stalen gezicht verkopen van droge grappen. Hij bezorgde vaak zijn
brood in de destijds meer in zwang zijnde blauwe zak, die in het
midden een opening had. Deze zak werd over de schouder gedragen
met aan voor- en achterkant - aan beide zijden even zwaar - het
brood er in.
Jan Tooten (2)
We zijn te weten gekomen, dat onze "uir van Jan Tooten"
niet compleet was. Er ontbraken twee woorden aan. Jan Tooten
placht te zeggen: "'t is een uir mee zucht". Door die
aanvulling wordt de uitdrukking eigenlijk pas verstaanbaar. Als
men uit een "uir" (koe-uier) melk verwacht en men krijgt
dan niets dan lucht (zucht), is dat iets anders dan wat het
behoort te zijn of wat men verwacht, zoals Jan Tooten in zijn
zegswijze geen jonge katjes in zijn pruik verwacht had.
Ook zijn we achter de identiteit van Jan Tooten geraakt. Het was
een bakker in de Zwijsenstraat "een eindje voorbij de
Varkensmarkt". Hij bezorgde zijn brood met een hondekar. Het
feit dat hij 'n "gevleugeld woord" op zijn naam heeft
staan, wijst reeds naar populariteit. En die bezat hij als
vrijgezel en liefhebber van pretmaken dan ook wel. Een
briefschrijver meldt ons de volgende historische anekdote.
Op een zaterdagavond zat Jan Tooten in het café van Fons Jongen
aan de Korvelseweg naast de Capucijnenkerk, een echt stamcafé,
waar door de gasten wel eens het een en ander werd uitgebroed. Het
duurde de hond, die buiten in de kar moest wachten wat te lang.
Het beest spande zichzelf uit, waarna een gast hem in het café
haalde. Terwijl Jan zijn trouwe makker over de kop streelde:
"brave jongen, ga maar liggen", reden stamgasten de
bakkerskar naar het Capucijnenklooster en boden broeder portier al
het brood aan: "voor de arme paters"...
Om half twaalf op het sluitingsuur, spande Jan zijn hond weer in.
Hij deed het deksel van zijn kar open en mompelde: "Goed
verkocht, alles kwijt"... Zo ging het op huis aan... Dit
gebeurde werd in een weekblad in versvorm vereeuwigd. Het eerste
couplet luidde:
Een karretje op het asfalt reed,
De maan scheen helder, de weg was breed,
Den hond, die lag te rusten,
Den bakker dronk met lusten,
Ik wens je wel thuis mijn vriend, mijn vriend,
Ik wens je wel thuis mijn vriend...
Kupke Wagemans (1)
"Vat ze zoals ze zijn, want anders krijgde (krijg je) er gin
(geen), zeej Kupke Waogemans!" Geen idee wie dat Kupke, die
dit plaatselijk gevleugeld woord op zijn naam schreef, geweest is.
De betekenis van de uitdrukking is, dat men de dingen maar moet
nemen zoals ze zijn.
Kupke Wagemans (2)
In onze "Taalplastiek" 180 van 2 oktober ll. gaven wij
een "gevleugeld woord" van zekere Kupke Wagemans wiens
identiteit wij niet kenden. Die is men ons echter onlangs komen
vertellen. Kupke was de man van de kasteleines van eertijds het
Maastrichts Bierhuis "De Valk" op de hoek van de
Korvelseweg en de St. Annastraat. (Later café Duijven). Ida dreef
het café, maar Kupke beoefende in een achterkamer de stiel van
barbier en schoenmaker. Een dubbelbedrijf, waarin hij geassisteerd
werd door zijn twee zoons. Een ervan werd op latere leeftijd
Trappist en is in de Kongo gestorven. De andere, Gustje Wagemans,
zette het bedrijf van barbier en schoenmaker voort in de
Paterstraat. In het café aan de Korvelseweg behoorden tot de
vaste cliëntèle een stuk of acht scholieren uit Riel, die
Tilburgse scholen bezochten. "Tussen de middag" kwamen
zij in "De Valk" hun boterhammen opeten.
Zo, dat weten we dan ook weer! Kupke is dood, maar zijn gevleugeld
woord leeft verder met: "Vat ze zoals ze zijn, want anders
krijgde (krijg je) er gin (geen)!" Wie die "ze"
zijn"?