Geval
van razernij in 1876
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 17 februari 1973
Sporadisch duikt er in de pers een bericht over
hondsdolheid op, dat dan soms vergezeld gaat van een
waarschuwing. We hebben hier te maken met een
virusziekte, waarvoor ook de mens bevattelijk blijkt. Er
is een tijd geweest, dat de wetenschap hier vrijwel
machteloos tegenover stond wanneer een mens werd
aangetast. Eerst toen Pasteur er een serum tegen vond,
trad in deze situatie verandering op. Tot dan toe had
men niet veel beters weten te doen dan de wond van een
beet door een dolle hond of kat uit te zuigen of uit te
branden. Men moest er dan wel razend vlug bij zijn.
Een zeer
tragisch geval uit onze omgeving, dat zich afspeelde in
het laatste kwart van de vorige eeuw - om precies te
zijn: in 1876 - is tot ons gekomen. Het betrof hier een
vrouw, die tengevolge van twee hondebeten, geleidelijk
aan tot razernij verviel en wel zodanig, dat men
uiteindelijk haar bedstee moest dichtspijkeren om haar
huisgenoten te beschermen. De zaak heeft destijds nogal
veel opzien verwekt.
De
behandelende dokter N.J.B. Landman, die in die tijd in
Helvoirt woonde en zowel daar als in de omliggende
plaatsen Haaren, Esch, Vught en Cromvoirt grote faam
genoot om zijn bekwaamheid en toewijding, heeft vrij
uitvoerige aantekeningen over dit geval gemaakt onder de
titel: "Watervrees na beet van dolle hond". Deze
aantekeningen zijn later in bezit gekomen van een
nakomelinge van het slachtoffer. In "De Kleine Meijerij"
werden ze een vijftiental jaren geleden nog eens
opgerakeld. Ze zijn door de nauwgezette waarnemingen van
de arts ook voor de hedendaagse lezers nog zeer
schokkend. Niet alleen om de aard van de ziekte, maar
ook omdat hij even geconfronteerd wordt met het
bijgeloof van de "volksgeneeskunst".
Het ging
hier om een 39-jarige gehuwde vrouw, volkomen gezond
naar lichaam en geest en die zich - volgens de dokter -
zelfs onderscheidde door een wilskracht en een energie
zoals die waarlijk niet iedere vrouw bezit. Op dit
gebied was er dus niets aan de hand. Zij woonde op "De
Gijzel'', een gehucht ten zuidwesten van de gemeente.
Het huis bestond nog in 1955, hoewel het toen reeds
lange tijd onbewoonbaar was verklaard.
Volksgeloof
De hond
van de vrouw toonde zich de laatste tijd nogal
bijtlustig. Op 18 januari 1876 hapte hij zijn bazin op
twee plaatsen in een been. Maar de mensen waren in die
tijd niet zo flauw. Waarom zich zorgen gemaakt? Er waren
aan het been niet meer dan een tandafdruk en een klein
wondje aan een spatader te zien. Nou ja, dat bloedde wel
wat, doch tegen een bloedende wonde kende men een patent
"middeltje", overgeleverd van geslacht op geslacht. Je
hoefde er maar... spinrag op te leggen, een stevig
verband er om, een beetje rust en klaar was kees!... De
natuur deed het allemaal vanzelf. Voor zo'n geval liept
ge nu eenmaal niet naar de dokter!
Toch
ging het deze keer niet zo best met de volksgeneeskunst!
De vrouw begon zich niet lekker te voelen. Een
verklaring daarvoor had ze gauw bij de hand. Was ze
immers niet in positie? Op 20 januari werd dan toch nog
de dokter geroepen. Deze stelde vast, dat er voorlopig
nog niet op een geboorte behoefde gerekend te worden. De
hond kwam daarbij ook ter sprake. Vol vertrouwen in het
volksgeloof wilde de vrouw zich laten "overlézen" door
een geestelijke om "goed" te zitten voor het geval, dat
de hond eens dol geweest mocht zijn. De arts zal wel
gedacht hebben: "Baat het niet, het schaadt ook niet" en
- om de gemoedsrust van de vrouw niet te verstoren -
verzette hij zich niet tegen het volksgeloof.
Heel
gerust
"Ge kunt
volkomen gerust zijn, moederke", zei de geestelijke
nadat de "overlézing" met het gebruikelijke ceremonieel
had plaatsgevonden. En de vrouw wás gerust! Op 10
februari beleefde zij de voorspoedige geboorte van een
baby, die later nog zou wonen in het huis, waar zich het
nu volgende drama afspeelde.
Het
sluipend gif deed zijn werk. Op zaterdag 29 april trad
er een opvallende verandering op in de lichamelijke en
geestelijke toestand van de vrouw. Ze kon 's nachts niet
slapen, voelde zich moe en klaagde over spanning in de
borst, welke haar de ademhaling zwaar maakte. Haar
gewone opgewektheid had plaats gemaakt voor
droefgeestigheid. Na een slapeloze nacht ging zij de
volgende zondag naar de op een half uur van haar woning
gelegen kerk, hoewel ze zei van tijd tot tijd vreemde
schokken in haar lichaam te voelen. Tijdens de Mis namen
die schokken zodanig toe, dat de aandacht van de
kerkgangers, die in haar omgeving zaten, op haar
gevestigd werd. "Wat mankeert die toch?" zullen ze wel
gedacht hebben. De wilskrachtige vrouw hield het echter
tot het einde van de Mis uit.
Toen ook
de volgende nacht voorbij was gegaan zonder dat zij een
oog had kunnen dichtdoen - het was de eerste mei! - werd
in alle vroegte wederom dokter Landman geroepen. Het
slachtoffer kon geen water meer door de keel krijgen
hoewel ze over grote dorst klaagde. Bij het minste
tochtje voelde zij een ondraaglijke pijn. Wanneer
bijvoorbeeld op slechts geringe afstand een deur werd
opengezet, schreeuwde zij het uit en de trekkingen in
haar armen gingen over in schrikbarende krampen. Als de
dokter probeerde haar wat te laten drinken, sprong ze -
onder hevige rillingen en gehijg - wild overeind, drukte
de armen tegen het lichaam, trok de schouders op en
spuwde het water uit. Niet alleen het doorslikken
veroorzaakte hevige krampen. Het zien van water en zelfs
het horen spreken daarover had een gelijk effect. Daar
dokter Landman wist dat zijn patiënte door een hond was
gebeten, had hij met zijn diagnose niet veel last. Die
luidde: "lyssa humana" of bij een mens teweeggebrachte
hondsdolheid. Overigens waren de verschijnselen ook
zonder de vóórwetenschap met betrekking tot de hond
duidelijk genoeg. Één symptoom van de ziekte, vrees voor
glinsterende voorwerpen, trad in dit geval echter niet
op.
Toen de
dokter de volgende dag, 2 mei, reeds des morgens om zes
uur weer naar zijn patiënte kwam kijken, vond hij de
reeds geconstateerde verschijnselen alleen maar
verergerd. De vrouw praatte nu druk en schreeuwde bijna
zonder ophouden. Om haar wat te kalmeren diende hij haar
eerst een morfinespuitje en daarna poeders toe. Het
hielp allemaal niet.
Steeds erger
De
toestand verergerde in de loop van de dag van uur tot
uur. Het gelaat van het slachtoffer vertoonde een
loodkleurige bleekheid. Uit haar wijd openstaande mond
vloeide aanhoudend veel, taai speeksel. Bij het eerste
woord van de dokter werd de voorheen zo evenwichtige
vrouw woedend, deed pogingen uit het bed te springen en
viel dan na een kort ogenblik weer terug. In de momenten
van rust sloeg zij geestelijk totaal om. Zij drukte de
arts de hand, dankte hem voortdurend in hartroerende
woorden voor de aan haar bestede zorg. Vooral omdat hij
haar bij verlossingen meermalen het leven gered had. Ook
nam zij in zulke ogenblikken op treffende wijze afscheid
van haar kinderen en andere relaties.
De arts
acht 't in zijn verslag niet onmogelijk, dat door de
inspanning van al dat praten haar toestand verergerde.
In ieder geval viel zij onmiddellijk daarna weer
"allerverschrikkelijkst en hartverscheurend" terug in
haar andere situatie. Nieuwe morfine-injecties brachten
de uiting van razernij en krampen slechts enkele minuten
tot bedaren. Ten slotte bleek het noodzakelijk de
huisgenoten tegen de woedende vrouw te beschermen. De
dokter zag daartoe geen andere mogelijkheid dan in 's
hemelsnaam de bedstee maar met planken te laten
dichtspijkeren.
Verlossing
Geleidelijk aan scheen de ongelukkige uitgeput te raken.
De uitbarstingen van razernij en toevallen werden
minder. De stem klonk heser en heser en de armen
begonnen te trillen. Ten slotte strekte het lichaam zich
rechtlijnig uit, de zieke werd stil en des avonds om 8
uur van de tweede dag van mei was de vrouw uit haar
lijden verlost. Bij het lezen van dit verhaal wordt het
duidelijk hoe - in tijden dat de medische wetenschap op
lager peil stond - zonder meer kon worden aangenomen dat
men te maken had met een geval van "duivelbezetenheid".
De natuurlijke oorzaak was echter een virus.
De mare
van het Helvoirtse gebeuren ging door de omgeving en nog
wel verder ook. Een boekdrukker te Roermond gaf zelfs
een litanie van de H. Hubertus uit met het relaas van
het drama te Helvoirt. De volksdevotie heeft al vanaf de
Middeleeuwen haar "middelen" tot voorkoming van
hondsdolheid gekend. En dat voorkomen was gemakkelijker
dan het genezen van de eenmaal uitgebroken ziekte. De
portefeuille inzake hondsdolheid berust bij St.
Hubertus. Ook nu nog wordt er in katholieke kerken
wellicht nog wel St. Hubertusbrood gewijd op 3 november.
Wie van dit brood eet, heet gevrijwaard tegen een beet
van een dolle hond. Dieren aan welke het brood wordt
gevoerd, zullen geen hondsdolheid krijgen.
Huibkes
Het
betreft hier het zg. huibkesbrood. Dat zijn kleine,
vierkante broodjes van wittebrood, in ritsen zodanig aan
elkaar gebakken, dat zij zich gemakkelijk laten
scheiden. Met hele manden vol verschenen de bakkers
daarmee op St. Hubertusdag in de kerk om ze te laten
wijden want gewijd moesten ze wel zijn. Daarna werden ze
bij de broodbezorging aan de huizen gedistribueerd. En
wee de bakker, die zijn huibkes vergeten had! Maar zo'n
nalatigheid kwam niet voor. Een attractie voor de jeugd
betekenden de huibkes zeer zeker! Vooral in de gezinnen,
waar weinig of geen wittebrood op tafel kwam. Huibkes
waren altijd vers en licht gebakken. Ze golden niet ten
onrechte als lekkernij. We hebben een moeder gekend, die
van de ene St. Hubertusdag tot de andere een stuk huibke
bewaarde. Het heette de kwaliteit te bezitten van niet
te schimmelen. Als dat stukje bij de grote schoonmaak
uit een hoekje van een kurkdroge kast te voorschijn
kwam, bleek de voorspelling nog te zijn uitgekomen ook.
En dat was heel schoon!...
Zó ging
het in onze streken met de preventie. Het middel tot
genezing na een beet door uitbranden van de wond
releveerden wij hierboven reeds. In verschillende
bedevaartplaatsen deed men dit met een St.
Hubertussleutel.
Veel
omslag
Aan het
graf van St. Hubertus in de Belgische abdij St. Hubert
kwam er heel wat méér bij kijken. Daar werd op de zieke
"de snede" toegepast. De priester maakte met een mesje
of lancet een lichte insnijding in het vel midden op het
voorhoofd. Hij legde een "deeltje van een draad uit de
stool van de heilige" in de wond, welke werd afgesloten
met een zwart-linnen band, die negen dagen om het hoofd
moest blijven zitten. De zieke moest een noveen houden
en verschillende verbodsbepalingen in acht nemen. Dat
was allemaal niet mis! Zo mocht hij bv. gedurende
veertien dagen... zijn haar niet kammen, enkel van koude
gerechten eten enz.... Vanaf de Middeleeuwen tot in de
20ste eeuw (en misschien nu nog wel ergens!) gold in
West-Europa "de snede" als het meest onfeilbare middel
tegen hondsdolheid. Over de resultaten zijn geen
statistieken samengesteld. Die bestaan wél over de
bestrijdingsmethode van Pasteur nadat deze er in 1885 in
geslaagd was een vaccin samen te stellen, dat de hersens
onvatbaar maakt voor de hondsdolheid bij de mens.
Dankzij
wetenschap en zorg van de overheid is sindsdien het
sterftecijfer sterk gedaald. Het Helvoirtse geval deed
zich evenwel voor in 1876 toen men voor de bestrijding
van de "lyssa humana" nog in het duister tastte. Tot wat
voor diepe tragiek dit leidde, hebben we hier verhaald.
PIERRE
VAN BEEK