CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Een vlotreis op de Drina

Reisverslag in 5 afleveringen

 redactie: Ben van de Pol

 

Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 14 november 1964

 

VLOTREIS op de DRINA 1

 

Bij een houten hangbrug, tien minuten stroomopwaarts buiten het Bosnische stadje Foca (spreek uit: Fotsja), liggen enige houtvlotten aan de oever van de Joegoslavische rivier de Drina. Van oudsher heeft de rivier de rol gespeeld van transportweg voor de in de omliggende bossen gevelde bomen. De eeuwen door hebben hier de "splavari" hun geschiedenis geschreven. Een geschiedenis van geharde mannen, die de tot grote vlotten bijeengebonden bomen met kennis van zaken door de nu eens gladde wateren maar dan weer wildkolkende stroomversnellingen van de Drina het hout naar de aan de benedenloop van de rivier liggende zagerijen vervoerd hebben. Menige houtvlotter heeft daarbij het leven ingeschoten als een vlot, door de kracht van het water, in een stroomversnelling uit elkaar werd geslagen.

Deze wijze van vervoer vormde het enige transport op de Drina, de 334 km lange majestueuze stroom, die alleen al vanwege zijn ondiepte voor schepen onbevaarbaar is. Moderne tijden hebben de behoefte aan houtvlotten opgeheven, doch nog altijd vindt dit transport in beperkte mate plaats. Thans evenwel heeft men het nuttige met het aangename verenigd in die zin, dat het varen op een houtvlot tegelijkertijd - en zelfs in hoofdzaak - een toeristische attractie is geworden. Negen maal per zomerseizoen zakken nu (mits voldoende deelname) houtvlotten die starten in Foca of Visjegrad de Drina af om buitenlandse toeristen met een hang naar romantiek het grote avontuur van een vaart door ongerepte natuurgebieden met een overnachting in de wildernis te laten beleven. Onwerkelijke en onbereikbaar lijkende ervaringen zoals men die tot nu toe alleen gelezen heeft in boeken van ontdekkingsreizigers in verre, vreemde landen, zijn hier, in het hartje van Joegoslavië, tot een vrij gemakkelijk bereikbare realiteit geworden...

 

Het kan verbeelding zijn maar we menen, dat de Drina vreemd opkijkt als zij op een septembermorgen, zo tegen zeven uur als de zon nog niet uitkomt boven de omringende bergen en er nog een lichte nevel over het water hangt, een Tilburger - en wel een redacteur van het Nieuwsblad van het Zuiden - langs haar stenige en ook gedeeltelijk modderige oever naar beneden ziet klauteren. Die Tilburger is eerst per trein naar Serajevo gereden en daarna nog 150 kilometer per bus zuidoostwaarts. Gisteren heeft hij de hele dag rondgezworven door het gezellige stadje Foca, een plaatsje met een sterk Oosters karakter maar dat nog sluimerend wacht op het moment, dat het zal worden opgenomen in de lijst van toeristenoorden. Een fraai, nieuw hotel "Zelengora" aan de oever van de rivier vormt reeds de voorbode van de komende, toeristische dageraad.

 

Uit drie windstreken

We hadden gevreesd met een hele karavaan op te zullen trekken om "gereisd te worden". Tot grote verrassing en vreugde blijkt dit helemaal niet het geval. Maar drie mensen uit drie landen en drie windstreken stappen door de grauwe ochtendstraten van Foca, nieuwsgierig nageoogd door enkele arbeiders, die om zeven uur aan de slag schijnen te moeten. Die drie mensen zijn de 45-jarige Joegoslaaf bouwkundig ingenieur Milorad Majanovitsch uit Novi Sad, gids en leidsman voor de vlotvaart, de 60-jarige mister Dudgeon, Engelsman afkomstig uit Kenya (Zuid-Afrika) en - hoe bestaat het!... - een redacteur van Het Nieuwsblad. Daar had nog moeten zijn de heer Rupe Hassner uit Stockholm, cameraman van de Zweedse televisie maar die is niet komen opdagen. Hopelijk kunnen wij hem nog morgen in Visjegrad aan boord nemen.

 

Al is het maar één knaap!

Mr. Dudgeon is eigenlijk geen vlotvaarder maar vismaniak. Het toeval heeft hem de avond te voren doen boeken, alleen maar om "een uurtje of zo" mee te varen en vanaf het vlot te vissen. De Drina bezit de reputatie van buitengewoon visrijk te zijn. Forel en zalm vormen de specialiteit van de rivier. Vissen van gemiddeld drie tot vier kilogram. Er worden echter ook exemplaren van 20 tot 30 kg gevangen. Mr. Dudgeon is er op gebrand toch minstens iets van een twintig kilo letterlijk aan de haak te slaan. Dat zou een mooie bekroning vormen van zijn reis. Vier maanden reeds heeft hij door Zuid-Europa gezworven - in meer dan honderd verschillende bedden geslapen! - vertelt hij niet zonder enige trots. Gevist op tal van rivieren, maar aan alles komt helaas een einde. Overmorgen gaat het per vliegtuig terug naar Kenya.

Tot het verschalken van zalm en forel heeft mr. Dudgeon de gebruikelijke "listen en lagen" bedacht. Hij is uitgerust met twee werphengels, nu nog netjes ingepakt in een foudraal, beschikt over een metalen doos vol dikke en dunne snoeren, haken en angels, "vliegen" en "blinkerds". Hij zelf is gekleed in een kaki-pak, waarvan de broekspijpen verdwijnen in hoge rubberlaarzen en op het hoofd draagt hij een soort zuidwester: bij slecht weer voor de regen, bij hitte voor de zon...

 

"Splavari"

Beneden aan de oever maken we kennis met de "bestuurders" van ons vlot, dat in het Servo-Kroatisch "splav" genoemd wordt, terwijl de vlotters, die het besturen, met de naam "splavari" worden aangeduid. Even voorstellen: hoofd-splavar Achmed Osmanspahitsch, gehuwd en 43 jaar. Nummer twee: Salko Mujezinovitsch, 25 jaar, óók getrouwd. Namen om van te smullen want ze schijnen zo weggelopen uit de boeken van "de held van het Avondland" Kara ben Nemsi oftewel Karl May! Als de namen het al niet verraden hebben - beiden zijn mohammedaan. De begroeting is vormelijk en weinig luidruchtig. Er is weinig "Salem aleikum", niets geen complimenten. Men moet maar zien aan boord van 't vlot te komen en daar zijn bagage ergens zodanig kwijt te raken, dat ze tenminste droog blijft. Voor dit doel is ook een toeristische concessie gedaan.

 

Het vlot

Het vlot dat ons drie dagen over de Drina zal voeren, bestaat uit bijeengevoegde boomstammen. De lengte bedraagt ca. vijf en twintig meter, breedte aan de voorzijde vier meter en aan de achterzijde zeven meter. Dit komt omdat de boomstammen alle met de dunste einden naar voren zitten. Ze zijn met elkaar verbonden door vrij dunne ijzerdraden en taaie takken, alles met krammen vastgeslagen. Die takken dienen blijkbaar mede om te bereiken, dat de stammen hun vaste afstanden houden zodat men er nooit met de voeten tussen bekneld kan raken.

Zowel op de voor- als achterzijde bevindt zich een primitieve stuurinrichting met groot roer. Dit laatste bestaat uit een meterslange boom ter dikte van een stellingpaal, aan het uiteinde waarvan een méér dan twee meter lange plank bevestigd zit, welke op haar kant horizontaal in het water staat.

De bomen, die voor driekwart in het water liggen, bezitten niet een gelijke lengte. Sommige hebben die van het vlot maar dan weer liggen er twee achter elkaar bevestigd om aan de vijf en twintig meter te komen en er zitten zelfs twee slechts vier meter lange "stompen" in verwerkt, die wel vijf maal dikker zijn dan de overige bomen en daardoor een soort bank vormen.

 

"Comfort"

Over deze "bodem" liggen nog twee dikke dwarsbomen, waarop men ongeschaafde planken heeft getimmerd zodat er een podium is ontstaan, dat slechts het middengedeelte van het vlot beslaat. Dit podium, dat niet op een houtvlot thuishoort, vormt de concessie aan ons toeristen maar werd eigenlijk meer speciaal aangebracht voor het werk van de afwezige televisieman. Het vorm een uitstekende zitplaats en zo beschikken we over méér comfort dan waarop we hadden durven hopen.

Er bestaat geen eenvoudiger reisvertrek dan de start van een houtvlot. Een in de oevermodder stekende puntige paal, die aan een ijzerdraad bevestigd zit - een meestal totaal overbodig "anker" - wordt ingehaald, 't vlot wordt van de oever geduwd en... we varen. Geen enkele order, geen enkele instructie! Het wijst alles zichzelf: een kind kan de was doen!...

 

Salko gaat vissen

Achmed heeft het roer genomen en spoedig drijven we op het midden van de rivier. Zijn collega Salko heeft voorlopig geen taak, zodat hij ruimschoots tijd krijgt zijn zwak voor de hengelsport te demonstreren. Nog voordat we het midden van de rivier bereikten, heeft mr. Dudgeon zijn visgerei in gereedheid gebracht. Salko draait als een verlegen kind, dat door een geheim verlangen is bezield, om mr. Dudgeon heen, die vele meters ver voor de eerste keer zijn haak "met vlieg" heeft uitgeworpen. Nu kan onze Brit maar met één werphengel tegelijk vissen, waardoor Salko 'n prachtgelegenheid krijgt de andere hengel met kennersblik aan 'n inspectie te onderwerpen. Eerst laat hij 't opvallend dikke rode snoer door zijn grove vingers spelen. Hij zegt een Servisch woord dat wel "dik" zal betekenen, maar dat noch mr. Dudgeon noch wij verstaan. Overigens is de Brit te zeer verlangend naar de eerste zalm dan dat hij ook nog aan de rest van zijn vistuig aandacht kan schenken. Dus groeit Salko's moed zienderogen en het volgende moment zit hij al met het "molentje" van de hengel te spelen. Dat mechaniekje interesseert hem als 'n kind zijn spoortreintje. Nog eens probeert Salko een conversatie, die de Brit niet volgen kan. Ook buiten de taal bestaan er echter vele methoden om elkaar te begrijpen.

 

Klein drama

Met die onfeilbare intuïtie, waarmee een mensengeest als een gevoelige radio-ontvanger geestverwantschap peilt, heeft mr. Dudgeon een collega-visser geregistreerd. "Fishing?"... vraagt hij uitnodigend. En al verstaat op zijn beurt Salko geen Engels, houding en gebaar zijn onmiskenbaar duidelijk. Daar was het nu Salko juist om begonnen. Gretig als een die "pleine pouvoir" gekregen heeft, springt de Bosniër energiek op met de begeerde hengel in de hand. Nu zullen we eens wat gaan beleven. Belangstellend slaat mr. Dudgeon het debuut van zijn nieuwverworven vriend gade. Mogelijk kan "Kenya" nog iets leren, want de verhoopte eerste zalm liet zich tot heden wachten... Salko werpt uit met de gooi van een kenner. Het snoer komt terug. Haak en "vlieg" suizen vervaarlijk langs mr. Dudgeons hoofd en vervolgens om het hoofd van Salko totdat de haak in diens trui blijft steken. "Holala!" klaagt mr. Dudgeon met 'n gezicht waarvan de bedenkelijkheid en het misprijzen afdruipen... "jij maakt ongelukken!"...

 

Geen blamage

Salko zou zich enorm geblameerd moeten hebben, doch hij is door de viskoorts aangetast en zijn houding en gebaren getuigen van een zodanige zelfverzekerdheid, dat hij zijn vermoede deskundigheid onverlet weet te redden. In het mechaniekje van de "molen" blijkt een pal te zitten, die bij het werpen bliksemsnel moet worden omgeworpen. Of Salko kent dit soort mechaniek niet of hij is te traag geweest. De pal heeft hem in ieder geval de das omgedaan al is het dan gelukkig zonder ongelukken afgelopen!

Mr. Dudgeon blijkt niet de beroerdste. Je herkent je vismakker of je herkent hem niet. Salko kan vissen met de werphengel. Dat staat vast! Mr. Dudgeon verklaart het mechaniek, demonstreert een worp, waarbij Salko moeite heeft zijn ongeduld om zelf aan de slag te gaan te bedwingen. Dan is het zijn beurt. De Bosniër toont een vertrouwen in eigen kunnen als in het befaamde geloof, dat bergen heet te verzetten en ja, het is gelukt! Er glijdt een zweem van zelfgenoegzaamheid over zijn met weinig menselijke schoonheid gezegend gezicht - Salko is ongemeen lelijk om het duidelijk te zeggen! - en mr. Dudgeon knikt goedkeurend. Hij heeft zich niet in de Bosniër vergist. Salko is een "fisherman"!...

 

Converseren

Er bestaat aan boord weinig behoefte aan conversatie. Twee man vissen, Achmed stuurt al laat hij in het rustige water het roer wel eens een poosje aan zijn lot over, de Tilburger kijkt en savoureert de aroma van het langgedroomde avontuur, en ingenieur Majanovitsch geniet al evenzeer. Hij mag dan "ex officio" varen, het mag zijn twaalfde vlotreis zijn, onze man uit Novi Sad bezit dat haast kinderlijke gemoed, dat onbevangen van de schoonheid van de natuur weet te genieten en voor wie ieder gebeuren - hoe vertrouwd ook - toch altijd weer de glans en bekoring van het nieuwe bezit. Een levenskunstenaar als weinig anderen, reden waarom wij hem dan ook "onze man" durven noemen.

Als het moet ligt de conversatie voor de Hollander nog het gemakkelijkst. Hij kan zich rechtstreeks met Engels tot "Kenya" richten en met Frans tot de ingenieur. Alleen wanneer hij met de "splavari" wil spreken, die alleen Servo-Kroatisch verstaan, moet Milorad als tolk worden ingeschakeld. De Engelsman heeft het een beetje moeilijker, want die kan alleen rechtstreeks met de Hollander converseren en voor zijn gesprek met een "splavar" loopt hij over twee "tolkschijven". Dan ziet de praat-figuur er zó uit: Engeland - Hollander - Joegoslaaf leider - splavari, en omgekeerd. Een beetje omslachtig maar ook dat gaat! Trouwens opmerkelijk hoe weinig woorden mensen behoeven te spreken om elkaar te verstaan! Gebaren en gelaatsuitdrukkingen vormen een veel te weinig gewaardeerde kracht.

 

Gesprek tot de oever

Op zeker moment krijgt mr. Dudgeon het in zijn hoofd de hengel neer te leggen, twee handen aan de mond te zetten en zo hard als hij kan naar de oever te roepen: "Ik ga nog een uur mee! Rij maar verder!" Tamelijk ver weg ontwaren we op de hoge oever van de Drina 'n kleine vrouwenfiguur naast een crèmekleurige auto. Pas nu komen wij er achter, dat mevrouw Dudgeon 't vlot per auto langs de oever volgt. Hier was de geplande tijd van mr. Dudgeon verstreken en nu moet hij per auto mee naar Foca terug. Overmorgen gaat het vliegtuig naar Kenya. Maar mr. Dudgeon heeft nog geen enkele vis gevangen en zijn Europareis kan niet eindigen met een visnederlaag. Het is trouwens niet alleen het vissen, dat de Engelsman in zijn ban geslagen heeft. Als natuurmens blijkt ook hij niet ongevoelig voor de schoonheid rondom en de bekoring van het varen.

 

Dubbele nelson

Hij spreidt zijn gevoelens hieromtrent niet openlijk ten toon, maar hij zit onmiskenbaar in een dubbele nelson van dit fascinerende land, al voert hij het nog niets gevangen hebben bewust of misschien ook wel bewust en rationaliserend aan als argument om het vaargenot langer te laten voortduren.

Een uur later herhaalt zich het juist geschetste gebeuren op precies dezelfde manier. Dus wéér die conversatie met een nieuw uitstel. En opnieuw rijdt mrs. Dudgeon - hopelijk nog altijd welgemoed! - verder over de waarschijnlijk voor een auto niet al te aanlokkelijk uitgeruste oeverweg. Haar man is niet enkel meer aan het vissen doch ook aan vlotvaren verslaafd geraakt. "Waarom gaat uw vrouw ook niet mee?" zegt ir. Majanovitsch via de bekende "tolkschijven". "U kunt de auto ergens laten staan langs de oever en hem dan straks weer ophalen." Of het denkbeeld ook al in het achterhoofd van mr. Dudgeon leefde, verraadt hij niet, maar nu het hem wordt voorgeschoteld aarzelt hij niet er een greep naar te doen als de drenkeling naar een reddende balk: Ja, waarom zou zijn vrouw eigenlijk niet meevaren. Er valt toch méér dan vissen te beleven. En wat misschien wel het zwaarste weegt: dan kan hij zelf ook doorvaren... Bij de eerstvolgende gelegenheid zullen we dus - als zij tenminste toestemt! - "Dat doet ze wel!" heeft hij gezegd - een nieuwe reisgenote, mrs. Dudgeon, aan boord krijgen.

 

PIERRE VAN BEEK


Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 21 november 1964

 

VLOTREIS op de DRINA 2

 

Varend op een houtvlot op de Drina vraagt men zich af wat het toch eigenlijk is, dat aan zo'n tocht zo'n bijzondere bekoring geeft terwijl de eerste uren toch niet eens zo spectaculair zijn - tenminste niet in het licht van wat later bleek te komen. Men komt tot de conclusie, dat hier een reeks van factoren samenwerken, maar voor ons is toch wel dominerend het "beleven" van een rivier zoals dat op geen andere wijze van varen mogelijk is.

Per bus rijdende van Serajevo naar Foca hebben we de Drina vanaf de hoge bergweg, diep beneden zien liggen als een weinig opvallende stroom, geperst in een keurslijf van bergen, die wel herinneringen aan de Ardennen oproepen. Op tal van plaatsen leek de verafgode Drina zó smal en zó ondiep, zó bezaaid met keien en rotsblokken, dat we ons ongerust afvroegen hoe men hier in 's hemelsnaam met een vlot zou kunnen varen. Nu we zelf echter op die stroom drijven, heeft hij een totaal ander gezicht gekregen. Hij is niet meer de geketende van de vorige dag, want vanuit ons nieuw perspectief treden de met bossen bedekte berghellingen, die nu in de stralende zon liggen, ver terug, als het ware bezield met een heilige schroom voor hem, die daar voorbijkomt.

Hoewel geen Nederlandse Maas of Rijn - zij blijft altijd een bergrivier! - is de Drina toch een stroom vol majesteit, veel breder, veel imponerender dan zoals hij zich de vorige dag bij de eerste kennismaking heeft voorgesteld. Eigenlijk is dat toen helemaal geen kennismaking geweest. Deze heeft pas heden plaats nu wij daar, plat op het water drijvend, gezeten of blotevoets staand op wiebelende boomstammen, die voortdurend door het water overspoeld worden, stroomafwaarts drijven. Nog houdt de rivier haar decorum hoog, maar in de vele stroomversnellingen is het alsof zij telkens de vuisten balt als symbool van ingehouden macht. Maar die vuisten boezemen geen angst in, want er is een geheim bondgenootschap tussen ons en de rivier uit wederzijdse appreciatie. Nooit heeft een varende mens zo nauw aan het hart geluisterd van een rivier als hij, die hier gedragen wordt door niets dan een vloer van primitief aan elkander gebonden boomstammen, afkomstig uit de wouden op de oevers, die - evenals de Drina - de tred van de tijd en het ruisen van de eeuwen beluisterd hebben. Als mens met een hart vol liefde voor de dingen van de natuur en heimwee naar al wat eeuwig is, zijn we daar tussen gekomen en zo kan het niet anders of de rivier heeft dat geaccepteerd. Daarom varen we eigenlijk niet op de Drina, maar die Drina heeft ons opgenomen en ons tot een stuk van haarzelf gemaakt. Hierin schuilt het diepe mysterie van dit handjevol mensen op het vlot...

 

Ergens tussen Foca en Gorazjde - daar waar een eenzaam huis op de oever staat - heeft weer het reeds vroeger beschreven oevergesprek plaats. Mevrouw Dudgeon besluit - op uitnodiging van haar man - mee te varen tot de eerstvolgende halteplaats Gorazjde. Als het vlot naar de wal gestuurd is, waar het geruisloos en zonder enige schok in de modder vastloopt, komt met mevrouw Dudgeon ook een jonge mohammedaanse, gekleed in de "dimije", de wijde harembroek, naar beneden gehold. Het alleenstaande huisje blijkt de woning van onze vissende "splavar" Salko en de mohammedaanse is zijn vrouw Hatidja, die haar man een rugzak met proviand komt brengen. We zullen namelijk de hele dag varen en voor de lunch dient ieder voor zichzelf te zorgen, zoals we de avond te voren tijdig gewaarschuwd zijn.

 

Uitbundige mohammedaanse

Mohammedaanse vrouwen in dit land mogen dan de "feredsje", de sluier, hebben afgelegd, ze tonen toch altijd nog een grote gereserveerdheid tegenover mannen - vooral vreemde mannen want een eeuwenoude, in de ziel gewortelde zede laat zich niet met een pennestreek wegvagen. Hatidja is echter knap en jong, bovendien voelt zij zich hier - aan de oever van de Drina - thuis. Zonder op de vreemdelingen te letten begint ze 'n uitgelaten stoeipartij met Salko, die daarvan evenmin afkerig blijkt. Hatidja is de knapste en tegelijkertijd de enige uitbundige en ongeremde mohammedaanse, die we op verschillende reizen door het Joegoslavische land ontmoet hebben. Daarom zien we nu, schrijvend in Tilburg, nog altijd dat oevertafereel beneden het witte huis, ergens aan de Drina tussen Foca en Gorazjde.

Mevrouw Dudgeon, die klein van postuur is en kennelijk weinig om de slanke lijn maalt, glijdt bij haar geestdriftige poging om op het vlot te komen uit op een glibberig rotsblok en schiet daarbij met één voet in de modder weg. Het kost haar een ontveld been en een in de modder achterblijvende schoen, die we echter weer kunnen opvissen. Al is de start dus niet al te fortuinlijk, mrs. Dudgeon blijkt voor geen kleintje vervaard - men is in Kenya blijkbaar wel wat gewend - en zo wordt de stemming door het incident niet het minst beïnvloed.

 

Twee wapens

Achmed benut het oponthoud om enige voorzieningen aan het roer te treffen. Het werkt wat te stroef naar zijn zin. Met een grote bijl bewerkt hij de staande "as" en de zaak is weer oké. Die bijl vormt een van de twee wapens, die we aan boord hebben. Het tweede bestaat uit een vervaarlijk soort houweel waarvan 't staal de vorm heeft van een gebogen vogelsnavel. Het vormt 'n onmisbaar attribuut voor houtvlotters en mensen, die veel met gevelde bomen te maken hebben. Men slaat de "snavel" met grote kracht in een boom en kan hem dan trekken, waar men hem hebben wil. Het houweel laat zich echter ook hanteren als hamer en niet op de laatste plaats als knijptang, bv. voor 't uitwippen en verslaan van de krammen, die de takken en draden vasthouden, waarmee de vlotbomen aan elkaar verbonden zitten. Achmed en Salko tonen grote bedrevenheid in het hanteren van dit wapen. Het fijne van de kunst bestaat in de manier, waarop de vogelbek na gebruik met een schijnbaar nonchalant, maar in werkelijkheid heel vakkundig gebaar wordt "weggesmeten", zodat het muurvast in een vlotboom blijft steken. Dat is ook de vaste manier van opbergen van het wapen.

 

Demonstratie

Salko geeft een demonstratie weg. Een forse zwaai en het wapen steekt. Met geen macht slagen we erin het uit de boom losgewrikt te krijgen - ook niet wanneer we de steel als een hefboom naar beneden buigen! Nú is het onze beurt. Het lukt aanvankelijk niet eens de bek te laten "grijpen" en als we daartoe, na enige oefening, wél geraken, kan een kind de bijl weer losgewrikt krijgen. Zo vraagt ieder vak en dat van "splavar" niet het minst! - zijn routine.

Wie het niet zelf ervaren heeft, kan nauwelijks iets anders menen dan dat zo'n urenlang inactief drijven op een vlot maar een vervelende vertoning moet zijn. Niets is echter minder waar. Voortdurend verandert het oeverbeeld. Soms glijden we langs 'n klein dorpje, ergens hoog op de bergen. Bij een bocht van de rivier ligt het stadje Dragojevica zich te koesteren in de blakende zon. Als een tot afschieten gereed staande raket rijst hoog boven de huizen uit de slanke minaret van een "dzjamija", een moskee, in dit geval de oudste van heel Bosnië. Mohammedaanse vrouwen doen de was aan de rivier, een zigeunerfamilie bivakkeert er en stookt er een vuurtje; op 'n vrachtauto of paard met wagen worden keien geladen; er grazen hele kudden schapen en dan klinkt plots het geloei van een onzichtbare koe, welk Nederlands geluid door de echo weerkaatst wordt.

 

Stroomversnellingen

Ook voor de niet-vissenden biedt de rivier nog meer attracties. De grootste hiervan zijn het passeren van de stroomversnellingen. Vele kleine en enkele grote. Zij kondigen zich reeds van te voren door geruis aan en men ziet ze ook van verre door de beweging van het water. Bij zo'n stroomversnelling veert de elders traagstromende Drina op uit haar mediterende dommel. Daar begint de rivier te leven als een reus, die ontwaakt of als een gewichtheffer, die zijn spierballen toont. Ook de vlotreizigers komen in beweging. Je weet natuurlijk nooit hoe het afloopt.

Iedere stroomversnelling is anders en elke heeft haar eigen nukken, die ook nog variëren met de stand van het water. Soms zijn er stromingen, die tegen elkaar inwerken en soms moet er na de eerste hindernis direct in dezelfde "schwung" nog een tweede genomen worden. Nu kent Achmed de Drina als zijn broekzak en hij is op de hoogte van haar stiekeme streken. Hij weet van te voren waar het werken wordt. Dan klemt hij zich met gespreide benen en opgestroopte broekspijpen tegen de zijkant van de stammen, de stuurboom stevig omkneld met beide handen.

 

Vlotdoop

"Weg daar!" gebaart hij tot ons, die argeloos op de buitenkant van ons podium blijven zitten. Nog voor we een draai achterwaarts hebben kunnen voleinden, slaat een woeste golf water over het punt, waar we nog zoëven zaten. Niet alleen worden alle bomen van ons vlot overspoeld, maar ook de buitenkanten van 't veilig lijkende podium krijgen de volle laag. Alleen het middenvak, waarop de bagage in schilderachtige wanorde dooreenligt, is drooggebleven... Nog even schokt het vlot van links naar rechts en we liggen weer in rustig water. Achmed heeft het knapjes gehaald. Zonder ook maar ergens een uitstekende rots te raken!

Na het ondergaan van de waterdoop betekent iedere volgende stroomversnelling een attractie, die reeds van te voren met meer dan gewone interesse wordt tegemoetgezien. Eenmaal achter de rug krijgen ze een soort puntenwaardering voor hun gedrag. Hoe wilder de "buk", zoals men hier een stroomversnelling noemt, des te groter het plezier van de buitenlandse reizigers. Als de "buk" eens erg goed haar best gedaan heeft, juicht mrs. Dudgeon enthousiast: "That was a good one!"...

 

Lokkende sirene

Van de Drina gaat een onweerstaanbare verleiding uit. Eerst heeft ze als een lokkende sirene mr. Dudgeon en ons in haar kluisters geslagen en nu valt ook mrs. Dudgeon haar ten offer. Het plan om in Gorazjde van boord te gaan is al lang opgegeven. De Britten hebben opnieuw "bijgetekend". Ze varen nu verder de hele dag mee tot het eindpunt van de eerste etappe: Visjegrad. Voor de twee resterende dagen ontbreekt hun de tijd. "Man, we zijn onze Europareis aan de verkeerde kant begonnen!" klaagt mrs. Dudgeon. "We hadden hier moeten starten!"... De ontdekking komt vier maanden te laat! Op zeker moment neemt mrs. Dudgeon ons in vertrouwen. "Kunt u de leider niet eens vragen even te stoppen? Maar vijf minuten..." smeekt ze. Onze boodschap wordt met enige verwondering uit onbegrip ontvangen. Men houdt er blijkbaar niet van te stoppen, want dan arriveren we in het donker in Visjegrad. Maar goed, er zal naar een landingsplaats worden uitgezien! Het duurt echter nog wel twintig minuten en het wordt Gorazjde. Een overigens slecht gekozen punt, want als mrs. Dudgeon niet zonder moeite tegen de vrij steile oever opklautert, moeten Salko en Achmed haar te hulp snellen om haar over een kademuur te helpen.

 

"Vijf minuten..."

De afgebedelde "vijf minuten" verstrijken. Het worden er tien, vijftien... "Waar blijft ze toch?" verzucht de op het vlot achtergebleven mr. Dudgeon. Na een klein half uur komt mrs. Dudgeon, half lopend, half glijdend, weer langs de oever naar beneden. Onder iedere arm twee flessen bier en aan iedere pink een pak koekjes. Mrs. Dudgeon heeft óók nog "vijf minuten" inkopen gedaan. Het verloren schaap is gered, de familie weer bijeen en even later varen we weer. Bier en koekjes pleisteren de wonden van ongeduld. En per saldo hebben we maar één dame aan boord!

 

Fruit volop

Leider Milorad Majanovitsch laat zich ook niet onbetuigd. Eindelijk gaat een van de twee kubusvormige, kartonnen dozen open, die al de hele ochtend raadselachtig tussen de bagage hebben staan paraderen. Ze blijken stampvol pruimen en appels te zitten. Vooral pruimen! De befaamde Bosnische pruimen, die men in Wenen met de speciale aankondiging "Bosnische" in de winkeletalages kan zien liggen. Het zijn eigenlijk "kwetsen", kleine, langwerpige pruimen, die hier ook overal in de tuinen van de huizen groeien en waarvan de bekende pruimenjenever, de Joegoslavische nationale drank "slivovitsa" vervaardigd wordt.

Milorad vertelt hoe hij er aan gekomen is. In Foca heeft hij gisteren cadeautjes gebracht aan de kinderen van 'n "splavar", die hem vorig jaar over de Drina heeft geloodst. Als tegenprestatie zijn de kinderen de volgende ochtend met de twee dozen fruit komen opdagen. Of we nu maar eten willen zoveel we lusten! Hij weet natuurlijk niet dat een Hollandse maag - en zeker die van een vlotvaarder-in-den-dop - zich niet straffeloos met pruimen overvoeren laat! We willen liever niet om "vijf minuten" bedelen...

 

Zonaanbidders

Uren varen we reeds. De zon staat op haar hoogste punt. Dieper in het land moet het nu wel heel warm zijn, maar wij, die één zijn met de Drina, hebben de koelte van het water, wat niet wegneemt, dat successievelijk toch het ene kledingstuk na het andere in de chaotische hoop midden op het podium is terecht gekomen. De reizigers kunnen zonnebaden, languit op de rug liggen op het plankier van ongeschaafd hout. Ze kunnen aan de kant op een boomstam gaan zitten met de benen tot over de dijen in het water bengelend. Men kan enkel zijn voeten laten bespoelen, maar ook vlotweg een totale duik in de Drina nemen al is het water ook aan de koude kant. In het hoogseizoen had het kunnen gebeuren, dat we met z'n dertigen op het vlot zaten als haringen in een ton. Vandaag is het echter een tocht "en famille", een privé-reis. Weliswaar mensen uit verschillende landen met verschillende talen, zeden en gewoonten, maar toch één van geest in hun gebondenheid aan de natuur en liefde voor het avontuur. Zo varen we urenlang de "kanjon", de grote kloof, tegemoet, die het hele karakter van de reis 'n ander aspect moet geven nog voordat we in Visjegrad zullen arriveren. Nog altijd vist mr. Dudgeon. Nog altijd heeft hij niets gevangen. En Salko is niet gelukkiger dan hij!

 

PIERRE VAN BEEK


Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 28 november 1964

 

 

VLOTREIS op de DRINA 3

 

De Joegoslavische rivier de Drina, die het water van tal van zijrivieren opneemt, waarvan de via Monte Negro uit Albanië komende Lim wel de voornaamste is, heeft over het algemeen een breedte van 50 tot 60 meter. Haar grootste breedte bereikt zij bij Skelani beneden Zvornik in het noorden, waar zij tot een meer van 200 meter breed is geworden, doch wegens de bouw van een stuwdam varen de houtvlotten - in tegenstelling tot enige jaren geleden - thans niet meer tot Zvornik. Het smalst is de Drina in de kloof van Tijesno ten noorden van Gorazjde. Acht kilometer lang wordt ze hier samengeperst tot slechts 20 meter, aan weerszijden begrensd door loodrechte bergmassieven, die 700 tot 800 meter hoog uit het water oprijzen. Dit deel van het traject zijn we thans binnengevaren.

Wat is er nog overgebleven van onze Drina van hedenochtend! Het aspect van de tocht heeft plotseling een totale verandering ondergaan. Deze morgen dreven wij op een stroom met wijd-wijkende oevers, die overal tekenen van bewoning en beschaving vertoonden, maar nu zijn we binnengevaren in het rijk van de stilte, die van tijd tot tijd slechts onderbroken wordt door de schreeuw van een vogel en het geruis van de stroomversnellingen, dat in de oren klinkt als geluiden van het oerwoud. Pas nu begrijpen we hoe fascinerend het leven van een ontdekkingsreiziger moet zijn, want die reiziger zijn we zelf! Het avontuur van ons leven heeft hier zijn aanvang genomen...

 

Het water van de Drina, dat een groene kleur heeft, is niet buitengewoon doorzichtig. Beneden Gorazjde wordt het zelfs langs één oever kilometers ver vervuild door afvoerwater van een fabriek, hier in de kloof is het echter nog groener dan elders. Het lijkt of men er slechts een meter diep in kan kijken en dan verdwijnt de blik in een mysterieus duister. In de Tijesno-kloof haalt de Drina, wier gemiddelde diepte slechts 2.50 meter bedraagt, niet minder dan twaalf meter, wat enorm is voor een bergrivier.

De bergwanden vormen een bonte staalkaart van kleuren en vertonen overal de sporen uit de oertijden, die verraden hoe de rivier in de loop der eeuwen haar bedding steeds dieper heeft ingevreten. Op de meest onmogelijke en voor een mens ontoegankelijke plaatsen vecht het leven om zijn bestaan. Daar waar maar een voet plaats was in de door geen enkele alpinist bestegen wand, heeft zich een boom of struik genesteld, die vaak in een zodanig wankele positie verkeren, dat ze iedere dag in de rivier kunnen storten. Wegen of voetpaden zijn er hier uiteraard niet en dit tafereel kan alleen genoten worden door een vaart met vlot of kano.

 

Luisteren naar stilte

Als bij onderlinge afspraak is de conversatie van de vlotvaarders stilgevallen. Niemand heeft behoefte tot spreken, omdat ieder voelt, dat dit een heiligschennis zou betekenen in dit gewijde uur, dat de ziel zich tot mediteren heeft gezet. Als een gevoelige radarantenne registreert zij de onzichtbare golven en trillingen, die de eeuwen hier hebben achtergelaten maar die nog altijd de verbinding vormen met de kosmos en de Heerser daarover...

We zijn als luisteraars naar een symphonieorkest met een onzichtbare dirigent. Ieder heeft misschien wel zijn eigen interpretatie, maar alle zielen van het vlot op de Drina horen muziek. Slechts één maal, toen hij wist, dat het einde van het stuk naderde, heeft de leider Milorad Majanovitsch, die een gevoelig man is, gesproken om de titel te schrijven boven het stuk, dat wij beluisterden. Hij zei enkel: "Een fortissimo van stilte"... In gedachten hebben we die woorden neergeschreven op de wanden van de Tijesno-kloof, waar gij ze zeker lezen zult als ge afzakt over de Drina van Gorazjde naar Visjegrad... Eenmaal de kloof uit is de tocht naar Visjegrad niet ver meer. Reeds lang is de zon verdwenen achter de bergen. Schemering daalt over de Drina. We zijn nu in rustig water.

 

"Een, die in de avond vaart"...

Het symbolische woord van Frederik van Eeden krijgt hier een haast letterlijke toepassing. We zijn als "een, die in de avond vaart en moe de riemen rusten laat". Dit slaat echter wel in hoofdzaak op "splavar" Achmed, die het grootste deel van de dag aan het roer stond. Hij heeft dit roer in de steek gelaten en we drijven nu onder hoede van de stroom alleen. Wat er tijdens de tocht achter het brede voorhoofd van de zwijgzame, doodernstige mohammedaan met onwerkelijk grote kinnebak en zijn lengte van twee meter is omgegaan, weten we niet. We zien alleen, dat hij uit de plooi komt en zelfs een ogenblik uit evenwicht geraakt als mr. Dudgeon, voor wie het afscheid nadert, Achmed en Salko met een ongewoon grote fooi bedenkt...

Het is al enige tijd donker als we even buiten Visjegrad met ons vlot, enigszins verkleumd, op de oever glijden. Achmed en Salko vochten bijna om de bagage van mr. en mrs. Dudgeon te mogen dragen en omdat Salko zijn handen niet vol genoeg kan krijgen, trekt hij ook ons koffer uit de hand. We zijn zo maar ergens aan land gegaan. Er is in ieder geval geen aanlegplaats. Dat betekent in het donker over keien en door struikgewas tegen de vrij steile oever naar boven klauteren.

 

Nederlandse auto's

"Pas op voor m'n hengels! Denk om je ogen!" waarschuwt mr. Dudgeon, die vlak vóór ons klautert, voortdurend. Zonder ongelukken komen we boven vanwaar een weggetje in tien minuten naar de stad Visjegrad voert. Naar het nieuwe hotel "Visjegrad" waar we kamers gereserveerd hebben. "Kijk, twee Nederlandse auto's", zegt Milorad als we de parkeerplaats voor het hotel passeren. We werpen even nieuwsgierig een blik door de achterruit van een van de wagens omdat daar een boek ligt. "De brug over de Drina" luidt de titel. Ha, de ook in het Nederlands vertaalde roman van de in Belgrado wonende Joegoslavische auteur Ivo Andritsch, die enige jaren geleden de Nobelprijs voor literatuur kreeg! Die "Brug over de Drina" ligt daar, op nog geen honderd meter van ons hotel. Ze prijkt in een speciale verlichting en is dat ook waard. Morgen zullen we onder haar doorvaren...

Ergens in de organisatie schuilt een fout! Onze hotelkamer is disponibel. De naam van de verwachte Zweedse televisieman Hassner komt ook in het hotelregister voor, maar voor de leider van ons vlot Majanovitsch werd geen kamer gereserveerd. En het hotel is uitverkocht. Majanovitsch wordt, zeer tegen zijn zin, gedoemd hals over kop logies te zoeken in het oude, derderangshotelletje van Visjegrad. En voor mr. en mrs. Dudgeon, die zo maar door het toeval in Visjegrad zijn komen aangedreven, is er natuurlijk ook geen bed.

 

Moeilijke krijgsraad

Beroofd van onze leider moet er aan de portiersloge krijgsraad gehouden worden. Maar die portier spreekt alleen Servo-Kroatisch en niemand in de buurt die een moderne westerse taal kent. Één zaak blijkt echter zonneklaar: er is geen kamer voor de Britten. Tenslotte wordt er een Duits sprekende kellner opgeduikeld, die echter nauwelijks over tijd beschikt om ons aan te horen. Een tien kilometer verder gelegen hotel blijkt, na heen en weer getelefoneer, inmiddels ook bezet. Vannacht om drie uur vertrekt er een treintje naar Foca, maar het is nu pas half acht. En wat hebben mr. en mrs. Dudgeon aan een trein naar Foca als zij hun auto, die tussen Foca en Gorazjde bij Salko thuis aan de Drina staat, nog moeten ophalen. Een nachtelijke taxirit?...

Laten we eerst maar eens gaan eten. We hebben per saldo twaalf uur varen en een afstand van 70 kilometer achter de rug! Omdat het Britse paar de hele nacht voor de boeg heeft, wordt het laat, maar uiteindelijk kunnen we echter onze hotelkamer toch niet ongebruikt laten. Met de ongewone wens, dat we mr. en mrs. Dudgeon de volgende ochtend niet meer terug hopen te zien, nemen we afscheid van deze prettige reisgenoten, wier Europareis als een nachtkaars uitgaat. Ook al omdat mr. Dudgeon geen enkele vis uit de roemruchte Drina heeft kunnen verschalken, daarentegen wél enige snoeren verspeelde. Salko is gelukkig even onfortuinlijk geweest... De volgende morgen overhandigt de portier ons een in het Engels geschreven briefje: "Zijn vannacht om 2 uur per taxi vertrokken naar Foca. Halen onderweg de auto op. Goede reis!"...

 

Beroemde brug

Die ochtend vormt het eerste doel van onze stadswandeling de brug. De brug van Visjegrad is beroemd in heel Joegoslavië en ze werd het ook in Europa door het boek van Ivo Andritsch. In Visjegrad ging vroeger de karavaanweg over de Drina. In Visjegrad werd geboren grootvizier Mohamed-pasja Sokolovitsch, een van de meest vooraanstaande politieke persoonlijkheden van zuidoost Europa van de 16de eeuw. Hij werd op hogere leeftijd gedwongen Turk te worden. Ter ere van zijn vaderstad liet hij, in zijn glorietijd, de brug bouwen, die het grootste architectonische monument van het Turkse bewind in Joegoslavië zou worden.

De 175 meter lange brug rust op elf gracieuze bogen, waarvan de middelste de grootste is terwijl de overige tien aan weerszijden kleiner worden naarmate ze dichter de oevers naderen. Boven de middenboog bereikt het bruggedek zijn hoogtepunt, waar zich aan de zuidzijde een kolom met inscriptie bevindt met daartegenover aan de noordkant een stenen uitbouwsel in de vorm van een bank, die "kapija" genoemd wordt.

 

Bezield element

Het is hier op deze brug met deze bank, dat Andritsch het leven van Visjegrad tot aan het uitbreken van de eerste wereldoorlog in zijn roman geconcentreerd heeft. Hij doet zit zó doordringend, dat de brug een bezield element in het leven van het oude Visjegrad wordt en waarbij mensen en bouwwerk zó hecht met elkaar verstrengeld raken, dat men de mensen van Visjegrad niet meer kan zien zonder de brug en de brug niet meer zonder de mensen, omdat zij elkaar wederzijds bepalen. Men zou kunnen zeggen, dat de brug hierdoor onsterfelijkheid verworven heeft.

Wie het boek leest, komt onweerstaanbaar onder de betovering van Andritsch' kunst en dankzij die roman trekken steeds méér mensen uit het westen met hun vakantie naar het overigens weinig interessante Visjegrad. Romantische geesten, die er altijd zullen blijven, willen wandelen op Sokolovitsch' brug, zoals ze ook wel genoemd wordt. Ze willen zitten op de "kapija" om daar boven de Drina, aan de hand van Andritsch, in hun verbeelding de bonte taferelen te laten passeren, die herinneren aan een tijdperk, dat in het westen graag "la belle époque" wordt genoemd. Daar is veel fantasie voor nodig en u moet zich niet verbazen als de brug, hoe mooi ook, tóch van steen blijkt.

 

Tweede etappe

Omdat het zondag is, zal er in Visjegrad pas om half twaalf gestart worden. Er liggen maar vier uur varen voor de boeg, want er moet straks een kamp in orde worden gebracht, daar we de komende nacht zullen kamperen in de wildernis, ergens aan de oever van de rivier.

Op het hotelterras maken we kennis met Hassner, de Zweedse televisieman en zijn assistente, de jonge Amerikaanse miss Ellen Pattery. Zij zijn in twee dagen en twee nachten per auto van Stockholm naar Visjegrad gereden... Verder ontmoeten we - de wereld is klein - de heer en mevrouw Van der Velden uit... Eindhoven (het boek dat we al ontdekt hadden is van hen!) en een student uit Delft welke laatste echter onmiddellijk weer per auto Visjegrad verlaat. Maar de Eindhovenaar, een tandarts, staat van ongeduld te trappelen, want ook hij is kandidaat-vlotvaarder. Zijn echtgenote zal geduldig in Visjegrad op de behouden terugkeer van haar gemaal blijven wachten.

Met een klein autobusje gaat het eindelijk naar de plaats, waar we de avond te voren het vlot hebben achtergelaten. Bij de start blijken er twaalf personen aan boord, derhalve het dubbele aantal van de vorige dag. Tot hen behoren de man van het Putnik-reisbureau te Visjegrad en twee stelletjes jongelui, twee jongens en twee meisjes.

 

Groots moment

Het is een groots moment als we, midden op de stroom liggend, de brug van Visjegrad tegemoet varen. Nog beter dan van de wal komt nu de monumentaliteit van het Turkse bouwwerk tot uitdrukking. De zon speelt schuin door de bogen, die daardoor half verlicht en half in de schaduw zijn, waardoor het gracieuze lijnenspel reliëf krijgt. De doorvaart is als het betreden van een kathedraal, zó groots werkt de middenboog en zó klein zijn wij, mensen en vlot, tegenover al die majesteit als een op het water drijvend boomblad, ineengeschrompeld... Wanneer we even later terugblikken haakt de brug van Visjegrad zich in de herinnering vast als een voor eeuwig in steen vastgelegde ritmische beweging en wel die van een reuzenhinde, die in elf sprongen van oever tot oever springt.

Breed en plechtstatig stroomt de Drina langs kei-stranden van de oevers, waar kinderen spelen, waar vuurtjes gestookt doch ook waar - ondanks de zondag - huizen gebouwd worden. Er staan op die oevers zwaar beladen pruimebomen, maar ook honderdjarige wilgen met fantastisch uitgeholde en versleten stammen zoals men die eigenlijk alleen bij oeroude olijfbomen ontmoet. Bij een groot keienstrand gaan de vier jongelui weer aan land. Ze hebben slechts een eindje meegelift.

 

Nieuwe "lifter" aan boord

Bij een volgende bocht, waar het water ondoorzichtig diep is, krijgen we een nieuwe "lifter" op te nemen. Met één hand boven het water, waarin hij een gitaar en een bundeltje kleren houdt, komt een jongeman op het vlot afgezwommen. Het is Boban Soucek, economisch student te Belgrado, die daar rillend uit het ijskoude Drinawater opduikt. Deze ontmoeting werd kennelijk geënsceneerd. Boban, die buiten zijn moedertaal nauwelijks enige woorden Frans spreekt, moet de achtergrondmuziek voor de televisiefilm-opnamen leveren.

Hassner heeft zijn camera en overige attributen opgesteld midden op het speciaal daarvoor aangebrachte podium, dat eigenlijk niet op een houtvlot thuishoort en er een dissonant vormt al zouden wij niet geweten hebben hoe zonder dit comfort onze bagage droog te houden. Salko heeft onderweg wél drie jonge bomen gekapt en deze in de vorm van een driepoot op de "voorplecht" van het vlot getimmerd en op die manier de traditionele "kapstok" voor een houtvlot aangebracht, maar dit bouwsel zou toch in de verste verte niet in staat geweest zijn onze koffer tegen het in de stroomversnellingen overslaande Drinawater te beschermen. Ondertussen hebben we wel geleerd, dat niemand die op een vlot gaat varen zijn hele bagage meeneemt. Met het oog op verdere plannen waren wij daartoe echter wel verplicht.

 

Camera snort

Boban krijgt zijn instructies. Hij moet heel zachtjes spelen en zingen. Miss Pattery hanteert de microfoon en bedient de geluidsinstallatie. Hassner laat de camera zachtjes snorren. Ze tast de met dichte loofbossen bedekte oever af, detailopname van het vlot... close-up van Boban met zijn gitaar... shot van hoog over de oever rijdende trein... Salko aan het roer... close-up van een wervelende stroomversnelling... tijdens de rustige momenten de haast fluisterende zang en muziek van de weemoedige, Joegoslavische volksliederen...

Zó varen wij, negen mensen op een vlot: Joegoslaviërs, één Zweed, één Amerikaanse, twee Hollanders - twee Brabanders zelfs: Eindhoven en Tilburg! - de beschaving uit en de wildernis tegemoet...

 

PIERRE VAN BEEK


Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 5 december 1964

 

 

VLOTREIS op de DRINA 4

 

Daar waar aan één kant van de Drina de rotsen tot boven de duizend meter uit het water van de Drina oprijzen en ze aan de andere even wijken om ruimte te laten aan een met gras en tot in het water afhangend loofhout begroeide oeverhelling, wordt aan land gegaan. De eerste landing na drie uur varen sinds het vertrek uit Visjegrad.

Verscholen tussen het groen staat aan het eind van een bergpaadje een klein, houten gebouwtje met spits dak. Het is een van die primitieve door water aangedreven graanmolentjes, die zo karakteristiek zijn voor het land van Bosnië en Herzegowina. Het staat over een kleine waterval gebouwd en wordt in beweging gebracht door de kracht van het water. Het meest opvallende daarbij is wel, dat de schepraderen van slechts een halve meter doorsnee niet verticaal maar horizontaal om hun houten as draaien. Twee wielen brengen twee paar kleine maalstenen in beweging, die hun voedsel met mondjesmaat krijgen toegediend door een distributiemechaniek, dat enkel uit twee op de ribbels van de steen dansende houtjes bestaat. Ingenieus en tegelijkertijd van een zó verbluffende simpelheid, dat ge als vertechniseerde mens een glimlach niet kunt onderdrukken. Het is alsof een gordijn wordt weggeschoven en ge u rechtstreeks met het stenen tijdperk geconfronteerd ziet. Daarnaast heerst er echter toch ook iets van de vertrouwde sfeer van onze Brabantse molens: het kreunen en kraken van droog hout, die typische geur van graan en meel en het schemerduister waarin zich het maalproces afspeelt. De kunst der vaderen heeft in de loop van de eeuwen toch eigenlijk niet zoveel verandering ondergaan...

Het graan dat hier gemalen wordt, lijkt een soort gerst. Een in het zwart geklede vrouw, die met een paar kinderen het molentje bedient, presenteert haar gasten een stuk brood. Het is heel donker van kleur en uitermate klef zodat het wel boetseerklei lijkt. Maar het kán gegeten worden!

 

Van het bezoek aan het molentje heeft "splavar" Salko, voor wie dit alles geen nieuws betekent, gebruik gemaakt om op visite te gaan bij één kilometer stroomafwaarts wonende kennissen. Daar pikken we hem later op in een grote bocht van de rivier, waar op de berghelling een paar huisjes staan. O neen, van een dorp is hier geen sprake! Slechts een nederzetting van de molenaar met wellicht enkele familieleden. Men vraagt zich af hoe die mensen hier het leven rekken - vooral in de winter wanneer alles onder dikke sneeuw zit.

Een deel van het winterproviand zwerft op de oever: een stel zwarte varkens, die familie van de everzwijnen van het woud moeten zijn, baggert met echte varkenswellust door de kleiachtige oevermodder. De nederzetting beschikt echter over nog wat anders, hetgeen blijkt als Salko met een nieuw gevulde veldfles "slivovitsa" terug aan boord komt. We verdenken hem er sterk van, dat het vullen van deze fles het doel is geweest van zijn eenzame excursie. Als we verder varen bengelt die gele plastic fles, met een oor bevestigd aan een ijzerdraad, weer verleidelijk in het water tussen de boomstammen van het vlot, zoals ze daar ook de vorige dag reeds heeft gehangen. De Drina zelf vormt Salko's koelkast...

 

Kamperen

Goed vier uur in de namiddag stoot ons vlot voor de tweede maal op de oever, daar waar de Drina een bocht als een hoek van bijna negentig graden maakt. Dit gebied wordt "Slap" genoemd, welk Servisch woord "waterval" betekent. Het blijkt dat we hier deze nacht zullen kamperen. Als Achmed de ankerpaal met draad om een rotsblok heeft gegooid opdat het vlot vannacht niet zal afdrijven, zeulen we over een rotsachtig pad met de bagage naar een vijftig meter boven de Drina gelegen bergplateautje. Hier staan drie tenten opgesteld van de Touristenclub "Drina" uit Visjegrad. Bovendien bevinden er zich een paar schuurachtige houten gebouwtjes, waarvan één met een waranda, een houten afdak en enige primitieve tafels en banken. Het midden van het plateau wordt in beslag genomen door een met stenen afgemaakte ruimte van een vierkante meter, waar in elk der vier hoeken een houten mik staat, bestemd voor de braadspitten. Daar moet het kampvuur komen.

 

Souper loopt nog...

Er duiken twee nieuwe figuren op, een vijfendertigjarige boer en zijn zoontje, die als kampbeheerders schijnen te fungeren. Direct worden lange spaanders hout aangedragen en als ze een flinke hoop vormen gaat de brand erin. Hoog laaien de vlammen op en langzamerhand ontstaat er een flinke partij gloeiende houtskool. Ergens, de hemel weet waar vandaan, heeft de boer een schaap te voorschijn getoverd. Met een deskundige greep aan de achterzijde van het nog geen kwaad vermoedende dier stuwt hij het de heuvel op, welke het beest tot slachtbank zal worden. "Daar komt ons souper aan!" zegt Van der Velden, die - wanneer de boer een vlijmscherp, lang en dun mes te voorschijn haalt - toch maar liever wat gaat wandelen in de rimboe.

Het schaap wordt met gebonden poten tegen de grond gelegd. 't Krijgt 'n plompe voet op de kop en dan snijdt de nu tot slager geworden boer het dier, met een gemak en een kalmte alsof hij brood snijdt, voor ongeveer de helft de nek af om het vervolgens dood te laten bloeden. Het beest heeft geen kik gegeven, spartelt even met de achterpoten. Deze worden nu losgesneden en blijven bewegingloos hangen. Als de slachter er met zijn mes tegenaan tikt, stuiptrekken ze nog even. Dit geschiedt zo een paar keer totdat ook in die poten geen beweging meer zit. De hele operatie heeft maar een paar minuten geduurd. Nu wordt het beest gevild, waarbij de kop eerst aan de beurt komt.

 

Op verkenning

Thans lijkt het ogenblik daar om eens op verkenning te gaan. De plaats waar men ons gebracht heeft, is uniek van ligging: hoog boven een grote bocht van de Drina met het gezicht op een loodrecht oprijzende rotswand. Rondom niets dan beboste bergen, beneden een breed strand van keien en modder en een eind stroomafwaarts maar nog duidelijk hoorbaar het geruis van de grootste stroomversnelling van de Drina, de Donji Buk. Het verval van de rivier bedraagt hier 3.79 meter om precies te zijn.

In de houten gebouwtjes ontdekken we uitstekende, van heldere lakens voorziene slaapplaatsen, een hele serie naast elkaar in de geest van "Lager" in een berghut. Aan het eind van een wat moeilijk dalend bergpad staat een primitief en wankel bouwseltje voor dringende bezigheden en achter het kamp bevindt zich een gemetselde bron, die permanent het heerlijkste water levert. Daarom hebben wij in gedachten het kamp met een nieuwe Servische naam gedoopt: "logor dobre vode", dat wil zeggen: "Het kamp van het goede water".

Een "indianenpaadje" baant zich een weg door bij de bron woekerende braamstruiken, die rijpe vruchten dragen. Er groeit allerlei onkruid, er zijn onbekende bloemen en er staat een boom, die vruchten als hele kleine appeltjes draagt. Men blijkt deze vruchten ook te kunnen eten. Maar dan duikt er bij verrassing tegen een berghelling een petieterig en schraal maïsveldje op. De planten staan er zó armtierig bij, dat ze nog niet de helft van een normale maïsplant halen. In ieder geval hebben we hier toch met een spoor van bewoning te maken. Er valt evenwel nergens een huis te ontdekken. Dat moet dan wel een eind weg ergens achter de bergrug liggen.

 

In de ban

Hier voelt Milorad Majanovitsch zich in zijn element. Hij lijkt als bezeten door de wildernis en de beide Brabanders, de enigen, die hij op zijn expeditie mee heeft kunnen krijgen, raken ook volkomen in de greep van de oernatuur. Milorad weet van alles en hij bezit een niet te remmen drang om anderen deelgenoot van zijn vreugden te maken. Soms lijkt het alsof hij, na een afwezigheid van tientallen jaren, teruggekeerd is in de streek van zijn jeugd en maar niet verzadigd kan raken aan de herinnering omdat hier heilige voetstappen van hem liggen. Toch heeft hij daarover nog niet verteld. Die voetstappen zijn er echter in ieder geval al dateren zij dan misschien pas van een jaar terug...

 

Verliefd op bruggen

Milorad sleept zijn gasten mee naar een waterval en naar een oeroude één-bogige uit steen gemetselde brug, die nog uit de tijd van de Turken stamt. Het is de brug die zich welft over een kloof, waardoor de zijrivier de Zena zich hier in de Drina werpt. In kleine watervallen, schuimend en klaterend, komt het water naar beneden over zwarte en ook groenbemoste rotsblokken. Wanneer het om bruggen gaat, wordt er bij Milorad, die bouwkundig ingenieur is, steeds een nieuwe vlam ontstoken. Reeds vroeger op de tocht is hij in begeestering geraakt toen ergens een nieuwe brug in kunstige bogen, hoog boven de hoofden van de vlotvaarders, twee Drina-oevers verbond. Milorad is een minnaar van het schone van de natuur, maar evenzeer geniet hij van de creaties van de menselijke geest, waar zich die uit in genialiteit of lijnenspel.

Intussen zet de brug toch wel tot mijmeren aan. Wanneer eens de Turken hier een brug bouwden, moet hier toch een belangrijke verbindingsweg langs de Drina gevoerd hebben. Er bevindt zich dan ook een verbinding met Visjegrad. Ze loopt over de brug doch is niet meer dan een smal, stenig bergpad, dat alleen door voetgangers kan begaan worden. Zo blijft het isolement van het kamp "Dobre Vode" onaangetast.

Bij onze terugkeer in het kamp zit het schaap aan een meters lange staak, ter dikte van een kleine stellingpaal, gespietst. Het heeft staan te "versterven" alvorens boven het vuur te gaan. De boer-slager maakt vier sneden in de buikvliezen en snijdt de onderstukken van de achterpoten van het dier af. De sneden in de buik trekt hij twee aan twee tot een lus door elkaar en steekt daarop door elke lus een stuk poot. Nu is het schaap "dicht" zoals men een houtje-touwtjejas sluit.

 

Boven het vuur

Thans gaat het spit boven het vuur - of eigenlijk er naast. In het midden van de stookplaats is een flinke hoop gloeiende houtskool ontstaan. Deze wordt steeds dichter in de richting van het schapenkadaver geschoven. Door de afstralende hitte moet het vlees gebraden worden. Boban de student heeft tot taak gekregen het spit regelmatig in draaiende beweging te houden. Achmed wrijft het schaap van tijd tot tijd in met olijfolie, die hij met een doekje uit een bakje sopt. Dit procédé neemt twee en een half uur in beslag. Het spreekt vanzelf dat er in die tussentijd nog wel iets anders gebeurt. Boban behoeft niet altijd te draaien. Soms neemt hij zijn gitaar en neuriet Joegoslavische volksliederen. De Zweedse cameraman Hassner filmt en zijn assistente miss Pattery neemt het geluid op.

Saldo, die het allemaal wel gelooft, heeft zich teruggetrokken op de waranda, waar hij in totale overgave zit te prutsen aan het molentje van een werphengel, die hij vermoedelijk gisterenavond in Visjegrad van mr. Dudgeon ten geschenke heeft gekregen. Met zijn zakmes heeft hij 't mechaniekje helemaal uit elkaar gepeuterd, zoals een kind, dat wil weten hoe zijn speelgoed er van binnen uitziet.

 

Voor haar geen "Brug"...

Als miss Pattery en haar cameraman met hun werk klaar zijn, probeert Hassner, die erg vermoeid moet zijn, even een uiltje te knappen en miss Pattery haalt een boek te voorschijn. We denken dat het natuurlijk Ivo Andritsch' "Brug over de Drina" zal zijn - wat zou een mens nu hier anders kunnen lezen! Neen, het blijkt een doodgewoon Engels romannetje. Ze heeft toch wel eens van Andritsch' boek gehoord. "'t Moet nogal zwaar zijn", zegt ze. Niets voor haar. De hele romantiek van dit uur gaat langs haar heen. Het wachten is op het gebraden schaap en dat duurt heel lang.

Intussen is de avond neergedaald in het kamp en de bergen zijn weggezakt in de duisternis. Met de rug in het donker maar het gezicht geel belicht door de vlammen zitten uiteindelijk alleen Boban en de redacteur van Het Nieuwsblad aan het kampvuur. Boban neuriet liederen en draait het spit, waaraan het schaap al aantrekkelijk bruin begint te worden. Gesproken wordt er nauwelijks. Niet omdat Boban maar een paar woorden Frans kent, maar nog veel méér niet, omdat ieder woord misplaatst zou zijn. "Als de ziele luistert, spreekt het al een taal"...

 

Voorproefje

Als voorproefje van de eetgeneuchten die te wachten staan, krijgen de buitenlandse gasten een stukje écht-gebraden lever van het schaap te keuren. Dat smaakt in ieder geval voortreffelijk. Wanneer de duisternis al lang gevallen is, worden we op de waranda aan tafel genood, die van een rieten tafelkleed is voorzien. Ieder krijgt een "stapel schaap" op een bord voor zich. Midden op tafel staat een metalen bord met een kwak zout er op. Het blijkt de bedoeling, dat we hierin onze aardappels naar behoeven zullen "soppen". De aardappels worden in de schil gekookt, later van hun velletje ontdaan en daarna in dikke schijven gesneden. Het eten geschiedt zo maar uit het vuistje. Zoals een verscheurend dier zijn prooi verslindt, rukken en trekken we met de tanden aan een flink brok vlees, dat met beide handen wordt vastgehouden. Het vlees smaakt sterk en zit vol been met pezen, die nog taaier zijn dan het vlees zelf. Bovendien slaat er een wat weeïge geur af. Als de Joegoslaven voldoende plezier beleefd hebben aan de ware doodsverachting, waarmee de gasten zich pogen te weren, besluipt een diepgevoeld medelijden hun harten, dat resulteert in de beschikbaarstelling van messen en vorken...

 

Leugenaars

"Kijk," zegt Milorad, "dat doen we zo" en hij demonstreert hoe men met behulp van de nieuw verworven wapens het taaie vlees van been en pezen trekt. Door deze overgang boet het tafereel aanmerkelijk aan "woestheid" in. Het krijgt zowaar het karakter van civilisatie. Leugenaars als ze zijn, roemen de buitenlanders om beurten de voortreffelijkheid van hun schaap-aan-het-spit en ze durven zich zelfs nog te vleien met de hoop, dat het aan de aandacht van de gastheren zal ontsnappen hoe weinig vlees er eigenlijk van hun borden verdwijnt.

Er moet trouwens nog méér comedie gespeeld worden, want de maaltijd wordt royaal met "slivovitsa" besproeid. Salko loert zonder daarbij zichzelf te vergeten met argusogen naar de kleine glaasjes naast de borden. Zodra hij er een ledig ziet, is hij er als de kippen bij om het opnieuw te vullen uit zijn veldfles. Die raakt dan wel telkens leeg, maar blijkbaar weet Salko ergens in het houten huisje een "heel vat", waar zo'n ding zich weer gemakkelijk laat vullen! Gezien deze situatie is het zaak telkens alleen maar een derde uit het glaasje te drinken, waardoor Salko toch de vreugde van het bijschenken blijft genieten. Later zal blijken, dat het allemaal "rondjes" van hem geweest zijn.

 

Verbroedering

Werken maaltijden over het algemeen nogal verbroederend, deze doet dat in bijzondere mate. Zelfs de stoere Achmed, die zich voortdurend stoïcijn getoond heeft, kan zijn gelaat niet meer in de gebruikelijke strenge plooi houden. De suggestie is ook zo sterk, dat er niet aan te ontkomen valt. Er wordt niet alleen gegeten en gedronken - de Joegoslaven smaakt dat schaap overigens best! - maar Boban heeft zijn gitaar weer voor de dag gehaald. Hij speelt en zingt weer volksliederen. Hij hoeft het echter niet alleen te doen. Niemand ontkomt aan de dringende uitnodigingen naar eigen aard en kunnen aan de verhoging van de gezelligheid bij te dragen.

In Joegoslavië moet de melodie wat slepend en melancholisch zijn, hebben we met landgenoot Van der Velden afgesproken. "Dat doet het vast." We zullen nooit verklappen wat we daar op die waranda, hoog boven de Drina, in het Nederlands gezongen hebben. Hoeft ook niet, want we kregen niet de indruk, dat het zo'n succes was.

 

Lichte maan

Bij het begin van de maaltijd brandde op de vuurplaats van het bergplateau nog steeds 't kampvuur, waar armen vol hout opgegooid werden nadat het schaap reeds klaar was. Hoog laaiden de vlammen, maar nog groter en vooral spookachtiger waren de schaduwen, die zij over de drie tenten lieten dansen. Nu is de verzorging van het vuur echter al lang in de steek gelaten. Het zal gedoemd zijn een trage dood te sterven, wegens voedselgebrek. Tegen elf uur komt er trouwens een bijna volle maan boven de bergen uit. Zij tekent een zilveren baan over het water van de Drina, recht naar ons kamp van "Het Goede Water" - of moeten we voortaan van "Onnozel schaap" spreken? - en verlicht nu op natuurlijke wijze het toneel van de opgewekte vlotvaarders. Als die eindelijk hun slaapplaatsen opzoeken, ligt er nog altijd een hoop houtskool na te gloeien op de stookplaats als herinnering aan de mensen die hier "wildernis" vierden.

 

PIERRE VAN BEEK


Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 12 december 1964

 

VLOTREIS op de DRINA 5 (slot)

 

In het "Kamp van het Goede Water" breekt de volgende ochtend de dag vroeg aan. Het vertrek voor de laatste etappe van de vlotreis is op zeven uur bepaald. Als bij onderlinge afspraak blijkt echter om zes uur reeds iedereen present. Sommigen omdat ze nog een en ander te beredderen hebben, anderen uit een soort heimwee, dat voorafgaat aan het naderende afscheid van een plek, waar men onwerkelijke uren heeft beleefd en waarvan men voelt, dat zij zich nooit meer herhalen zullen. Men kan zo'n tocht een volgend jaar overdoen, maar de eerste keer komt slechts eenmaal en iedere herhaling mist noodzakelijk de bekoring van het verrassende element van het onbekende. Daarom moet dit laatste uur tot de bodem worden uitgepuurd.

Achter het kampement klatert de bron, die zich nu tot wasgelegenheid en badkamer zag gepromoveerd. IJskoud is het water en wie nog niet bekomen is van het feest van de vorige avond wast daarvan de laatste sporen weg door het hoofd onder de koude straal te steken. Scheren is er deze morgen uiteraard niet bij, zodat de vlotvaarders straks met een baard van twee dagen op het eindpunt Perutsjats zullen arriveren...

Onder de waranda hangt de weeïge geur van "slivovitsa" en op de stookplaats ligt zwart het houtskool van het reeds lang gestorven kampvuur. Dit vormen eigenlijk de enige tastbare herinneringen aan de vorige avond, die nu aan de geest voorbijtrekt als een onwezenlijke droom, een mooie droom, die echter toch iets gekunstelds had, omdat men een mensenhand ontdekte achter de wijze, waarop alle elementen, waarmee men romantiek "maakt", bijeengebracht waren. Nu, op deze nieuwe morgen, blijkt alle gemaniëreerdheid weggevallen. Daar staan weer de zwaar beboste bergen voor wie één dag geen tijd betekent, omdat zij met andere dimensies rekenen. Daar stroomt weer die zelfverzekerde, trotse Drina voor wie hetzelfde geldt. Nu is alles weer echt, waarachtig en eerlijk, zoals alleen de natuur dat kan zijn...

 

Terwijl we bovenstaand overwegen wordt het teken tot vertrek gegeven en even later varen we. Lang tijd tot overpeinzing of meditatie bestaat er niet, want spoedig nadat het kamp uit het gezicht verdwenen is, worden we allen te zeer in beslag genomen door een nieuwe attractie. We varen nu de Donji Buk, de grootste stroomversnelling van de Drina tegemoet. De voorbije dagen hebben we wel geleerd hoe het in zo'n stroomversnelling toegaat, maar tot nu toe is het allemaal kinderspel geweest in vergelijking tot wat er thans gaat komen. Het verval van de Donji Buk bedraagt namelijk niet minder dan 3.79 meter.

 

Eeuwig gevecht zonder beslissing

Al enige tijd horen we het bruisen van het water, welk geluid steeds krachtiger op ons toekomt. Dan zien we de schuimkoppen van het wilde water en wanneer we nog dichterbij komen, valt waar te nemen hoe de rivier als het ware van een helling afschiet. Er blijken meerdere stromingen te bestaan, die als woeste demons op elkaar afstormen, elkaar omstrengelen, een kort gevecht op leven en dood voeren en daarna elkaar weer na een onbesliste strijd los te laten als aanloop voor een herbegin. Een eindje verderop herhaalt zich hetzelfde nog eens in wat kleiner formaat.

Achmed en Milorad delen voor de onervarenen de laatste waarschuwingen uit. Er wordt gediscussieerd welke stroom Achmed zal aanpakken: de rechter of de linker? Alleen de deskundigen hebben hier geen raadsels op te lossen. Tot hen behoort Achmed, die best weet, wat hij te doen heeft en de "groentjes" daarom maar praten laat, gesteld dat hij iets van het gesprek zou begrijpen! Onbewogen als altijd heeft Achmed zich aan het roer geplaatst, de twee handen aan de stuurboom, zijn lange broek voor deze gelegenheid hoog opgestroopt en beide benen gespreid met de blote voeten stevig tegen de boomstammen gedrukt. Hij gebaart van: "Opgelet, daar gaan we!"...

 

In watermuil

Achmed neemt niet de linkerstroom en ook niet de rechter. Hij stuurt het vlot in de dode driehoek in de punt waarvan de twee elkaar vijandige stromingen schuimend op elkander botsen. In deze punt duikt Achmed met zijn vlot en zijn have onder als in de open muil van een briesende leeuw. Grote golven water en schuim slaan over het vlot, waarvan de boomstammen totaal onder water verdwijnen, even opduiken om dan opnieuw onder de golven bedolven te worden. Het vlot wordt kreunend heen en weer gekwakt. Aan de voorkant buigen de bomen als de palm van een hand, maar Achmed staat als een rots in de branding. Hij verliest geen seconde zijn kalmte en wrikt met de boom precies op die momenten, waar hij wrikken wil. Even ligt het vlot vlak, een seconde maar. Dan wordt het opnieuw door het geweld van het water gegrepen. Weer slaan de golven hoog over. Zullen we op die rots in de rivierbedding gesmeten worden en hoe zal die botsing aankomen? Het gaat er recht op af! Heeft Achmed zich dan toch misrekend? Neen, hij geeft het roer zijn laatste bezwerende zwiep, koel en berekend, overtuigd van eigen kunnen en... de dreigende rots wordt rakelings gepasseerd. We hebben de Donji Buk genomen en liggen opnieuw in rustig water. Achmed heeft het "gefikst", maar geen spier op zijn gezicht spreekt van triomf. Tóch is net alsof in de ogen van dat onbewogen gelaat van de mohammedaan een verholen vreugde glanst. Niet om zijn eigen succes maar om de angst, die hij anderen bezorgd heeft... Onze kordaat ingezette maar al heel vlug opgegeven poging het hoogtepunt van dit avontuur te fotograferen komt ons achteraf bezien nogal naïef voor!

 

Weinig averij

Salko, die ook wel weet dat er altijd iets gebeuren kan, gaat de eventuele averij aan het vlot opnemen. Nou, die valt nogal mee. Er blijken slechts één ijzerdraad en een houten teen gebroken. Om dit laatste te verhelpen dient het reeds vroeger vermelde wapen met de vogelbek. Hiermede zijn in een wip de grote krammen van de vernielde "teen" uit de bomen gewrikt en zó verslagen, dat ze weer een functie uitoefenen.

Opnieuw varen we over een smalle tussen hoge bergen samengedrongen Drina, al wat we overboord werpen achterlatend. De snelheid van het vlot lijkt - zoals we ook reeds de voorafgaande dagen hebben opgemerkt - groter dan die van de stroming van de rivier. Een sigarettenpeukje of een stukje hout blijft in ieder geval direct achter. Weer heerst er die imponerende stilte van de ongerepte natuur, die niet alleen tot luisteren dwingt, doch ook het waarnemingsvermogen activeert.

 

Beer op ochtendwandeling

Op tal van plaatsen vertonen de steile oevers kleine, kleiachtige zandbanken, die trapsgewijze als de treden van een groot paleis naar het water afdalen. Iedere trede in de modder vormt een merkteken, dat als een peilschaal aangeeft hoeveel de laatste dagen het water van de Drina is etappes is gezakt.

"Kijk, sporen van een beer!" roept plotseling Milorad terwijl hij naar verse afdrukken van klauwen in de oevermodder wijst. De kleistrandjes worden op tal van plaatsen onderbroken doordat er herhaaldelijk rotsen loodrecht in de rivier staan. Daar verliezen we het spoor, dat later echter op een ander strandje weer opduikt. Dat gaat zo een hele poos voort. Bruintje is klaarblijkelijk nog matineuzer geweest dan wij. Reeds vóór onze komst heeft hij een ochtendwandeling gemaakt. Wie weet of wij hem daarbij niet gestoord hebben. Wie dit alles nogal vreemd in de oren klinkt, dient te weten dat in de wouden van Joegoslavië een beer niet tot de zeldzaamheden behoort.

 

"Levend fossiel"

"In Joegoslavië ligt het enige oerwoud van Europa", zei ons een Bosniër. Daar dit nogal onwaarschijnlijk in de oren klonk, zag hij zich tot een nadere explicatie gedwongen, waaruit bleek dat dit werkelijk in letterlijke zin moet worden opgevat. Zelfs op de kaart van Europa komen dus "witte plekken" voor, al zijn ze dan ook niet als zodanig aangegeven. Joegoslavië bezit wouden nog door geen mensenvoet betreden en aangezien men wel iets anders aan het hoofd heeft dan dergelijke exploraties, zal dit zo nog wel enige tijd duren. Een aantal jaren geleden heeft men zelfs een nog tot dan toe onbekende boom ontdekt, die het oudste levende overblijfsel van het tertiaire tijdperk blijkt te zijn, zodat men van een "levend fossiel" zou kunnen spreken. Dat is Joegoslavië en in z'n gebied varen wij nu.

 

Tent opzetten

Vanochtend bij het vertrek hadden wij het niet zo in de gaten, doch langzamerhand wordt het duidelijk, dat het mooie weer van de voorbije dagen de vlotvaarders in de steek gaat laten. De lucht blijft betrokken en Milorad verwacht regen. Nu blijkt ook waarom hij al die tijd zo'n zware rugzak bij zijn bagage heeft gehad, welke zak tot nu toe gesloten is gebleven. Er komt een grote tent uit te voorschijn, die op het vlot dient te worden opgeslagen. Niet in eerste instantie ter bescherming van de reizigers - die zullen zich met een regenjas moeten redden! - maar ter beschutting van de bagage en de filmapparatuur. De tentstokken ontbreken evenwel. Nu vormt dit geen beletsel in het oerwoud. Het vlot wordt naar de kant gestuurd en Salko trekt, met een grote bijl gewapend, de oever op om die stokken te kappen. Voor de vlotreizigers betekent dit eveneens een gelegenheid weer eens voet aan wal te zetten. Op blote voeten kliederen we door de taaie oeverklei, die nog de warmte van de voorbije dagen gevangen houdt.

Niet lang nadat de tent, waarvan de lijnen in plaats van met haringen met krammen in de planken van het podium worden vastgeslagen, is opgezet, vallen de eerste regendruppels. Voorlopig zet de bui evenwel niet door, zodat de welwillende hemel nog gelegenheid voor de maaltijd biedt.

 

Leve het schaap!

Voor wie niet meer over eigen proviand beschikt, bestaat deze uit de restanten van het schaap van gisterenavond, want dat is lang niet in één keer opgegeten. Die resten zitten in een kartonnen doos, waar aanvankelijk het fruit van Milorad geborgen zat. Koud zien ze er appetijtelijker uit dan de avond tevoren, wat niet wegneemt, dat de Nederlanders gaarne hun portie aan hun Joegoslavische reisgenoten laten. Salko neemt wel de kop voor zijn rekening. Met zijn grote knuisten breekt hij die in één ruk in twee helften uiteen en begint hem, met geen ander wapen dan zijn eigen tanden, af te knagen. Het smaakt hem overheerlijk...

Méér interesse tonen de Nederlanders voor het dessert. Dat bestaat uit een reusachtige, rode watermeloen, die vanaf Visjegrad achteloos heen en weer heeft liggen wiegelen tussen de vlotbomen. Volgens de regels der kunst wordt de meloen stervormig in moten gesneden, die Milorad daarna, terwijl ze allen nog aan de onderkant van de vrucht met elkaar verbonden zijn, uiteenbuigt zoals men dat kan doen met een sinaasappel.

 

"Rode waterlelie"...

De meloen met zijn vele, zwarte pitten bloeit zó uitnodigend open als een enorme, rode waterlelie. Ieder ontvangt een moot van wel een pond zwaar. Voor een dorstige keel bestaat er geen heerlijker lafenis dan deze watermeloen. De vrucht is koel, fris en erg zoet zonder evenwel flauw te zijn. Dan komt de tweede doos fruit aan de beurt. Met handenvol deelt Milorad de pruimen uit, want het einde van de reis nadert en hij kan al dat gewicht niet meenemen.

We passeren de monding van de zijvier de Brusnitsa, waar de Drina weer een stroomversnelling met een verval van 2.77 meter bezit. Na wat we die morgen beleefd hebben, betekent dit slechts een peulschilletje, al blijft het toch steeds een attractie. De oevers beginnen weer te wijken. Ergens in de buurt moet volgens het reisschema het dorp Klotjevats liggen en dan arriveren we tenslotte bij een zeer brede bocht van de Drina, waar het stille water bezaaid ligt met houtvlotten. Vlotten van dit seizoen, maar mogelijk ook nog wel overjarige.

 

Vlottenkerkhof

Hier bij Perutsjats is het vlottenkerkhof, waar de primitieve vaartuigen, die zoveel vrolijke mensen over de Drina stroomafwaarts gevoerd hebben, een roemloze dood gaan sterven, schijnbaar achteloos weggeworpen zoals men een afgebrande lucifer weggooit. De werkelijkheid is echter anders. De vlotten dienden niet alleen voor vervoer van mensen, doch zij transporteerden ook zichzelf, d.w.z. de bomen waaruit ze werden samengesteld. Hun kortstondig bestaan in vlotverband heeft een dubbel doel gediend. Straks komen de zagerijen aan de beurt om de bomen op te halen. Dan gaan zij in nieuwe vorm een nieuw leven beginnen.

Daar waar Achmed ergens een gat ziet, schuiven we, zonder enige ruk of stoot, aan land. Van een echte landingsplaats valt niets te bekennen. Dat betekent weer tegen een steile oever en tussen struikgewas naar boven kruipen, wat moeilijker wordt doordat het even van tevoren volop is gaan regenen. Helaas zit de tent thans in Milorads rugzak en hij denkt er niet meer aan deze opnieuw te voorschijn te halen. De oever wordt door de regen in korte tijd tot een gladde glijbaan van vette modder. De "splavari" en Boban tonen zich echter wel zó galant, dat de vreemdelingen van de last van hun bagage ontheven worden.

 

Stuwdam

De situatie op de oever is slechter dan we ooit hadden kunnen vermoeden. We dachten in het stadje Perutsjats te landen, maar in werkelijkheid staan we op een bouwplaats. Bulldozers hebben diepe sporen getrokken door een weg, die de naam niet meer verdient. Daar moeten we doorheen zien te komen, nu eens links dan weer rechts trachtend een begaanbaar stukje te vinden. Het wordt een fikse wandeling, die langs een giganteske bouwput voert. De grootste, die wij ooit in ons leven hebben gezien. Men bouwt een dam in de Drina en dat verklaart waarom hier, het enige gedeelte van de reis, het fotograferen verboden is.

Die stuwdam zal straks enorme hoeveelheden energie gaan leveren, maar voor kandidaat-vlotvaarders betekent het een vege voorbode. Men verwacht, dat ook in 1965 een vlotvaart als hier beschreven mogelijk zal zijn, doch daarna komt onherroepelijk het einde. Weliswaar zullen op de Drina nog vlotten blijven varen, dan echter op het traject Foca - Visjegrad, de afstand die wij de eerste dag hebben afgelegd. "Het is niet om het een of ander... geen chauvinisme," zei ons twee dagen geleden een inwoner van Visjegrad, "maar het traject van Visjegrad naar Perutsjats is vele malen mooier dan dat van Foca naar Visjegrad." Gelijk had hij!

Waar brengt de leider ons thans naar toe? We kruipen onder hijskranen en onder een transportbaan door, passeren houten bouwketen, waarin de bij de bouw betrokken arbeiders gevestigd zijn en overal gonst de arbeid. Uit de stilte van de rimboe zien de reizigers zich ineens neergesmeten in het leven van vandaag, welks bestaan ze voor enige dagen totaal vergeten waren...

 

Perutsjats bestaat!

Perutsjats is ver, maar het bestaat, al dient het zich pas na enige kilometers aan als een onooglijk plaatsje, waar ge geen toerist naar toe moet sturen. Wellicht dat de steeds neerplenzende regen ons zo somber maakt. We bekomen pas als we onze druipende regenjassen in de hal van een nieuw, modern hotel tegen de grond kunnen gooien, naast de bagage, die daar door Salko, Achmed en de student Boban al eerder werd gedeponeerd. Daar zitten we nu in de holle, thans veel te grote restaurantruimte, die pas wat warmte begint uit te stralen als de tafels gedekt staan.

Honderdzestig kilometer Drina liggen nu achter de rug. Hier ligt het einde van een fantastische tocht en iedereen voelt het. Mensen uit verschillende landen bracht het toeval op enkele vierkante meters bijeen. Ieder van hen heeft de Drina beleefd op zijn manier. Voor de een gold de reis misschien slechts als een nieuwe etappe in een altijd reeds avontuurlijk bestaan, voor de ander werd het de verwezenlijking van een droom. Hoe men de reis ook verwerkt heeft, het samenzijn heeft tóch een soort familie gevormd, die op het punt staat uiteengerukt te worden. En dat is het, wat aan dit afscheid de uitbundigheid ontneemt, die het eigenlijk had moeten krijgen.

 

Één "deserteur"

Gezamenlijk zal men nog met een busje de terugtocht naar Visjegrad aanvaarden, maar er is één "deserteur" voor wie in Perutsjats het onverbiddelijke afscheid ligt. Dat is de Nieuwsblad-redacteur. Hij vertrekt alleen naar Servië om vervolgens, dwars door Monte Negro van noord tot zuid, over wegen die het westerse toerisme nog niet ontdekt heeft, naar de koningin van de Adria: Dubrovnik te reizen. Dat zou een heel nieuw verhaal kunnen worden!

 

PIERRE VAN BEEK