|
Haardvuurvertelling Het
kwam in de tijd dat de ‘wilde’ gronden nog in gezamenlijk bezit of
gebruik waren dikkels veur det een durp bij ‘n ander durp dingen
eweghaalde. Al wa waarde had en onmisbaar was, matrialen daar veul kruim
en zweet en moelijkheid aan zat en die ergens buiten lagen, wijd van huis
dikkels. Hopen vlaggen voor in de
stal of flikken voor het huisvuur, turf, dakgeerden, riet – gemaaid en
in bossen gebusseld - , mutserds of andere stook, zoals uitgegraven
kienhout dè ter plaatse nog lag um te dreugen.
Roof
en diefstal van vee, van wermte, zuutigheid en licht – vlees, wol én
mest van schapen, honning en was van biejen - was ernstig, omdat het
raakte aan de basis van de
toenmalige landbouw-economie. Daar kon alleen nen hogerderen heer recht
over doen, omdat de meeste ‘gewone’ heren maar over één dorp
‘gingen’. Bekend zijn akten van Peelgeschillen waarvoor notabene
Filips (niet Frits Anton-zoon, maar de Tweede, Karel-zoon) scheidsrechters
aanweesde um over het rechte scheid
(de juiste grens) te besluiten. De grensvaststelling was meest-tijds
gebaseerd op onder ede afgelede verklaringen van ouw’ mannen dat híer
de grens was of de paal stond. Bij de uitspraak
ter plaatse moesten de kiendjes aanwezend
zijn. Zij zouden ook eens ouw’ mennekes zijn (de weefkes telden vur
zoiets nie, meen ik) die enzovoorts. Daarum deen ze daarbij ’n pak sleeg
kriegen ‘dat ze zou heugen’ en
daarna gortepap en aaikes over de zere bibskes en kuntjes.
Nog
altijd heurde ge voortvertellen – in heemkringen
o.a. - dat nen ouwe knar ‘t
buurdurp toch maar ‘ns mooi tuk had en de
hoge meneren belazerde en een voor
zeen durp verrekte gunstige verklaring dee umdat ie mi twije veengers
opgestoken ‘bij de schepper van hierboven’ zwoer op grond van Hierdurp
te staan. Wa nie gelogen was, omdat ie de schepper, nen tinnen lepel, in
z’nen hoed en thuis in de zokken
wat Hierpse grond ha gedaan. En dit wier elke winter aan de rondomzitvuren
weer oppernijd verteld en ook die het kende moest erom lachen. Maar
verduld, tis echt waar gebeurd!! Asdemenou. Gevonden in het Streekarchief
ZO-Brabant. Daar li een procesakte van de schepenbank van Oirschot,
dat de rentmeester van Richard, Heer van Oirschot twije mi name
genuumde ‘seer oude mannen, aut synde negentich en omtrent by 80 jaer,
verklaren dat sy de kleine neet-oor Artken zus en so, die van jatten en
schooien en van den arme leefde,
hadden heuren rondbazuinen dè humzelf en wa kameraais ‘op de Lind in
Oisterwijk erde genomen hadden en aldaer
in onsen scoenen geleet, daer wy op stonden doen wy den eedt deden,
ende daertoe noch enen lepel boeven ons hooft in onsen hoet, ende dat was
den scepper ende daerom moeten wy allen verdoemt syn’. Artken
had op het lest van zeen lang maar lui leventje spijt gekregen over de in
valselijkheid en mi’n oneerlijke bedoeling afgeleden eed, namelijk
misleiding van het gerecht. Bang voor de verdoemenis die landdieven zeker
te wachten staat, deed hij al rondpratend
dorover een soort openbare biecht. En
zo kwam Oisterwijk aan de wilde gronden int
Bamisveld, aan gene kant de Beerze.
Willem
Iven
|