CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Molens zijn wonderen van technisch vernuft

Het Nieuwsblad van het Zuiden - woensdag 16 oktober 1968

 

Een molenaar, die de dood dreigend zag naderen, zei: "Vat in mijn plaats maar een boer. Die zijn er zo veul en mulders zo weinig." Of er een boer plaatsvervanger werd, verhaalt de geschiedenis niet. Wél staat vast, dat die molenaar er weer bovenop kwam en nadien nog een paar keer uitstel van executie heeft gekregen. Met zijn opmerking over het gering aantal molenaars had onze man natuurlijk gelijk. Ze zijn nooit dik gezaaid geweest, die mulders. Voor een goede meelvoorziening had men vroeger immers maar één molenaar met molen op iedere 2000 inwoners nodig. Nu echter in de loop der jaren vooral steeds meer windkorenmolens voor de moderne techniek het veld hebben moeten ruimen, behoort ook de molenaar tot een uitstervend ras. Men moet hem thans met een lantaarntje gaan zoeken.

Gelukkig hebben onze generaties weer opnieuw respect gekregen voor de molen en bedenkt men zich voortaan wel twee maal alvorens er de hand aan wordt geslagen. Na een periode van afbraakwoede bestaat er weer begrip voor de plaats, die de molen eeuwen lang in het maatschappelijk bestel heeft ingenomen. De molen is immers niet alleen een wonder van technisch vernuft maar ook een symbool van de dagelijkse arbeid, een teken van natuurgebondenheid en een romantische stoffering van het landschap.

Tilburg heeft op het gebied van molens niet veel meer te bieden. Omliggende dorpen daarentegen zijn beter bedeeld. Zo is bijv. Goirle nog in het bezit van twee windkorenmolens. Beide werden onlangs zelfs op de lijst van monumenten geplaatst. Ook deze molens staan weliswaar op non-actief maar zijn toch nog in- en uitwendig intact. De ene staat aan de Nieuwe Rielseweg en de andere aan de Groeneweg. Het is aan de eerstgenoemde, dat wij hier enige herinneringen willen ophalen.

 

Tot de eerste produkten, die de mens verbouwd heeft, behoort wel het graan, dat hij voor zijn voedsel gebruikte. Daarom heeft het mensdom ook zijn hele bestaan door op een of andere manier met molens gewerkt, te beginnen bij de oermens, die het graan, met de energie van zijn handen, tussen stenen plette. Het merkwaardige daarbij is, dat - hoezeer de technische ontwikkeling ook voortschreed - maalstenen toch steeds een rol hebben blijven spelen. Ook toen de mens dieren, water en wind als drijfkracht benutte, bleven het de stenen, die het graan tot meel moesten maken.

Molens kende en kent men in alle landen en voor verschillende doeleinden. In Nederland speelden zij vooral in de 17de eeuw een grote rol. Dat betrof niet enkel graanmolens. Wij houden ons hierbij echter enkel met deze laatste bezig.

 

Imponerend

Men krijgt niet vaak gelegenheid een molen van binnen te bezichtigen. Wie dit geluk wel ten deel valt, raakt onweerstaanbaar in de ban van het technisch vernuft, dat hij hier aantreft. Het klinkt misschien raar, maar het spreekt méér aan dan de enorme vindingen van televisie en computer omdat het zo eerlijk en oprecht is. Dat begint al met het materiaal van het aandrijfwerk, overwegend hout. Niets van het mechanisme is bedekt. Het staat er allemaal open en bloot te kijk zonder enige geheimzinnigheid en ieder mens kan het op het eerste gezicht begrijpen. Alles spreekt van eenvoud, werkelijkheidszin en practische bruikbaarheid. Aan alle dingen blijkt gedacht. Uit het zware balkwerk met de geheel houten tandwielen treedt een imponerend vakmanschap van de molenbouwer naar voren, waarbij men de indruk krijgt, dat dit hele werk veel meer op praktische kijk en ervaring dan op berekeningen is gebaseerd want wiskundigen waren die molenbouwers uiteraard niet. Met betrekkelijk primitief gereedschap hebben ze echter enorme kracht samengebald, die zelfs de wind aan banden legt.

Het moet een sensationele ervaring zijn bij het zwaaien van de reuzenwieken de houten kamwielen in elkander te zien grijpen, het houtwerk te horen kreunen en de zware molenstenen te horen bolderen. Tussen dit soort infernaal geweld regeert dan de molenaar als dompteur van de winden. En zoals de temmer achter de tralies van de arena moet hij voortdurend oog in oog met die winden staan want ze zijn even onbetrouwbaar als de wilde beesten. Zo leeft de molenaar niet alleen van maar mét de winden en raakt er tenslotte mee vergroeid.

 

Steeds waakzaam

Als goed molenaar moet hij de stormen door 't molenraam zien aankomen om tijdig de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen. Want o wee als zijn molen "door de vang slaat". Dat wil zeggen als de rem, die als een soort trommelrem van een fiets werkt, het begeeft. Dan is er geen houden meer aan indien de kap niet tijdig gekeerd kan worden. De wieken slaan als razend op hol, wat uiteindelijk warm lopen en brand tot gevolg heeft.

Zoals de boer van wie hij het hebben moest, was ook de mulder nauw verbonden met de natuur. En stond hij niet als een heerser op zijn belt (molenberg), schouwend over de wijde velden tot aan de horizonten met het drijven van de wolken boven zich? Dichterlijke naturen hebben hem zo wel eens in hun verbeelding gezien. Felix Timmermans idealiseert zijn vriend Fransoos en geeft daarbij uiting aan een nooit vervuld verlangen om op een molen te mogen wonen. Maar zoveel poëet waren de molenaars zelf niet. "Op een molen is het hard werken, het is er koud en trekt er als een ziekte", verzekerde ons iemand, die het weten kon. Het Rembrandtieke clair-obscur van een mulder, die in een donker gemaakte ruimte bij een petroleumlampje de maalstenen "bilt" (scherp maakt) geven de mannen van het vak gaarne cadeau.

 

Veel gedachten

Voor een voor schoonheid ontvankelijke buitenstaander is een molen in het vrije veld met zijn 28 tot 30 meter lange roeden voor de vier wieken een machtig gezicht, dat allerlei gedachten oproept. De harmonie van zijn lijnen tegen de horizont doet denken aan een ambachtskunst en een vaak onbewust schoonheidsgevoel, dat in voorbije tijden is opgebloeid uit harmonie van leven, bestaan en werken. De molen is een toonbeeld van kracht die zovele geslachten verbindt, die hij heeft zien komen en gaan. Hij zingt nog van die geslachten, van hun zwoegen, hun vreugden en hun leed. Door de tijden heen hebben zijn wieken gezwaaid bij regen en bij zon, op een koude winterdag, in felle voorjaarsluchten en in het heetst van de zomer. Zo is en blijft de molen een symbool van dagelijkse arbeid van het voorgeslacht maar ook een teken van rust en majesteit in het landschap. Dit wettigt hun behoud. Zo ook zien wij de Goolse graanwindmolens, al worden ze dan ook steeds meer door voortkruipende bebouwing in het nauw gedreven.

Er bestaan in Nederland veel soorten molens. Die van Goirle zijn alle twee beltmolens. Dat wil zeggen, dat ze gebouwd zijn op een belt of berg, waarin zich de grote dubbele toegangspoorten bevinden. De molen aan de Nieuwe Rielseweg werd in 1898 gebouwd door molenaar Leonardus Kouwenberg, die er ook nagenoeg zijn hele leven als molenaar op geregeerd heeft. De molen, die nog betrekkelijk vrij staat, niet ver van de weg, tekent zich indrukwekkend af tegen de lucht al vraagt hij wel om restauratie. In de houten kap gapen grote gaten, zodat in de bovenste verdieping de regen vrij spel heeft. Eens straalde hij in helder wit, maar daaraan hebben weer en wind reeds lang een eind gemaakt. Het drijfwerk is nog geheel intact en hij is uitgerust met een dubbel stel maalstenen.

 

Brand in molen

Oudejaarsnacht van 1936 op 1937 was een fatale nacht voor de molen, die in 1936 in bezit van Paul van Rijswijk was overgegaan nadat mulder Kouwenberg er het bijltje bij had neergelegd. Een laaiende vuurgloed verlichtte de Silvesternacht want de molen stond in brand. Hij is later weer in orde gebracht. Het vernietigde drijfwerk werd daarbij door een ander vervangen, dat afkomstig is uit een molen uit Stiphout.

Beltmolens bestaan uit verschillende verdiepingen, waarvan de omtrek kleiner wordt naarmate ze hoger gelegen zijn. Die van de Nieuwe Rielseweg te Goirle heeft er vier. Boven de holle, stenen ruimte in de berg, waar de boeren met hun kar kwamen binnengereden, ligt de meelzolder, waar het meel in de zakken glijdt, daarboven de steenzolder met de zware molenstenen, nog hoger de luizolder en daar boven komt ten slotte de kap, waar de zware as, die de wieken torst, naar binnen gaat en het hele mechanisme in beweging zet. Naarmate ge hoger klimt, wordt de toegang moeilijker want de toch al steile trappen, waarbij soms een touw als "leuning" dient, maken plaats voor niet minder steile ladders, die het gevoel geven of ge naar een duivenhok klimt. Trekkerig is het er overal. Bij een molen in functie zit de smerigste boel onder de kap want daar moet de "baansteen", ook wel "halssteen" genoemd, dat is de steen waarop de as van de wieken draait, gesmeerd worden. Veel molenaars gebruikten daarvoor vroeger reuzel. Later werd dat door consistentvet vervangen. Ook de kammen van de tandraderen kregen van tijd tot tijd hun smeer. Die bestond uit een mengsel van was en terpentijn.

 

Stenen "gebild"

Een onmisbaar attribuut van een molen is de "lui", een soort grote katrol, waardoor de volle zakken graan of meel naar boven of beneden worden gehesen. Deze lui kan zowel met de hand als mechanisch door de draaiende wieken bediend worden.

Een zeer belangrijk deel van de taak van de molenaar bestaat in het scherpen van zijn stenen, een arbeid, die de zonderling klinkende naam van "billen" draagt. Als werkzaamheid is dat hier een werkwoord. Het wordt echter ook gebruikt als zelfstandig naamwoord en dan zijn de "billen" de in de molenstenen gekapte spiraalgroeven. Bij het aanbrengen van deze groeven komt vakmanschap aan het woord, want de kwaliteit van het meel is in hoge mate van de groeven afhankelijk. O.a. mag er geen meel in blijven hangen. De bekende volksuitdrukking: "We zullen eens kijken wie de blankste billen heeft" is afkomstig uit de wereld van molenaars.

Het billen geschiedde - zoals reeds gezegd - in een donker gemaakte ruimte bij petroleumlicht. Enerzijds omdat de molenraampjes onvoldoende licht geven en anderzijds om minder hinder te hebben van slagschaduwen. In het mysterieuze schemerduister verrichtte de molenaar derhalve zijn kunst als een Middeleeuwse alchimist. Het billen was op de molen een belangrijke gebeurtenis. Door een bepaalde stand van de wieken gaf in die periode de molenaar aan dat de stenen "gelicht" waren en dan zagen de boeren al van verre, dat er niet gemalen kon worden.

 

Goolse mulder

Mulder Kouwenberg, met zijn lange en schrale gestalte, is in Goirle een mensenleven lang een populaire figuur geweest. Hij dankte dat aan zijn plezierige manier, waarop hij met de mensen omsprong, zijn gastvrijheid, werklust, opgewektheid, doorzettingsvermogen, kracht en durf. De boeren mochten dan al eens mopperen als er niet vlug genoeg naar hun zin gemalen werd, ze kenden hun mulder en Kouwenberg kon een potje breken.

Men schetste hem ons: Sterk als een molenpaard! En hij deed alles wat maar kon met de kruiwagen af. Hij laadde hem daarbij zo vol dat het ding ervan kraakte, wat zijn buurman, de wagenmaker, de oude Stads bij herhaling de verzuchting ontlokte: "De mulder kruit alle kreugels naor de bliksem!" En de ouwe Stads maakte toch waarachtig geen kinderspeelgoed! Bij een praatje onderweg had mulder Kouwenberg er geen behoefte aan zijn kruiwagen zolang even neer te zetten. Hij liet hem met zijn hele gewicht aan het kruizeel hangen. De Goolse mulder was "van geen hel of duvel bang". Hij sprong zo maar op een bromfiets, die hij toevallig in handen kreeg en moest er mee in de mangelpeejen rijden om tot stilstand te kunnen komen. "Als dat zo moet," verzuchtte een ooggetuige, "zullen we gauw genen mulder meer hebben"...

 

Gastvrijheid

Op de hoogste wiek van zijn molen had hij van duizeligheid geen weet. Dit kwam hem goed van pas als hij in torenhoge lindebomen klom om lindebloesem te plukken. Dan hielden de kijkers hun hart vast. Een toeschouwster, die het niet meer kon aanzien en een weduwe in 't verschiet zag, ging zijn vrouw even op de hoogte stellen: "Fien, kom toch eens kijken! Mulder zit in den hoogsten boom. Zijde gij nie bang? As-ie valt is-ie morsdood!" Dit laatste zeker ter geruststelling!

De jeugd kon hem niet "op stang krijgen" als het om fruit uit zijn hof ging. Hij zat ze niet achterna maar zei: "Ge klimt maar in de pruimeboom." Maar als het mocht, was er de helft van de lol af. En het mocht bij de mulder altijd.

Kouwenberg was gastvrij en hield een oude traditie in ere. Wél had hij er slag van zijn bezoekers spoedig aan het werk te zetten. Dat hebben zelfs de jongens, die op zijn vier dochters uitkwamen, ondervonden. Vrijen? Goed, maar ook werken... De door hem aangehouden traditie betrof o.a. de huisvesting van zg. hegmulders. Een hegmulder is een aan lager wal geraakte molenaar, die van molen tot molen trekt en enige tijd - echter nooit langer dan drie weken - blijft werken tegen kost en inwoning. Kouwenberg beperkte zich in zijn gastvrijheid niet tot zijn oud-collega's. Hij strekte ze ook uit tot schareslijpers en marskramers. Tal van deze mensen hebben bij Kouwenberg gratis hun benen onder tafel gestoken en bij de warme kachel gezeten. En de molen bood steeds een goede logeergelegenheid annex "garage" voor de schareslijperskarretjes.

Behalve molenaar was Kouwenberg ook een fervente bieboer. Vernam hij, dat er ergens een zwerm hing, dan moest er op de molen al heel wat gaande zijn als hij er niet ijlings op af vloog om de zwerm te scheppen.

 

Zwemmen leren

Al was men van de mulder veel gewoon, toch wekte hij nog verbazing toen hij - op medisch advies - op 63-jarige leeftijd in het zwembad aan de Ringbaan Oost te Tilburg, onder badmeester Bastijn, zwemmen ging leren. Hij haalde zijn diploma en zou niet de Goolse mulder Kouwenberg zijn geweest als hij ook niet van de bovenste plank van de duiktoren was gedoken. Hij deed ook mee aan zwemwedstrijden. En behaalde nog prijzen ook. Maar dat was dan wel als oudste deelnemer... Het lijdt geen twijfel of ook vele Tilburgse klanten van het zwembad uit die jaren herinneren zich nog die krasse mulder. Met zijn zeventig jaar zwom hij nog altijd. "Ja, onze mulder was zo taai as 'nen haaiwortel", zeggen ze in Gool. Over versleten zijn, wilde hij niets horen: "Nie versleten maar verballemont" grinnikte hij dan op de hem eigen manier met zijn hoekige, uitstekende kin vooruit. Verschillende keren kwam hij er bij ziekte weer bovenop. Toen hij op 86-jarige leeftijd rond 1950 overleed, was hij drie keer bediend geweest. Nu leeft mulder Kouwenberg nog in de herinnering.

Wie een molen in het landschap aandachtig bekijkt, zal ontdekken, dat de wieken tegen de wijzers van de klok in draaien. Dus van rechts naar links. Dit houdt verband met de werkzaamheden van de molenaar aan de wieken. Bij het uithalen of opdoeken van de zeilen klimt de mulder in de "hekken" van de wiek. Hij houdt zich met de linkerhand vast om met de rechter te kunnen werken. Daarvoor is het nodig de roede aan de rechterkant te hebben en daarom moet een molen "tegen strop in" draaien.

Het is ook interessant te weten, dat tot aan het begin van de twintigste eeuw de molenwiek in eeuwen geen verandering heeft ondergaan omdat er eenvoudig niets aan te verbeteren viel. Er zitten heel wat problemen aan 'n molenwiek, die door de molenbouwers zeker nooit helemaal theoretisch doorgrond maar wel praktisch opgelost zijn. Waardoor onze bewondering voor die bouwers alleen maar stijgt. Pas de opkomst van het vliegwezen en de daarmee verbonden aerodynamische problemen bracht ook voor de molens wiekverbetering. Één hiervan was het stroomlijn maken. Dit is ook geschied bij de molen van Kouwenberg.

 

Sprekende wieken

Zeker bij de stedeling is het niet algemeen bekend, dat - naar aloude traditie - de mulder zijn molen ook gebruikte om te seinen in codetaal. Staande in het vlakke veld en van alle kanten goed zichtbaar leende de molen, die steeds een centraal punt in het maatschappelijk leven vormde, zich daarvoor bijzonder goed. De molenaar, die geen telefoon of mobilofoon kende, zond door de stand van de wieken mededelingen uit en gaf zelfs uiting aan gevoelens.

Speciaal vier wiekstanden zijn in dit opzicht karakteristiek. Staan de wieken in een recht kruis, dus met de ene roede verticaal en de andere horizontaal, dan betekent dit: rust van korte duur tijdens een werkperiode. Wieken "overkruis", dat is als een St. Andrieskruis, zegt: rust voor langere duur. Wanneer één wiek op weg is naar haar hoogste stand - men spreekt dan van de "komende wiek" - wordt er vreugde uitgedrukt. Het kan een verjaardag, geboorte of trouwpartij zijn. Is deze wiek door haar hoogste punt heen, zodat ze weer naar links daalt (gaande stand) dan duidt dit op rouw en droefenis in het molenaarsgezin. Ook gebeurde het, dat de molenaar bij het passeren van een vreemde begrafenisstoet zijn molen "in rouw" zette en hem zelfs liet meedraaien met de stoet in de richting van het kerkhof. De mulder noemde dit "nakruien". Waren vreugde en rouw, arbeid en rust de meest bekende mededelingen via het wiekenkruis, de molenaar en de mensen kenden nog enige andere. De ene riep om een dokter, de ander om timmerman of molenmaker en zo waren er nog meerdere S.O.S.-tekens, waarvan de molenaar zich kon bedienen.

 

Blijvend symbool

In het licht van onze tijd doet dit alles nogal simpel aan maar evenals die windgraanmolens zelf markeert het een tijdperk van leven en werken van een voorgeslacht op een zodanige wijze, dat daarvan - op afstand bekeken - onweerstaanbaar enige poëzie uitstraalt. Er zijn altijd nog wel mensen, die daaraan - voor de kleur in hun leven - behoefte hebben. Maar - zoals al gezegd - de molen spreekt nog een veel krachtiger taal dan die van zijn wieken. Daarom is hij waard - zij het enkel als symbool - zijn boodschap van voorbije geslachten te blijven uitdragen.

 

PIERRE VAN BEEK