|
JuttenD’r
is iets heel ergs gebeurd op den Vakantiesen Oeceaan. D’r is een schip
verongelukt en zoiets is altijd al erg zat maar zeker op zo’ne groten
oeceaan, want ook als ge ter daar levendig vanaf brengt, dan bende
wel nat. Want tis welhaast onmeugelijk dat ge ergend
zult aanspoelen omdat de kant overal te wijd weg is.
Op
het nieuws zeeden ze dat den boot hartstikkende
volgelaaien was geweest met bier in fleskes en tonnekes en
fusten. Al dat bier was afkomstig geweest van een grote Brabantse
brouwerij sinds zuvventienzovveul en volgens zeggen
was geeneen van
de bieren die ter op heel de wirreld waren lekkerder
dan dit bier dat nou dan verdronken was. En het was bestemd geweest
vur een wijdwegland achter dien oeceaan, waar ze nog niet wisten wat
Brabants bier wel voor geweldig spul is. Omdaarom was er
ook een promotietiem meegevaren. Dat was ‘n stel van de schoonste
Brabantse juffrouws die verstand hadden van bier en van aan de man
brengen, ja ook van bier .. Dat
was dus allemaal niet doorgegaan, zund zat.
Alles verzopen, zo in ene keer, hè toch! Treurnis en beklag waren
groot in de brouwerij en in heel Brabant. Maar er gebeurt zoveul ergs alle
dagen en overal in de wirreld, ge
kunt tut allemaal niet bijhouwen. En al gauw is iedereen den bierbootramp
op de grote zee dan ook vergeten Tis
toevallig dat Arjaan van Achterstevoord op avontuur gaat. Die gaat naar de
kanten van den Vakantiesen Oeceaan omdat ie dat alzeleven al eens had
willen doen. Een zee of
oeceaan ha tie nooit-van-ze-leven ooit gezien want ie woonde in Streufsel
in De Kempen en daar is geen zee of zo. Maar
dezen Arjaan was nen arige. Hij was bezeten geraakt van jutten, dat is
spullen van de zeekant die daar zijn aangespuuld oprapen of uit tut zand
spaaien en meenemen, van
waarde of waardeloos, geeft niks, het ging om de
sport. En
wat beide feiten met mekaar hebben uit te staan, weten we zo. Jutten
2
De
lijfspreuk van Arjaan van Achterstevoord uit Streufsel was
‘Die zoekt, die vindt’, en ie had zijn
eigen opgejut um te gaan jutten aan de kant van den oeceaan. Hij
wist uit de literatuur krek hoe dat moest maar gejut had tie nog nooit. Arjaan
die loopt daar aan de rand van
den oeceaan en ie vindt zoveul dat tut
‘m te pakken krijgt, ie gaat maar voort en ie raakt uitgeput,
maar niet uitgejut, en ie
versmacht van den dorst. En daar vindt ie int zand die jufrouw. Tis
duidelijk da ze is aangespuuld, d’r haar’ zijn nog nat, d’ren buik
zit zand aan en ze ligt half over een biervat, daar is ze mee gekommen.
Het vat is d’r enigste bezit want wijter is ze aling bloot.
Een schoon gezicht is dat, vindt den Arjaan en ie duu ter z’n
best naar kieken, zoiets
zaagde bij hullie in Streufsel ummers nooit.
Den
Arjaan zoekt ne vers gejutte
schotelslet uit zijne voorraad, spuult. die uit in den oeceaan en begint
de juffrouw te poetsen. Ze wordt daar nog schoonder af. Hij doet zachte
zalf uit de EHBOtas op
de schraal’ plekken en als ie ‘t lid vant linkse oog inwreeft, gaan
bei de ogen open en ze zien hum aan. Arjaan gaat bekant kepot
van verlegenigheid als zij blij en dankbaar als ‘n hondje d’r
lijf draait en zachtjes Dankoewel zegt. Int Brabants! Tis er ijn van’t
promotietiem vurt bier van de verzopen boot, en ze weet nie hoe lang ze al
wel onderwegens is sinds de ramp. Maar
ze zegt daar niks over. Wel dat ze oe zo blij is met de
redder-strandvonder en dat ze al had gedacht nooit meer ne mens te zien.
Ze vraagt hoe tie hiet en dettie alles van heur mag hebben voor beloning,
alles. Ze doet knipogen met dat zalflid en aait hum over de wangen en
overal. De surprisie zal groot zijn, knipoogt ze nog eens. De
Arjaan ziet heur verbazeld aan: Ge bedoelt toch zeker nie detter nog
altijd bier in die ton zit...
|