|
|

Bijziend
De
mens in zijnen operatiejas zit in de hal vant ziekenhuis aan zo’n lullig
laag tafelke. Hij blaaiert in van die boekskes.
Revuus, Hot Nuuws, Ritsels en Playboysen. Die liggen daar gewoon
voor het vatten. Voor de mensen op z’n gemak te stellen, denk ik. De
mens vat, blaaiert, zucht en probeert zijn gemak.
Er komt ’n zuster. Geen echte trawwens, want ze heeft geen kruis maar ne
pieperd. Ze vraagt of híj-daar het soms is. Ja soms, zegt de mens en dan
moet ie mee op ‘n wielekesbed.
De zuster zegt Zo meneer, daar zijn we dan. De mens moet zijn onderboks en
alles uitdoen, maar hij krie wel witte sokken aan. Ze duu ‘n lamp aan,
maar tis geen gewoon’ lamp, want zij ken die laten scheengen krek zo zíj
het wil, en ze lot die scheengen op
… wat denkte? Op zennen buik. Met kwast, werm water en zeep wordt den
buik en zo zijn best ingezijperd en gesöpt.
Wa doede naw?zi tie.
Gewoon, inzijpen.
Waar of dat veur is? vraagt ie.
Ik moet ‘w scheren van onderen, zegt ze.
Ken nie kloppen, zegt de mens, want dáár moesten ze hum nie
opperijereren, maar aan meen ogen, want ik zie alles nie.
Wist de zuster ook wel, zei de zuster, maar voor alle oog-operaties, zei
ze, moesten ze tóch de mensen den buik en daar ommetrent gelijk scheren.
Want d’r zijnder zat … die de ogen in de zak hebben.
(Het is altijd vandaag)
|
|