Molens zijn wonderen
van technisch vernuft
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - woensdag 16 oktober 1968
Een
molenaar, die de dood dreigend zag naderen, zei:
"Vat in mijn plaats maar een boer. Die zijn er zo
veul en mulders zo weinig." Of er een boer
plaatsvervanger werd, verhaalt de geschiedenis niet.
Wél staat vast, dat die molenaar er weer bovenop
kwam en nadien nog een paar keer uitstel van
executie heeft gekregen. Met zijn opmerking over het
gering aantal molenaars had onze man natuurlijk
gelijk. Ze zijn nooit dik gezaaid geweest, die
mulders. Voor een goede meelvoorziening had men
vroeger immers maar één molenaar met molen op iedere
2000 inwoners nodig. Nu echter in de loop der jaren
vooral steeds meer windkorenmolens voor de moderne
techniek het veld hebben moeten ruimen, behoort ook
de molenaar tot een uitstervend ras. Men moet hem
thans met een lantaarntje gaan zoeken.
Gelukkig hebben onze generaties weer opnieuw respect
gekregen voor de molen en bedenkt men zich voortaan
wel twee maal alvorens er de hand aan wordt
geslagen. Na een periode van afbraakwoede bestaat er
weer begrip voor de plaats, die de molen eeuwen lang
in het maatschappelijk bestel heeft ingenomen. De
molen is immers niet alleen een wonder van technisch
vernuft maar ook een symbool van de dagelijkse
arbeid, een teken van natuurgebondenheid en een
romantische stoffering van het landschap.
Tilburg heeft op het gebied van molens niet veel
meer te bieden. Omliggende dorpen daarentegen zijn
beter bedeeld. Zo is bijv. Goirle nog in het bezit
van twee windkorenmolens. Beide werden onlangs zelfs
op de lijst van monumenten geplaatst. Ook deze
molens staan weliswaar op non-actief maar zijn toch
nog in- en uitwendig intact. De ene staat aan de
Nieuwe Rielseweg en de andere aan de Groeneweg. Het
is aan de eerstgenoemde, dat wij hier enige
herinneringen willen ophalen.
Tot
de eerste produkten, die de mens verbouwd heeft,
behoort wel het graan, dat hij voor zijn voedsel
gebruikte. Daarom heeft het mensdom ook zijn hele
bestaan door op een of andere manier met molens
gewerkt, te beginnen bij de oermens, die het graan,
met de energie van zijn handen, tussen stenen
plette. Het merkwaardige daarbij is, dat - hoezeer
de technische ontwikkeling ook voortschreed -
maalstenen toch steeds een rol hebben blijven
spelen. Ook toen de mens dieren, water en wind als
drijfkracht benutte, bleven het de stenen, die het
graan tot meel moesten maken.
Molens kende en kent men in alle landen en voor
verschillende doeleinden. In Nederland speelden zij
vooral in de 17de eeuw een grote rol. Dat betrof
niet enkel graanmolens. Wij houden ons hierbij
echter enkel met deze laatste bezig.
Imponerend
Men
krijgt niet vaak gelegenheid een molen van binnen te
bezichtigen. Wie dit geluk wel ten deel valt, raakt
onweerstaanbaar in de ban van het technisch vernuft,
dat hij hier aantreft. Het klinkt misschien raar,
maar het spreekt méér aan dan de enorme vindingen
van televisie en computer omdat het zo eerlijk en
oprecht is. Dat begint al met het materiaal van het
aandrijfwerk, overwegend hout. Niets van het
mechanisme is bedekt. Het staat er allemaal open en
bloot te kijk zonder enige geheimzinnigheid en ieder
mens kan het op het eerste gezicht begrijpen. Alles
spreekt van eenvoud, werkelijkheidszin en practische
bruikbaarheid. Aan alle dingen blijkt gedacht. Uit
het zware balkwerk met de geheel houten tandwielen
treedt een imponerend vakmanschap van de molenbouwer
naar voren, waarbij men de indruk krijgt, dat dit
hele werk veel meer op praktische kijk en ervaring
dan op berekeningen is gebaseerd want wiskundigen
waren die molenbouwers uiteraard niet. Met
betrekkelijk primitief gereedschap hebben ze echter
enorme kracht samengebald, die zelfs de wind aan
banden legt.
Het
moet een sensationele ervaring zijn bij het zwaaien
van de reuzenwieken de houten kamwielen in elkander
te zien grijpen, het houtwerk te horen kreunen en de
zware molenstenen te horen bolderen. Tussen dit
soort infernaal geweld regeert dan de molenaar als
dompteur van de winden. En zoals de temmer achter de
tralies van de arena moet hij voortdurend oog in oog
met die winden staan want ze zijn even onbetrouwbaar
als de wilde beesten. Zo leeft de molenaar niet
alleen van maar mét de winden en raakt er tenslotte
mee vergroeid.
Steeds waakzaam
Als
goed molenaar moet hij de stormen door 't molenraam
zien aankomen om tijdig de nodige
voorzorgsmaatregelen te nemen. Want o wee als zijn
molen "door de vang slaat". Dat wil zeggen als de
rem, die als een soort trommelrem van een fiets
werkt, het begeeft. Dan is er geen houden meer aan
indien de kap niet tijdig gekeerd kan worden. De
wieken slaan als razend op hol, wat uiteindelijk
warm lopen en brand tot gevolg heeft.
Zoals de boer van wie hij het hebben moest, was ook
de mulder nauw verbonden met de natuur. En stond hij
niet als een heerser op zijn belt (molenberg),
schouwend over de wijde velden tot aan de horizonten
met het drijven van de wolken boven zich?
Dichterlijke naturen hebben hem zo wel eens in hun
verbeelding gezien. Felix Timmermans idealiseert
zijn vriend Fransoos en geeft daarbij uiting aan een
nooit vervuld verlangen om op een molen te mogen
wonen. Maar zoveel poëet waren de molenaars zelf
niet. "Op een molen is het hard werken, het is er
koud en trekt er als een ziekte", verzekerde ons
iemand, die het weten kon. Het Rembrandtieke
clair-obscur van een mulder, die in een donker
gemaakte ruimte bij een petroleumlampje de
maalstenen "bilt" (scherp maakt) geven de mannen van
het vak gaarne cadeau.
Veel gedachten
Voor
een voor schoonheid ontvankelijke buitenstaander is
een molen in het vrije veld met zijn 28 tot 30 meter
lange roeden voor de vier wieken een machtig
gezicht, dat allerlei gedachten oproept. De harmonie
van zijn lijnen tegen de horizont doet denken aan
een ambachtskunst en een vaak onbewust
schoonheidsgevoel, dat in voorbije tijden is
opgebloeid uit harmonie van leven, bestaan en
werken. De molen is een toonbeeld van kracht die
zovele geslachten verbindt, die hij heeft zien komen
en gaan. Hij zingt nog van die geslachten, van hun
zwoegen, hun vreugden en hun leed. Door de tijden
heen hebben zijn wieken gezwaaid bij regen en bij
zon, op een koude winterdag, in felle
voorjaarsluchten en in het heetst van de zomer. Zo
is en blijft de molen een symbool van dagelijkse
arbeid van het voorgeslacht maar ook een teken van
rust en majesteit in het landschap. Dit wettigt hun
behoud. Zo ook zien wij de Goolse graanwindmolens,
al worden ze dan ook steeds meer door voortkruipende
bebouwing in het nauw gedreven.
Er
bestaan in Nederland veel soorten molens. Die van
Goirle zijn alle twee beltmolens. Dat wil zeggen,
dat ze gebouwd zijn op een belt of berg, waarin zich
de grote dubbele toegangspoorten bevinden. De molen
aan de Nieuwe Rielseweg werd in 1898 gebouwd door
molenaar Leonardus Kouwenberg, die er ook nagenoeg
zijn hele leven als molenaar op geregeerd heeft. De
molen, die nog betrekkelijk vrij staat, niet ver van
de weg, tekent zich indrukwekkend af tegen de lucht
al vraagt hij wel om restauratie. In de houten kap
gapen grote gaten, zodat in de bovenste verdieping
de regen vrij spel heeft. Eens straalde hij in
helder wit, maar daaraan hebben weer en wind reeds
lang een eind gemaakt. Het drijfwerk is nog geheel
intact en hij is uitgerust met een dubbel stel
maalstenen.
Brand in molen
Oudejaarsnacht van 1936 op 1937 was een fatale nacht
voor de molen, die in 1936 in bezit van Paul van
Rijswijk was overgegaan nadat mulder Kouwenberg er
het bijltje bij had neergelegd. Een laaiende
vuurgloed verlichtte de Silvesternacht want de molen
stond in brand. Hij is later weer in orde gebracht.
Het vernietigde drijfwerk werd daarbij door een
ander vervangen, dat afkomstig is uit een molen uit
Stiphout.
Beltmolens bestaan uit verschillende verdiepingen,
waarvan de omtrek kleiner wordt naarmate ze hoger
gelegen zijn. Die van de Nieuwe Rielseweg te Goirle
heeft er vier. Boven de holle, stenen ruimte in de
berg, waar de boeren met hun kar kwamen
binnengereden, ligt de meelzolder, waar het meel in
de zakken glijdt, daarboven de steenzolder met de
zware molenstenen, nog hoger de luizolder en daar
boven komt ten slotte de kap, waar de zware as, die
de wieken torst, naar binnen gaat en het hele
mechanisme in beweging zet. Naarmate ge hoger klimt,
wordt de toegang moeilijker want de toch al steile
trappen, waarbij soms een touw als "leuning" dient,
maken plaats voor niet minder steile ladders, die
het gevoel geven of ge naar een duivenhok klimt.
Trekkerig is het er overal. Bij een molen in functie
zit de smerigste boel onder de kap want daar moet de
"baansteen", ook wel "halssteen" genoemd, dat is de
steen waarop de as van de wieken draait, gesmeerd
worden. Veel molenaars gebruikten daarvoor vroeger
reuzel. Later werd dat door consistentvet vervangen.
Ook de kammen van de tandraderen kregen van tijd tot
tijd hun smeer. Die bestond uit een mengsel van was
en terpentijn.
Stenen "gebild"
Een
onmisbaar attribuut van een molen is de "lui", een
soort grote katrol, waardoor de volle zakken graan
of meel naar boven of beneden worden gehesen. Deze
lui kan zowel met de hand als mechanisch door de
draaiende wieken bediend worden.
Een
zeer belangrijk deel van de taak van de molenaar
bestaat in het scherpen van zijn stenen, een arbeid,
die de zonderling klinkende naam van "billen"
draagt. Als werkzaamheid is dat hier een werkwoord.
Het wordt echter ook gebruikt als zelfstandig
naamwoord en dan zijn de "billen" de in de
molenstenen gekapte spiraalgroeven. Bij het
aanbrengen van deze groeven komt vakmanschap aan het
woord, want de kwaliteit van het meel is in hoge
mate van de groeven afhankelijk. O.a. mag er geen
meel in blijven hangen. De bekende volksuitdrukking:
"We zullen eens kijken wie de blankste billen heeft"
is afkomstig uit de wereld van molenaars.
Het
billen geschiedde - zoals reeds gezegd - in een
donker gemaakte ruimte bij petroleumlicht. Enerzijds
omdat de molenraampjes onvoldoende licht geven en
anderzijds om minder hinder te hebben van
slagschaduwen. In het mysterieuze schemerduister
verrichtte de molenaar derhalve zijn kunst als een
Middeleeuwse alchimist. Het billen was op de molen
een belangrijke gebeurtenis. Door een bepaalde stand
van de wieken gaf in die periode de molenaar aan dat
de stenen "gelicht" waren en dan zagen de boeren al
van verre, dat er niet gemalen kon worden.
Goolse mulder
Mulder Kouwenberg, met zijn lange en schrale
gestalte, is in Goirle een mensenleven lang een
populaire figuur geweest. Hij dankte dat aan zijn
plezierige manier, waarop hij met de mensen
omsprong, zijn gastvrijheid, werklust, opgewektheid,
doorzettingsvermogen, kracht en durf. De boeren
mochten dan al eens mopperen als er niet vlug genoeg
naar hun zin gemalen werd, ze kenden hun mulder en
Kouwenberg kon een potje breken.
Men
schetste hem ons: Sterk als een molenpaard! En hij
deed alles wat maar kon met de kruiwagen af. Hij
laadde hem daarbij zo vol dat het ding ervan
kraakte, wat zijn buurman, de wagenmaker, de oude
Stads bij herhaling de verzuchting ontlokte: "De
mulder kruit alle kreugels naor de bliksem!" En de
ouwe Stads maakte toch waarachtig geen
kinderspeelgoed! Bij een praatje onderweg had mulder
Kouwenberg er geen behoefte aan zijn kruiwagen
zolang even neer te zetten. Hij liet hem met zijn
hele gewicht aan het kruizeel hangen. De Goolse
mulder was "van geen hel of duvel bang". Hij sprong
zo maar op een bromfiets, die hij toevallig in
handen kreeg en moest er mee in de mangelpeejen
rijden om tot stilstand te kunnen komen. "Als dat zo
moet," verzuchtte een ooggetuige, "zullen we gauw
genen mulder meer hebben"...
Gastvrijheid
Op
de hoogste wiek van zijn molen had hij van
duizeligheid geen weet. Dit kwam hem goed van pas
als hij in torenhoge lindebomen klom om lindebloesem
te plukken. Dan hielden de kijkers hun hart vast.
Een toeschouwster, die het niet meer kon aanzien en
een weduwe in 't verschiet zag, ging zijn vrouw even
op de hoogte stellen: "Fien, kom toch eens kijken!
Mulder zit in den hoogsten boom. Zijde gij nie bang?
As-ie valt is-ie morsdood!" Dit laatste zeker ter
geruststelling!
De
jeugd kon hem niet "op stang krijgen" als het om
fruit uit zijn hof ging. Hij zat ze niet achterna
maar zei: "Ge klimt maar in de pruimeboom." Maar als
het mocht, was er de helft van de lol af. En het
mocht bij de mulder altijd.
Kouwenberg was gastvrij en hield een oude traditie
in ere. Wél had hij er slag van zijn bezoekers
spoedig aan het werk te zetten. Dat hebben zelfs de
jongens, die op zijn vier dochters uitkwamen,
ondervonden. Vrijen? Goed, maar ook werken... De
door hem aangehouden traditie betrof o.a. de
huisvesting van zg. hegmulders. Een hegmulder is een
aan lager wal geraakte molenaar, die van molen tot
molen trekt en enige tijd - echter nooit langer dan
drie weken - blijft werken tegen kost en inwoning.
Kouwenberg beperkte zich in zijn gastvrijheid niet
tot zijn oud-collega's. Hij strekte ze ook uit tot
schareslijpers en marskramers. Tal van deze mensen
hebben bij Kouwenberg gratis hun benen onder tafel
gestoken en bij de warme kachel gezeten. En de molen
bood steeds een goede logeergelegenheid annex
"garage" voor de schareslijperskarretjes.
Behalve molenaar was Kouwenberg ook een fervente
bieboer. Vernam hij, dat er ergens een zwerm hing,
dan moest er op de molen al heel wat gaande zijn als
hij er niet ijlings op af vloog om de zwerm te
scheppen.
Zwemmen leren
Al
was men van de mulder veel gewoon, toch wekte hij
nog verbazing toen hij - op medisch advies - op
63-jarige leeftijd in het zwembad aan de Ringbaan
Oost te Tilburg, onder badmeester Bastijn, zwemmen
ging leren. Hij haalde zijn diploma en zou niet de
Goolse mulder Kouwenberg zijn geweest als hij ook
niet van de bovenste plank van de duiktoren was
gedoken. Hij deed ook mee aan zwemwedstrijden. En
behaalde nog prijzen ook. Maar dat was dan wel als
oudste deelnemer... Het lijdt geen twijfel of ook
vele Tilburgse klanten van het zwembad uit die jaren
herinneren zich nog die krasse mulder. Met zijn
zeventig jaar zwom hij nog altijd. "Ja, onze mulder
was zo taai as 'nen haaiwortel", zeggen ze in Gool.
Over versleten zijn, wilde hij niets horen: "Nie
versleten maar verballemont" grinnikte hij dan op de
hem eigen manier met zijn hoekige, uitstekende kin
vooruit. Verschillende keren kwam hij er bij ziekte
weer bovenop. Toen hij op 86-jarige leeftijd rond
1950 overleed, was hij drie keer bediend geweest. Nu
leeft mulder Kouwenberg nog in de herinnering.
Wie
een molen in het landschap aandachtig bekijkt, zal
ontdekken, dat de wieken tegen de wijzers van de
klok in draaien. Dus van rechts naar links. Dit
houdt verband met de werkzaamheden van de molenaar
aan de wieken. Bij het uithalen of opdoeken van de
zeilen klimt de mulder in de "hekken" van de wiek.
Hij houdt zich met de linkerhand vast om met de
rechter te kunnen werken. Daarvoor is het nodig de
roede aan de rechterkant te hebben en daarom moet
een molen "tegen strop in" draaien.
Het
is ook interessant te weten, dat tot aan het begin
van de twintigste eeuw de molenwiek in eeuwen geen
verandering heeft ondergaan omdat er eenvoudig niets
aan te verbeteren viel. Er zitten heel wat problemen
aan 'n molenwiek, die door de molenbouwers zeker
nooit helemaal theoretisch doorgrond maar wel
praktisch opgelost zijn. Waardoor onze bewondering
voor die bouwers alleen maar stijgt. Pas de opkomst
van het vliegwezen en de daarmee verbonden
aerodynamische problemen bracht ook voor de molens
wiekverbetering. Één hiervan was het stroomlijn
maken. Dit is ook geschied bij de molen van
Kouwenberg.
Sprekende wieken
Zeker bij de stedeling is het niet algemeen bekend,
dat - naar aloude traditie - de mulder zijn molen
ook gebruikte om te seinen in codetaal. Staande in
het vlakke veld en van alle kanten goed zichtbaar
leende de molen, die steeds een centraal punt in het
maatschappelijk leven vormde, zich daarvoor
bijzonder goed. De molenaar, die geen telefoon of
mobilofoon kende, zond door de stand van de wieken
mededelingen uit en gaf zelfs uiting aan gevoelens.
Speciaal vier wiekstanden zijn in dit opzicht
karakteristiek. Staan de wieken in een recht kruis,
dus met de ene roede verticaal en de andere
horizontaal, dan betekent dit: rust van korte duur
tijdens een werkperiode. Wieken "overkruis", dat is
als een St. Andrieskruis, zegt: rust voor langere
duur. Wanneer één wiek op weg is naar haar hoogste
stand - men spreekt dan van de "komende wiek" -
wordt er vreugde uitgedrukt. Het kan een verjaardag,
geboorte of trouwpartij zijn. Is deze wiek door haar
hoogste punt heen, zodat ze weer naar links daalt
(gaande stand) dan duidt dit op rouw en droefenis in
het molenaarsgezin. Ook gebeurde het, dat de
molenaar bij het passeren van een vreemde
begrafenisstoet zijn molen "in rouw" zette en hem
zelfs liet meedraaien met de stoet in de richting
van het kerkhof. De mulder noemde dit "nakruien".
Waren vreugde en rouw, arbeid en rust de meest
bekende mededelingen via het wiekenkruis, de
molenaar en de mensen kenden nog enige andere. De
ene riep om een dokter, de ander om timmerman of
molenmaker en zo waren er nog meerdere
S.O.S.-tekens, waarvan de molenaar zich kon
bedienen.
Blijvend symbool
In
het licht van onze tijd doet dit alles nogal simpel
aan maar evenals die windgraanmolens zelf markeert
het een tijdperk van leven en werken van een
voorgeslacht op een zodanige wijze, dat daarvan - op
afstand bekeken - onweerstaanbaar enige poëzie
uitstraalt. Er zijn altijd nog wel mensen, die
daaraan - voor de kleur in hun leven - behoefte
hebben. Maar - zoals al gezegd - de molen spreekt
nog een veel krachtiger taal dan die van zijn
wieken. Daarom is hij waard - zij het enkel als
symbool - zijn boodschap van voorbije geslachten te
blijven uitdragen.
PIERRE VAN BEEK