Excursie vanuit Tilburgs verleden
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 15 maart 1980
Ge
hoeft als Tilburger niet eens tot de oudere
generaties te behoren om herinneringen te bezitten
aan "De Waterhoef". Ze heeft immers pas in juni 1960
gedwongen het veld moeten ruimen voor
stadsuitbreiding. Een karakteristiek brok Tilburg
met historische achtergrond is daarmee definitief
van de aardbodem verdwenen, al heeft men in Tilburg
dan ook nog wel de piëteit weten op te brengen de
herinnering aan dit verleden levend te houden in
enige straatnamen. "Kom," dachten we, "laten we
proberen daartoe ook nog een steentje bij te dragen.
Het Tilburgs kasteel van de Hasselt staat, door de
opgravingen, in de actualiteit en met dat kasteel
heeft ook 'De Waterhoef' te maken gehad." Eens
behoorde deze hoeve namelijk tot de vijf
kasteelhoeven, waarvan er momenteel nog slechts één
is overgebleven t.w. de gerestaureerde
"Kasteelhoeve" bij het begin van de Hasseltstraat.
"De
Waterhoef" lag eens in de voormalige hertgang "De
Hoeve(n)", ten noorden van de spoorweg Tilburg -
Breda aan de Herstalsestraat nr. 95, welke straat in
1959 werd omgedoopt tot Hendrik de Keijserstraat.
Bij deze gelegenheid kreeg zij het huisnummer 51
toegemeten. Haar begrenzing aan de achterkant vormde
de Kwaadeindstraat. De huidige Waterhoefstraat liep
er, gerekend van zuidoost naar noordwest, ongeveer
recht op uit. Het betrof in onze tijd een boerderij
van het Brabantse langgeveltype met een rieten
schilddak met daarachter gelegen een eveneens met
riet gedekte schuur. Beschaduwd door vier hoge bomen
keek zij over wei- en akkerland uit over de
Tilburgse wereld en verleende, als een niet over het
hoofd te ziene blikvanger, de omgeving een accent
van landelijke rust. Ze besloeg een nagenoeg
vierkant perceel van ongeveer driekwart hectare. Men
is er niet in geslaagd precies de ouderdom vast te
stellen, maar er schijnt wel omstreeks 1880 heel wat
aan gesloopt en verbouwd te zijn. Zo zou o.a. in die
periode de hele voorgevel zijn vernieuwd. Wellicht
heeft dit in 1960 mede als argument gediend om de
hele boel maar tegen de vlakte te gooien. We kenden
toen immers nog geen actiegroepen, die op de
barricade klommen tot behoud van het karakteristieke
verleden. Waren die er wél geweest, dan is het voor
ons nog de vraag of de slopershamer hier zijn kans
gekregen had. Die vraag heeft te meer grond na
bestudering van het verleden.
Uit
oude landkaarten van Diederik Zijnen (ca. 1760) en
van de Boxtelse landmeter Hendrik Verhees (ca. 1790)
alsmede uit de kadastrale kaarten van 1830 en 1860
blijkt, dat het hele perceel in die dagen vierkant
was omgeven door een gracht. Deze ontving haar water
van een uit De Reit komende loop, welke op zijn weg
in de richting van de Hasselt vermoedelijk ook de
grachten van het kasteel aldaar heeft gevoed. De
gracht bij de hoef is evenwel reeds ca. 1913
gedempt. Wij spraken nog met een oude Tilburger, die
deze omwatering goed heeft gekend. "Ik ben er dikzat
ingetuimeld", zei hij min of meer glorifiërend. De
door hem opgegeven diepte hebben we met een flink
korreltje zout geslikt, want anders zou hij daar nu,
na zijn "dik-zat", niet meer gezeten hebben!...
Waarom de volksmond de boerderij "De Waterhoef"
noemde en als hoedanig zij ook op landkaarten
vermeld staat, behoeft nu geen verklaring meer.
"Waterhoef" betrof evenwel al de derde naam van de
boerderij. Steeds verder borend in het verleden
ontmoeten we daar een "Pijlijserhoeve" en dáárvoor
een "Hoeve aan de Heerstal". Deze bestond al rond
1500. Niet oninteressant eens na gaan, waaraan zij
haar naam ontleende. Wij vonden in "Brabants Heem"
de veronderstelling, dat het woord "heerstal"
(hetzelfde als "herstal") verband zou kunnen houden
met het "heer" in de betekenis van "leger". Zij kon
dan gediend hebben voor stalling van paarden van het
leger. Wij voelen evenwel méér voor een verklaring
van A. Hoogendoorn in "Goirles Belang". Deze zoekt
het bij het woord "heertgang". Ook wel "herdgang" en
"herdschap" genoemd. Dat was een gemeenschap van
meerdere boerenhoeven, die - elk op zich - er een
aanzienlijk aantal schapen op na hielden, welke
onder één herder uit de gemeenschap werden gehoed en
in een gemeenschappelijke stal ondergebracht.
"Heerstal" heeft derhalve niets te maken met het
leger maar alles met "heerde" of kudde schapen. Ook
de naam "he(e)rtgang" is oorspronkelijk uit de
schapenhouderij voortgekomen. Het gaat hier om de
samenvoeging van "heerde" en "ganc", met welk
laatste woord het gaan van mensen of dieren in
groepsverband wordt aangeduid. Men vindt die "gang"
nog terug in Vlaanderen bij "begankenis", waarmee
een bedevaart wordt bedoeld. Onze hoeve in kwestie
moet dus bij zo'n gemeenschappelijke schaapsstal
gestaan hebben.
Waar
vond nu de naam "Pijlijserhoef" zijn oorsprong? Dit
is een herinnering aan een familie Pijlijser,
waarvan een zekere Willem, zoon van Hendrik
Pijlijser uit Heusden, ca. 1500 in het bezit kwam
van de "Hoeve van de Heerstal". De naam Pijlijser
gaat veel verder terug. Hij wordt al genoemd in een
document op 17 juni 1367. De Pijlijsers bezaten o.a.
de Heerlijkheid "Valckenvoort" en goederen onder
Drunen. "Valckenvoort" schijnt een oud "Huys" (of
adellijk slot) te zijn geweest in Baardwijk. Volgens
F.H.M. Ouwerling uit Tilburg lag het vlak bij
Do(e)veren(?) op de linkeroever van het oude Maasje.
Dit kasteel is allang verdwenen.
De
mogelijkheid wordt niet uitgesloten geacht, dat de
Pijlijsers afstammen van een natuurlijke zoon van
hertog Jan I van Brabant. Ene Jan Pijlijser droeg de
titel van ridder. De Willem waarmee wij hierboven al
kennis maakten, was getrouwd met Joffrou Dorothea
(misschien een natuurlijke dochter van Jan Back van
Broeckhoven uit Tilburg). Eenmaal weduwe geworden,
verpachtte Dorothea in 1522 de hoeve, welke de naam
"Pijlijserhoeve" gekregen had. Dit echtpaar had vier
kinderen, t.w. drie meisjes en één jongen. Henrica
trouwde met Otto van Asperen van Vuren, Maria met
ene Joost, zoon van Aert van Weyborch. Zou deze
laatste iets te maken hebben met de "Wijenborch" te
Oisterwijk? Dochter Josina trad in het huwelijk met
ene Herbert van Asperen van Vuren. Dit laatste paar
had een dochter Anna, die trouwde met Jonker
Gooswijn van (der) Lawick, die de "Pijlijserhoeve"
in 1552 verpacht. Deze Van Lawick moeten we hebben
voor de Hoevense mensen van nu, want diens naam
verklaart waarom wij op de plaats van de verdwenen
"Waterhoef" nu een "Van Lawickhof" aantreffen in het
hedendaagse Tilburg. In de loop der tijden hebben de
bezitters de hoeve herhaaldelijk voor een aantal
jaren verpacht.
Heren van Tilburg
In
de tweede helft van de 16de eeuw schijnt de
"Pijlijserhoef" in bezit te zijn gekomen van de Heer
van Tilburg en Goirle van het geslacht Van Malsen
(tot 1621). Dit werd opgevolgd door de geslachten
Van Grobbendonck (1621-1710), Van Hessen-Kassel
(1710-1754) en Van Hogendorp (1754-1858).
Volgens een schatting in 1665 behoorden tot de
"Pijlijser- of Waterhoef" 76 "lups" grond, om met de
boer van vroeger te spreken. De "sjiekere" en
officiële aanduiding daarvan luidt evenwel
"lopensaet". Als we met Dijksterhuis nu eens 6
"lups" per ha rekenen, dan komen we op ongeveer 12,6
ha, verdeeld in 8 ha bouw- en weiland en de rest
"slechts beemden en heijvelden". Tot de pachters van
de "Pijlijserhoef", in hoofdzaak in de 18de eeuw,
behoorden Claes Cornelis Claessen, Cornelis Claes
Cleijssen (later diens weduwe), Nicolaas Cornelis
Cleijssen (later diens weduwe, die hertrouwde met
Peter Adriaen Baijens), en verder vinden we nog Adam
Nicolaes Clijssen (tot 1772). Claes Cornelis
Claessen was al hoevenaar vóór 1685.
Duvel op!
Deze
Claes stond op zekere dag raar te kijken toen hij in
1685 met zijn kar voor de poort van het Hasselts
kasteel kwam om een partij pachtkoren voor zijn heer
baron Joseph Schetz van Grobbendonck af te leveren.
Hij werd daar allesbehalve vriendelijk ontvangen
door de bekende Bossche advocaat mr. Victor van
Beughem, terwijl hij er vermoedelijk de rentmeester
van de baron verwachtte voor de inontvangstneming
van dit deel der pacht. De rechtsgeleerde snauwde
hem toe. Zo in de geest van: "Wel verduiveld, wat
doe je hier met dat graan. Zie maar dat je er weer
mee thuis komt. Hier wordt niets geleverd!"... Of
Claes naar dit bevel geluisterd heeft, vermelden
onze gegevens niet. Wél wat er achter dit barse
optreden van de Bosschenaar stak. De advocaat had de
baron een flink bedrag geleend. Aan zijn
geldschieterschap meende hij kennelijk het recht te
ontlenen in de heerlijkheid ook eens wat lakens te
kunnen uitdelen. De Bosschenaar ging trouwens wel
méér zijn boekje te buiten. Dat bracht hem in 1685
ook in ernstig conflict met de drossaard van Tilburg
en met de Raad van Brabant te 's-Gravenhage. Dit in
verband met een door hem eigengereid aanstellen van
een president-schepen in de Heerlijkheid Tilburg en
Goirle, zoals J.A.J. Becx meedeelt in "De Lindeboom
1".
Toen
in 1858 de bezittingen van de familie Van Hogendorp
in het koffiehuis "Villa Nova" aan de Heuvel te
Tilburg publiek werden geveild, kwam ook "De
Waterhoef" onder de hamer. Koper werd de landbouwer
Johan Heerkens. Deze zat trouwens daar al in 1856,
het jaar van zijn tweede huwelijk met Johanna
Cornelia Melis, te boeren. Diens zoon (uit het
tweede huwelijk) en opvolger Piet Heerkens stierf
evenwel in 1922, waarna diens weduwe Cornelia Maria
van Lieshout de hoef verpachtte tot aan de
onteigening door de gemeente. Toen was het lot van
de historische hoeve definitief beslist. Na afbraak
in 1960 werd de vrijgekomen ruimte gebruikt voor
woningbouw. Alleen de reeds vermelde straatnamen
herinneren nu aan wat eens was.
Ark van Noë
Niet
zo ver van "De Waterhoef" verwijderd hebben we nóg
een boerderij gekend, die het veld heeft moeten
ruimen voor de stadsuitbreiding. Zij stimuleert de
verbeelding omdat ze in de volksmond met de naam
"Ark van Noë" werd aangeduid. Zij lag aan de
toenmalige Herstalsestraat, die thans voor het
grootste deel is omgedoopt in de Hendrik de
Keijserstraat, en verder op de hoek van de Arke
Noëstraat, ongeveer daar waar de
Woningbouwvereniging "Samenwerking" is gevestigd.
Deze boerderij staat, evenals "De Waterhoef",
duidelijk aangegeven op een Tilburgse kaart van plm.
1890 en heet daar "Arke Noach". Men heeft haar in
later tijd zelfs de eer waardig gekeurd met een
straatnaam te blijven voortleven in de herinnering.
Had
zij ooit behoord tot de hoeven van de Tilburgse
kasteelheren, dan zouden we er nu wellicht méér van
weten. Er blijken thans weinig gegevens van bekend.
Het verwondert ons wel, dat ze kennelijk nooit
aandacht van onderzoekers heeft getrokken. We moeten
het nu maar doen met wat oude Tilburgers er zich van
herinnerden. Het ging om een door akkers omgeven met
riet gedekte boerderij, een aangebouwde schuur plus
een hof. Een hoge dunk had men niet van het geval.
Onder zijn scheefgezakt dak, dat een niet te klein
persoon met de hand kon bereiken, maakte het een
onderkomen indruk. "Dat schabbernak kan er al wel
rond 1800 gestaan hebben!" aldus onze zegsman. Rond
1867 woonde er een Van Diessen in. "Moor" van
Diessen, zeiden de mensen.
Maar
waarom heette het daar "Ark van Noë"? willen we
weten. Zonder een moment van aarzeling komt het
eruit: "Het echtpaar Van Diessen had twaalf zonen en
geen enkele dochter. Nou, Noë had ook twaalf zonen!"
Simple comme bonjour!... Jammer genoeg klopt het
niet. De bijbel kent maar drie zonen: Sem, Cham en
Jafet. En papa Noë was toen al zeshonderd jaar
oud!.. De volksverbeelding is hier het bijbels spoor
bijster geworden, maar heeft haar vondst misschien
wel zó leuk gevonden, dat komende generaties hem
kritiekloos hebben overgenomen.
Meer prozaïsch
Aan
de hand van wat we verder vernamen, kregen we grond
voor een méér aanvaardbare veronderstelling. Men
stelle zich voor: Een familie van veertien personen,
onder wie ongetrouwde mannen van 30 tot 40 jaar.
Slechts één vrouw in huis, allen samenwonend in een
beperkte ruimte, een boerenbedrijfje met in- en
uitlopende "scharrelkippen" en wat dies meer zij.
Dit alles gelegen te midden van open velden als een
ark op de wateren. Mensen en dieren te zamen... Of
zouden wij ook fantaseren?... Wie iets beters weet,
mag het zeggen!
Onder al die zonen kwamen de volgende beroepen voor:
boer, smid, timmerman, geweermaker,
boodschappenloper en... een "kluizenaar". Als ge dat
tenminste een beroep moogt noemen! Heel wat
Tilburgers, Rielenaren en Goirlenaren hebben hem
gekend: Jan van Diessen zoals hij ooit eenzaam
woonde in een zelfgebouwde plaggenhut, aan de
Rielseweg in de hei halverwege Tilburg en Riel.
We
zijn nu met u getrokken van de "Hoeve aan de
Heerstal", via "Het Pijlijser", "De Waterhoef" en
een "Ark van Noë", vanuit een oud-Tilburg naar het
nieuwe Tilburg van heden. Er is sindsdien aan het
aanschijn van de oer-hertgang van "De Hoeve(n)" heel
wat veranderd. De bij dit artikel geplaatste
afbeeldingen onderstrepen dit. Ga er maar eens op
zitten puzzelen "as ge zèèt van onze stad"...
PIERRE VAN BEEK