CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

De loop van de Ley - aflevering 5 (slot):

 

De Ley heeft haar kleine geheimen

Het Nieuwsblad van het Zuiden - vrijdag 25 oktober 1974

 

Rivieren en beken behoren tot de karakteristiek van het landschap van hun stroomgebied. De mens moge er nog zoveel aan morrelen, wegvagen laten zij zich niet. Ze zijn in zekere zin van alle tijden en vormen als het ware een levend trait-d'union tussen heden en verleden, tussen wat is en voorbijging en hun "wortels" zijn nooit geheel losgeraakt van de tijd toen de aarde woest was. Dolend en zwervend door een beekdal buiten het lawaai van de stad, kun je soms nog iets ondergaan van een soort magie, die een beek oproept door haar tijdloosheid in een wereld vol betrekkelijkheid.

Na de Ley vanaf haar oorsprong in België gevolgd te hebben, zijn we bij de Beekse Dijk te Goirle blijven steken. Achter hoven door en langs weilanden stroomt de beek dan naar Abcoven. Zij loopt daar dicht langs de door koning Willem II gebouwde Leeuwenhoeve. Vergezeld van zijn adjudant placht de koning zich, vanaf de Koningshoeven, hierheen te begeven via Broekhoven. Hij legde dan gewoonlijk aan bij Janus Snellen in de herberg "Het Groenewoud" om een glas melk te drinken en een gemoedelijk praatje te maken. De overlevering vertelt dat Snellen een dochtertje had, dat al met de tien maanden liep. De koning zou tot moeder Snellen gezegd hebben: "Kijk, kijk, jullie Jaanske loopt al en dieje van mijn is drie maanden ouder en die doet nog niks!" In het begin van deze eeuw werd de Leeuwenhoef bewoond door Van Roesel en later door Jaon de Brouwer-van Roesel, jarenlang wethouder en loco-burgemeester van Goirle. Volgende bewoner was Piet de Brouwer-Moonen.

Ongeveer tegenover de Leeuwenhoef mondde weleer in de Ley een klein stroompje uit, het Maaske, dat begon op het erf van "de Koaje boer" te Goirle. Nabij de benedenloop van dit stroompje, op de hoek van de huidige Van Haestrechtstraat (kruisbeeld), stond eens een blauwververij en op de nabijgelegen akker een standaardmolen. Ten zuidoosten van de Leeuwenhoef ligt momenteel, tegen de Ley aan, het gebied Den Otter. Een van oudsher moerassig terrein met een diep gat erin. Sinds tientallen jaren is dit moeras grotendeels ontgonnen. In 1785 wordt Den Otter aangeduid als "een hoeve Lands", bestaande uit huis, stal, schuur, schop, bakhuis enz. onder Goirle, gelegen langs de rivier "Beekwaarts". Volgens volksoverlevering was Den Otter een boerderij van Van Roesel. Dit kan echter nooit de Leeuwenhoeve geweest zijn, daar die van later datum is. Het Ley-dal kenmerkte zich hier vroeger door de aanwezigheid van verschillende poelen, die alle successievelijk verdwenen zijn. Het laatste pas na de oorlog. Dat was "Looskens gat" (achter "Molleke De Vet"), dat enige tijd als zwemplaats gebruikt werd. Toen daar de ziekte van Weill uitbrak, was het definitief afgelopen met de pret. In dit gat kwam o.a. de posthoornslak veelvuldig voor.

 

Oude sport

De poelen van het Ley-gebied oefenden van tijd tot tijd een grote aantrekkingskracht uit op op paling beluste "vissers". Dat vissen gebeurde dan echter niet met een hengel, maar "met groot geweld" om een flinke buit ineens binnen te slepen. Opgezweept door sterke verhalen en hoopvolle vermoedens werd gepoogd zo'n "gat" leeg te scheppen. Dat was het zg. "euzen", een woord dat van "hozen" afkomstig is. Zo'n "eus-partij" had wel eens het karakter van publieke vermakelijkheid, waarbij het flesje snevel niet ontbrak. De zwoegers met de emmers werkten zich, steeds feller gedreven door de hartstocht naarmate het water in de poel daalde, "het klapzuur", terwijl de kijkers aan de kant hun schampscheuten afvuurden zoals: "Altijd graag zien zweten!"... "Er zit geen bisje (beestje)"...

Loon naar werken kregen de "euzers" niet altijd. We lazen ergens, dat rond het eeuwbegin twintig man drie dagen en nachten werkten om Van de Voorte Wouwer leeg te scheppen en dat de hele buit nauwelijks uit méér dan een snoek van dertien pond bestond. Die heeft men toen maar aan de burgemeester van Goirle cadeau gedaan. Aan sterke verhalen bij en rondom het "euzen" ontbrak het niet. Het brutaalste hoorden wij als twaalfjarige knaap vertellen bij een "eus-partij" in een gat langs de Oude Ley ten noordoosten van het Abcovens Dijkske, die ook niets opleverde als een boomstronk in de bodem. Voorheen zou hier echter ooit een grote snoek gevangen zijn, welke "het kepie droeg van een in de mobilisatie (1914) verdronken soldaat!"...

 

Volmolen

Op de kaart van Diederik Zijnen van 1760 wordt een "Ruïne der Volmole" vermeld met in de nabijheid daarvan een op de Ley uitlopend weggetje, dat "Voldijkje" heet. Het betreft hier het gebied achter de boerderijen van de Abcove (een naam, die reeds in 1430 genoemd wordt) en achter de zg. Hoge Wal. Deze volmolen moet derhalve veel ouder dan 1760 geweest zijn. Volgens een zegsman stonden bijbehorende bijgebouwen op de Hoge Wal. Van deze gebouwen zou hij nog ooit puin gezien hebben. Bij de Hoge Wal lag eens het Hoog Bos, een dennebos, waar veel zand werd afgegraven. Van het hoog gelegen terrein is echter nog steeds een deel over, o.a. de percelen van Doevedans. Bij dit Hoog Bos en Hoge Wal zijn ooit urnen opgegraven.

Het is ook in deze contreien, dat we een Baaijenbos aantroffen. In het Gedenkboek van de Nieuwe Koninklijke Harmonie (1843-1918) wordt dit genoemd als een buitenoord, waar de harmonie op zondagen wel eens een uitvoering gaf. Vermoedelijk betrof het dan haar Mei-uitstapje. "Elk jaar hadden wij het aan de Harmonie te danken, dat we de koddigste toonelen te zien kregen. Bij de reis naar Baaijenbosch liep de weg door eene straat, die zooal door de minstgefortuneerden, echter brave bevolking, bewoond werd. Met stille trom werd dan gemarcheerd tot aan den ingang dier straat en bij het eerste gebouw het beste een pas-redoublé fortissimo geïntoneerd", zo vertelt de kroniekschrijver met kennelijk genoegen. Ge kijkt er de dag van vandaag wel raar van op, dat "de Harmonie" het hier zoeken ging. Dit wijst erop, dat de streek een attractie moet zijn geweest. Vermoedelijk hebben we hier te maken met de Oude-Nieuwe Harmonie, want het aangehaalde schijnt rond 1830 te spelen. Aan Baaijenbos is ook de naam van Gust Kerstens verbonden als degene, die hier in later tijd canadabomen geplant zou hebben. Na vele jaren van vergetelheid is de naam Baaijenbos in onze tijd weer opgedoken o.a. voor een kwekerij. Midden in het voormalige bos ligt nu de "Vrangwei".

 

"Perswielen"

Tot in de eerste decennia van onze eeuw genoot dit gedeelte van het Ley-dal, dat opviel door natuurschoon, waarvoor men echter niet zoveel aandacht had, een bijzondere bekendheid als zwemgelegenheid. En als we dan de naam "Perswiel" (paardewiel) noemen, worden zeker hier en daar herinneringen wakkergeslagen. De natuurlijke loop van de Ley bezat, dankzij haar vele kronkelingen, wel een reeks van wielen. Hier had men er minstens drie, t.w. de Grote Perswiel, de Kleine Perswiel en het Kempenwieltje. Grootste faam en beruchtheid genoot de eerstgenoemde, die bij een peiling een diepte van zes meter zou hebben opgeleverd. Meer dan diep genoeg voor een onervaren zwemmer om er het leven bij in te schieten. Dat onheil overkwam dan ook een zekere Claassen.

Nabij de Perswiel lag een rietgat, dat in 1932 ontgonnen werd. Bij deze gelegenheid kwam het paard van Chriesje Schellekens in het gat terecht, doch kon met vereende krachten van de ontginners gered worden. Tussen de Kempenwiel en de Perswiel bevond zich een met hakhout beplante wal van een halve meter hoog en ca. 5 meter breed, die naar een doorwaadbare plaats (sloep) van de Ley voerde. Deze wal werd de "Rooi Poort" genoemd. Of moet dat wellicht "Rooi Voort" zijn??! Zij werd door de boeren en boerinnen van Hilvarenbeek gebruikt als de Oude Beekse Pad langs café "Groenewoud" door overstromingen onbegaanbaar was.

 

"Goudmijntje"

Men kwam over de Rabanusdijk door de Hoge Wal naar de Ley, ging over de beek, driehonderd meter rechtsaf, dan naar links door "Het Goudmijntje" en verder door moeras en hei naar Beek. Er zijn mensen geweest op wie vooral die naam "Goudmijntje" een fascinerende invloed uitoefende, want, volgens overlevering, zat daar een schat begraven. Niet helemaal onwaarschijnlijk, want dit in vroeger dagen nogal moeilijk toegankelijk gebied heeft in roerige tijden met veel soldatengedoe als toevluchtsoord gediend voor de bewoners van de Abcove. Geen wonder, dat er bij "insiders" grote interesse bestond toen een deel van het perceel ter grootte van een halve hectare ontgonnen werd. Er kwam geen schat voor de dag, maar alle hoop is niet de bodem ingeslagen, want het resterende deel bestaat nog steeds uit moeras en woeste grond.

De hier vermelde wielen zijn al lang uit de tijd. De grote Perswiel werd opgevuld met afval van de fabriek van Van Spaendonck aan de Enschotsestraat. "Jan Sparidaans heeft er vijf à zes jaar op gereden"... Maar toch is nog niet alle schilderachtigheid in dit deel van het Ley-dal verdwenen. Ge treft er tegen de rechteroever van de Ley een paar zeer mooie laaggelegen beemden aan van malse weilanden met loofhoutpartijen, afdalend van de Nieuwe Ley naar de Oude Ley.

 

Dorado

De kroon van alles spant hier evenwel het daarnaast gelegen bezit van de Stichting Het Noordbrabants Landschap, een praktisch ontoegankelijk elzenmoerasbos ter grootte van vier ha, dat van de ondergang gered werd. Het is alsof de natuur hier opzettelijk, als het ware in één hand, heeft samengevat alles wat de oevers van de Ley te bieden hadden. Het lijkt een demonstratie tegen een vroegere vernietigingsdrang in een laatste, krampachtige poging tot behoud. Ge staat hier voor een dorado, een paradijs van ongereptheid met een flora en fauna - vooral op vogelgebied! - die ge - tegen de grens van de chaos - niet meer had verwacht. Dit is de wereld van weleer, de wereld van de roemruchte Perswiel, die bruut werd afgesneden en gedempt maar toch niet zodanig, dat ge - na een worsteling van een paar meters door het struikgewas - het allerlaatste restant niet nog ontdekken zoudt. Maar opgepast, want misschien ligt er wel prikkeldraad, waarmee dat restant eens afgesloten is geweest. Een meestal modderig weggetje, door gestort puin van zijn natuurlijkheid beroofd, biedt de mogelijkheid het perceel ook van de achterkant te benaderen. Daar ontbreekt het ondoordringbare struikgewas en viert al wat er in een laag gebied als dit aan planten groeien kan in de zomermaanden zijn hoogtij. Wel wordt ge er tegelijkertijd geconfronteerd met de geheel vervuilde Oude Ley, die het complex afsluit. Maar daaroverheen gaat de blik over uitgestrekte weiden, het domein van de kieviten, de wulpen en de grutto's. We verrasten daar bij een drenkplaats zelfs een eenzame blauwe reiger.

 

De chaos

We zeiden: Tegen de grens van de chaos! Ja, direct verder stroomafwaarts begint de grote verwoesting. Het is daar door zandzuigwerkzaamheden, met soms af- en aanrijdende zandauto's, een chaotische toestand, met hoge zandbergen aan een diepe waterplas, die voorlopig maar een treurige compensatie betekent voor de eens zo schilderachtig gelegen viskuil van "De Ruisvoorn". Deze heeft het veld moeten ruimen voor de nieuwe autobaan. Niet zover van de voormalige Ruisvoornplas mondt de Katsbocht uit. Dit stroompje vormt de grens tussen Tilburg en Goirle. Het ontspringt in het Rielse Laag. Over de verkommerde Leybrug ging vroeger de Boterpad, via de Beekse Bergen naar de Westrick. Beekse Bergen!... Nóg zo'n begrip voor Broekhovense generaties. Eens een fraaie zandverstuiving, waar moeders met kinderen levensvreugd vonden zonder dat het geld kostte. Nu afgesneden en doodlopend op het Safari-Park!

Ook de tijd dat pastoor Van der Lee van 't Heike aan de Ley zijn "wonder" verrichtte is lang voorbij. Ge kent dat wonder niet? Die pastoor wandelde eens langs de Ley en ontdekte daar een stel kinderen die aan het "dokkelen" waren. Hij vroeg hun of ze zo ver van huis mochten "van hullie moeder". Ja, dat mochten ze, want ze waren "mölk" (karnemelk) wezen halen bij enen boer. Toen vroeg hij of ze dan ook in "de Laai" mochten dokkelen... Nee, dat mochten ze niet van hullie moeder. De pastoor keek eens in de langs de oever staande tuit met karnemelk en riep de kinderen ook eens te komen kijken. Ze schrokken want in plaats van "mölk" zagen ze water. "Ziede nou," zei Van der Lee, "dat komt er van als ge ongehoorzaam zijt. Nou komde voor straf mee water thuis. Maar als ge goed oppast en nie meer dokkelt, zal ik voor jullie een wonder doen." Hij roerde met een stokje in de kan en jawel, er was weer "mölk" in. Opgelucht gingen de kinderen naar huis...

 

Bedrijvigheid

Verder stroomafwaarts raken we nu verzeild in het gebied, waar onze Ley lange tijd een economische functie heeft vervuld. Het Ley-water bleek namelijk zeer geschikt voor industriële doeleinden en zo verrezen er tal van ververijen en wasserijen aan of nabij haar oevers. Op een kaart van Tilburg uit 1890 zien wij de volgende vermeld: A. Heimich, wollenstoffenververij; H. Eras en Zn., wolwasserij, vollerij en ververij; Franken van Brunschot, wollenstoffenververij; Pieter van Dooren, wollenstoffenfabriek; H.M. Rozendaal, wolwasserij en spoelerij; B.T. Sträter, wolwasserij en vollerij; J. Brouwers, idem; Janssen-Kanters, wolwasserij en pluizerij; V. van Spaendonck, wollenstoffenververij; C. Houben, idem. Nagenoeg allemaal namen met een bekende Tilburgse klank.

Op 5 juni 1798 werd op de Hoeven bij de Ley de eerste steen gelegd voor een volmolen. De oprichters hiervan waren: Martinus van Dooren, G.G. Dams, Aug. D. Verbunt, Ant. Verbunt, P.C. Brouwers, Adriaan M. Mutsaerts, Joh. Chris. Swagemakers, allen uit Tilburg, en J.B. Verheijen uit Loon op Zand. De molen heeft nog geen twintig jaar bestaan.

 

Moerassen

Het dal van de Ley kenmerkte zich hier door de aanwezigheid van uitgestrekte moerassen, die vooral tegen de rechteroever van de beek lagen, o.a. achter het huidige Leypark. Het gold ondoordringbare gebieden, die de zuidoostkant van Tilburg als een barrière afgrendelden. Later is een groot gedeelte hiervan in gebruik genomen als stortplaats voor het stadsvuil. Daarbij waren twee gelukkigen: de eigenaar van de moerassen, die geleidelijk aan in het bezit kwam van bruikbare grond, en de gemeente, welke op een weinig omslachtige manier haar vuil kwijtraakte. Thans verheft zich het peil van die lage gronden van weleer zelfs een stuk boven de omgeving. Er is evenwel nog altijd een moerasdeel overgebleven, dat een beeld geeft van de voormalige toestand.

Tot na de oorlog gehandhaafd bleef ook een met riet begroeid moeras bij de "ververij van Sjefke Franken" ten zuidwesten van de weg naar Hilvarenbeek. Dat bood een lugubere en haast infernale aanblik doordat er blauw afvalwater op geloosd werd. Een brij-achtige, stinkende massa riep beelden op van een onderwereld der verdoemden en vormde voor jeugdige waaghalzen een nooit aflatend vermaan te weerstaan aan de verleiding van een expeditie in dit oord van dood en bederf. Degenen die van de verdedigingsbarrière van de Ley geprofiteerd hebben, waren de Duitsers, die daar hun laatste weerstand boden aan de van Beek oprukkende bevrijders in de laatste oorlog.

 

Voorbij

Langs de Ley tussen de Beekseweg en de Koningshoeven speelde zich, rond het begin van deze eeuw, een belangrijk deel van het Tilburgse recreatieleven af. Dit geldt ook voor de Koningshoeven, eens vol van ouderwets zomer- en wintervertier. Ook dit releveerden wij al eerder. Voor de simpele vreugden van de kleine man van toen hebben we nu de plechtig ingetogen rust van een Leypark gekregen.

Intussen heeft de Nieuwe Ley het met haar zuster de Oude Ley wel danig moeten ontgelden door moderne wegenaanleg. Het kost de oude Tilburger heel wat moeite in de nieuw geschapen toestand wegwijs te raken. De afgesloten verbinding langs de Ley tussen Beekseweg en Koningshoeven ervaart hij zeker als een gemis. Als de Ley via een duiker het Wilhelminakanaal gepasseerd is, beroert zij weer lage beemden op haar tocht naar Oisterwijk. Ook dit gebied kenmerkte zich weleer door een reeks van kuilen en al of niet met riet begroeide poelen. Een als zeer diep bekend staand ven was Leijtens Put. Verder had ge er de Biezenwaay, het Grollegat, Ton en Ad van der Plas en de Buunder.

Merkwaardig hebben wij het altijd gevonden, dat de naam Buunder, een bijzondere fraaie en in Tilburg heel bekende plas, niet op topografische kaarten van heden en niet op oudere dergelijke kaarten als zodanig voorkomt, maar steeds als Grollegat vermeld staat. Zijnen daarentegen tekent in 1760 "De Bunder". Tilburg is altijd vertrouwd geweest met zijn Buunder, zodanig zelfs, dat er een tijd bestaan heeft, dat - wanneer men iemand het ergste toewenste - deze te horen krijgt: "Ga-de gij maar naar Den Buunder!". Latere generaties vervingen "Den Buunder" door "het kanaal". Degene die - volgens de overlevering - vrijwillig "naar de Buunder" ging, zou de bezemmaker M. geweest zijn. Een visser-ooggetuige heeft het naverteld. Hij hoorde de ongelukkige man zeggen: "Een-twee-drie, daar gaat-ie". Een plons en... gebeurd was het...

In een stuk over de uitgifte van de gemeijnt van Hilvarenbeek in 1331 wordt, samen met de watermolen van Rovert, een molen te Qualen genoemd. Die moet in deze streek op de Ley gestaan hebben. Er lag hier eens "die oude Molendijck", welke liep naar het Qualenwiel. Kennelijk een wiel van de molen. Ook een stuk stroom werd als Qualenwiel aangeduid. Tevens lag aan de Ley, op de scheiding van West-Tilburg en de Heukelomse gemeijnt, een "Qualenbeemt". De watermolen bestond in de 15de eeuw al niet meer, doch de term "Qualen" zou nog wel als plaatsbepaling gebruikt worden.

Van de genoemde plassen is alleen De Buunder overgebleven. In de plaats van wat door ontginning verdween, kregen we twee diepe ontgravingen: de zg. "Langejan" langs de dijk van de weg naar Eindhoven en daar tegenover, aan de andere kant van de dijk, een nog jongere plas. Restanten van oer-natuur in het Ley-dal vormen evenwel nog de Helleputten tussen de Eddyhoeve en "Mie Pieters", een echt natuurmonument, waarvan wij op deze plaats al vroeger de lof zongen.

 

Oude Ley

Inmiddels heeft onze Ley hier de naam van Voorste Stroom aangenomen. Dat betekent dan voor ons het afscheid. Echter niet zonder nog even iets te zeggen over de Oude Ley. Dit betreft een oorspronkelijk in de Goolse Vloed beginnende beek, die nu echter, een honderd meter van De Vloed vandaan, haar eerste water ontvangt uit een riool. Deze beek - niet meer dan een brede blauwsloot - vergezelt haar grotere zuster de Nieuwe Ley getrouw op een paar honderd meter afstand van Goirle tot de grens van Berkel-Enschot om daar in de Nieuwe Ley uit te monden. Zij vormt o.a. de grens tussen de gemeenten Goirle-Tilburg met Hilvarenbeek. De Oude Ley is nog sterker gekanaliseerd dan de Nieuwe en aan haar oevers heerst de dood. Zij mondt in de Nieuwe Ley uit aan de zuidkant van de dijk van het op non-actief gestelde deel van de oude autobaan naar Eindhoven, daar waar de Nieuwe Ley met een duiker onder die overbodige weg doorgaat. Dit punt is om twee redenen interessant. Ge ziet hier hoe het blauwe water zich met de "zuivere" Ley vermengt en de vervuiling van Oisterwijks Voorste Stroom aanvangt. En dat is een heel treurig gezicht.

 

Aanklacht

Een optimistischer beeld levert echter een aan de Oude Ley grenzend moerasbos, bestaande uit loofhout en dennen. Opgesloten tussen twee autowegen trekt dit vergeten en weinig bezocht brok natuur nog eens echt ouderwets alle registers open van wat een niet-afgeremde flora te bieden heeft in de hoogzomerdagen. De natuurliefhebber ondergaat het als een opengeslagen boek, maar tegelijkertijd als een protest en een aanklacht tegen wat eens was maar verdween. Hier overal in de ronde en in het dal van de Ley, waar vroegere generaties pretentieloze, maar innige vreugden beleefden.

 

PIERRE VAN BEEK