|
|

Bus
De
bus die was afgelaaien vol mee mensen. Omdat ’t zaterdeg was, en mertdag
én goei weer mi zonder weengd. En alleman met goeie zin. Maar daar kwam
er ijn wel de bus in met nen hoop gemoppper en gedommeneer. Want zij wou gèr
zitten. Dat begrepen wij tenminste omdat ze specialijk tekeer ging tegen
ene die zijn plaats niet aan haar wilde afgeven en zelf gaan staan, of
hangen.
Dat was zo’n weefke, ge weet wel. Dat zag er nogal behoorlijk
zomers uit. Tamelijk jong, behoorlijk assertief, goed in de krullen,
buiknavelpiersing, schouwertattoe, hoog hakskes, rokske van niks dat ze
ook als mutske kon gebruiken. Nee,
hij stond nie jop, zee die gast. Hij vond heur jong en vief zat, zeej. Ja,
maar zij was een vrouw, zei zij. Nou,
en wat maakt dat voor een verschil? Als ge jong bent, en ge uw eigen laat
zien als gemansiepeerd zijnde? Zij was een aanstaande moeder ook nog, zei
zij. Oh, zal wel, zi tie, maar
ik geleuf er niks af, zi tie, en bekeek hur eens goed, voor zo wijd dat
kon tenminste. Want er waar niks nie jaf te zien, zi
tie. Dè kon wel kloppen, zei zij, want tis ook nog maar van een
uurke geleejen. En of hij dan nie wist hoe muug ge daar af wordt!
|
|