Hoe een trein vol ministers Tilburg aandeed
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 17 januari
1980
Tilburg beleefde op 1 oktober van het jaar 1863 een
in méér dan één opzicht merkwaardige dag. Het betrof
de opening van de "Staatsbaan" Breda - Tilburg.
Eindelijk hadden onze brave - en soms ook wel niet
brave - stadgenoten dan een spoorwegverbinding en
een echt station. Als ze dat wilden, konden ze nu op
een vlotte manier via Breda en Roosendaal zowaar
naar Parijs rijden. Op die historische dag zag
Tilburg niet minder dan zes ministers, onder wie
Thorbecke, bij dat nieuwe station uit de trein
stappen. Ongetwijfeld een unicum! Wij herinneren ons
tenminste geen gebeuren, waarbij we met de
belangstelling van zoveel excellenties
tegelijkertijd vereerd werden. Een derde punt,
waardoor deze dag de kwalificatie "merkwaardig"
verdient, ligt in de wijze waarop al die
autoriteiten met hun gevolg tot ons nu helaas
verdwenen stadhuis wisten te geraken. De officiële
annalen zullen daaraan niet veel woorden hebben
vuilgemaakt. Reden, waarom wij dat nu maar eens
doen.
Hij was er bij
Tussen de menigte nieuwsgierige kijkers vóór het
station stond een veertienjarige Tilburgse jongen,
luisterend naar de naam Kees Smeulders. Dat hij
later voerman zou worden, lag toen wellicht nog in
de schoot der goden verborgen. Komende generaties
zouden zijn naam echter herhaaldelijk in de
plaatselijke dagbladen ontmoeten, want daarin
schreef hij over zijn stad. Smeulders zette zijn
gedachten en herinneringen onvervaard op papier en
nam daarbij geen blad voor de mond. Hij deed dat tot
op zeer hoge leeftijd. Aan de hand van zijn in 1933
neergeschreven herinneringen kunnen we ons in de
geest enigszins verplaatsen naar het "Tilburg van
toen". Dat is dus het Tilburg bij de opening van de
spoorlijn.
We
hadden nu wel een station maar de verbinding van
daar met de Nieuwlandstraat bestond uit niets anders
dan een karrespoor. De huidige Stationsstraat
behoorde nog tot de toekomstmuziek. Zij werd eerst
in 1865 aangelegd. Wellicht had de gemeente zich in
eerste instantie méér op de verbinding station -
Heuvel geconcentreerd, want langs de spoorlijn was
in oostelijk richting een parallelweg afgebakend. De
volksmond noemde deze verbinding gemakshalve
"Prelweg" en hij was daarmee dan dat moeilijke,
"exotische" woord van de geleerde plannenmakers
kwijt. Tegenwoordig spreekt men van Spoorlaan.
Tilburg kende nog zijn Heuvelse akkers. Dat was een
groot complex met weinig bebouwing, dat ingesloten
lag door de spoorlijn, de Heuvel, Heuvelstraat en
het Nieuwland, de latere Nieuwlandstraat. Enige
voetpaden en karresporen vormden primitieve
verbindingen tussen de woonstraten. Daar deed
Tilburg het mee. Wie had ook ooit kunnen dromen, dat
we nog eens bijna een hele Nederlandse ministerraad
een luisterrijk welkom zouden moeten bereiden! Nog
gezwegen van andere autoriteiten, die ook niet bij
voorkeur hun heil in de wolstad zochten. Over dit
alles werd de gemeente maar kort van tevoren
ingelicht. "Paniek" zal wel een te groot woord zijn,
maar men zat bij die "overval" toch wat met de
handen in het haar. Levensgroot stond daar het
probleem: "Hoe brengen we de gasten netjes naar het
stadhuis?"
Door karspoor
Men
had ze natuurlijk direct over de Langepad (de
huidige Langestraat) naar de Markt kunnen leiden.
Men stuitte daarbij echter op een niet zo leuk
"obstakel". Op de Langepad bevonden zich in die
dagen, tussen een paar woningen, een W.C. annex
hokken voor het opbergen van as. Alles overkapt. Aan
de oostkant was die ruimte afgesloten door een muur,
zodat alle onaangename lucht zich over de Langepad
verspreidde... Zoiets kon men de autoriteiten toch
niet aandoen. De stoet startte wel via de Langepad,
maar koos bij het eerste het beste kruispunt een
"ontsnappingsroute" door direct linksaf te slaan in
wat we nu als Poststraat kennen. Maar... die
"Poststraat", welke de gasten naar de Heuvel moest
voeren, bestond uit niets anders dan een karrespoor,
dat bovendien nog in een hoogst slechte toestand
verkeerde. Dat euvel had men evenwel nog juist op
het nippertje weten te camoufleren door er een laag
geel zand op aan te brengen. Wie nu wat verbeelding
weet op te brengen, ziet ze voorbijtrekken, de
Haagse "fine fleur" van de politiek en de hoeders
van het vaderlandse welzijn. Autoriteiten in gala:
in goud of met zilver geborduurde uniformen en op
het hoofd een sierlijke steek met wuivende vederbos.
Intocht in Tilburg door het rooie zand van een
karspoor...
Lang
duurde de "lijdensweg" niet. Ze behoefden maar tot
de Heuvel te lopen. Het college van B en W had
namelijk van tevoren een succesvol beroep gedaan op
de eigenaars van paarden en rijtuigen. Die waren in
ruime mate op de Heuvel aanwezig, zodat de gasten,
via de Heuvelstraat, comfortabel het stadhuis konden
bereiken. Dit gebeurde, zoals een verslaggever later
meldde: "in een optocht vergezeld van alles wat in
de stad iets te zeggen had". Reeds op het station
ontbrak Tilburgs burgemeester F. Suys op het appèl
"wegens ziekte". Dientengevolge werden daar en later
ook op het stadhuis de honneurs waargenomen door de
vice-voorzitter van de Kamer van Koophandel J.H.A.
Diepen, aan wie dat best was toevertrouwd. De
gemeente bood haar gasten, onder wie - naast de
ministers - ook de Commissaris van de Koningin in
Brabant en de Gouverneur van de Militaire Academie
te Breda, wijn, brood en vruchten aan.
De gilden
Een,
die de treinreis vanuit Breda naar Tilburg
meemaakte, geeft bericht over de ontvangst van de
gasten in onze stad. Hij besteedt daarbij opvallend
veel aandacht aan de aanwezigheid van onze gilden.
Zó gedetailleerd, dat hij wel een "insider" geweest
moet zijn. We kunnen tenminste moeilijk aannemen,
dat een vreemdeling in het Tilburgse Jeruzalem in
staat is geweest in het vluchtige voorbijgaan zulke
nauwkeurige waarnemingen te doen. Hij verhaalt hoe,
bij aankomst van de trein, langs de lijn stonden
opgesteld: de Nieuwe Koninklijke Harmonie en de drie
gilden St. Dionysius, St. Sebastiaan en St. Joris.
Met hun banieren, vaandels, sjerpen en insigniën. 't
Gaf een zonderlinge aanblik, al die
schutterskoningen met zilveren schilden, waarvan
sommige uit de 16de en 17de eeuw stamden. De
hoofdmannen met hun grote, zilveren borstplaten,
waarop de afbeeldingen van heiligen gegraveerd... De
50-jarige leden met hun gouden ringkragen... De rode
en paarse sjerpen over de rechterschouder... Die
grote, wapperende banieren... In één woord:
Tilburgse burgers van 1863, die met hun goedige,
trouwhartige en zorgvuldig gesloten gezichten, met
hun rode hoeden en hun lange jassen, er zo vreedzaam
uitzagen. En dan - zo besluit de enthousiaste
beschrijving - niet te vergeten de trommelslager van
één der gilden met zijn hoge, ronde steek, waarop
zwarte pluimen. Onvervalst model 1816!
De
deelnemer wijdt ook aandacht aan de tocht door de
stad op weg naar het stadhuis. Hij noemt die
inkomst: "Zeer landelijk" om er dan onmiddellijk op
te laten volgen: "We zagen er tuinen, heggen en
mesthopen!" U moet nu zelf maar uitmaken in hoever
hier bedekt enige ironie meespeelt... Hij stelt
verder vast, dat de stad zelf niet veel
oorspronkelijkheid bezit en dat de gebouwen en
huizen ook niet de aandacht trekken door hun
ouderdom of sierlijkheid. Extra vermelding krijgt op
de Heuvel de eeuwenoude lindeboom, geschoren in de
vorm van een kegel en voorzien van stutten welke de
kruin schragen. Die boom acht hij de grootste
curiositeit van Tilburg.
Maar
hij heeft ook nog iets anders ontdekt. Kennelijk
niet ongevoelig voor vrouwelijk schoon ziet hij onze
straten "gestoffeerd met allerliefste gezichtjes"...
Zou het dan tóch waar zijn, zoals we vroeger
meerdere malen hebben horen beweren, dat Tilburg bij
de vreemdeling placht op te vallen omdat we zoveel
mooie vrouwen en meisjes hadden? Nu te concluderen
dat we misschien wel daarom "de schônste stad van 't
laand" hebben, voert ons chauvinisme natuurlijk te
ver!... De bezoeker vond heel wat te kijken aan al
dat volk langs de weg. Hij zag er o.a. mannen in
blauwe kielen en vrouwen met "hoogopstaande mutsen
met afhangende stroken". Dat zullen dan de nu geheel
verdwenen "poffers" zijn geweest. Dit alles verried
- volgens de berichtgever - dat men in het "hartje"
van Brabant was, nu echter - dankzij het spoor - tot
"hart" geworden. Militair vertoon ontbrak bij de
inkomste. Het waren de burgers, die al de luister
leverden. Dit ontlokte aan Thorbecke de opmerking:
"Hier heeft men slag van feestvieren. Het hele volk
neemt er aan deel."
De
gasten bleven een half uur op het stadhuis. De
terugtocht naar het station ging door het Nieuwland
(latere Nieuwlandstraat) en Noordstraat. Daarbij
kwam men o.a. langs "reusachtige fabrieken". Zó
staat er dat neergepend! De feesttrein, welke om één
uur was aangekomen, vertrok om drie uur. Het
oponthoud in Tilburg had dus twee uur in beslag
genomen. De kronikeur geeft ook na het vertrek van
de trein in de richting Breda zijn ogen nog de kost.
Zo ziet hij vanuit zijn coupé-raampje "een pastoor
en kwekelingen in de wei staan". Geen on-amusant
beeld voor wie in zijn kwaadaardigheid zou menen dat
"in de wei staan" normaal voor koeien is weggelegd.
Waarschijnlijk heeft de kijker zich vergist en stond
er een frater met weesjongens langs de lijn. Die
woonden er per saldo vlakbij. De man zag ook nog hoe
er "nonnetjes lagen uit haar venster". In gedachten
zien we ze nu nog daar "liggen", al zouden we
vandaag liever schrijven dat ze uit het raam
hingen... Het kan niet anders of dat zijn de zusters
van het toenmalige gasthuis geweest. Ook die woonden
in de buurt.
Drie keer per dag
Vanaf die historische 1 oktober 1863 had Tilburg
zijn spoor. Toe maar! Drie treinen per dag heen en
weer naar Breda! Zo startte de dienst. In 1869 waren
het er vijf en in 1880 negen. Nadien werd de
frequentie steeds hoger opgevoerd tot... wat u de
dag van vandaag in het spoorboekje kunt vinden! De
trein was en is niet meer te missen. Voor zijn tijd
was die eerste trein naar Tilburg nog lang niet zo
gek. Naast de lokomotief bestond hij uit een tiental
rijtuigen. Men had er een eerste klas A en een
eerste klas B. Daarnaast een IIde en een IIIde klas.
Die twee eerste klassen waren respectievelijk
uitgerust met gestoffeerde zittingen van rood en
grijs fluweel. Vooral het rood deed het goed, want
dat gold in die tijd - en nog lang daarna! - als het
toppunt van sjiek. Het lijdt geen twijfel of onze
voorouders zijn trots geweest op hun trein. In al
hun zalige onwetendheid over de toekomstige
ontwikkeling van treinen en het hele spoorwegwezen.
PIERRE VAN BEEK