|
|

Levensmoe
Met
zwaailicht en met veul getoeter
en geweld doet de pliesiewagen op de kanaal op aan. Bij de
Veestraatbrug doen ze stoppen met nen hoop herrie;
d’r is zeker haast bij. Ze
hadden naar de pliesie gebeld dat er ne vent bovenop de Veestraatbrug
stond en dat die van daarboven
af zo ploems in de kanaal wilde springen. En inderdaad, zien de
pliesies, daar is ne mens, al op de leuning van die brug en die mompelt
arige dingen naar beneejen en ie ziet er akelijk en woestachtig uit.
Hoofdagent V. dringt door de vele
leedvermaaktoeristen door naar de kant van de kanaal en probeert met zijn
trrrtfluitje en armgezwaai
de aandacht te trekken van de klojo op de brugleuning. En ie moet
heel hard Stil! en Koppen dicht! roepen, want ie kan nie boven
’t toegestroomde volk uitkomen om de springpatient te kannen
toespreken. Maar het lukt hem dat de
Hellemonders den bek houden –
hulde! – en spreekt hem daarboven dan toe: Niet springen! Eerst praten.
Komt eraf, ik heb hier lekkere
koffie. Kom praten, jongen. Komt van die gladde leuning af en luistert
naar mij!
Den tobberd lijkt te luisteren.
Hoofdagent V. gaat door: Alsde gij springt, jongen – en ik zou
niet weten waarom ge dat zoudt doen – nou, dan moet ik jou
natuurlijk achterna springen – hoorde gij mij? – Goed, dan worden wij
allebei zijkende nat int watter van
deze rotkanaal en dan helpen ze ons op de kant. En dan staan we daar de
pers te woord te staan al wachtend op den
ambulans en ge zalt zien, dan vatten we allebei een klets en een
longontsteking en daar gaan we misschiens wel
kapot af
ook nog…
En dan gade gij mij de schuld daarvan geven en ikke kan data jou niet,
want voor mij is het dienst maar gij hóeft niet.
Dus doet mij ne lol en gaat
hier bij de kanaal weg en gaat asteblieft daarginds ’t stadspark in en
hangt uw eigen op!
|
|