CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Tilburgse nachtbraker werd stamvader van voornaam geslacht

Het Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 20 februari 1975

 

"Vrijwel ieder jaar werd in Tilburg iemand doodgeslagen, in drift of dronkenschap." Dit zegt dr. P.C. Boeren in zijn in "Van Heidorp tot Industriestad" gepubliceerde studie over Tilburgs parochiegeschiedenis vóór 1600. Dat is dus wel een hele tijd geleden! In verband met die historie belicht de schrijver de gang van rechtsbehandeling bij zo'n geval. Daarbij blijkt dan, dat het er nogal "gemoedelijk" toeging. Een dergelijke zaak kwam in die dagen namelijk niet voor de strafrechter. Op initiatief van de vice-pastoor en de schout werd dat, door de wederzijds betrokken families, onderling "prettig geregeld". Prettig?... Nou ja, zo leuk ging dat nu altijd ook weer niet. Zo'n onderlinge, op het oude Germaanse recht gebaseerde, vereffening noemde men "Soen-acte" of "Soen-brief". "En die kwamen meestal niet mals aan!" Het onderling gedane recht culmineerde hierin, dat de familie van het slachtoffer een schadevergoeding kreeg en de schuldige openbaar boete moest doen voor de kerk en een grote pelgrimstocht ondernemen. Had hij dit alles volbracht, dan bleef de verzoening nog wel eens nawerken doordat de boeteling niet meer langs dezelfde weg als de familie van het slachtoffer naar de kerk mocht gaan. Je kon immers nooit weten?...

 

Vóórdat de overheid er bij te pas kwam, kon het heel wat lijden. Het doet curieus aan, dat dit pas het geval was bij roofmoord, beroving op de openbare weg en bij... brandstichting. Dit laatste gold dus blijkbaar voor erger dan doodslag. Zelfs nog als het slachtoffer daarvan een geestelijke was. Wee echter degene, die diens huis in brand stak!... Zo'n geval heeft zich in Tilburg voorgedaan met de uit Dessel bij Arendonk afkomstige parochiegeestelijke Gherit Hendricxsoon die Cuyper O.P., die, tussen 1538-1556 als pastoor fungeerde. Zonder dat het juiste jaar bekend is, werd zijn huis in brand gestoken in genoemde periode door zekere Joest Pals. Hier kwam wél de hoge gerechtelijke macht aan te pas en dat heeft Joest geweten. Hij werd te Den Bosch levend verbrand. Boeren acht het echter niet helemaal uitgesloten, dat de man er ook ketterse ideeën op na gehouden heeft.

 

Kunstje

Wanneer Tilburgers met een boetetocht te maken kregen voor de verzoening, werden ze in de 19de eeuw bij voorkeur naar Rome gestuurd. Het Graf van Sint Pieter genoot nu eenmaal grote populariteit. Men behoefde geen misdadiger te zijn om dit grote avontuur te ondernemen. Er werd ook vrijwillig naar de Eeuwige Stad getogen. Dat betekende een heel aangaan doch wie levend daarvan terugkeerde, zal - zo niet met een aureool van heiligheid - dan toch minstens door een krans van bewondering omstraald geweest zijn. Hij had het hem toch maar gelapt?

Er werd een aardig kunstje toegepast om voor zo'n tocht aan de centen te komen: eerst 's zondags na de laatste Mis in de herberg tegenover de kerk wat zwetsen over zijn grote plannen om het vervolgens op een weddenschap met de stambroeders te laten uitdraaien. Als "de pelgrim" binnen een jaar het bewijs kon leveren in Rome te zijn geweest, dan zou hij van de vrienden een van te voren bepaald bedrag ontvangen. Het gold dus wel degelijk een kwestie van "halen" al behoeft daarbij vrome bewogenheid niet bij voorbaat te worden uitgeschakeld. Van zo'n weddenschap placht een officiële akte te worden opgemaakt. Het was dus niet zo maar wat gekheid! Er bestaat een akte van 28 Bamis 1589, waarbij een serie personen aan Jan Jan Thonissen de Bruyn de Jonge vierentwintig gulden belooft als hij tussen genoemde datum en de eerste december van 1589 in de "stadt van Roomen in Italiën" geweest zal zijn. Er is ook een akte opgeduikeld volgens welke Joost Willem van der Vloet uit Casteren bij Hogeloon op verzoek van Mr. Hubert Cornelissen verklaart, dat deze met hem in Rome is geweest en daar heeft gelogeerd bij Mariken van Mechelen.

 

Condities

Hoe gemoedelijk het in de 16de eeuw er in Tilburg bij de rechtspraak toeging, leert een relaas over de lotgevallen van zekere Jan Vrancken, zoon van "Ghestel die men noemt Hans Vranck". Jan was in de gevangenis terecht gekomen. Hij raakte er echter weer uit nadat hij in januari 1538 schriftelijk enige beloften had gedaan. Dat waren dan:

 

A. niets te zullen misdoen jegens de Heer van Tilburg en zijn dienders, noch jegens Jenneke, dochter van Cornelis van Spaendonck, noch jegens Cornelis van Spaendonck synder huysvrouwe noch iemand anders, die in zijn proces gehandeld mocht hebben.

B. hij mag niet meer praten, omgaan, eten of drinken met zijn "boelscap", dat hier vermoedelijk "bijzit" betekent. Die zien we nader aangeduid als "die dochter Jans die Smit die men noemt "Tweeduym". (Jan die Smit was de timmerman Jan Huyben, die bij de Heikese kerk woonde. In de gemeenterekening van 1576-1577 zijn we ook al eens een "Dierck die Smit" tegengekomen. De bijnaam "Tweeduym" zal Jan wel te wijten hebben aan het feit, dat hij twee duimen of zes vingers aan iedere hand bezat. Derhalve een verschijnsel van polydactylie, dat wel eens erfelijk wil zijn.)

C. Als belofte C zien we dan nog vermeld: niet meer bij nacht en ontij gaan drinken, op straat zwerven enz.

 

Door dit te ondertekenen kon Jantje op vrije voeten komen "even schuldich of onschuldich" als hij te voren was, zoals dat heette. Voor wat Tilburg betreft was er voor de man de lol toch wel een beetje af. Hij nam de benen naar Rotterdam, waar hij in 1553 in de gemeenterekening van die stad vermeld wordt. Hij verdiende daar de kost op dezelfde manier als hij ook reeds in Tilburg had gedaan nl. als lakenbereider. Wat er verder uit de Tilburgse nachtbraker Jan Vrancken geworden is? Nou, dat valt best mee. Dr. Boeren vertelt, dat Jan in Rotterdam de stamvader is geworden van het voorname regeringsgeslacht Van der Aa. De geschiedenis laat zich hier dus weer eens als een ondeugende leermeesteres gelden!

 

Stevige aanpak

Grasduinend in de criminele sector van de 18de eeuw vonden wij enige executies, die in ons goede Tilburg hebben plaats gevonden en waarbij van een "prettige onderlinge regeling" allerminst sprake is. Zowel tijdens als na de 80-jarige oorlog werden onze streken geteisterd door allerlei rondzwervend gespuis, dat zich vaak tot roversbenden in optima forma aaneensloot. De roversverhalen welke wij in onze jeugd vertellen hoorden, stonden ver buiten de werkelijkheid maar zij waren waarachtig niet allemaal uitgebroed door fantasierijke breinen. We hebben wel eens gedacht, dat het de late "nabloeiers" moeten zijn geweest van wat verre voorgeslachten aan den lijve ondervonden hebben. De documenten liegen er niet om daar waar ze handelen over gerechtelijk optreden tegen baanstropers, rabouwen en knevelaars, die de justitie bij de kladden had gekregen. Van sentimentaliteit of vertroeteling der schuldigen was geen sprake. Laten we maar eens even kijken.

Op 22 juli 1707 werd in de Heerlijkheid Tilburg en Goirle de uit Husingen (boven Brussel) geboortige Jacob Smith "met den coorde gestraft en opgehangen". Een jaar te voren hadden ze hem te Heusden ook al te pakken gehad. Daar was hij gegeseld en gebrandmerkt en uit het land verbannen. Al jaren had hij geen vaste woonplaats gehad. Met andere, met pistolen gewapende bendegenoten had hij zich schuldig gemaakt aan het plunderen van mensen en karren op de openbare wegen. Een van zijn makkers in de misdaad was Jan Peters, die in de wandeling met Jan Schrock betiteld werd. Hij zag - of beter gezegd: hij voelde - zich op 24 augustus "levendig geradbraakt" voor zijn euveldaden, die uit allerlei "geweldanerijen" bestonden.

Voor vrouwen kende men ook weinig consideratie. Op 3 mei 1712 werden Sandarine Catariene (vrouw van Willem Blankeboer) en Maria Poklisy gegeseld en gebrandmerkt wegens diefstallen. Het schijnt dat zij te Arnhem al eens een soortgelijke behandeling hadden ondergaan. Ze worden "heydinnen" genoemd, een betiteling, die men aan vagebonderend vrouwvolk placht te geven. Dat vagebonderen had het tweetal van kindsaf reeds gedaan. Zij brachten het er tenminste nog levend af.

 

Aan de galg

De uit Beringen afkomstige Govert Cranen en Jan Bakker uit Lambroek in het Gulickse land konden zich daarop niet beroemen. Op 22 september 1712 werden zij terechtgesteld "met den coorde datter de doodt is gevolgt". In minder plechtige taal betekent dat gewoon: opgehangen! Zij plachten boeren te terroriseren en ze hadden twee paarden gestolen.

Op 21 februari 1714 maakte de strop een eind aan het leven van de uit St. Michielsgestel geboortige Lambert van de Ven. Het betrof een soldaat uit het garnizoen van Grave, die "een vrouwmens" op de openbare weg van Tilburg naar Den Bosch onder Udenhout had "gespoeljeert", haar alles afgenomen en ook nog gedreigd had haar te vermoorden. Het "vrouwmens" was nota bene afkomstig uit... Ulm en derhalve een aardig eind van huis afgeraakt.

Op 17 juli 1719 werd in de Heerlijkheid de uit Boxtel afkomstige Martinus van de M., ook wel Calkman genoemd, opgehangen. Het betrof ook weer een zwerver, die vele diefstallen en inbraken in de Meijerij op zijn geweten had.

Dat is dan de oogst uit slechts de eerste twee decennia van de 18de eeuw. In het laatste kwart daarvan staat nog genoteerd de 23-jarige vrouw Anna Marie M., dochter van een Pruisische officier. Zij werd op 28 februari 1767 op het schavot op de Heuvel aan de worgpaal terechtgesteld voor begane misdrijven. Mannen placht men door ophanging te executeren. Als het om vrouwen ging, kwam er een zekere vorm van "piëteit" om de hoek gluren. Een vrouw ophangen vond men eigenlijk niks. Zij hoefde alleen maar gewurgd te worden "tot de doodt er op volgt". En daar kocht dat mens ook niets meer voor. Het lijk van deze Anna Maria werd de hele dag voor het publiek tentoongesteld en daarna, des avonds op het Galgeveld ten zuiden van de Rielseweg, in de buurt van Goirle begraven. Over deze executie en haar sensationele voorgeschiedenis schreven wij al uitvoerig in het Nieuwsblad van het Zuiden van 30 november 1968. Tilburg beschikte niet over een eigen beul. Voor deze executies werd de vakman uit Den Bosch gerequireerd.

 

Toch gemoedelijk!

In het kader van de 18de-eeuwse bandieterij hoort ook nog thuis de roofoverval op Jan Moonen uit Hilvarenbeek. Na al de hierboven vermelde gruwelfeiten betekent het eigenlijk een opluchting. Die spruit dan voort uit een gemoedelijk babbeltje tussen slachtoffer en overweldigers, een gesprekje van een dusdanige naïviteit in het licht van vandaag, dat ge een stille glimlach eigenlijk niet bedwingen kunt. De drossaard heeft het wedervaren van Jan en zijn knecht opgetekend en zo bleef het voor het nageslacht bewaard.

De 10de mei 1713 - dat moet op de woensdag vóór Pasen geweest zijn - bevond Jan Moonen zich met zijn knecht Michiel Adriaen Maes met een huifkar en drie paarden op de zandweg door de hei tussen Gilze en Rieldervoort. De weg was lang en eenzaam en mogelijk kwam de ontmoeting met twee mannen onze reizigers wel als een aangename afwisseling voor. Al voortlopend en rijdend werd er een praatje over koetjes en kalfjes gemaakt. Maar lang duurde de vriendelijkheid niet. Plotseling grijpt een van de mannen de knecht bij zijn haar en dwingt hem op de knieën. Met een pistool in de hand gaat hij voor hem staan en zegt: "Blijf zitten of ik schiet u door de kop!" De andere bandiet neemt, met twee pistolen dreigend gericht, Jan Moonen voor zijn rekening: "Kom van uw paard af of anders gaat het er door!" beveelt hij. Moonen moet geknield naast zijn knecht op de weg komen zitten en krijgt het bevel te horen: "Allé, handen vooruit en so ge die aan uw lijf steeckt so schieten wij u voor de kop!" De bandieten tasten de zakken van hun slachtoffers af. Daarbij raakt Jan Moonen kwijt: vier gulden, een mes, een vork, een vuurslag, een slaapmuts en een "blaes" met tabak.

 

Om de vuurslag

Wel leuk te zien wat zo'n achttiende-eeuwse Bekenaar op reis in zijn zak had. Niet veel zaaks zult ge denken. Die "blaes" met tabak is vast en zeker een gedroogde varkensblaas geweest zoals die ook in veel later tijd nog als tabakszak gebruikt werd. Wellicht viel de buit de bandieten ook wel tegen. Een van hen snijdt de karhuif aan stukken en ook de rijgtouwen. Terwijl de ander twee pistolen op de mannen gericht houdt, onderzoekt de eerste de kar. Dit schijnt niets meer te hebben opgeleverd. Er wordt in het verslag althans daarover niet verder gerept.

Moonen heeft weer wat moed gevat en klaarblijkelijk ontdekt waarmee hij het meest ontriefd zal zijn. Hij zegt beleefd en onderdanig: "Messieurs, mijn geld hebt ge nu, geef mij mijn toebak en vuurslagh wederom, dat ick onderwegen eens can rooke." In de plaats van dat Moonen in bandietenstijl te horen krijgt: "Ben je helemaal bedonderd!" ontwikkelt zich een kinderlijk gesprek. Een der rovers zegt: "Wel ick heb een vuurslagh in de sack. So de uwe beter is dan sal ick u de mijne geven." De bandiet probeert de gestolen vuurslag en komt tot de conclusie, dat hij niet beter dan de zijne is. Tevens stelt hij vast, dat beide vuurslagen eigenlijk haarfijn dezelfde zijn. De rover: "Waar hebt gij die gekocht?" Moonen: "In den Oudenbosch." Rover: "Hé, daar heb ik de mijne ook gekocht!" Ruilen schijnt lood om oud ijzer. Een bandiet is tenslotte ergens ook mens en Moonen krijgt een vuurslag terug... Hij verklaarde later niet te weten of de teruggegeven vuurslag de zijne of die van de bandiet was. Zó sprekend leken ze op elkaar; beide even groot en even "blank geslepen". Of de "toebak" ook teruggegeven werd, staat niet vermeld en zodoende weet het nageslacht nog altijd niet of Jan Moonen na de overval een pijpje kon roken als troost voor de doorgestane emotie. De knecht verklaarde later een van de daders herkend te hebben. Jan Moonen verkeerde hierover in twijfel. Of de bandieten ooit gegrepen en berecht zijn, hebben we niet achterhaald. Mogelijk ligt hun lot nog ergens in bestoven folianten verborgen.

Het avontuur van Jan Moonen en zijn knecht heeft de "petite histoire" van de streek gehaald en draagt een steentje bij in het bonte mozaïek van de criminaliteit van een kwade oude tijd, waarin een vuurslag tot de "levensproblemen" behoren kon. 't Is maar dat ge het weet!...

 

PIERRE VAN BEEK