|
|

Engeltje
Tonia
duu hur boonstaken uit en des veuls te gauw want ze is nog
maar krek vijfenzestig. Maar
ge doet er niks aan, aan zo’n dingen, want vur alleman komt ne keer den
tijd van eruittrekken, dè zíede wel aan deez’ bonenstaken.
Omdaarom gebeuren de
gebeurtenissen zoals dat altijd gaat, volgens zeggen. Ze doet onderwegens
gaan, het mooie pad naar omhoog. Op
Sinte Peter en op den himmel op af.
De reis duurt maar efkes en Tonia staat buiten wa te wachten voor ne muur
en daar is ’n poort in. En hierbuiten is alles indrukwekkend zo schoon
als wat. Zijzelf ziet ter nie uit! En d’r handen zijn griezig vuil van
de snijbonenrangen van de staken te draaien! Ze wacht af wa ter zal
gebeuren.
Daar hedde er ineens ene int aling* wit:
Sinte Peter in zijn werkpak, ín ambtskostuum. Die vraagt aan
Toniaas of zij Tonia van de Koolwijk is.
Ja menheer, da ben ik hillemaal.
He’k ’t toch goed gezien, zegt de
portier. Geeft antwoord op al mijn vragen en zonder liegen. Hedde gij
toende gij daar al dien tijd op de Kollek woonde wel ’s ooit goed naar
ne mens gekeken?
Nooit nie menheer Petrus.
Oh. Dan bende gij zeker ook
nooit naar de kermis gewist en hedde nooit ’s gedanst opt Tannafeest?
Nooit nie ene keer, zegt Tonia,
echt waar nie.
Naar de bieskoop in de stad ne kwaaie film gaan zien ok nie natuurlijk?
Nee nimmer, en wezenlijk waar spreek ik de warend zo waarlijk deze wolk
wit is.
Gevreejen?
Oe toch, wa denkte gij wel van me?
Ook nooit kwaai gedachten gehad of slechte begeertens gekregen,
gelijk welke?
Och mens, neeje toch zeker!
Tonia van de Koolwijk, gij krijgt dalijk twee schoon geel vleugelkes van
mij, daar magde gij voor langen tijd
den himmel mee.bewonen.
Oh, zegt Tonia blij, dan ben ik
voort ’n engeltje?
Bende gij gek, zi Sinte Peter, gij
bent ’n kuiken!
*
aling: helemaal
|
|