|
Gepast
Handel,
pèrdenhandel. ‘Handel in Paarden’ staat er op een grote houteren
plaat aan de weg, en daar onder in klender letters ‘werk-, tuig-,
draaf-, ren- en springpaarden’, regel lager ‘bezoekt onze stallen’,
en helemaal onderaan stond N. zijne naam voluit. In
de stoeterij - zo hiet ’n omvangrijk pèrdespul – van N.ne daar was
nen hengst bezig. Dat konde op
straat goed heuren aan ’t gebriens van dat dier en ’t koketterend
sjansgehinnik van dravende merries in de weiden daar, en er was er één
die niet draafde, maar die stond wél
te koketteren, want mee en dan dee ze plassen en efkes latter d’r
achtereind omhoog hupsen. Kiekt, en daar deen die durskes van de
huishoudschool netuurlijk naar loeren, nou begrijp ik ‘t. En dat er nen
hengst was, dat konde trouwens ook zien aan de vrachtwagen van den
hengstenboer, die aan de straat stond. De
pestoor kumt daar neven gefietst, en zie die meiskes ston te kieken. En
hum zien ze nie. Hi stapt taf en duu ter bij gon ston. Mar
als ie de merrie ziet én den hengstenboer én den hengst, en wat die van
plan is, dien hengst, dan drijt ie zijn eigen en zeen bezurgd gezicht naar
die durskes um te zeggen Dat ze daar, foei toch! nie naar horen te
kieken, want da past niet! En die grietjes giechelden als geitjes en zeiden Dat ie zijn eigen vergiste, want ze hadden daartoekrek nog gezien, dat ‘t heel goed pies/paste.
|