Adriaan van der Willigen - aflevering 1:
Tilburgs drossaard Adriaan van der Willigen was van vele
markten thuis
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 6 januari 1973
In een
van onze Tilburgse artikelen is in het verleden al eens
een keer terloops de naam van Adriaan van der Willigen
opgedoken, die van 1795 tot 1802 drossaard van Tilburg
was. Een markante en boeiende figuur om eens wat méér
over te vertellen. Dit valt te gemakkelijker omdat wij
beschikken over een door zijn petekind dr. A. v.d.
Willigen Pzn. in de Kunst- en Letterbode van 1841
gepubliceerde levensloop en over een in het Tilburgs
gemeentearchief aanwezig afschrift van een door de
drossaard bijgehouden dagboek.
De
periode 1795-1796 kan "het keerpunt van Brabant" genoemd
worden en Van der Willigen paste uitstekend in die
situatie. Tekenend is, dat hij, de protestant, door de
Tilburgse bevolking met grote meerderheid tot drossaard
werd gekozen. Dit niettegenstaande het feit, dat er in
de persoon van W.A. Dams een katholiek Tilburger als
tegenkandidaat optrad. Zeven jaar voerde Van der
Willigen in Tilburg het bewind ten bate van de
bevolking. Daarbij legde hij meermalen staaltjes van
grote stoutmoedigheid en durf aan de dag. Tilburg had
aan zijn hoofd een veelzijdig intellectueel met liefde
voor de kunst, een protestant met een brede kijk, met
liefde voor Brabant en speciaal Tilburg, alsmede een
financieel volkomen onafhankelijk magistraat, die door
vele reizen heel wat van Europa had gezien. Dit alles
had hem blijkbaar een grote zelfverzekerdheid
bijgebracht en een gemak van omgangsvormen, wat hem -
vooral in de moeilijke Franse tijd - zeer goed van pas
kwam.
Bij het
lezen van zijn dagboek kunt ge vaak een stille glimlach
niet onderdrukken. Jammer genoeg kunnen wij het niet op
de voet volgen. Wij moeten ons bepalen tot hier en daar
een graantje pikken. Ons terdege bewust, dat de figuur
van Van der Willigen daardoor niet naar waarde uit de
verf komt. Voor wie er nog meer van wil weten, verwijzen
wij naar "Het dagboek van Adriaan van der Willigen", een
publicatie uit 1939 van wijlen Lambert G. de Wijs.
Alvorens
ons bezig te houden met wat wij de meer kleurige
facetten van Tilburgs drost zouden willen noemen, eerst
eens iets over zijn herkomst en zijn vorming. Adriaan
van der Willigen werd 12 mei 1766 te Rotterdam geboren
als zoon van een rijke koopman, die hoofdzakelijk in
thee handelde. Daar hij op de leeftijd van zes maanden
reeds zijn uit Haarlem afkomstige moeder verloor, werd
hij te Haarlem opgevoed door haar enige zuster, die
getrouwd was met A.J. van Eybergen. Aanvankelijk ook
voor de handel bestemd, kwam hij toch in een militaire
loopbaan terecht. Daar bracht hij het tot vaandrig. Het
soldatenbedrijf beviel hem echter helemaal niet en hij
nam zijn ontslag. Doordat hij lange tijd in Den Bosch
gelegerd was geweest, had hij al kennis gemaakt met de
Meijerij. En daar voelde hij zich spoedig thuis. Hij
ging in Oss wonen en hield zich bezig met proeven op
landbouwkundig gebied. Vervolgens vestigde hij zich in
1792 in Tilburg, "waar het volk nog zo kwaad niet is",
zoals hij schreef, om ontginningsarbeid te bedrijven.
Harde
werker
Het
schijnt dat de financiën de vrijgezel geen zorgen
maakten, want hij deed zo ongeveer wat hij graag wilde.
Hij zocht het daarbij dan in het culturele vlak. Zijn
hobby was, naast wetenschap, vooral ook kunst,
literatuur en reizen. Van zijn hand verschenen
beschouwingen over historieschilders en reisverhalen.
Tevens schreef hij - óók in zijn Tilburgse tijd! - een
hele serie toneelstukken, welke in Amsterdam gespeeld
werden en daar veel opgang maakten. Voor het Tilburgse
toneel had hij eveneens tijd over. In Haarlem bewoog hij
zich in verschillende letterkundige kringen en vervulde
daar allerlei functies. Bij dit alles schilderde hij nog
en bezat bovendien een verzameling van schilderijen,
prenten, tekeningen, penningen en een uitgebreide
bibliotheek. Allemaal zaken, waarvoor er in het Tilburg
van toen weinigen in de wieg gelegd waren. In het
Woordenboek voor Wetenschap en Kunst staat hij vermeld
als "geschiedkundige". Op 74-jarige leeftijd voltooide
hij nog een "Geschiedenis van de Schilderkunst". Hij was
dan ook een harde werker. Al des morgens om vier of vijf
uur sprong hij uit de veren om aan de slag te gaan.
Daarbij onderscheidde hij zich snel van zijn secretaris
Isaac Bles, die bij voorkeur des nachts werkte.
Patriot
Politiek
toonde Van der Willigen zich een vurig patriot. Hij had
de Fransen enthousiast mede ingehaald om de vrijheid te
krijgen al zag bij zich meermalen - als zovelen! -
bitter teleurgesteld. Hij ergerde zich zeer aan de
benoeming van Lodewijk Napoleon op de troon en nog méér
aan de inlijving bij Frankrijk. Met hand en tand
verzette hij zich tegen de Franse requisities en
knevelarijen zonder daarbij de diplomatie uit het oog te
verliezen.
Een
figuur als Van der Willigen met zulk een culturele
vorming en die men verder leerde kennen als een man van
godsdienstige beginselen, vol nederigheid en
rechtschapenheid, had men vermoedelijk in Tilburg nooit
van zo nabij gezien. Zo wekt het geen verwondering, dat
hij zich spoedig grote achting verwierf. In 1795 mondde
die uit in zijn verkiezing tot drossaard van Tilburg en
Goirle. Datzelfde jaar zag hij zich ook aangewezen als
vertegenwoordiger van Bataafs Brabant en gecommitteerde
bij de Centrale Vergadering te 's-Gravenhage. Hij was
trouwens kind aan huis bij en een van de beste
medewerkers van de bekende fabrikant Pieter Vreede.
Nadat de
staatkundige veranderingen hem in 1802 gedwongen hadden
zijn baan van drossaard neer te leggen, ging hij weer in
Haarlem wonen maar kwam van tijd tot tijd nog in Tilburg
op bezoek. Reizen bleef hij tot op hoge leeftijd. Steeds
vond het resultaat daarvan zijn neerslag in een of ander
werk. Hij bezocht België, Luxemburg, Frankrijk, Italië,
Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en Engeland. Thans
draaien we daar onze hand niet meer voor om - in zijn
tijd echter gold dat bijna een halve wereld! Een
voeteuvel kluisterde hem in 1838 aan de stoel, maar hij
had geestelijke rijkdom genoeg verzameld om zich nooit
te vervelen. Eigenlijk nog vrij onverwacht stierf hij op
17 januari 1841 te Haarlem.
Op de
Heuvel
En nu
gaan we eens kijken wat die Van der Willigen allemaal
voor aardigs in zijn dagboek weet te vertellen. Hij nam
in 1792 zijn intrek bij de weduwe Maas op de Heuvel.
Haar huis stond naast de pastorie op de plaats, waar we
nu het H. Hartmonument kennen. Hij huurde daar maar even
drie kamers en de stal. Met inbegrip van de volle kost
doch exclusief thee, koffie, vuur en licht, betaalde hij
voor zichzelf en zijn knecht f 450,- per jaar met de
conditie van één maand proef. Dit adres was hem
aanbevolen door de medisch doctor Heshusius, een broer
van Heshusius, de drossaard van Tilburg. De geneesheer
had zelf enige jaren bij de weduwe Maas, een gewezen
keukenmeid, en haar dochter gewoond en wist dus wel wat
hij aanbeval. De weduwe hield trouwens nog méér
pensiongasten. Daartoe behoorden een oude Fransman en
een gepensioneerd kapitein van het regiment Zwitsers,
zekere Benay. In de jaren van 1780 tot 1815 vond men in
Tilburg nogal veel gepensioneerde militairen, omdat er
het leven goedkoop was en de omstreken met haar veel
natuurschoon zich uitstekend leenden voor het maken van
wandelingen. Van der Willigen kon het goed met de
ex-kapitein van ca. 40 jaar oud vinden. Hij noemt hem
dan ook "mijn vriend". De twee hadden gemeenschappelijke
interesse voor de natuur. Meestal maakten ze samen grote
wandelingen door de bossen van Tilburg, Enschot en
Udenhout.
Naar
Tilburg
Hoewel
Tilburg hem al eerder bekend was, kreeg het méér
bijzondere interesse van Van der Willigen toen er in
februari 1792 bij Tilburg per advertentie een buitengoed
te koop werd aangeboden, eigendom van N. Meijnders,
equipagemeester te Rotterdam. Waar dit precies lag,
vermeldt hij niet. Wel dat er in de krant een heel
verlokkelijke beschrijving van werd gegeven en dat de
prijs van f 15.000,- "niet boven zijn bereik" viel. Met
de Oosterhoutse trekschuit en daarna met een overdekte
huifkar-met-twee-paarden, een zg. fourgon, liet hij zich
naar Tilburg brengen. Het had flink gevroren en
gesneeuwd. Het landgoed bleek een half uur buiten het
dorp te liggen en viel knap tegen. Het ging om niets
anders dan een boerenwoning met enige landerijen en een
slecht bos. Van der Willigen had het gauw in de gaten
hier met een aardig opgeschroefd geval te maken te
hebben. Hij zou niet graag een kwart van de vraagprijs
geboden hebben, zegt hij. Voor een redelijk bedrag zou
hij er echter toch wel zin in gehad hebben, omdat er
vrij goede heidegrond bij lag. Van der Willigen dacht
namelijk aan ontginningen, waartoe hij door zijn oom
gestimuleerd werd.
Via zijn
relaties met de heren Heshusius ging hij ook eens naar
"De Reeshof" ten westen van Tilburg, die toen eigendom
was van de Franse, gepensioneerde kapitein in Hollandse
dienst Charles Reij de Carle, een naam welke onze lezers
al vroeger ontmoet hebben. Hier zag het er heel wat
beter uit dan bij het vorige object doch hij hapte voor
de koop niet toe. Zijn bezwaar was o.a. dat het complex
bijna geheel met mastebomen was beplant en dat het
"midden van de barre hei" lag.
Wat hij
intussen van Tilburg en omgeving gezien had, trok hem
zodanig aan, dat hij besloot zich in dit dorp te
vestigen. Hij noemt de omstreken zeer aangenaam en van
de bevolking zegt hij: "De menschen schenen mij een
vroolijk en goed soort volk te zijn." Zo kwam hij ten
slotte bij de weduwe Maas op de Heuvel terecht.
Reislust
Van der
Willigen had vanuit Oss een paard, een veulen en een
hondje meegebracht. Dit laatste werd hem in Tilburg
echter al na een paar dagen "ontstolen". Het veulen deed
hij in de wei een half uur achter Waalwijk zoals dat in
de dertiger jaren van onze eeuw ook nog wel Tilburgse
paardenbezitters plachten te doen. Onze Haarlemse
Rotterdammer wandelde één en soms twee keer per week de
3½ uur die hem van Waalwijk scheidden, heen en terug.
Hij was dan des middags om één uur voor het eten weer op
de Heuvel. Ook reed hij veel paard. Hij zegt het wel
acht tot tien uur te kunnen uithouden zonder er enige
hinder van te ondervinden.
Soms
verdween hij enige tijd naar Haarlem of voor een reis
naar het buitenland. Hij verhaalt hoe hij voor een
Haarlemse reis "dan een wagentje huurde met de Joodse
slager uit Tilburg, tot Gorcum". Men vertrok des nachts
om 's morgens in Gorcum de postwagen naar Utrecht te
halen. Één keer nam hij de dochter van zijn hospita mee,
die naar Amsterdam moest. Een grote verleiding tot een
scharreltje betekende dat voor de vrijgezel niet, want
hij noemt het "Meijerijsche juffertje alles behalve
aanlokkelijk". Wél beleefde hij een avontuurtje met een
door hem voor Vianen gecharterde bagagedrager, die
achteraf doofstom en getikt bleek te zijn. Ja, het
reizen was in die dagen - ook over niet te grote afstand
- een heel avontuur.
Ballon
Van der
Willigen experimenteerde wat op natuurkundig gebied.
Twee keer liet hij een ballon op. Dit gebeurde op 't
kasteel van graaf Van Hogendorp op de Hasselt, waar hij
vaak op bezoek kwam zoals hij ook relaties onderhield
met Pieter Vreede, den Tex en Verbunt. Over die
ballonoplating van 18 juli 1792 weidt hij kennelijk met
genoegen uit. De ballon werd vanuit een dorpje bij
Schwerin in Mecklenburg teruggestuurd. De vinder kreeg
een beloning van ongeveer een rijksdaalder toegezonden.
In
Brussel
In 1792
zat Van der Willigen voor zes weken in Brussel. Hij
beleefde daar het binnenrukken van de Fransen van wie
hij, als patriot, toen nog alle heil verwachtte. Het
ging er al net toe als bij de terugtocht van de Duitsers
uit Tilburg. Ook de Franse soldaten verkochten voor een
prikje geplunderde goederen. Nieuwe soldatenhemden, in
pakken van 6 of 12 stuks, gingen voor een Brabantse
schelling (60 cent) of nog minder van de hand. Van der
Willigen kocht "verscheidene pakken". Hij gaf een half
dozijn aan een helper en had er toen nog 4 tot 5 dozijn
over. "En die hele boel kostte mij geen hollandse drie
gulden"... Te Tilburg heb ik er verscheidene arme lieden
verschooning door bezorgd", zegt hij verder.
Huurhuis op de Heuvel
Weer
ging hij eens een tijdje in Haarlem wonen. Tilburg zag
hem terug in 1793 tijdens de bezetting door Pruisische
troepen. Omdat hij zich hier nu definitief besloot te
vestigen, huurde hij voor f 180,- per jaar een huis, dat
hij half april van het volgende jaar betrok. Dit huis
had: "vier en daaronder twee zeer ruime kamers, beneden
en boven een grote, die voor mijn boekenkamer vrijwel
geschikt was, eene grote tuin, stalling en andere
gemakken". Van der Willigen vertelt er voorts van, dat
het aan de Heuvel stond, "het meest bewoonde gedeelte
van het dorp", en dat de voorzijde er van beschaduwd
werd door enige zware en hoge lindebomen. Zijn kamers
bij de weduwe Maas had hij opgezegd. Voor zijn
huishouding huurde hij een bejaarde dienstmaagd, die bij
zijn oom Van Eybergen had gewoond maar toch een
Meijerijse was en de reputatie genoot van "zeer wel de
keuken te verstaan". Over een tuinknecht praat hij niet
maar zegt wel, dat deze tuin hem groenten en vruchten
moest opleveren. Mogelijk hebben we hier te maken met
het huis, waar later de bakkerij van de weduwe Kneghtel,
het "huis met het gat in het dak" gevestigd was aan de
zuidkant van de Heuvel. Er is wel ten onrechte beweerd,
dat hier ooit het Tilburgs gemeentehuis is gevestigd
geweest. Deze legende kan dan ontstaan zijn omdat de
latere drossaard Adriaan van der Willigen hier gewoond
heeft (Men zie ook Het Nieuwsblad van 5-1-1971).
Van der
Willigen blijkt een keer een reis naar Duitsland te
hebben ondernomen met de zoon van Pieter Vreede, Paulus,
en diens leermeester Klein. Hij geeft daarvan een
boeiende reisbeschrijving. In Tilburg woonde hij graag
op de Heuvel, onderhield de relaties met de beste
kringen, raakte aardig ingeburgerd en verwierf er veel
sympathie.
Tot
drossaard gekozen
Tengevolge het krijgsgewoel van die dagen was het huilen
met de wollenstoffenindustrie. Er heerste grote
werkloosheid. Daarom besloot het gemeentebestuur een
deel van de aanwezige heide te laten omspitten en te
bebossen. Dat was een kolfje naar de hand van Van der
Willigen. Hij nam dan ook gaarne zitting in een hiervoor
benoemde commissie. Dit betekende het begin van zijn
zegenrijk werk voor Tilburg. Enige maanden later werd
hij op de reeds aangehaalde wijze op 21 juni 1795 tot
drossaard gekozen. Vermoedelijk had hij dit mede te
danken aan het feit dat hij al vóór die tijd was
opgetreden tegen de Franse requisities en
gewelddadigheden. De Fransen, die nu niet meer zijn
vrienden waren, vonden een man tegenover zich die het
niet aan durf en diplomatie ontbrak. Zo speelde hij het
bv. klaar om een requisitie van vijftig vette ossen,
honderd vette schapen en enige okshoofden jenever met
één vaatje jenever "af te kopen".
Reanimatie
Hoe men
als drossaard ook nog toevallig sympathie kan verwerven,
blijkt uit het voorval te Goirle. Toen hij op 11
augustus 1795 "de bij Goirle liggende heide" met een
gerechtsdienaar inspecteerde, zag hij daar een vrouw aan
een boom hangen, wier lichaam nog warm was. Een
kennelijk geval van zelfmoord. Men sneed haar direct af,
masseerde haar en de levensgeesten keerden weer terug.
De drossaard vertelt er vrij uitvoerig over als volgt:
"..... en hier geen andere middelen bij de hand hebbend,
zelfs geen slokje water, zond ik den geregtsdienaar naar
het dorp, om zoo spoedig eenigszins mogelijk met een kar
terug te komen. Intussen bleef ik met wrijven voortgaan
en een schaapherder ontdekkende riep ik hem om water te
halen. Maar dit was hier niet te krijgen dan op een
aanmerkelijke afstand. Terwijl kwam de kar met het
nodige stroo en wij leiden de vrouw, naar het scheen
omstreeks 50 jaren, en die eenige bewustheid had
gekregen, daarop en lieten haar naar Goirle brengen,
waar haar verder zooveel mogelijk geneeskundige hulp
werd verleend zoodat ze weldra bijkwam. Armoede had
aanleiding tot deze wanhopige daad gegeven; haar gansche
bezitting was in een klein mandje, dat zij aan de arm
droeg. Voedsel had zij niet mee en zij behoorde te
Hoogstraten tehuis. Wij voorzagen haar van spijs en
drank, herbergden haar dien nacht, doende haar den
volgende dag naar Poppel brengen om zoo verder te worden
vervoerd. Dit geval bekend geworden zijnd, beschonk men
mij eenen zilveren gedenkpenning van wege de
Maatschappij tot redding van drenkelingen te Amsterdam.
Eenen geruime tijd daarna vernam ik met veel genoegen,
dat de vrouw nog in leven en in betere omstandigheden
was. Zij scheen met spinnen den kost, hoe schraal ook,
te verdienen".
Vergeten?
Van der
Willigen regeerde zeven jaar als drossaard van Tilburg
en Goirle in de Franse tijd. Zijn dagboek bevat daarover
tal van interessante mededelingen met betrekking tot
Tilburg, welke een beeld geven van die roerige dagen en
zeker lezenswaardig zijn. We zouden dan ook met een
onvoldaan gevoel achterblijven als wij ons niet
voornamen hierover te zijner tijd nog eens wat te
verhalen. Intussen bevreemdt het wel, dat er in Tilburg
nog altijd zelfs geen straat naar deze drossaard werd
genoemd terwijl dit wel het geval is met figuren waarvan
minder bekend is.
PIERRE
VAN BEEK