"De Slotjes" brengen sfeer in Oosterhout
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 7 december 1974
Oosterhout behoort tot de zeer attractieve steden
van onze provincie. Al voert het - net als Tilburg -
eerst sinds 1809, dankzij Lodewijk Napoleon,
officieel de titel van stad, de aantrekkelijkheid
dateert niet van vandaag of gisteren. Mede door zijn
ligging nabij Breda heeft het eeuwen achtereen
gewerkt als een magneet op al wat er in de Baronie
historie maakte of voornaam was. Oosterhout moet
reeds rond 1100 een plaats van betekenis geweest
zijn. In latere tijden woonden er hoge
functionarissen van de Oranjes, legerofficieren,
schouten, secretarissen, notarissen, advokaten,
kantonrechters en artsen. En in de Baronie sprak men
vol respect van "de Heeren offt Edelheeren van
Oosterhout." Dat was niet niks!
Oosterhout heeft dus altijd veel sjiek gekend. Men
wilde dat weten ook, waarom het nog niet zo gek was
als men de gemeente met "een coquette vrouw"
vergeleek. Voor ons is nu het aardige, dat ge dit de
dag van vandaag nog altijd kunt merken. Ondanks de
ontzagwekkende groei van Oosterhout in onze tijd.
Men heeft het hier klaargespeeld die tijd op te
vangen zonder het oude te veel geweld aan te doen.
Nog altijd waart in de historische dubbelkern der
stad (ook zo'n merkwaardigheid!) de schim van die
"coquette vrouw" rond. Als ge geluk en goede ogen
hebt, kunt ge ze op een stille avond misschien
ontmoeten wanneer ze haar rondgang maakt over de
oude Heuvel om vervolgens, via het fraaie stadspark
met zijn vijvers, naar de Slotjes aan de met oeroude
bomen overhuifde Ridderstraat te schrijden. En het
is over die Slotjes, dat wij het hier eens willen
hebben.
Wie
niet geheel onvoorbereid door Oosterhout dwaalt,
raakt onherroepelijk verzeild in de Ridderstraat.
Daar heeft de feodaliteit nog gestalte in de
relieken van de "petite histoire", gevormd door de
Slotjes, oude dreven, grachten en parken. Omdat het
beeld van Abraham, waar ge bij het verlaten van de
Heuvel tegenop loopt, met zijn tekst: "Wijs is hij,
die weten wil waar Abraham de mosterd haalt" onze
ijdelheid streelde, zijn we eens in de historie van
de Slotjes gedoken. J.H. van Mossselveld, o.a.
voormalig ambtenaar van het Tilburgse
gemeentearchief, die dit al veel eerder deed in "De
Oranjeboom", heeft het ons daarbij gemakkelijk
gemaakt.
Tekenend voor de importantie van het oude Oosterhout
is wel, dat de gemeente eens niet minder dan zeven
Slotjes gekend heeft. Hun namen waren: Borsselen,
Beveren, Limburg, Brakestein, de Blauwe Kamer,
Spijtenburg en Van Aalst of Bersselaar. Hiervan
bestaan er momenteel nog vijf t.w. de vier
eerstgenoemde, die alle aan de Ridderstraat liggen
en de Blauwe Kamer. De laatste moet ge een heel eind
uit de buurt zoeken nl. aan de Kloosterstraat, waar
zij sinds 1647 de proosdij uitmaakt van het
Norbertinessenklooster St. Catharinedal.
Oorsprong
De
betiteling Slotjes komt herhaaldelijk voor in 17de
eeuwse bronnen, echter niet eerder. In hun oorsprong
moeten ze echter veel verder teruggaan. Ze zijn
vermoedelijk ontstaan uit hoeven op ontginningen van
woeste grond en dan komen we wel voor het merendeel
der huizen in de 15de eeuw terecht. Later zijn zij
dan door adellijke of voorname bezitters tot
landhuizen uitgebouwd. Die eigenaren zullen het wel
fijn gevonden hebben een kasteeltje of slotje te
bezitten. In onze streken en verder in de zuidelijke
Nederlanden is men er altijd nogal vlug bij geweest
om een enigszins opvallend en voornaam huis als
kasteeltje te betitelen. Tot in onze dagen kunt ge
daarvan nog voorbeelden genoeg vinden. Zo kregen ook
de Oosterhoutse Slotjes hun torens en torentjes, hun
trapgevels en hun grachten met eventuele ophaalbrug
en poortgebouw. Dat behoorde tot het spel van de
adellijke standskenmerken. Versterkingen, berekend
op militair geweld, zijn het echter nooit geweest.
Daarvoor was de bouw te licht. En als er dan ook al
tekenen van versterking zijn, was dit maar schijn.
Het accent heeft steeds gelegen op de
bewoonbaarheid. De meeste Slotjes hadden tuinen,
boomgaarden, weiland, een tuinhuis, koetshuis,
paardestal en sommige bezaten ook nog een duifhuis.
De
verdwenen Slotjes zijn Spijtenburg en Van Aalst of
Bersselaar. Het eerste lag eens op de hoek van de
Ridderstraat en de Tilburgseweg in het huidige park
van Brakestein. Het tweede stond aan de Willem van
Duivenvoordestraat. Eens vormde deze straat de
oprijlaan tot het Slotje Van Aalst.
"Spijtenburg"
Heel
wat families zijn er in de loop der eeuwen op die
Slotjes als eigenaars gekomen en gegaan. Het tempo,
waarin de huizen in andere handen overgingen door
verkoop en vererving, ligt hier en daar hoog. Ups en
downs in de staat van onderhoud ontbraken daarbij
niet. In plaats van u te vermoeien met al die
voorbijgegane geslachten willen wij u liever
vergasten op dat verhaal van Spijtenburg, een naam
die alleen reeds de nieuwsgierigheid prikkelt
indachtig het adagium "Nomen est omen", de naam is
een teken.
Spijtenburg werd gebouwd door Jan Hendrik Adriaan
Heyn Oomen in de tweede helft van de 16de eeuw. Jan
was een zoon van rijke boeren uit 's-Gravenmoer, die
zich in 1440 in Oosterhout hadden gevestigd. Jan zat
dik in de centen en toen hij daarvan rustig wilde
gaan leven, dacht hij: "Ik koop een slotje aan de
Ridderstraat." Helaas mankeerde er aan Jan één ding:
hij was niet van adel! En daarom kon hij in de
deftige Ridderstraat, waar niets dan adel woonde,
niet terecht. "Ha, ha!" moet Jan tot zichzelf gezegd
hebben, "dat zullen we dan toch wel eens zien!" Hij
bouwde zelf een slotje. Hoger dan al wat er aan de
Ridderstraat stond. En om er des te meer plezier van
te hebben zette hij het demonstratief met de
achterkant naar Brakestein gekeerd alsof hij zeggen
wilde: "Ik zie jullie nog niet hangen!" (om het
netjes te houden!...) Dus een pesterij en "tot spijt
van de buren" meent de overlevering te weten. In
vestbrieven van 1588 en 1626 komt de naam
Spijtenburg echter niet voor, wél die van "Jan
Oomsslotje" en later die van "het huys van
Clootwijck" naar een andere eigenaar. Omstreeks 1650
schijnt de naam Spijtenburg gemeengoed te zijn
geworden.
Volgens een tekening van Corn. Pronk uit 1729 naar
een tekening van Abraham de Haen hebben we te maken
met een hoog uit de grachten oprijzend huis. Gezien
de architectuur uit de eerste helft van de 16de
eeuw. Het was inderdaad hoger dan alle andere
Slotjes en in grootte gelijk aan Limburg en het oude
Van Aalst. De vier andere waren alle kleiner. Dat
Oomen het gebouwd heeft, is een historisch feit.
Tilburg komt er ook nog aan te pas. Onze Jan was de
tweede keer nl. getrouwd met ene "jouffrou" Maria
Back, dochter van jonkheer Dieter Back te Tilburg en
"jouffrou" Mechteld Jan Ghijsels. Uit de bruidsschat
van zijn Marie bouwde hij Spijtenburg, dat in 1821
gesloopt is. Voordien echter was het nog in handen
van verschillende families. Daartoe behoorde het
geslacht Snellen. Geen van Oosterhouts Slotjes is zó
lang in handen van één geslacht geweest als
Spijtenburg. Met de Snellens waren de
parvenu-achtige perikelen van Spijtenburg nog niet
achter de rug. 't Mooiste komt nog.
Jacht op titel
Universele erfgename werd in de 18de eeuw Johanna
Maria Elisabeth Snellen, die haar slot de naam van
Lindenborg gaf. Volgens prof. Van der Hoeven was die
Johanna een eigenaardig persoontje. Bovendien knap
en rijk tegelijkertijd. Aan huwelijkskandidaten
derhalve geen gebrek. Die vingen echter allen bot
omdat Johanna "niet anders als met een graaf of
baron wilde trouwen"... Nou, die daagde ten slotte
op, zij het pas in 1793 toen Johanna inmiddels 67
jaar telde... Er diende zich aan de 28-jarige
katholiek Florens Alexander Augustinus graaf Van
Dam, een bekende losbol en bon-vivant, die
voortdurend op zwart zaad zat. Oude schuren branden
fel en ze trouwde subiet met hem te Brussel. Met de
minnebrand viel het echter nogal mee. Kort na de
grote stap begon het "jonge paar" zijn gedragslijn
uit te stippelen. Dat geschiedde "in der minne"
zoals dat ook nog eens heet. Volgens de
familie-overlevering moet Johanna tot haar graaf
gezegd hebben: "Kijk eens hier, jongeman, we hoeven
nu verder geen komedie meer te spelen. We hebben nou
alle twee onze zin: Mij was het om de titel van
gravin te doen en u om mijn geld. Ge krijgt van mij
een jaarinkomen. We kunnen op ons eigen blijven
wonen, gij in Brussel en ik in Oosterhout. Heb je
zin mij te bezoeken, ga je gang. Mijn huis
Lindenborg staat voor je open. Wil je vrienden voor
jachtpartijen in Oosterhout meebrengen... o.k.! We
krijgen beiden onze vrijheid terug en behoeven
elkaar helemaal niet te hinderen." "Heel graag",
antwoordde Van Dam. En het geschiedde zoals
overeengekomen.
De
vriendelijke uitnodiging bleek niet tot dovemans
oren gericht. Van Dam kwam met zijn kennissen op
Lindenhof hele feesten bouwen. Dat kostte méér dan
zijn inkomen hem veroorloofde. Hij nam boven de
toegestoken vinger de hele hand. Daarmee was hij aan
het verkeerde adres en kenau Johanna sleepte hem tot
twee keer toe voor de rechter. Door de uitspattingen
van haar "heer gemaal" slonk haar fortuin
zienderogen. Johanna zag zich zelfs genoodzaakt een
deel van haar bezittingen te verkopen.
Graaf Van Dam stierf in 1814 te Breda op zijn
doorreis naar Oosterhout. Zijn zich nu douairière
noemende weduwe overleefde hem nog ruim anderhalf
jaar. Zij overleed 31-10-1815 te Breda in het huis
van een familielid, Govert George van der Hoeven, en
werd - naar eigen wens zonder statie - in het
familiegraf der Snellens bijgezet. Zij was de
laatste van het geslacht, die Spijtenburg bezat en
bewoonde. Het Slotje verkeerde bij haar dood in
vervallen toestand. Haar hele nalatenschap werd met
inbegrip van het slot Develstein bij Zwijndrecht en
een huis te Dordrecht op één ton becijferd. Bij de
verdeling schoot er echter voor elk van de
erfgenamen maar f 1.156,- over. Het Slotje was
publiek geveild. Na de sloop is met het terrein het
park van Brakestein vergroot. Sic transit!...
"Limburg"
Het
dominerende Slotje draagt de naam Limburg. Sedert
1940 dient het als Oosterhouts raadhuis en verkeert
door verbouwingen en restauraties in een uitstekende
staat. Evenals dat met Spijtenburg en Brakestein
eens het geval was, heeft het zijn brede gracht
direct om het huis, waarvan de hagelwit gepleisterde
gevels zich trots weerspiegelen in het donkere
water. Ook dit was eens een hoeve en werd
vermoedelijk in 1454 tot slotje omgebouwd door Peter
de Hertoghe, schepen van Oosterhout (1446-1449). In
1449 vertrok deze naar het hertogdom Limburg, waar
hij in 1464 als hertogelijk ontvanger stierf en in
Tienen begraven werd. Daar in Limburg ging het hem
blijkbaar voor de wind. Hij breidde zijn bezittingen
flink uit o.a. ook te Oosterhout met de aankoop in
1454 van de "stede" (hoeve) met alles wat daarbij
hoorde te Oosterhout "op die Brake". Bestemming was
waarschijnlijk jachtslotje en buitenverblijf. De
naam Limburg heeft hiermee wel een verklaring
gekregen.
In
de loop der eeuwen heeft ook Limburg heel wat
eigenaren en/of bewoners zien komen en gaan. Tot die
eigenaren behoorde ook een Jacob van Alchemade, die
eveneens in Tilburg bezittingen had. Tekenend is,
dat het Slotje na 1871 in vijftien jaar tijds zes
keer van eigenaar veranderde. Het kende tijden van
leegstand en herbergde vier jaar nonnen uit
Opper-Silezië (1875), Franse religieuzen en
grootseminaristen van Redemptoristen (1880). Een
Franse baron, die vijf dochters in het pensionaat
van de O.L. Vrouwe abdij had, baron R.J.B. de
Denesvres de Domecy, bezat Limburg van 1902-1910. In
1938 werd het ten slotte door de gemeente
aangekocht.
"Brakestein"
Het
Slotje Brakestein, gelegen tegenover een imponerende
kastanjedreef, die eens de oprijlaan en
hoofdverbinding met Oosterhouts beide centra vormde,
is momenteel een massief vierkant huis in de trant
van de Empire-stijl. Twee eeuwen geleden moet het,
volgens een oude tekening die pittoreske details
laat zien, een heel wat schilderachtiger en warmer
indruk gemaakt hebben als thans. Dit neemt niet weg,
dat het met zijn bijgebouwen, voorplein,
gepleisterde gevels, groot park met eeuwenoude
beuken toch nog altijd waardigheid uitstraalt en
herinneringen oproept aan Oosterhouts verleden.
Ingrijpende veranderingen vonden plaats in het begin
van de 19de eeuw. Niet alleen voor wat het Slotje
zelf maar ook de omgeving betrof. Van de gracht werd
het grootste deel gedempt. Wat bewaard bleef, heeft
nu het karakter van een vijver. Een poortgebouw
verdween, de toegang werd meer westelijk verlegd en
er ontstond een voorplein. Vóór 1944 was op de witte
pleisterlaag van nu een imitatie van baksteen in een
natuurlijke, rode kleur geschilderd.
Een
curiositeit betekenen de vier dubbele vensterluiken
aan weerskanten van de hoofdingang. Die zijn
namelijk steeds gesloten. Het kan moeilijk anders
want... achter die luiken bevinden zich geen
ramen!... Ra, ra, hoe zit dat? Houdt dit verband met
een in het begin der 19de eeuw vigerende belasting
op deuren en vensters? Behalve een kelderingang aan
de zuidkant bezit het massieve blok ook maar één
voordeur. Wij hebben ook wel iemand gekend, die in
het begin van onze eeuw schoorstenen dichtplakte
toen daarvoor belasting betaald moest worden.
De
naam Brakestein verschijnt pas in 1688. In 1569 is
er sprake van "'t huys van den Brake" (Brake is een
gebiedsnaam). In 1571 wordt er van grachten gerept
en in 1422 komt er een vroegste vermelding voor, die
vermoedelijk betrekking heeft op een boerderij als
voorloopster van het latere Brakestein.
Pikant geval
Onder de verschillende bezitters willen we niet
onvermeld laten de in méér dan één opzicht
opmerkelijke figuur Philippe Guerrie, majoor in het
regiment van Graaf van Barloi, die in 1679 in dienst
stond van de republiek. Deze majoor werd namelijk in
1691 verantwoordelijk gesteld voor een te Tilburg
verwekt buitenechtelijk kind, waarvan hij niet eens
de vader was. Desalniettemin kostte het geval hem f
1.800,-. Hoe dat mogelijk was? Hij werd als officier
eenvoudig de verantwoordelijke man geacht voor wat
zijn soldaten uitspookten. Nu schijnen die soldaten
het ergens op de Nieuwe Dijk (Zwijsenstraat) van
onze stad nogal "bont" gemaakt te hebben. Een andere
pikante bijzonderheid? Dat kind zou de stamvader
worden van het later in de adelstand verheven
geslacht van Leidse lakenkopers Van B.!... Zo was
het ook nog eens een keer!
Brakestein kwam in 1835 in bezit van de te Raalte
geboren Charles Hyacinth Willem Jan Baron van
Oldeneel tot Oldenzeel, ontvanger van de directe
belastingen te Oosterhout. Nog steeds is Brakestein
eigendom van diens nazaten. In 1967 was dit de
douairière M.Th.L.E. baronesse van Oldeneel tot
Oldenzeel, geboren baronesse Speyart van Woerden.
Wanneer ge bovenstaand verhaal tot hier toe gelezen
hebt, staan de hoge, dikke bomen van Oosterhouts
stadspark, van de Ridderstraat en de Slotjes met hun
kale takken, onder wellicht jagende wolken, tegen
een herfstlucht geëtst. De reetjes van het
"hertepark" tussen Limburg en Brakestein zoeken
misschien beschutting in hun kooien en ge mist zeker
de schaduw en de lichtpartijen, die heel deze
omgeving 's zomers tot een feest maken.
Feodaliteit
Als
ge een romantisch mens zijt - en zulke ontmoeten wij
er steeds meer! - zult ge niet ontkomen aan de sfeer
van aristocratie en feodaliteit, die het
onverwoestbaar kenmerk blijft van "de Slotjes", de
Ridderstraat en haar omgeving. Ge zult zeker hier
terugkeren op een zomerdag. Misschien ziet ge dan
achter een der ramen van Brakestein wel een bejaarde
dame het hoofd naar uw richting wenden alsof zij
zich afvraagt: Vanwaar toch die bijna wat brutale
belangstelling, welke een Oosterhouter hier
doorgaans niet aan de dag pleegt te leggen. Dat zal
dan onze schuld zijn. Die we graag op ons nemen.
Oosterhout is het waard!
PIERRE VAN BEEK