Het Wilhelmus als Oratio
Tot nu toe heb ik de structuur van het Wilhelmus in
zijn hoofdelementen geanalyseerd, ik wil nu proberen een synthese te
geven.
Volgens de regels van de welsprekendheid, de retorica in de 16e en
17e eeuw, dient een rede of een oratio of een toespraak zoals die
van het Wilhelmus te bestaan uit drie delen:
Term uit de retorica |
Zo noemen wij het |
In het Wilhelmus |
1. een exordium |
inleiding |
strofe I t/m IV |
2. argumentatio |
middendeel, romp |
strofe V t/m XIII |
3. peroratio |
slot |
strofe XIV en XV |
Het exordium dient volgens de regels van de retorica,
Ø
om de aandacht van de hoorder te spannen;
Ø
hem aan te sporen aandachtig te luisteren;
Ø
om de luisteraar welwillend te stemmen.
- Om de aandacht van de hoorder te spannen, kan de redenaar
beginnen met een zinsdeel - niet het onderwerp; de inversie dus.
In het Wilhelmus gebeurt dat dan ook bij herhaling.
- Het voornaamste middel om de luisteraar tot aandachtig
luisteren aan te zetten, is in het begin aangeven wat verderop
in de toespraak aan de orde zal komen. Voorstructuren noemt men
dat tegenwoordig wel.
Denkt u aan de drie aardse vaderlanden genoemd in strofe 1 en
uitgewerkt in het vervolg van het Wilhelmus; aan het thema van
het hemelse vader-land.
- Overeenkomstig de regels van de retorica probeert Oranje de
luisteraar welwillend te stemmen, hij stelt zichzelf als
prijzenswaardig voor. Hij wijst op de deugden die hem sieren:
zijn trouw aan het Vaderland;
Den Vaderlant ghetrouwe
Blijf ick tot inden doot.
zijn onverschrokkenheid als prins van Oranje;
Een Prince van Oraengien
Ben ick vrij onverveert.
zijn eerbied voor de koning;
Den Coninck van Hispaengien
Heb ick altijt gheeert.
zijn gehoorzaamheid aan God .
In Godes vrees te leven
Heb ick altijt betracht.
In de IIIe en IVe strofe spreekt hij rechtstreeks zijn publiek, zijn
volk, aan; ik Oranje, voor U mijn volk. In het tweede deel van de
argumentatio, het Prinselijke deel wordt dat verder uitgewerkt.
Het exordium bereikt zijn hoogtepunt, zijn climax, eind strofe IV in
de verwijzing naar het hemelse vaderland:
Graef Adolff is ghebleuen
In Vrieslandt inden slach
Zijn Siel int eewich Leuen
Verwacht den Jongsten dach.
Hij bidt, de twee gebedsstrofen. In het exordium strofe 2 wijst
Oranje op zijn ballingschap; in strofe VIII en IX vergelijkt hij
zich met de verbannen David, wordt hij tot een bijbelse geloofsheld.
En ook het eerste deel van de argumentatio bereikt een climax, een
letterkundige term voor hoogtepunt, in het hemelse vaderland in de
persoon van Oranje zelf.
Dat is dat ick mach steruen
Met eeren in dat Velt
Een eewich Rijck verweruen
Als een ghetrouwe Helt.
In dit eerste deel van de argumentatio is Oranje gekeerd naar God.
In deel 2 van de argumentatio, het prinselijke deel, staat Oranje
met medelijden naar zijn onderzaten toegewend. Na de overgangsstrofe
tussen deel 1 en 2 van de argumen-tatio strofe X, zien we Oranje als
een prins vrij onuerueert (vergelijk het Exordium) te paard gezeten
aan het hoofd van zijn leger, gereed tot de strijd met de tiran.
Als Oranje ooit had kunnen geloven, dat God hem als
een goed instrument zou regeren en terugvoeren in zijn regiment,
zijn bestuursfunctie, als er ooit een moment geweest was, dat hij
lijf en goed niet gespaard had (vergelijk het Exordium) dan was het
toen geweest in de tocht langs de Maas, die beschreven wordt in het
prinselijke deel van de argumentatio. Maar nu hem de vervulling van
zijn verlangen onthouden werd, onderwierp hij zich aan Gods wil.
Standvastig in tegenspoed, voor zijn geweten overtuigd van zijn
recht, bad hij God uit het diepst van zijn hart om het bewijs van
dat recht, smeekte hij de allerhoogste als zijn rechter zijn
onschuld bekend te maken. Met deze princestrofe eindigt dit deel.
Oorlof, het begin van de peroratio, het slot. De peroratio vat
samen, werkt in sterke mate op het gevoel van de toehoorders, en
staat in deze dubbele functie in relatie tot het exordium, slot en
inleiding komen met elkaar overeen. Ik heb u reeds gewezen op de
parallellie tussen de eerste vier verzen van strofe III en die van
strofe XIV. Wat de structuur betreft is hier sprake van een chiasme,
een kruis-stelling.
Eerst een voorbeeld van een chiasme:
Beter met de pijp de sigaret uit,
Dan met de sigaret de pijp uit.
Nog een voorbeeld:
Voor wien kinderen en wijzen
Lachend laten boek en spel. (J.C.Bloem)
Het woord chiasme is afgeleid van de Griekse letter
chi: die als onze X geschreven wordt.
Strofe I en II, deel 1 van het exordium kent geen ik - u relatie
strofe XV ook niet. Terwijl deel 2 van het exordium en strofe XIV
dat wel kennen; bovendien wijs ik u nogmaals op de parallellie.
Oranje toost en bemoedigt zijn onderdanen in zowel strofe III als
XIV, verlevendigt hun vertrouwen op God, dringt bij hen aan op
gebed. Ondanks deze overeenkomst naar vorm en inhoud, is er
verschil. Als je beide strofen vergelijkt met elkaar, dan merk je
dat de climax in het Wilhelmus doorwerkt, en met name hierdoor, dat
we in strofe III op de aarde blijven en in strofe XIV naar het
hemelse vaderland verwezen worden.
Strofe III:
Dat hy my cracht wil gheven
Dat ick u helpen mach.
Strofe XIV:
Tsal hier haest zijn ghedaen.
Opvallend is ook het verschil tussen Strofe I en XV. In strofe I
zegt Oranje dat hij de koning van Spanje altijd geëerd heeft; in XV
dat hij nooit de koning heeft veracht. In strofe I is er geen
tegenstelling tussen de eerbied voor God en die voor de koning:
Den Coninck van Hispaengien
Heb ick altijt gheeert.
In Godes vrees te leuen
Heb ick altijt betracht.
in strofe XV is er een uitdrukkelijke tegenstelling:
hij heeft de koning nooit veracht, maar (dan = maar) hij heeft God
moeten gehoorzamen in der gerechtigheid.
In der gerechtigheid wil zeggen niet volgens mensenrecht maar
volgens het recht van God.
|