In Tilburg woonde en stierf een koning
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - vrijdag 27 mei 1977
In
Tilburg woonde en stierf eens een koning! Dat was de
erfprins van Oranje en latere koning Willem II, die
als "de held van Quatre Bras en Waterloo" de
geschiedenis is ingegaan. Méér dan door zijn strijd
tegen Napoleon en tegen de opstandige Belgen in de
Tiendaagse Veldtocht spreekt in Tilburg zijn
nagedachtenis tot de verbeelding door wat hij voor
de vooruitgang van de stad heeft gedaan. Door zijn
opmerkelijke relatie met mgr. Zwijsen - in die tijd
pastoor van 't Heike - en door zijn vertrouwelijke
omgang met de bevolking uit alle kringen. Wel geen
Oranjevorst, vóór of na hem, heeft zich zoals hij
verbonden gevoeld met de mensen van de stad, die hij
tot woonplaats koos. De prins en koning was er
doorlopend op uit in dat gemoedelijke Tilburg van de
19de eeuw het eenvoudige leven te leiden van een
vooraanstaand burger, temidden van de Tilburgers en
wars van een Haags hofleven met al zijn etiquette.
Fabeltje of niet, dat de prins in zijn nog steeds
bestaand jachthuis op de Koningshoeven de spontane
uitspraak heeft gedaan: "Hier voel ik me vrij en
gelukkig!" - deze woorden vormen in ieder geval een
pregnant symbool van zijn liefde voor en hang náár
Tilburg.
Onze
stad was voor Oranje geen onbekend terrein toen de
prins in februari 1814 voor het eerst Tilburgs bodem
betrad en in hotel "De gouden Zwaan" op de Heuvel,
waar zich nu Boekhandel Pillot bevindt, audiëntie
verleende aan geestelijke en burgerlijke notabelen.
Zijn vader en grootvader waren al vroeger in Tilburg
hartelijk ontvangen. Bij de Tiendaagse Veldtocht,
waarin de prins hoofdveldmaarschalk van het
Nederlandse leger was, verlegde hij zijn bedreigd
hoofdkwartier te Turnhout, via Den Bosch, in juni
1832 naar Tilburg, waar het tot 15 juli 1839
gevestigd bleef. Ook nadien kwam de prins vaak naar
Tilburg. Zolang hij daar nog geen definitieve woning
bezat, verbleef hij meestal bij Thomas van Dooren,
die zijn hele huis in de Heuvelstraat op de hoek van
de latere Willem II-straat (thans Peek en
Cloppenburg) beschikbaar stelde. Herhaaldelijk gaf
de prins daar, op de open binnenplaats, grote diners
met vooraanstaande burgers en hoofdofficieren van
het in Tilburg liggend leger. Ook de naast Van
Dooren wonende familie Bogaers huisvestte leden van
de koninklijke familie zoals dat ook het geval was
bij Willem Mutsaers, het in de Heuvelstraat wonende
lid van de Tweede Kamer. De prins leefde met deze
families en ook met de Diepens op zeer
vertrouwelijke voet. Tot zijn nauwe relaties
behoorden ook pastoor Zwijsen en de lakenverver J.N.
Frankenhoff wiens grote huis aan de Nieuwe Dijk, de
latere Zwijsenstraat, stond op de plaats, waar vele
Tilburgers zich nog de sinds lang verdwenen
gedenknaald herinneren op de hoek van de toenmalige
Paleisstraat.
Eigen huis
Dit
pand kocht de in 1840 tot koning benoemde prins, die
reeds in februari 1816 te St. Petersburg getrouwd
was met de Russische grootvorstin Anna Paulowna. Uit
deze verbintenis sproten vijf kinderen, die geboren
werden te Brussel, Soestdijk (drie) en Den Haag. In
Tilburg hebben we ooit een naar de Grootvorstin
genoemde straat gehad. Deze verbond het Willemsplein
met de Piusstraat maar heeft met tal van andere
"vorstelijke" straten, evenals het Willemsplein, het
veld moeten ruimen bij de sanering van de
binnenstad.
Frankenhoff bleef in een klein deel van het door hem
verkochte huis wonen totdat de koning voor hem een
nieuw huis aan de latere Paleisstraat bouwde, dat
het intendantshuis werd genoemd. Hoe groot het
vertrouwen van de koning in Frankenhoff was, blijkt
uit het feit, dat deze belast was met de uitvoering
van de transacties van de koning zowel in goederen,
gronden als gebouwen. En dat omvatte heel wat want
de koning zat in Tilburg geen duimen te draaien. Hij
toonde zich actief op breed terrein maar wij kunnen
daarover hier nu niet uitweiden. We hebben dat
chapiter trouwens al jaren geleden eens behandeld.
Ook
dat intendantshuis hebben vele Tilburgers uit eigen
aanschouwing gekend. Het was het vierkante,
gekanteelde witte gebouw, waarin later notaris Maas
woonde. Nadien verleende het huisvesting aan het
Natuur-historisch en Volkenkundig Museum om ten
slotte ook weer voor de moderne stadsplanning te
sneuvelen. Op deze plaats staat nu het
kantongerecht. Als woonhuis en museum bezat dit pand
een weelderige tuin aan de westkant, waarvan de
achtergrond aan de zuidkant gevormd werd door een
geheel met klimop begroeide gevel van de rij hoge
herenhuizen aan de Zwijsenstraat. Bij de op het
westen liggende hoofdingang bloeide in het voorjaar
een prachtige magnolia, die de Tilburgers graag
foutief "tulpenboom" noemden. Alles bijeen een
aardig stukje groen in een nu tot steen, beton en
asfalt geworden paleiswijk...
Interieur
Het
voormalige huis van Frankenhoff was door 's konings
aankoop tot "koninklijk paleis" gepromoveerd. Later,
toen er een nieuw paleis verrezen was, zou het in de
stukken als "het oude paleis" worden aangeduid. Wie
nu de hierbij afgedrukte foto van dat eerste
"paleis" bekijkt, zal wel struikelen over het grote
woord. Het hele koninklijke complex op deze plaats,
zoals dat de koning van 1841 tot 1849 ter
beschikking stond, omvatte volgens een tekening in
het Koninklijk Huisarchief echter meer. Tegen de
noordgevel aangebouwd stond een iets lagere
kokswoning met twee ramen aan weerskanten van de
deur, waarboven in het dak een klein koepeltje
stond. Tegen de noordgevel van dit huis zaagt ge nog
een lager pand dan het voorafgaande, welk eerste
bestemd was voor de erewacht. Het bezat een
voorgevel met drie ramen, waarvan één links en twee
rechts van de deur. Alleen het eigenlijke paleis met
de woning van Frankenhoff had een verdieping. Uit
een plattegrond over de indeling van het oude paleis
blijkt dat zich op de eerste de volgende vertrekken
bevonden: koninklijke slaapkamer, dagelijkse
woonkamer, die de sterfkamer van de vorst zou
worden, een kleine badkamer, eetzaal, waar de koning
elke dag om half negen de thee gebruikte, kamer voor
de kamerdienaren L. Matthijs en Corn. Aerts,
receptiekamer, opkamer en slaapkamer van de heer
Frankenhoff.
Een
historieschrijver geeft nog enige details. Ze zijn
afkomstig van een schoolvriend van de zoon van
Frankenhoff. Deze vriend "liep dikwijls mee binnen
als de achterdeur open stond". Papa Frankenhoff
hield namelijk ook toezicht op het paleis als de
koning er niet verbleef. De aangehaalde zegsman deed
zijn mededelingen in 1927 en was toen al 82 jaar
oud. Die grijsaard vertelde o.a. de volgende
bijzonderheden: In de achterkamer aan de zuidkant
lag een vloer van blauwe plavuizen en er stonden zes
kanonnetjes van klein kaliber. Onder de opkamer lag
een kelder, welke toegankelijk was door een
opklapbaar luik, dat tevens diende als
trapje-met-drie-treden, waarmee men de opkamer
bereikte. In de koninklijke slaapkamer bevond zich
een eiken ledikant met een geel bedgordijn. Er stond
een leunstoel met biezen mat. Een wastafel bezat
vier gaten, waarin een wit-granieten wasstel met
kan, kom, zeep en kammebakje. Verder viel er een
dambord en een doos met damschijven op. Dat zou de
hele inventaris zijn geweest. De vensters voor de
ramen van het paleis waren groen geschilderd.
Wij
geven deze details met voorbehoud daar niet alles
klopt met de plattegrond uit het Kon. Huisarchief en
ook niet met bekende foto's. Trouwens dominee G.D.J.
Schotel, ook een Tilburgse relatie van de koning,
vertelt het weer anders. Hij noemt slechts twee
vertrekken als bestemd voor gebruik t.w. een slaap-
en een eetkamer, beide slecht gemeubileerd. Op de
grond lagen eenvoudige, grijze kleden. In de
slaapkamer stond een Brits bed en er hing een
scheerspiegeltje aan de wand. De stoelen waren oud
en met blouses overtrokken om de kaalheid te
bedekken. In een heel klein, aan de eetzaal grenzend
vertrek zonder meubelen, behalve een penanttafeltje
met ouderwetse lamp erop, gaf de koning audiëntie.
Zijn twee adjudanten sliepen, ontvingen en werkten
in twee kleine benedenkamers. Tot zover ds. Schotel.
Koning en pastoor
Het
is merkwaardig, dat de protestantse Oranjeprins en
koning het zo goed kon vinden met de pastoor van 't
Heike. Deze pastoor Zwijsen was eigenlijk heel wat
beter behuisd dan de koning. Geen wonder dan ook,
dat koninklijke gasten wel eens in de nog altijd
bestaande pastorie aan de Mgr. Zwijsenstraat
logeerden. Na het overlijden van de koning in de
morgen van zaterdag 17 maart 1849 logeerde diens
weduwe tijdens de rouwdagen dan ook in die pastorie.
Zwijsen zelf werd herhaaldelijk door de koning te
eten gevraagd, zeker niet ten nadele van de
katholieke Tilburgse gemeenschap. Voor het gerucht,
dat de koning als katholiek gestorven zou zijn,
kunnen geen bewijzen worden aangevoerd.
Ondanks de vriendschappelijke betrekkingen wist
ieder van de beide figuren zijn eigen plaats. Daar
bestaat een aardig verhaaltje over. Op zekere dag
vernam Zwijsen, dat er met halfvasten een bal zou
worden gehouden ter ere van de prins. De pastoor zat
daar wel wat mee. Hij leidde zijn probleem
diplomatiek in bij een ontmoeting. "Hoe zou Uwe
Koninklijke Hoogheid optreden als een van uw
generaals uw bevelen aan zijn laars lapte?" De
prins: "Dan zou ik hem direct degraderen!" "Nou,"
zei Zwijsen, "wat voor een koning een generaal is,
dat is voor de bisschop - of eigenlijk voor de
apostolisch vicaris - een pastoor. Die vicaris heeft
voor een bepaalde tijd bals verboden. Ik moet daar
de hand aan houden." De prins: "Uw plicht moet ge
doen, pastoor!" Zwijsen: "Ik moet tegen uw bal
preken en de gelovigen waarschuwen er niet aan deel
te nemen." Daarmee ging de prins volkomen akkoord en
Zwijsen preekte tegen het bal. Dat bleek niet zonder
invloed te zijn geweest want op dat bal met de
koning, generaals en officieren schitterden de
katholieken door afwezigheid. Alleen één katholieke
dame had de stoute balschoentjes aangetrokken. Na
afloop stapte de prins op haar af en zei ondeugend:
"Mevrouwtje, u krijgt met Pasen 'het schuifke' want
de pastoor heeft er over gepreekt"... Sindsdien
verscheen de dame, wier naam niet schijnt te zijn
overgeleverd, niet meer op bals. Se non é vero...
Zo
bleef de vriendschap intact. De prins heeft die ook
eens een keer bezegeld door de pastoor een kostbare
ring te schenken. Bij een van zijn laatste bezoeken
als bisschop aan Tilburg heeft mgr. Zwijsen deze
ring onder de oversten van zijn zustershuizen,
tijdens een retraite, laten verloten.
Gemoedelijkheid
Willem II, die er maar een kleine hofhouding op na
hield, bewoog zich vaak geheel vrij in Tilburg
zonder dat iemand hem vergezelde. Onderweg maakte
hij graag een praatje met de gewone man en hij had
er plezier in daarbij niet herkend te worden. Men
herinnerde zich zijn ervaringen met "Vrouwke van
Hest" in De Rijt (Nieuwsblad 6-11-1976). Te voet op
weg naar zijn Koningshoeven placht de koning op 't
Ven de kortste weg te nemen door de ellegoed- en
sokkenwinkel van Jan Baptist Melis. De stereotype
begroeting door de vorst luidde dan steeds: "Zó
krullebol"... Deze Jan Melis was de vader van Jan
Hubert Melis (toen met twee "e"s) van de voormalige
grote zaak "Het Hert" in de Heuvelstraat.
De
koning liep ook nog al eens graag binnen hij
Paulussen, een boer, die een mooie boerderij in de
Koestraat, op de hoek van de Molenbochtstraat,
bewoonde. Paulussen had een zoon Graat, een flink
uit de kluiten gewassen en handige knaap. De koning
zag er wel wat in en probeerde hem in zijn dienst te
krijgen. Maar dat ging niet door want moeder
Paulussen kwam daar niet van in. Koning of geen
koning... ze vond dat allemaal maar niks omdat ze
dan die jongen wel eens gereformeerd zouden kunnen
maken! En zo trad Graat op 2 februari 1846 - goed
beschermd - in bij de fraters van Tilburg... Min of
meer verwijtend moet de koning tot boer Paulussen
gezegd hebben: "Monseigneur (Zwijsen) krijgt uw zoon
wél maar ik niet..." Op zijn tocht naar zijn
"Leeuwenhoef" op de Abcoven onder Goirle legde de
vorst graag aan in de uitspanning "Het Groenewoud"
op Broekhoven.
Eens
door de Heuvelstraat wandelend beduidde de koning
mevrouw Van Dooren haar raam open te maken.
"Mevrouw, ik heb een goed nieuwtje," zei de vorst,
"uw broer (Verbunt) is tot notaris in Boxmeer
benoemd." Ook zond de koning eens zijn adjudant naar
Van Dooren om diens dochtertje uit te nodigen met
prinses Sophie (geboren 8-4-24 te Den Haag) te komen
spelen. Dit toen elfjarig meisje, de latere mevrouw
Van Opstal-van Dooren, vertelde in haar tijd graag
hoe plezierig zij door de koninklijke familie was
behandeld. Tussen de familiepapieren van Frans van
Dooren moet zich nog een eigenhandig geschreven
brief van prinses Sophie bevinden, waarin herinnerd
wordt aan de prettige Tilburgse dagen en aan haar
speelkameraadje uit de Heuvelstraat. Ja, zo ging dat
allemaal in het Tilburg in het midden van de vorige
eeuw!...
In
Den Haag werd het vertrouwelijke optreden van de
koning en zijn grote vriendschap met Zwijsen niet
steeds met groot genoegen gadegeslagen. Wanneer
Willem II daar wat afwijkende gedachten spuide, kon
men er de opmerking horen: "Hij heeft zeker weer met
de pastoor gesproken!"...
Twee lege paleizen
Hoewel de vorst een kwaal onder de leden had, kwam
zijn overlijden in onze stad binnen enige dagen tijd
toch geheel onverwacht. Hij heeft zijn nieuwe
paleis, dat praktisch klaar was, nog vluchtig
bezocht maar er nooit in gewoond. Zo beschikte
Tilburg plotseling over een oud en een nieuw
paleis-zonder-functie. Het nieuwe heeft van maart
1849 tot februari 1866, dus zo'n 17 jaar leeggestaan
alvorens er de Rijks Hogere Burgerschool startte.
Het oude had als laatste bewoner een meesterknecht,
zekere Gerardus Mutsaers. Een dochter van deze
woonde rond 1936 nog als de weduwe Lepelaars op
Korvelseweg 79. Mutsaers woonde daar aan de Markt
tot 1873. Een jaar later werd het oude paleis
afgebroken. In die tijd bezat het echter al niet
meer zijn oorspronkelijke grootte want in 1865 had
men het door Frankenhoff bewoonde gedeelte al
afgebroken, waardoor een tussenmuur tot buitenmuur
was gemaakt.
De
historische plaats bleef in herinnering door de
oprichting van een gedenknaald. Bij de restauratie
van het nieuwe paleis tot Paleis-raadhuis werd dit
gedenkteken wat naar het noorden "opgeschoven". En
daar sneuvelde het jaren nadien terwille van het
bakbeest van het nieuwe raadhuis. Nota bene ernstig
beschadigd verbeidt het nu betere tijden. "Dat ze
het maar midden op het Koningsplein zetten!" zei ons
iemand. "Dat kan best wat aankleding gebruiken!" Een
heel goed idee lijkt ons dit niet want het wordt
daar dan ongetwijfeld doodgedrukt door de massale
hoogbouw van de omgeving. Bovendien was van oudsher
de bestemming de plaats aan te duiden van het
voormalige, oude "paleis". Maar daar zou nog wel een
mouw aan te passen zijn.
In
het verplaatsen en verschuiven van gedenktekenen
zijn we in Tilburg de laatste decennia nogal sterk
geweest: monumentale lantaarnpomp voor burgemeester
Jansen twee keer verplaatst, gedenknaald één keer
verschoven en toen opgeruimd, standbeeld Willem II
één keer "opgeschoven", mgr. Zwijsen ook een keer
verhuisd. De eer van de jongste verplaatsing is ten
deel gevallen aan het oorlogsmonument van de
"Prinses Irene-Brigade", dat sinds kort aan de
Schouwburgring staat als overbuur van mgr. Zwijsen.
Of Peerke Donders, daar aan het Wilhelminapark, ooit
enige stappen opzij heeft gemaakt?... Dat herinneren
we ons niet meer zo precies. Maar we dachten van
wél!
We
zouden het echter vandaag alleen over Willem II en
diens verbondenheid met Tilburg hebben!...
PIERRE VAN BEEK