CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
REGISTER TILBURGSE TAALPLASTIEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
INTERVIEWS
SPECIAAL

print pagina

Tilburgse Taalplastiek

 op deze pagina's heeft Ben van de Pol een keuze gemaakt
uit de veelheid van lezenswaardige onderwerpen in T T P


Uit de schatkamer van de Tilburgse Taalplastiek (36 & slot)

 

OPMERKELIJKE DIALECTWOORDEN

 

Deze keer hebben wij voor u een aantal dialectwoorden uit de Tilburgse Taalplastiek verzameld, die aanleiding kunnen geven tot vermakelijke misverstanden bij de "niet-inboorlingen". Pierre van Beek had een fijne neus voor dit soort dingen en hij liet zich de kans natuurlijk niet ontglippen ons mee te laten genieten. Beslist de moeite waard!

En dit is dan meteen onze laatste aflevering van "Uit de Schatkamer". Dat wil niet zeggen dat er verder niets meer in de Tilburgse Taalplastiek te beleven valt. In de twee jaar dat wij ons daar nu al mee bezighouden, sloeg de verveling nooit toe. Doe dus gerust ook eens een duik in de complete serie.

 

voorschieten en verschieten

"Kunde-'t verschièten? Nee, daor worde lelijk van". Gevatheid en humor zitten hier samengevat in een vraag en een antwoord, die wel enige verklaring van node hebben voor de niet-ingewijde in de raadselen van onze schone taal. De eerste zin luidt "vertaald": "Kun je het vóórschieten?" Nu bestaat er naast "vóórschieten" in het Algemeen Beschaafd Nederlands ook het minder bekende "verschieten", dat eveneens voor een ander betalen is in afwachting van teruggave. Dit laatste werkwoord is het dat in onze streken graag gebruikt wordt. Het betekent echter eveneens: van kleur veranderen, o.a. bij een stof, die te veel aan de zon is blootgesteld geweest. Die wordt "daar maar lelijk van". Dit nu wordt toegepast op de vrager. Een verduiveld aardig grapje. De echte bedoeling de gevraagde vriendedienst te weigeren heeft het niet.

In dit verband willen wij er nog op wijzen, dat "vóórschieten" - met klemtoon op eerste lettergreep! - in ons dialect luidt: "vurschieten", eveneens met de klemtoon op de eerste lettergreep. Dan zou het grapje natuurlijk niet opgaan. Daarom hebben we hier uitsluitend te maken met het minder bekende ABN "verschieten".

 

haantjes en hondjes

Tot slot een begrijpelijk misverstand met de Tilburgse taal. "Vat de jonge haontjes (wordt uitgesproken als "hontjes") eens uit de ijskaast" zei een moeder tot haar dochter. De gast uit het westen van het land die dit hoorde, zette vreemde ogen op want hij dacht, dat we in Tilburg ingevroren jonge hondjes aten! Hij wist natuurlijk niet dat "hondjes" hier "huntjes" heten!

 

varken en veertje

Geruime tijd geleden hebben we hier een duivemelker opgevoerd, die zei dat hij "geen vèrke (varken)" thuis had. Nu komt er op ons bureau gedwarreld een duivemelker, die "geen vèrke (veertje) thuis heeft". Deze tweede uitdrukking lijkt ons heel wat logischer in een duivemelkersmond dan de eerste. We houden het daarbij dan maar op. Vooral geschreven in het dialect is het verschil tussen beide woorden miniem. Daar de eind-"n" praktisch niet wordt uitgesproken, houden we bij de uitspraak nog alleen het verschil tussen de "e" uit de eerste lettergreep over. Als wij een "varken" bedoelen, wordt de "è" alleen langer gerekt dan bij het "veertje".

 

weten en witten

"God wit alles en God wit niks!" Deze paradox van volkse vinding viel lang geleden uit een oudevrouwkesmond. De verklaring kwam met: "Anders zou Hij onze kelder wel gewit hebben". We hebben hier te doen met een aardige woordspeling met de werkwoorden "witten" (in de betekenis van met kalk wit maken) en "weten". De derde persoon enkelvoud van dit laatste werkwoord is in ons dialect in de tegenwoordige tijd "wit". De hele vervoeging van onze tegenwoordige tijd luidt: Ik weet, jij (bestaat niet), hij wit, wij weten, gij wit, gullie wit, zij weten.

 

weten en wassen

Met de dialectische verleden tijd van "weten" zou men ook wel paradoxaal kunnen jongleren met betrekking tot het ABN-werkwoord "wassen". Onze verleden tijd van "weten" is namelijk: ik wies, jij (bestaat niet), hij wies, wij wiessen, gij wiest, gullie wiest, zij wiessen. Dat heeft dus met "wassen" helemaal niets te maken.

 

plekken en plakken

Er zijn ook Tilburgers, die - overigens het Algemeen Beschaafd volledig beheersend - niet goed uit de voeten kunnen met het werkwoord "plakken" in de betekenis van lijmen, kleven. Zij zeggen "plekken" en schijnen "plakken" als dialect aan te voelen. Dat "plekken" valt dan soms in een keurige zin als een donderslag bij heldere hemel. Wie andere taaloren aan zijn hoofd heeft staan, denkt dan wel eens: "Nou moe"... Misschien moeten we dit misverstand wel een beetje wijten aan de, tot heden nog wel ingeburgerde, bijnaam voor een bekende, een eeuw oude zaak in kantoorbenodigdheden e.d. in Tilburg: "Jan Plek". Mogelijk ook dienen hier echter oorzaak en gevolg omgekeerd te worden.

 

geslaon en geslagen

Tilburgs (en overigens zuidelijk!) is wel de vorming van het verleden deelwoord van "slaan". Dit dient volgens het Algemeen Beschaafd Nederlands te luiden: "geslagen". In Tilburg zegt men echter: "geslaon" (geslaan). Dat deftige "geslagen" ligt ons helemaal niet in de mond. Is velen zelfs zo vreemd, dat zij, die overigens hun Algemeen Beschaafd wel kennen, daar toch nog dat verkeerde verleden deelwoord tussendoor gooien. Maar het moet erkend: ze doen het dan "geciviliseerd" en zeggen "geslaan". Heel sjiek, doch nog altijd verkeerd als men "Hoog-Nederlands" wil praten! 't Is er zo ongeveer mee gesteld als met dat woordje "nooi". Welke Tilburger vertaalt dit ooit door het juiste "node"? "Ik doe het zo node" dient het te zijn. Ha, ha, laat me niet lachen!... Van dat "node" doen Tilburgse tanden pijn!...

 

liggen en leggen

Die uitspraak is zeker niet van toepassing op de volgende wens: "Ik wou dat ik een aai (ei) was, dan kon ik ook geleej (gelegd) worden". Dit wordt gezegd door iemand, die moe is en lust heeft om te gaan liggen rusten.

De geestigheid schuilt in de "verwarring" van de werkwoorden "leggen" en "liggen". Ons dialect biedt daar de ruimte voor. "De kiep leej 'n aai" (de kip legt een ei) en wie op bed ligt, "leej te bed". Beide gevallen onvoltooid tegenwoordige tijd en zelfde woordvorm. Het verleden deelwoord is in beide gevallen ook "geleej". In het Algemeen Beschaafd Nederlands gaat de aardigheid niet op, want dan krijgen we met respectievelijk "legt" en "ligt" te maken. Voor de verleden deelwoorden hebben we daar: "gelegd" en "gelegen".

In Tilburg kan men ook horen: "Lig toch nie zô te vervelen"..., "Lig nie te zeuren"... Er zijn zo voorbeelden te over te vinden. Dit "liggen" heeft helemaal geen letterlijke betekenis. Kan zelfs rustig gebruikt worden tegen iemand, die staat of zit. Het lijkt of we hier te maken hebben met barokke overdaad in de taal. Als goede Brabander gebruikt ook de Tilburger immers liever een woordje te veel dan te weinig. Overdadig is dit "liggen" echter toch beslist niet. Naar ons taalgevoel vervult het wel degelijk een functie. Hij "ligt te vervelen" houdt méér in dan "hij verveelt". Het "liggen" suggereert niet alleen de herhaling en de lange duur, maar vertolkt tegelijkertijd nog ergernis. Het is dus rijk aan inhoud en schept een mogelijkheid tot subtiliteit, waar het Algemeen Beschaafd best jaloers op mag zijn. Gewestelijke taal is niet zo maar een brabbeltaaltje uit de onderontwikkelde gebieden!...